Hongaarse liberalen maakten het zo bont dat Orbán en zijn elite-cliënten zich in de politieke top konden nestelen. Zijn partijstaat perkt overal vrijheden in, behalve die van werkgevers om hun werkkrachten uit te buiten.

Veel Europese rechtse partijen zien Fidesz in Hongarije als voorbeeld. Fidesz is er bijzonder goed in geslaagd aan de macht te blijven. De partij regeert sinds 2010 en is drie keer herkozen. De media besteden vooral aandacht aan het antimigratie- en anti-lgtbq+-beleid van de partij. Om het politieke succes van Fidesz en zijn maatschappelijk project te begrijpen, is het nochtans essentieel om te kijken naar zijn economisch en sociaal beleid en naar wie daarbij wint en wie verliest.

De lange weg van Fidesz naar de macht
Fidesz werd in 1988 opgericht als een liberale, anticommunistische partij door jonge intellectuelen, die meestal een hoofdzakelijk rurale familieachtergrond hadden. De wortels van de partij gaan dus terug tot de laatste fase van het staatssocialisme en de oprichtingsfase van een meerpartijenstelsel in Hongarije. De kern van de partijleiding komt voort uit dit vroege begin. Niettemin heeft de partij een diepgaande ideologische transformatie ondergaan. Toen de groep rond de huidige partijleider Viktor Orbán begreep dat het liberalisme slechts een beperkt electoraal potentieel heeft en de leidende partij, Magyar Demokratar Fórum (MDF), die eerder nationaalconservatief was, uiteenviel, begon zij halverwege de jaren negentig aan een geleidelijke transformatie in de richting van meer nationaal-conservatieve standpunten.
In 1998 bleek deze nieuwe strategie succesvol. Fidesz kon voor het eerst een (coalitie)regering vormen. In veel opzichten vertoonde de toenmalige regeringspraktijk nog sterke neoliberale trekken. Fidesz bereidde de toetreding tot de EU voor, die in 2004 zou volgen. Toch was er sprake van kleine afwijkingen van het tot dan toe gevoerde neoliberale beleid. Fidesz vertraagde de privatisering, waar buitenlands kapitaal van had geprofiteerd, aanzienlijk en zette enkele eerste stappen om het binnenlands kapitaal te versterken.
Fidesz verloor de verkiezingen in 2002 en 2006 nipt van een sociaalliberale coalitie van de Socialistische Partij (MSZP) en de liberale Szabad Demokraták Szövtsége (SZDSZ). De partij reageerde hierop met de opbouw van groepen die de burgermaatschappij mobiliseerden, met name de zogenaamde burgerkringen, en met een versterking van haar nationalistische en sociale profiel. De door Ferenc Gyurcsány in 2006 gevormde regering bleek zeer kwetsbaar voor de mobilisatiestrategie van Fidesz. In een interne toespraak gaf Gyurcsány toe te hebben gelogen over de economische en sociale omstandigheden. Tegen de verkiezingsbeloften in stapte hij over op een bezuinigingsbeleid. Dit was de tweede keer na 1990 dat de socialisten hun sociale beloften niet nakwamen. Ze verloren hun electorale basis onder de werkende klasse.