Artikel

Het fossiel kapitaal in België

Wout Saelens

—30 juni 2023

Wie die markt controleert is al eeuwen bepalend voor het financiële en ecologische prijskaartje van energie. De Belgische fossiele geschiedenis in drie grote golven en het potentieel op een hernieuwde collectivisering.

Energietransities worden vaak voorgesteld als het gevolg van een ‘neutraal’ marktmechanisme: fossiele brandstoffen waren nu eenmaal noodzakelijk omdat ze goedkope energie verschaften, net zoals hernieuwbare energiebronnen pas echt zullen doorbreken als ze concurrentieel zullen zijn. Als er iets fout loopt in de energiemarkt, zoals vandaag het geval is, dan worden de oorzaken vooral gezocht in externe verstoringen (de pandemie en de oorlog in Oekraïne) die ‘van buitenaf’ energie duurder maken en energietransities uitstellen. Maar de geschiedenis leert dat er aan het duo van markt en energie helemaal niets onvermijdelijks was en dat beiden altijd heel sterk gepolitiseerd waren. Niet de markt of de energiebron zelf, maar de ontwikkeling van het kapitalisme en de sociale strijd bepaalden hoe duur of goedkoop energie werkelijk was. Een kleine drie eeuwen al regeert fossiele energie dit land en drijft ze op de golven van de markt. Waar komt het ‘fossiele kapitalisme’ precies vandaan en hoe bepaalt het vandaag de toegang tot (hetzij fossiele, hetzij groene) energie?

Wout Saelens is historicus aan de Universiteit Antwerpen en de Vrije Universiteit Brussel. Hij is gespecialiseerd in de geschiedenis van energieconsumptie.

Hieronder schetsen we die geschiedenis aan de hand van de ‘energiekoopkracht’. Die vergelijkt de prijs van energie met het loon: hoeveel energie kon een arbeider kopen met zijn uurloon?1 Op die manier verbinden we de expansie van de fossiele energiemarkt met de geschiedenis van arbeid en materiële levenstandaarden, en dus met de bredere sociale, politieke en economische veranderingen van de laatste eeuwen. Figuur 1 geeft de energiekoopkracht weer van 1750 tot 2020 en toont drie grote golven: 1° een lage energiekoopkracht in de 19e eeuw, toen de energiemarkt werd vrijgemaakt en heel goedkope brandstof verschafte maar dat niet voor iedereen deed; 2° een toenemende energiekoopkracht in de 20e eeuw, toen na WO I energie geleidelijk aan democratiseerde en de vrije markt enigszins werd ingedijkt door een actievere overheid; en 3° een instorting van de energiekoopkracht in de eenentwintigste eeuw, toen de greep van overheden op de economie weer verslapte en de energiemarkt in 1999 opnieuw werd geliberaliseerd.

Het begin van fossiel België

Het tijdperk van fossiele energie in België (toen nog de Zuidelijke Nederlanden) begon in de tweede helft van de 18e eeuw. De groeiende vraag naar energie door verstedelijking en industrialisering duwde het land geleidelijk aan weg van steeds schaarser en dus duurder brandhout, naar goedkopere steenkool. Door de toenemende vraag kwamen de mijnbekkens in de Waalse as van Bergen tot Luik tot een snelle ontwikkeling. Steenkool verschafte energie tegen een historisch lage marktprijs die zelfs een dalende trend kende doorheen de hele 19e eeuw.

Niet de markt of de energiebron zelf, maar de ontwikkeling van het kapitalisme en de sociale strijd bepaalden hoe duur energie was.

De jaren rond 1800 leken met andere woorden een lange eeuw van goedkope energie in te luiden. In dat opzicht is het niet verwonderlijk dat tijdgenoten in steenkool de weg naar de moderniteit zagen. De goedkope energie van het ‘zwarte goud’ maakte — zo werd het voorgesteld — een einde aan de structurele schaarste van de pre-industriële periode en was dus het cruciale tegengif voor de vloek van armoede. In Engeland werd dit geloof in steenkool — maar ook de bezorgdheid dat deze energiebron ooit uitgeput zou kunnen geraken — het best uitgedrukt door de econoom W.S. Jevons in zijn The Coal Question van 1865:

“In de feiten staat steenkool niet naast, maar boven alle andere grondstoffen. Het is de materiële bron van energie voor het hele land — de universele hulpbron — de factor bij uitstek in alles dat we verrichten. Met steenkool wordt alles mogelijk of makkelijk; zonder worden we teruggeworpen op het armzalige ploeteren van vergane tijden.”2

“Met steenkool wordt alles mogelijk”

In België zullen beleidsmakers en industriëlen aan het einde van de 19e eeuw het werk van Jevons ongetwijfeld ook gelezen hebben. In ieder geval duikt hier in diezelfde periode een gelijkaardig discours op. In Het Handelsblad, een Antwerpse krant voor de katholiek-conservatieve (kleine) burgerij, van 29 maart 1885 lezen we in een artikel over de wonderen van ‘Nijverheid, Kunst en Wetenschappen in onze dagen’ van de Wereldtentoonstelling van Antwerpen die voor de deur stond: ‘[…] doch wanneer het mogelijk is, dat eenmaal de tijd zal komen die de hartader van kracht en snelheid afsnijdt, wanneer eenmaal de steenkool kan worden uitgeput, dan stort de tempel van nijverheid ineen, en kracht en snelheid zijn vervlogen.’3 Steenkool was de motor van de economie — niet alleen als brandstof voor de machines in de industrie, maar ook voor de verwarming en het licht bij de mensen thuis.

Sorry, dit artikel is alleen voor leden. Inschrijven of Login als u al een account hebt.