Hongaarse liberalen maakten het zo bont dat Orbán en zijn elite-cliënten zich in de politieke top konden nestelen. Zijn partijstaat perkt overal vrijheden in, behalve die van werkgevers om hun werkkrachten uit te buiten.
Veel Europese rechtse partijen zien Fidesz in Hongarije als voorbeeld. Fidesz is er bijzonder goed in geslaagd aan de macht te blijven. De partij regeert sinds 2010 en is drie keer herkozen. De media besteden vooral aandacht aan het antimigratie- en anti-lgtbq+-beleid van de partij. Om het politieke succes van Fidesz en zijn maatschappelijk project te begrijpen, is het nochtans essentieel om te kijken naar zijn economisch en sociaal beleid en naar wie daarbij wint en wie verliest.
De lange weg van Fidesz naar de macht
Fidesz werd in 1988 opgericht als een liberale, anticommunistische partij door jonge intellectuelen, die meestal een hoofdzakelijk rurale familieachtergrond hadden. De wortels van de partij gaan dus terug tot de laatste fase van het staatssocialisme en de oprichtingsfase van een meerpartijenstelsel in Hongarije. De kern van de partijleiding komt voort uit dit vroege begin. Niettemin heeft de partij een diepgaande ideologische transformatie ondergaan. Toen de groep rond de huidige partijleider Viktor Orbán begreep dat het liberalisme slechts een beperkt electoraal potentieel heeft en de leidende partij, Magyar Demokratar Fórum (MDF), die eerder nationaalconservatief was, uiteenviel, begon zij halverwege de jaren negentig aan een geleidelijke transformatie in de richting van meer nationaal-conservatieve standpunten.
In 1998 bleek deze nieuwe strategie succesvol. Fidesz kon voor het eerst een (coalitie)regering vormen. In veel opzichten vertoonde de toenmalige regeringspraktijk nog sterke neoliberale trekken. Fidesz bereidde de toetreding tot de EU voor, die in 2004 zou volgen. Toch was er sprake van kleine afwijkingen van het tot dan toe gevoerde neoliberale beleid. Fidesz vertraagde de privatisering, waar buitenlands kapitaal van had geprofiteerd, aanzienlijk en zette enkele eerste stappen om het binnenlands kapitaal te versterken.
Fidesz verloor de verkiezingen in 2002 en 2006 nipt van een sociaalliberale coalitie van de Socialistische Partij (MSZP) en de liberale Szabad Demokraták Szövtsége (SZDSZ). De partij reageerde hierop met de opbouw van groepen die de burgermaatschappij mobiliseerden, met name de zogenaamde burgerkringen, en met een versterking van haar nationalistische en sociale profiel. De door Ferenc Gyurcsány in 2006 gevormde regering bleek zeer kwetsbaar voor de mobilisatiestrategie van Fidesz. In een interne toespraak gaf Gyurcsány toe te hebben gelogen over de economische en sociale omstandigheden. Tegen de verkiezingsbeloften in stapte hij over op een bezuinigingsbeleid. Dit was de tweede keer na 1990 dat de socialisten hun sociale beloften niet nakwamen. Ze verloren hun electorale basis onder de werkende klasse.
Het binnenlands kapitaal werd steeds ongelukkiger met zijn ondergeschikte positie ten opzichte van het buitenlands kapitaal in de Hongaarse economie. Hongarije had al in het begin van de jaren 90 — eerder dan de meeste andere postsocialistische landen in Europa — gekozen voor privatiseringsstrategieën die voornamelijk ten goede kwamen aan buitenlands kapitaal. In vergelijking met andere Centraal- en Oost-Europese landen werd het binnenlandse kapitaal hierdoor nog zwakker. De internationale financiële crisis van 2008 trof Hongarije bijzonder hard. Met name de middenklasse kreeg het zwaar te verduren: zij had veel vreemde valuta geleend voor huisvesting en consumptie. Toen de wisselkoers van de forint kelderde, werd de schuldaflossing een pak duurder. De middenklasse raakte ook ontgoocheld met het tot dan toe geldende economische model.
Viktor Orbán begreep dat het liberalisme niet populair is en nam midden de jaren 90 nationaal-conservatieve standpunten in.
Hongarije was het eerste EU-land dat in het najaar van 2008 een IMF-krediet aanvroeg. Het IMF stelde het gebruikelijke bezuinigingspakket op. Dit leidde tot massale verarming en deed niets aan de torenhoge schulden in vreemde valuta‘s. De sociaalliberale krachten raakten volledig in diskrediet — en Fidesz kon politiek profiteren van de crisis. De partij zag de crisis niet alleen als een kans om de verkiezingen te winnen, maar ook als een kans om het economisch model opnieuw in evenwicht te brengen ten gunste van het binnenlands kapitaal.
In 2010 won Fidesz 53% van de stemmen. In het Hongaarse kiesstelsel betekende dit een tweederdemeerderheid in het parlement.
De tweederdemeerderheid stelde Fidesz in staat een nieuwe grondwet naar eigen ontwerp op te stellen. Ze gebruikte deze gelegenheid niet alleen om haar nationalistische discours in de preambule van de grondwet te verankeren, maar ook om haar macht in het staatsapparaat te versterken. Ook heeft ze de benoemingsprocedures zodanig vormgegeven dat haar kaderleden belangrijke pijlers van de staat en van regelgevende organen (bijv. voor de media) konden overnemen. Fidesz heeft een partijstaat opgebouwd waarin haar kaderleden de belangrijkste machtsinstrumenten controleren. Ze verzwakte de autonomie van de rechtspraak en de scheiding der machten. Haar kaderleden namen niet alleen de publieke media over: zakenlieden die dicht bij de partij stonden, kregen ook de controle over veel particuliere media. Momenteel wordt het aandeel van de Fidesz-gezinde media geschat op zo‘n 80%.
Selectief economisch nationalisme
Om haar economische strategieën te kunnen uitvoeren, probeerde Fidesz de externe beperkingen te versoepelen. De nieuwe Fidesz-regering erfde de IMF-overeenkomst die door de vorige regering was ondertekend. De nieuwe premier, Viktor Orbán, verklaarde dat het programma niet zou worden verlengd. Bovendien werd Hongarije geconfronteerd met de bijzonder dwingende buitensporige-tekortenprocedure van de EU. Om dit probleem aan te pakken beëindigde de Fidesz-regering het op kapitalisatie gebaseerde particuliere pensioenstelsel en hevelde zij de middelen over naar het openbare stelsel. Deze maatregel zorgde voor een permanente verlichting van de begroting. Daarnaast nam de Fidesz-regering een aantal onorthodoxe begrotingsmaatregelen. Ze voerde sectorspecifieke belastingen in voor dienstensectoren met een hoge aanwezigheid van buitenlands kapitaal. In 2013 kwam er voor Hongarije een einde aan de buitensporige-tekortenprocedure. De regering probeerde haar invloed op de Centrale Bank te vergroten. Om een relatief hoge mate van autonomie in het monetaire en wisselkoersbeleid te behouden, nam Fidesz de strategische beslissing niet toe te treden tot de eurozone.
De hoge deviezenschulden van de middenklasse waren een andere beperking waarmee de aantredende Fidesz-regering werd geconfronteerd. Bovendien betrof dit probleem de belangrijkste achterban van Fidesz. De Fidesz-regering pakte de Zwitserse frank- en euroschulden van de middenklasse aan door de banken te verplichten de Zwitserse frank- en euroleningen geleidelijk om te zetten in forintleningen. Dit bracht verlichting voor schuldenaren uit de middenklasse en hielp Fidesz haar basis binnen deze klasse te versterken. Bovendien vergrootte het de manoeuvreerruimte van de regering in het wisselkoersbeleid.
De consolidatie van de economische beleidsruimten moest de regering-Fidesz in staat stellen haar hoofddoel na te streven: de versterking van het binnenlands kapitaal. Zij deed dit door middel van overheidsopdrachten, speciale kredietprogramma‘s en vergunningenbeleid. Overheidsopdrachten waren hier van bijzonder belang. De financiering van overheidsinvesteringen was echter zeer vaak afkomstig uit EU-fondsen. De bevordering van het binnenlands kapitaal is dus ironisch genoeg sterk afhankelijk geweest van buitenlandse financiering. Fidesz creëerde een groep zakenlieden wier welvaart afhangt van hun nauwe banden met de regeringspartij. De Hongaarse sociologe Erzsébet Szalai noemt dit “cliënt-bourgeoisie”. Het meest beruchte voorbeeld van dit soort kapitalisten is Lőrinc Mészáros, die een razendsnelle opgang maakte van loodgieter in Orbáns geboortedorp tot een van de rijkste Hongaren.
De behandeling van Hongarije door het IMF leidde tot massale verarming. De sociaalliberale krachten raakten volledig in diskrediet.
Niettemin verleende de regering ook op grotere schaal steun aan kleine en middelgrote (binnenlandse) bedrijven, voornamelijk via een speciaal kredietprogramma. Het was voor de regering van strategisch belang om het aandeel van de binnenlandse banken in de financiële sector te vergroten omdat zij een cruciale rol spelen bij het toewijzen van kredieten. Ze is erin geslaagd het aandeel van de binnenlandse banken in de banksector met zo‘n 20 procentpunten te verhogen. Voor het overige zijn haar inspanningen om binnenlands kapitaal te bevorderen beperkt gebleven tot de bouw, de landbouw en specifieke dienstensectoren.
In de exportindustrie is de Fidesz-regering blijven rekenen op buitenlands kapitaal. Buitenlandse investeerders in deze sector worden zeer genereus gestimuleerd. Bovendien heeft ze de vennootschapsbelasting verlaagd tot 9% — het laagste niveau in de EU. De regering beschouwde een bloeiende exportindustrie als cruciaal voor de stabilisatie van de economie omdat export de belangrijkste bron van buitenlandse valuta is. De sector is dus ook cruciaal voor het ondersteunen van de strategie om binnenlands kapitaal op te bouwen in sectoren die gericht zijn op de binnenlandse markt. Tijdens het bewind van Fidesz sinds 2010 is het Hongaarse economische model nog sterker afhankelijk geworden van op DBI gebaseerde exportproductie.
De Fidesz-regering mobiliseerde een nationaalconservatief economisch beleid om het binnenlands kapitaal te voeden en de (hogere) middenklasse te beschermen, en voerde een keihard neoliberaal beleid ten gunste van het transnationaal kapitaal.
Bijstand voor de rijken
Het sociaal beleid heeft ook twee gezichten. Aan de ene kant voerde Fidesz een neoliberaal werkgelegenheidsbeleid in overeenstemming met de oriëntatie op de productie voor de export. Aan de andere kant heeft ze een aantal goed onderbouwde nationaalconservatieve gezinsbeleidsmaatregelen uitgevoerd die vooral de middenklasse ten goede komen. Daarom karakteriseert de Hongaarse sociologe Dorottya Szikra het sociale beleid van Fidesz als “bijstand voor de rijken”.
Fidesz voerde het meest ingrijpende werkgelegenheidsbeleid op het gebied van werkloosheid. De maximale duur van werkloosheidsuitkeringen is teruggebracht van negen tot drie maanden — de kortste periode in heel de EU. De regering lanceerde werkgelegenheidsprogramma’s met extreem-lagelonenjobs. Deze programma‘s zijn vooral gericht op langdurig werklozen, vooral Roma. De mogelijkheid om daadwerkelijk in dergelijke programma‘s te worden opgenomen hangt grotendeels af van plaatselijke burgemeesters en andere vooraanstaanden. Deze regelingen stelden Fidesz in staat cliëntelistische banden op te bouwen met de armste bevolkingsgroepen. Er is systematisch gesnoeid in de overheidssteun voor de armen. Het Fidesz-concept van een “maatschappij gebaseerd op werk” wordt gekenmerkt door een sterke stigmatisering van armen en daklozen.
De onderfinanciering van gezondheidszorg en onderwijs is onder de Fidesz-regeringen voortgezet. Het onderwijssysteem is in hoge mate sociaal selectief. Kinderen uit arme gezinnen bereiken alleen een laag onderwijsniveau. Overeenkomstig de wensen van de exportindustrieën (die in buitenlandse handen zijn) heeft de Fidesz-regering het beroepsonderwijs hervormd. In het algemeen onderwijs heeft ze vooral de confessionele scholen bevorderd. In de universitaire sector zijn veel openbare universiteiten omgevormd tot stichtingen, waarin persoonlijkheden die dicht bij de regeringspartij staan, een beslissende stem hebben. Zo wordt het onderwijs via een achterpoortje stukje bij beetje geprivatiseerd. Ook kan een sluipende privatisering van gespecialiseerde gezondheidsdiensten worden waargenomen. Van de Visegrádlanden (waartoe ook Tsjechië, Polen en Slowakije behoren) is het aandeel van de particuliere uitgaven voor gezondheidszorg het hoogst in Hongarije.
Fidesz heeft een partijstaat opgebouwd waarin haar kaderleden de belangrijkste machtsinstrumenten, waaronder de media, controleren.
Volgens gegevens van de OESO is het aandeel van de sociale uitgaven in het bnp gedaald van 23% in 2010 tot slechts 17,2% in 2022. Er is echter één gebied van sociaal beleid dat rijkelijk is bedeeld door Fidesz: het gezinsbeleid. Het gezin — begrijp hieronder het “traditionele” burgerlijke gezin — vormt de kern van de nationaal-conservatieve ideologie van Fidesz. “Er lijkt een sterke correlatie te bestaan tussen de bloei van gezinnen en de soliditeit van de natie”, oordeelt András Lanczi, een prominente conservatieve intellectueel. Het gezinsbeleid is vooral gericht op gezinnen met een bovengemiddeld inkomen. Een systeem van belastingaftrek voor gezinnen is er de kern van. Werklozen of mensen die werkzaam zijn in de informele economie komen niet in aanmerking voor belastingaftrek. De afgelopen jaren treedt de Fidesz-regering steeds agressiever op tegen seksuele minderheden. Ze kondigt meestal nieuwe discriminerende maatregelen tegen seksuele minderheden aan wanneer ze de aandacht wil afleiden van problemen op een ander beleidsterrein.
Marginalisering van de vakbonden
De Fidesz-regering heeft driepartijenregelingen systematisch afgezwakt. De rol van formele overlegorganen met kapitaal en arbeid is nu vrij beperkt. De zakenlieden die dicht bij de regeringspartij staan, hebben sterke informele banden met Fidesz. De Fidesz-regering toont zich ook bereid te luisteren naar de eisen van buitenlandse productiebedrijven. De banden van Fidesz met de vakbonden zijn veel zwakker. Er zijn in Hongarije verschillende vakbondsfederaties met verschillende politieke oriëntaties. Fidesz heeft geprobeerd de meer rechts georiënteerde vakcentrales — LIGA en MOSZ — te coöpteren. Het kanaliseert in ieder geval tijdelijk op selectieve wijze de vakbondsfederaties. Hoewel LIGA en MOSZ zich soms inschikkelijker opstellen tegenover de regering, nemen alle vakcentrales vaak toch dezelfde standpunten in over vakbondsaangelegenheden.
Sinds 2010 hebben de door Fidesz gecontroleerde parlementen systematisch wetten aangenomen die schadelijk zijn voor de belangen van werknemers en vakbonden. De nieuwe arbeidswet staat collectieve overeenkomsten toe die afwijken van de arbeidswetgeving, ten nadele van de werknemers. Gewijzigde wetgeving maakt het moeilijker om te gaan staken bij “essentiële diensten” in de publieke sector, of soms zelfs bijna onmogelijk. De arbeidstijd werd herhaaldelijk geflexibiliseerd.
De vakbonden bevinden zich in een zeer defensieve situatie. Uit dit defensief hebben de vakbonden nieuwe vormen van protestactiviteiten ontwikkeld. Toen Fidesz in 2018 wetgeving voorbereidde die een drastische flexibilisering van de arbeidstijden mogelijk maakte — door de vakbonden ‘slavenwet’ genoemd — organiseerden de vakbonden protesten. Bij die gelegenheid sloegen de oppositiepartijen de handen ineen om de wetgeving in het parlement te dwarsbomen. Deze inspanningen waren echter niet succesvol.
Twee voorheen rivaliserende vakbonden in de onderwijssector namen in 2022/23 ook hun toevlucht tot nieuwe actietactieken. Omdat hun stakingsrecht sterk werd beperkt, besloten zij op andere manieren te protesteren. Ook scholieren sloten zich bij de protesten aan. De mobilisatie is niet alleen gericht tegen de lage lonen, maar ook tegen de inperking van de leerplannen. De regering reageerde met disciplinaire maatregelen. In de exportindustrie konden de vakbonden in verschillende gevallen succesvolle loonstakingen houden. De dekking door collectieve overeenkomsten is echter vrij beperkt. Dit maakt het door de regering vastgestelde minimumloon bijzonder belangrijk. Hoewel de regering-Fidesz dit herhaaldelijk verhoogde, behoort het met 579 euro nog steeds tot een van de laagste in de EU. Om de koopkracht te verhogen, probeerde de Fidesz-regering consumptiegoederen zoals energie relatief goedkoop te houden. Dit strookt met het lage-lonenkarakter van het exportgerichte economische model.
Zwakke en gefragmenteerde oppositie
Hoewel er enkele mobilisaties waren tegen sommige sociaaleconomische aspecten van het beleid van Fidesz, waren de meeste protesten gericht tegen de monopolisering van de mediaruimte door Fidesz, het onderwijs- en cultuurbeleid en de toenemende discriminatie van lgtbq+-personen. De oppositie heeft tot op heden een sterke (neo)liberale inslag. De partij Momentum is een duidelijk liberale partij — in de traditie van de ter ziele gegane SZDSZ. De sociaaldemocratische stroming splitste zich in twee partijen — de oude MSZP en de Demokratikus Koálició (DK) onder leiding van de voormalige premier Ferenc Gyurcsány, die zich in 2011 afscheurde van de MSZP. Beide zijn veeleer neoliberaal georiënteerd. In 2010 werd de groene partij Lehet Más a Politika (LMP) in het parlement verkozen. Later splitste ook de LMP zich: in de groen-liberale LMP-Magyarország Zöld Pártja en de meer sociaalecologisch georiënteerde Párbeszéd. Alleen vertegenwoordigers van Párbészed maken zo nu en dan sociale kwesties tot onderwerp.
Naast dit in wezen liberaal georiënteerde, maar sterk versnipperde liberale kamp, bestaat er in de oppositie een solide extreemrechtse stroming. Extreemrechts heeft een sterke traditie in het postsocialistische Hongarije. In de jaren 90 werd het voornamelijk vertegenwoordigd door de ultranationalistische, antisemitische Magyar Igazság és Élet Partja (MIÉP). In de jaren 2000 werd zij verdrongen door Jobbik, die in 2010 16,7% van de stemmen behaalde. Deze partij mobiliseerde agressief tegen de Roma. Paramilitaire troepen waren tijdelijk verbonden met de partij. De partij vertoonde daardoor fascistische trekjes. Ze uitte kritiek op de ondergeschikte integratie in de EU en de lage lonen. Bij de verkiezingen van 2014 behaalde Jobbik met 20,2% van de stemmen een nog hogere score. In dat opzicht werd het een serieuze concurrent op rechts voor Fidesz. Fidesz reageerde door te proberen de politieke ruimte aan haar rechterkant te verkleinen: ze radicaliseerde haar eigen discours en voerde een nog rechtser beleid. De agressieve campagne tegen vluchtelingen uit het Midden-Oosten en de maatregelen tegen lgtbq+-personen zijn elementen van deze Fidesz-omslag naar rechts.
Fidesz creëerde een groep zakenlieden wier welvaart afhangt van hun nauwe banden met de regeringspartij, de zogenaamde ‘cliënt-bourgeoisie’.
Als reactie daarop matigde Jobbik haar discours en probeerde ze zich steeds meer te profileren als een nationaal-conservatieve partij. Geleidelijk aan probeerden de liberale oppositiekrachten en Jobbik samen te werken, omdat zij dit als de enige kans zagen om Fidesz van de macht te verdrijven. Het Hongaarse kiesstelsel bevoordeelt een verenigde regeringsmacht tegenover een verdeelde oppositie. 93 parlementszetels worden proportioneel toegekend, maar 106 zetels moeten worden behaald in kiesdistricten waar de sterkste kandidaat de zetel wint. Bij de laatste verkiezingen veroverde Fidesz de overgrote meerderheid van die zetels. Voor de laatste parlementsverkiezingen heeft de Fidesz-regering het de oppositiepartijen onmogelijk gemaakt alleen kandidaten op te stellen in hun meest kansrijke kiesdistricten en af te zien van kandidaatstelling in kiesdistricten waar andere oppositiepartijen een betere uitgangspositie hadden om te winnen. Daarom vormden de oppositiepartijen, gaande van Jobbik tot Párbeszéd, een gezamenlijke lijst voor de verkiezingen van 2022. Technisch gezien deden ze dit heel goed met voorverkiezingen voor de verkiezing van hun kandidaten. Ze hadden echter grote problemen om een gemeenschappelijk platform te formuleren.
De neoliberale oriëntatie was nog duidelijk zichtbaar in de verkiezingscampagne. De oppositiealliantie heeft zelfs voorgesteld de particuliere sector in de gezondheidszorg te versterken, ook al is dat idee zeer onpopulair. Ze had moeite zich te positioneren rond anti-inflatoire maatregelen en de oorlog in Oekraïne. Fidesz voerde campagne met de slogan “vrede en veiligheid” en pleitte voor de-escalatie in de oorlog in Oekraïne. Fidesz won 52,5% van de stemmen (en 67,8% van de zetels). De gezamenlijke oppositielijst kreeg slechts 36,9% van de stemmen. Blijkbaar heeft Jobbik in haar meer gematigde vorm haar kiezers niet weten te behouden. Een uiterst rechtse afsplitsing van Jobbik, Mi Hazánk, kreeg 6,2% van de stemmen. De oppositie is niet alleen enorm in het nadeel door de verkiezingswetgeving en de dominantie van Fidesz in de media, maar was ook niet in staat de regeringspartij uit te dagen met een geloofwaardig sociaaleconomische programma.
Fidesz in economische problemen
Gezien het maatschappelijke en economische project van Fidesz is het niet verwonderlijk dat de electorale steun voor Fidesz in de hogere klassen sinds 2010 is toegenomen. Toch blijkt uit peilingen uit 2021 dat de steun voor Fidesz ook onder werknemers vrij groot is — 49% onder geschoolde werknemers en zelfs 52% onder ongeschoolde werknemers. Werknemers waardeerden het dat zij van 2010 tot 2021 niet zijn getroffen door hernieuwde crises en bezuinigingen en dat de lonen zijn gestegen.
Nu kampt de Fidesz-regering echter met economische problemen. Westerse sancties tegen Rusland en Russische tegensancties versnelden de reeds bestaande internationale inflatie. Hongarije is sterk afhankelijk van energie-invoer uit Rusland. Zoals in alle landen van Centraal- en Oost-Europa is de inflatie in Hongarije relatief hoog. Bovendien is de forint tijdelijk sterk in waarde gedaald. Dit maakte geïmporteerde goederen, zoals energie, nog duurder in forint. Maar zoals de Hongaarse Nationale Bank in haar inflatierapport van maart 2023 opmerkt, profiteerden bedrijven van de situatie en dreven ze hun prijzen op om hun winsten te verhogen. In maart 2023 bedroeg de inflatie 25,6%. Bovendien gingen de buitenlandse rekeningen van Hongarije fors in het rood. De invoer begon de uitvoer sterk te overtreffen. Hongarije heeft chronisch te kampen met een sterke uitstroom van winstafdrachten van ongeveer 3% tot 4% van het bnp per jaar.
Fidesz heeft de kortste periode van werkloosheidsuitkering in heel de EU en werkgelegenheidsprogramma’s met extreem-lagelonenjobs gelanceerd.
In het najaar van 2022 was de externe financiële situatie al kritiek en verhoogde de Centrale Bank de rentetarieven. Momenteel bedraagt de basisrente van de Centrale Bank 13%. Het aangescherpte rentebeleid tempert de economische groei en de invoer. In 2022 is de regering ook stilletjes overgegaan tot fiscale bezuinigingsmaatregelen, hoewel zij het nare woord ‘bezuiniging’ probeert te vermijden.
De regering heeft dringend behoefte aan EU-middelen. Het is echter hoogst onzeker of deze vrijgegeven zullen worden. Toen Fidesz in maart 2021 de Europese Volkspartij (EVP) verliet, verloor het de beschermende paraplu van de Europese christendemocratie. Viktor Orbán probeerde op EU-niveau een nieuwe alliantie van rechtse partijen te smeden, maar slaagde daar niet in. De EVP lijkt nu een toekomstige coalitie te overwegen met enkele nationalistische rechtse partijen met een duidelijke VS-oriëntatie, zoals PiS uit Polen en Fratelli d‘Italia. Fidesz zou echter duidelijk buiten een dergelijke coalitie vallen. Momenteel is de Fidesz-regering zeer geïsoleerd in de EU, vanwege haar standpunt over de oorlog in Oekraïne. Ze bekritiseert de EU-sancties tegen Rusland, hoewel ze die wel uitvoert. Anders dan de meeste EU-landen probeert de Fidesz-regering de samenwerking met Rusland in de energiesector, met name op het gebied van kernenergie, voort te zetten. De Europese Commissie heeft een hard standpunt ingenomen ten aanzien van het vrijgeven van EU-middelen, waarbij zij met name de cliëntelistische praktijken bij het gebruik van EU-middelen aanvoert als een belemmering voor uitbetaling. De bevriezing van EU-middelen brengt een belangrijk economisch beleid van Fidesz in gevaar: het stimuleren van binnenlandse kapitaalgroepen door middel van openbare aanbestedingen.
Moeilijke economische en politieke tijden lijken in het verschiet te liggen voor Fidesz. De macht van Fidesz zal hier waarschijnlijk door eroderen. Zo zouden er uiteindelijk nieuwe mogelijkheden kunnen ontstaan voor sociaal-progressieve oppositiekrachten.