Artikels

“We hebben nood aan een syndicalisme dat de samenleving verandert”

Je kunt alle mogelijke kritiek leveren op het kapitalisme, over de uitwassen en de ongelijkheid van dat systeem. Maar als je geen alternatief aanduidt, het socialisme, dan zit je vast.

In de winter van 2019-2020, tijdens de lange staking tegen de pensioenhervorming, was hij een bekend gezicht op alle Franse tv-zenders. Laurent Brun is algemeen secretaris van de Fédération des Cheminots van de CGT, de spoorvakbond van vakbondskoepel CGT (Confédération générale du travail). Hij is een arbeider-vakbondsman die zich stap voor stap heeft opgewerkt bij de CGT Cheminots, en voelt zich net zo goed op zijn gemak in een debat als op de werkvloer. Hij is recht voor de raap, kan uitstekend politieke en economische analyses maken en leidde twee grote stakingen, in 2018 (tegen het openstellen van de SNCF voor concurrentie) en in de winter van 2019-2020. Hij is het symbool van de Franse communistische traditie die tegenwoordig zo zeldzaam is: arbeiders die opgeleid zijn om uit te groeien tot syndicale of politieke leiders.1

Michaël Verbauwhede. Kan je kort schetsen welke plaats de CGT inneemt in het vakbondslandschap in Frankrijk? En wie zijn de andere grote vakbonden binnen de Franse arbeidersbeweging?

Laurent Brun. Historisch gezien is de CGT de grootste vakbond in Frankrijk. Sinds de laatste sociale verkiezingen in de bedrijven, is de CFDT (Confédération française démocratique du travail) de grootste, zij kreeg iets meer dan 26% van de stemmen. Sinds 2017 is de CGT dus de op een na grootste vakbond, we haalden net geen 25%. Dat zijn de officiële cijfers, maar we twijfelen eraan of sommige werkgevers wel de juiste cijfers hebben doorgegeven. Verder zijn er nog Force ouvrière (met ongeveer 15%), de Confédération des cadres (Confederatie van kaderleden, met ongeveer 10%), en de Confédération française des travailleurs chrétiens (CFTC, de christelijke vakbond), met iets minder dan 10%.

De strijd om wie de grootste is, gaat dus tussen ons en de CFDT. Maar qua ledenaantal blijft de CGT de grootste, want wij hebben iets meer dan 640.000 leden, de CFDT heeft er 620.000. En, niet onbelangrijk, wij zijn de belangrijkste vakbond als het op mobiliseren aankomt. Niemand kan ons naar de kroon steken op dat vlak. Wij blijven de grootste tegenstander van de Franse regering.

Wat is het grote verschil tussen de CGT en de CFDT?

De CFDT staat duidelijk voor de vlucht vooruit, voor hervormingen. Zij gaan uit van de theorie dat er een breuk is ontstaan tussen twee vormen van syndicalisme die volgens hen onverzoenbaar zijn: enerzijds het strijdsyndicalisme, waar de CGT voor staat, en anderzijds wat zij het constructief syndicalisme noemen, vakbonden die niet uitgaan van conflicten maar van overleg.

Het spreekt voor zich dat wij het absoluut niet eens zijn met die analyse, en zo is er de voorbije vier of vijf jaar een nieuwe situatie ontstaan: als de CGT vroeger een intersyndicale vergadering [een vergadering van alle vakbonden, n.v.d.r.] belegde, kwam iedereen opdagen, of ze het nu eens waren of niet. Nu sturen de CFDT en haar bondgenoten hun kat. Je kunt echt spreken van een botsing tussen verschillende culturen.

Blijft de CGT een “revolutionaire” vakbond, een vakbond die de maatschappij wil veranderen? Of heeft ze die ambitie opgegeven? Ze heeft enige afstand genomen van de Franse Communistische Partij (PCF, Parti Communiste Français).

We houden vast aan onze doelstellingen, maatschappelijke transformatie, de afschaffing van het salariaat. Dat betekent dat we ook verplicht zijn onze stem te laten horen als het om politieke thema’s gaat. De pensioenhervorming bijvoorbeeld is een essentieel onderwerp voor de economie, voor de maatschappij. Het is een politiek onderwerp.

Achteraf wordt er fel gediscussieerd over de betrokkenheid van de vakbondsleiders bij politieke partijen of op zijn minst over hun politiek militantisme. Ik bijvoorbeeld kom er openlijk voor uit dat ik lid ben van de PCF, en ik aanvaard de consequenties. Dat geeft aanleiding tot veel discussie. Sommige vakbondskameraden vinden dat het niet gepast is om een politieke partij te steunen. In feite komt het erop neer dat zij de PCF niet willen steunen.

Qua ledenaantal blijft de CGT de grootste, want wij hebben iets meer dan 640.000 leden.

Er zijn heel veel verschillende strekkingen binnen de vakbond (France insoumise, de groenen, de socialisten), en die stromingen zien het liefst dat de leden niet te dicht in de buurt komen van de Communistische Partij. Ze beweren dat ze een soort neutraliteit willen aanmoedigen, dat de vakbond geen bindingen mag hebben met politieke partijen. Maar natuurlijk proberen die politieke strekkingen invloed uit te oefenen binnen de vakbond. Terwijl zij neutraliteit ten opzichte van de PCF bepleiten, blijven deze andere stromingen zich inplanten, verantwoordelijkheden op zich nemen, kaderleden plaatsen en zo verder. Bijgevolg zal er in de toekomst iets minder ruimte zijn om de PCF openlijk te steunen, en zeker om ermee samen te werken.

Wordt er binnen de CGT gediscussieerd over welke soort acties er gevoerd moeten worden?

Er wordt veel gediscussieerd over de machtsverhoudingen en vooral over de rol van stakingen. Is staken efficiënt? Kunnen we stakingen organiseren, ook al is de werkende klasse veranderd, werkt ze in precaire omstandigheden en is ze minder geïnteresseerd in politiek?

Er zijn kameraden die voorstander zijn van hervormingen, zij vinden dat we de staking door andere vormen van strijd moeten vervangen. Als het niet meer lukt om werknemers binnen de bedrijven warm te maken voor eisen, als het niet meer lukt om conflicten bloot te leggen, misschien moeten we het dan via de publieke opinie proberen, misschien moeten we dan buzz creëren? Misschien moeten we dan andere organisatievormen overwegen?

Buzz creëren, actie en propaganda voeren, wij doen dat geregeld. Dat is niet in tegenspraak met staken. Maar onze kernactiviteit is conflicten blootleggen en die aanpakken. Ik denk dat die discussie steeds openlijker gevoerd zal worden. Volgend jaar komt er een confederaal congres aan en daar zal er zeker ook over gepraat worden.

De laatste jaren hebben de vakbonden geen grote overwinningen meer geboekt… We zien vooral een defensieve strijd, maar die levert geen overwinningen op. Dan is het toch logisch dat die vraag wordt gesteld?

Eigenlijk is het behoorlijk paradoxaal. Het klopt dat er allang geen grote algemene strijd meer gewonnen is, dat het geleden is van de grote sociale verworvenheden in 19362 en de mobilisatie van mei 68, toen we de patroons op de knieën dwongen en een klinkende overwinning behaalden.3 Maar zelfs in 1936 en in 1968 ging het om compromissen: niet al onze eisen werden ingewilligd. Maar de resultaten werden toch gezien als een grote algemene overwinning.

Ik baseer me graag op feiten en daarom heb ik een lijst opgesteld van alle stakingen in 2020 die meer dan één dag hebben geduurd. Zonder rekening te houden met de stakingen in verband met de pensioenen en die van het spoor zijn er ongeveer tweehonderd stakingen geweest die meer dan één dag duurden, en dat terwijl de Covid-pandemie volop woedde. Zowel in heel kleine bedrijven, bijvoorbeeld de analyselaboratoria, als in de grote bedrijven in de metaalsector en de grote cementfabrieken.

In ongeveer de helft van de gevallen ging het om een defensieve strijd, vaak over de invulling van een sociaal plan. De andere helft van de stakingen draaide om een offensieve strijd en ging bijna altijd over lonen: er wordt zelden een offensieve strijd gevoerd om een bedrijf te laten groeien. Bij dat soort stakingen is er vaak sprake van een heel hoge mobilisatiegraad.

Als het om loon gaat, is de strijd in 80% van de gevallen succesvol. Maar wat me heeft verbaasd, is dat er ook vaak zeges worden behaald als de inzet een sociaal plan is. De werknemers krijgen misschien niet alles wat ze willen, maar ze halen er toch iets uit. Meestal wordt het soc­iaal plan afgezwakt, en dat is niet onbelangrijk, maar in één of twee gevallen is het sociaal plan ook helemaal van tafel geveegd en veranderde er niets.

Er wordt dus lokaal gestreden en op dat lokale niveau worden soms heel belangrijke overwinningen geboekt. Maar een grote algemene overwinning hebben we inderdaad allang niet meer gezien. Ons probleem is dat we graag een grote algemene overwinning willen boeken, maar zonder dat we aan politiek moeten doen, zonder dat we over het maatschappelijk project moeten discussiëren. En natuurlijk rijst dan de vraag op welk terrein we een overwinning kunnen boeken en waarvoor we kunnen mobiliseren. Enerzijds is er die lokale strijd, die losstaande confrontaties zouden we moeten kunnen bundelen. Nu gebruiken we ze niet genoeg. Eigenlijk kijken we een beetje neer op die overwinningen.

Als je een grote algemene overwinning wil, moet je een algemeen maatschappelijk project hebben. Als je bijvoorbeeld een grote overwinning wil in verband met de pensioenhervorming, dan moet je steun krijgen van de politieke groeperingen die aan de macht willen komen en die, wanneer ze dan aan de macht zijn, de eisen zullen inwilligen of er toch enigszins aan tegemoet willen komen. Maar dat willen we niet geweten hebben. We zitten vast in een ideologisch keurslijf dat ons verhindert om tot het uiterste te gaan, tot onze eisen volledig worden ingewilligd.

Die lokale strijd is heel concreet. Je zou denken dat het zo makkelijker wordt om mensen te mobiliseren. Mist de lokale strijd misschien een verenigend, mobiliserend aspect om een succesvolle, algemene strijd op gang te brengen?

Ik denk dat de werknemers van vandaag het gevoel hebben dat ze allemaal in een totaal andere strijd verwikkeld zijn. In jouw bedrijf weet je wat er op het spel staat, je weet wie de beslissingen neemt. Je hebt de indruk dat het makkelijker is om daar iets te bereiken dan voor een nationale eis die misschien minder tastbaar is. De werknemers willen weten wat de eisen inhouden.

Op lokaal niveau worden belangrijke overwinningen geboekt. Maar als je een grote algemene overwinning wil, moet je een algemeen maatschappelijk project hebben.

Op dit moment is er een strijd aan de gang in de metaalsector, om te voorkomen dat onderaannemers zomaar aan de kant worden gezet, en tegen het feit dat de werkgevers de cao’s op losse schroeven willen zetten. In de energiesector zijn er stakingen waaraan meer dan 30 of 40.000 mensen deelnemen, iets wat al lang niet meer was gebeurd, tegen de opsplitsing van het overheidsbedrijf EDF.4 De uitzendkrachten in de amusementsindustrie voeren actie tegen de hervorming van de werkloosheidsuitkering. Dat zijn belangrijke gevechten. Op het eerste gezicht heeft de strijd in de energiesector niets te maken met die van de uitzendkracht­en. En toch hebben ze iets gemeen, want eigenlijk vragen ze allemaal zekerheid.

Er zijn dus mogelijkheden om verbindende oproepen te doen. We moeten een manier vinden om duidelijk te maken dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. We moeten mensen overtuigen dat dat de juiste stap is, en iedereen overhalen om niet te proberen gewoon zelf een paar kruimeltjes uit de brand te slepen. Maar dat is verdomd moeilijk. We zijn vergeten wat het is om gezamenlijk strijd te voeren. Nu werkt men met “convergentie”, wat betekent dat je je verenigt zoals een “kudde”. Maar binnen de kudde is er één groep de grootste. En dus bestaat het risico dat die groep de macht van de hele kudde zal gebruiken om in haar eigen sector dingen te bereiken. En eens dat gelukt is, verlaat die groep het strijdperk. De anderen zeggen dan: “Dat is oplichterij! Wij hebben niks gekregen”. Je moet dus een manier vinden waarbij iedereen iets krijgt, in overeenstemming met de machtsverhoudingen. Het is niet verstandig om elk in je eigen hoekje te onderhandelen, je moet een gezamenlijke onderhandelaar hebben: dat is ook het zinvolle van een confederatie.

Even terug naar de strijd tegen de pensioenhervorming van afgelopen winter: daar hebben de vakbonden toch een belangrijke overwinning behaald?

We hebben gewonnen, want de hervorming is niet uitgevoerd. Maar we hebben ook een flinke portie geluk gehad, want door de coronacrisis is het de regering niet gelukt om verder te gaan. Maar als er van corona geen sprake was geweest, als we de strijd niet waren aangegaan en de regering niet in een lastig parket hadden gemanoeuvreerd, dan had ze de hervorming goedgekeurd. Ze heeft tijdens de coronapandemie immers al andere hervormingen doorgedrukt zonder dat iemand zich ertegen verzet heeft. Soms heb je wat geluk en soms heb je pech. Dat hoort bij de strijd.

Maar eigenlijk zijn we de strijd aangegaan met heel weinig mensen. De SNCF en de RATP (de spoorwegen en het openbaar vervoer in Parijs) hebben het openbaar vervoer in Parijs en omgeving platgelegd. In de staatsscholen hebben de leerkrachten een beetje gestaakt. Ook in andere sectoren waren er een paar kleine stakingen, onder andere in de havens en in de energiesector. Het was niet zo dat we een enorme massa gemobiliseerd hadden. Ik zeg altijd tegen de kameraden dat je daar heel eerlijk over moet zijn. We hebben niet alles ingezet wat we hadden kunnen inzetten, zelfs als we er rekening mee houden dat we wat zwakker zijn geworden. Maar op politiek vlak hebben we de regering wel een flinke dreun gegeven, ze stond met de rug tegen de muur. De CFDT had de regering gesteund en wist niet meer hoe ze zich ervan kon distantiëren. Bijna elke week dook er een nieuw schandaal op. Door die situatie konden wij actie voeren. We hebben de strijd om de publieke opinie gewonnen. We hebben ze in een lastig parket gebracht met een mobilisatie van misschien 0,5 of 1% van de Franse werknemers. Als het ons zou lukken om 5 of 6% te mobiliseren, werden we de koningen van de olie­industrie.

Ik ben geen idealist. Ik verwacht niet dat 100% van de werknemers de straat opgaan om een overwinning af te dwingen: ik besef heel goed dat dat niet kan. Maar zoals de CGT nu is, en rekening houdend met de situatie waarin de Franse samenleving verkeert, zijn we in staat om heel krachtdadig te strijden en zo werkzekerheid af te dwingen.

Tegelijk heeft die strijd ons sterker gemaakt. Er stromen nieuwe leden naar de CGT. Wanneer er conflicten zijn, groeit ons ledental altijd aanzienlijk. Paradoxaal genoeg kwamen die deze keer niet noodzakelijk uit de sectoren waarin we het meest gemobiliseerd hadden. Ik denk dat de mensen beseffen dat vakbonden toch nuttig kunnen zijn.

Is de pandemie een kantelpunt voor de werknemers en voor de vakbond? Heeft de pandemie de mensen doen inzien wat echt belangrijk is in de samenleving?

Vandaag zijn er veel, heel veel dingen die we op tafel kunnen leggen, opmerkingen bij het economisch systeem. We zouden het andere kamp rake klappen kunnen uitdelen. Niet alleen door te strijden voor de punten die ik heb genoemd, maar ook door maatschappelijke vragen te stellen.

Voor de ideologische strijd kunnen we kiezen uit een hele resem onderwerpen. Vóór de huidige crisis blies het kapitalistische systeem hoog van de toren: “Wij zijn degenen die nieuwe technologieën ontwikkelen, de wereld van morgen. En er is sowieso geen alternatief.” Wat dat betreft denk ik dat we het nu wel weer kunnen hebben over de inefficiëntie van het systeem, en misschien zal de bevolking deze keer naar ons luisteren. Vroeger deed ze dat niet. We mochten protesteren tegen de loonkloof, tegen onrechtvaardigheid, maar niet tegen de inefficiëntie van het systeem. De inefficiëntie van het systeem, dat waren de Sovjets, de wachtrijen. Het kapitalisme was het tegenovergestelde, efficiënt, dynamisch, zoals Tesla.

Vandaag kunnen we de inefficiëntie wel aankaarten, want we hebben gezien dat het systeem niet in staat is te voorzien in basisgoederen en -diensten: mondmaskers, handgels enz. Ik maak altijd een analogie met graan: in Frankrijk hebben we zoveel graan dat we niet meer weten wat we ermee moeten aanvangen. Maar in de grootwarenhuizen was geen bloem te vinden omdat er geen kleine zakken meer waren. Gewoon omdat die papieren zakken in China worden gemaakt. Daarom werd meel verkocht in zakken van tien kilo. Dat is toch idioot? [lacht] Het is een voorbeeld van het feit dat de industrie, het economisch systeem, niet in staat is aan onze behoeften te voldoen.

Bovendien weigerden de aandeelhouders hun portefeuille te trekken. Een typisch voorbeeld daarvan is Renault, een bedrijf waarvan wordt gezegd dat het in grote moeilijkheden verkeert. Maar de aandeelhouders grepen niet naar hun portefeuille. Normaal gezien houdt aandeelhouder zijn in, zo probeert men het ons toch te verkopen, dat men investeert in een bedrijf in de hoop dat dit hem winst zal opleveren. Als zij vonden dat hun bedrijf waardevol was, hadden ze met geld over de brug moeten komen, dan hadden ze een kapitaalverhoging moeten doorvoeren. De voorbije vijf jaar hebben de aandeelhouders van Renault jaarlijks ongeveer een miljard euro dividenden mogen opstrijken. Je kunt dus niet zeggen dat ze geen geld hadden om het bedrijf weer op het goede pad te krijgen. Maar dat hebben ze geweigerd, en dus moest de staat over de brug komen met drie miljard euro belastinggeld. In Frankrijk is er bijna geen enkel bedrijf dat geen dividenden uitkeerde. Sommige waren zo leep om te zeggen dat ze de uitkering van dividenden zouden uitstellen.

Je merkt aan alles dat dit een parasitair systeem is. Ik snap niet hoe je het anders kunt omschrijven. De tijd is gekomen om het socialisme op tafel te leggen, een alternatief voor de kapitalistische economie. Even heel praktisch bekeken: het kapitalistisch systeem vervult onze behoeften niet, we kennen een systeem dat dat wel doet.

Spreekt nu de vakbondsman van de CGT of het partijlid van de PCF?

Allebei. Bij de vakbond zet ik mijn schouders onder dat debat. Ik vind dat de vakbond het onderwerp moet aankaarten door te laten zien dat er een probleem is met het huidige economisch systeem. Ik geef een concreet voorbeeld: de fabrikanten van elektronische apparatuur, onderaannemers van Airbus, gaan op de fles. Omdat Airbus beslist heeft een deel van de productie te delokaliseren. Maar het wil geen jobs schrappen binnen het eigen bedrijf, omdat het overheidssubsidies heeft gekregen en dus de werkgelegenheid moet beschermen. Daarom schrapt het jobs bij zijn Franse onderaannemers: in feite exporteert het jobverlies. Ligt het aan de crisis? Airbus krijgt almaar meer bestellingen binnen. Luchtvaartmaatschappijen kijken immers geen zes maanden vooruit, die plannen drie, vier, vijf jaar vooruit. Kortom, er stromen meer bestellingen binnen en tegelijk worden de onderaannemers gedumpt. En het is de vakbond die op die paradox wijst. En omdat de CGT een vakbond is die voor maatschappelijke transformatie ijvert, moeten we een leidraad hebben die ons help naar oplossingen te zoeken. En daarvoor werkt de vakbond samen met de partij die een project voor een alternatieve samenleving heeft.

Het interesseert de kapitalisten niet om de economie weer op gang te brengen; zij willen de economie transformeren om hun winsten veilig te stellen, dat is alles.

Het socialisme als alternatief moet weer op de voorgrond treden. Momenteel is dat een scheldwoord, je hoort het soms bij politieke partijen, maar bij vakbonden hoor je het vaak. Het is tijd om dat woord in eer te herstellen, om de ideologische strijd een duwtje in de rug te geven.

Je kunt alle mogelijke kritiek leveren, fulmineren over de grenzen van het kapitalisme, over de uitwassen, de ongelijkheid, en zo meer. Maar als je er geen alternatief systeem tegenover zet, als we weigeren over het socialisme te praten, dan zit je vast. Veel werkende mensen verliezen daardoor de moed en sluiten zich niet meer bij een vakbond aan. Die zeggen dat ze zich maar moeten schikken naar de werkgevers en hun geldhonger, dat er geen andere oplossing is.

Wordt erover gepraat om na de pandemie een groot “sociaal pact” tot stand te brengen? Misschien vergelijkbaar met wat er na de Tweede Wereldoorlog in Frankrijk en België is gedaan?

Ja, en ook de CGT is bij die gesprekken betrokken. Neem bijvoorbeeld het relanceplan. De CGT heeft een gezamenlijk persbericht uitgebracht met de CFDT en de DGB (Duitse vakbond) waarin we onze steun betuigen aan het Europees relanceplan van Macron en Merkel (het officiële doel ervan is investeringen financieren om de economie weer op gang te brengen, red.). Ik neem aan dat dat betekent dat er geen analyse gemaakt zal worden van de oorzaken van de economische crisis, van de desindustrialisatie die Frankrijk nu al een jaar lang treft. Die zijn niet het gevolg van Covid maar van een nieuwe transformatiefase van de industrie. Het Franse kapitalisme zal opnieuw kapitaal naar Oost-Europa exporteren, en dus ook productie, want dat past bij de reorganisatie die het wil doorvoeren om de winstmarges veilig te stellen. De relanceplannen die men gaat uitwerken, zullen het Franse kapitalisme de kans bieden om dat gedaan te krijgen. Men wil de modernisering van de industrie financieren. In werkelijkheid zal men de modernisering van het productieapparaat financieren zodat de spitstechnologie in Frankrijk wordt gehouden. Ministers zullen bij de inhuldiging van moderne fabrieken een paar linten doorknippen en zeggen: “We hebben er miljarden in gestopt, maar kijk eens hoe efficiënt dat is.” Maar industrieën die minder hoogstaande technologie produceren worden door het systeem naar de marge verwezen en worden steeds vaker naar lageloonlanden geëxporteerd.

Natuurlijk moeten we investeren in de moderne economie, maar we moeten ook praten over laaggeschoold werk, over productie met een lage toegevoegde waarde, zoals mijn papieren zak waar de bloem in gaat. Die bij ons produceren zal misschien iets duurder zijn. Maar dat debat wordt niet gevoerd, je kunt eindeloos praten over herindustrialisering, volledige tewerkstelling of economische rechtvaardigheid, maar op die manier zullen we ons doel nooit bereiken. Er zijn al miljoenen werklozen en er zullen er steeds meer bijkomen. En wanneer we de productie willen herlokaliseren, gaat het debat over de markt. Want als we herlokaliseren omdat dat goed is voor de markt, moeten we wel de concurrentie met de lageloonlanden aangaan. Dus de bedrijven in Frankrijk gaan ten onder, tenzij we ze subsidiëren. Maar als je ze moet subsidiëren, waarom zou je er dan geen overheidsbedrijven van maken? En om ze zo weinig mogelijk te moeten subsidiëren, zou je misschien onrechtvaardige vormen van concurrentie kunnen verbieden? En zo beland je bij een maatschappelijk debat dat de kapitalisten en de hervormingsgezinden willen vermijden.

Nog een voorbeeld: Frankrijk heeft aangekondigd dat het de spoorwegen vijf miljard euro steun zal geven, uitsluitend bestemd voor infrastructuurwerken, het vernieuwen van de sporen en zo verder. Maar in werkelijkheid wordt niet het Franse spoor gesteund. Men steunt vooral de orderboekjes van grote, private bouwondernemingen zoals Bouygues, Vinci, Eiffage. Daarnaast willen de regio’s (die het lokale openbaar treinvervoer organiseren, red.) het transportaanbod inkrimpen.

Als syndicalist meegaan in een “groot sociaal pact” is een doodlopend straatje. Het is een soort rookgordijn. Dat zou betekenen dat we allemaal dezelfde belangen hebben. Wij moeten net het tegendeel doen, we moeten de confrontatie met de kapitalisten aangaan: het interesseert hen niet om de economie weer op gang te brengen, zij willen de werkgelegenheid niet stimuleren, zij willen de economie transformeren om hun winsten veilig te stellen, dat is alles.

Om af te ronden, zowel in Frankrijk als elders in Europa merken we dat het fascistische gedachtegoed weer flink terrein wint. Wat kan de vakbond doen om die trend te keren?

We focussen op de presidentsverkiezingen in 2022, maar het is een verschuiving die al een hele tijd bezig is. Dat gevaar bestaat en groeit al twintig jaar. Omdat we de ideologische problemen van extreemrechts niet aanpakken. We blijven het enkel in de taboesfeer zoeken: “Tja, extreemrechts, dat is niet goed!”. Dat verenigt heel uiteenlopende, soms zelfs tegenstrijdige krachten, en zo werp je een dijk op. Het probleem met die dijk is dat het getij er op een bepaald moment doorheen breekt. En dan stort alles in. Vandaag zijn die dijken het aan het begeven. De grens tussen rechts en extreemrechts wordt vager. In zijn eentje kan extreemrechts niet aan de macht komen. Om de macht te grijpen moet het een voldoende brede alliantie vormen.

Emmanuel Macron probeert rechts op te blazen: hij wil alle strekkingen op het politieke schaakbord vertegenwoordigen. En hij slaagt daarin. Maar daardoor is een deel van rechts, dat heel conservatief en reactionair is, meer geneigd om met extreemrechts samen te werken dan om zich achter de zwierige allure van het centrum te scharen. Dat is heel gevaarlijk.

Als syndicalist meegaan in een “groot sociaal pact” is een doodlopend straatje. Het zou betekenen dat we allemaal dezelfde belangen hebben.

Als het om economische en sociale vragen gaat, vind ik dat links in het algemeen en ook de vakbonden zich al jarenlang slap opstellen: er is geen alternatief. We stellen dingen aan de kaak, maar we weten niet wat er in de plaats moet komen. Het presidentschap van Hollande was een ramp. Uiteindelijk hebben de mensen voor Hollande gestemd in het idee dat hij minder erg zou zijn dan Sarkozy. Maar ze kregen toch een rechts beleid door de strot geduwd. Men voelde zich verraden, was wanhopig en had geen zin meer om te mobiliseren. Steeds meer mensen keerden de politiek de rug toe, maar ook de vakbonden.

Over het alternatief hebben we het al gehad, maar wat moet de vakbond doen in de strijd tegen het fascisme?

Wat we hier zeker moeten benadrukken, is de algehele verwarring bij de arbeidersbeweging. De vakbonden worden hard aangevallen. Sommigen zeggen “structureren leidt tot collectieve afkeer”, “leiders zijn onderdrukkers”. Die mensen gaan uit van het principe dat iedereen moet doen wat hij wil, ze willen geen centralisme. Dat vertaalt zich in een verzwakking van de middelen die wij als vakbonden hanteren. En omdat we die middelen niet langer inzetten, zijn we niet in staat om op de realiteit in te spelen en zo groeit de wanhoop. Iedereen trekt zijn plan.

Sinds de jaren 80 hebben de werkgevers de machtsverhoudingen genadeloos in hun voordeel gekeerd. Sommigen binnen de vakbond willen nu kiezen voor de vlucht vooruit: ze proberen toegevingen te doen om een deel van onze rechten te behouden. De wetten van Macron (in verband met de flexibilisering van de arbeidsmarkt, red.) maken het mogelijk om “competitiviteitsakkoorden” te sluiten. Zo kan men bijvoorbeeld afspreken om de werkgelegenheid twee jaar lang te garanderen in ruil voor meer uren werken en een daling van de lonen. Voor werknemers is dat een heel moeilijk dilemma: ofwel lever je 5% van je loon in ofwel word je werkloos. Ze hebben ons in een heel lastige situatie gemanoeuvreerd en op tal van plaatsen heeft men eieren voor zijn geld gekozen.

Volgens mij is het de taak van de vakbond­en om weer stevige en efficiënte middelen uit te werken, ons te organiseren en zo een netwerk te creëren. De spoorvakbond bijvoorbeeld is daarmee bezig.

We moeten weer een gestructureerde organisatie opbouwen, duidelijke richtlijnen en een heldere ideologie vastleggen voor wat wij de dubbele taak noemen, actie voeren om iets aan de huidige situatie te doen en tegelijk inzetten op de transformatie van de maatschappij. En daarna, dat merken we nu al, als er een georganiseerde vakbond aanwezig is in een bedrijf, wordt daar minder op het Front National gestemd.

Footnotes

  1. Zie het interview met Julian Mischi in Lava 16.
  2. De stakingen van het Front Populaire in 1936 vormden de aanzet tot de oprichting van de sociale zekerheid en resulteerden ook in de eerste betaalde vakantiedagen.
  3. Na de mobilisaties door studenten en arbeiders in mei 68 werd het minimumloon met 35% verhoogd. Werknemers zagen hun loon met gemiddeld 10% stijgen. De vakbonden kregen ook nieuwe rechten in de bedrijven. Dat zijn de akkoorden van Grenelle.
  4. Al twee jaar probeert de Franse regering de energiesector te privatiseren. Met haar project “Hercule” wil ze EDF (Électricité de France, de grootste speler op de markt en voor 80% staatsbezit) opsplitsen in drie entiteiten: kern-, waterkracht- en hernieuwbare energie. Maar die drie entiteiten zullen niet alleen onderling concurreren; de regering-Macron wil de opsplitsing ook aangrijpen om privé-investeerders binnen te loodsen in het bedrijf, dat dan enkel nog in naam een overheidsbedrijf zou zijn. Dat plan botst op hevig verzet van de vakbonden.