Artikel

Syndicale uitdagingen na de pandemie

Paul Lootens

+

Hillal Sor

—23 juni 2021

PDF-versie

De coronacrisis heeft geleid tot een graduele wedergeboorte van klassenbewustzijn en zelfs het ontluiken van een zekere klassentrots. Welke houding moeten vakbonden aannemen om het tij te keren in het voordeel van de helden van de crisis?

Al meer dan een jaar hebben we te maken met een wereldwijde pandemie zonder voorgaande. De Belgische vakbonden, die samen meer dan drie miljoen leden en tienduizenden afgevaardigden en militanten op het terrein tellen, hebben vanaf het begin van deze pandemie daadkrachtig gereageerd om de arbeidsters en arbeiders te verdedigen.

Terwijl sommige bedrijfsleiders de boel maar lieten waaien, hebben vakbondsleden op het terrein gezondheidsbeschermende maatregelen afgedwongen. Deze strijd werd dikwijls gevoerd tegenover onverantwoordelijke werkgevers, voor wie alleen de winst telde. Sommige werkgevers probeerden de productie koste wat kost te doen doorgaan, zonder oog voor de gezondheid of zelfs het leven van hun werknemers. Zij hadden weinig oog voor hun arbeidskrachten en nog minder voor de leefbaarheid van onze overbelaste gezondheidszorg. Door hun mobilisatie hebben de vakbonden de productie in een hele reeks niet­-essentiële sectoren doen stopzetten of anders strikte gezondheids­protocollen doen toepassen. De vakbonden hebben zeer krachtig gemobiliseerd in België en vele andere landen: Frankrijk, Italië, Spanje… De vakbeweging – voor wie de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van de werkende klasse bovenaan staat — heeft zo aangetoond snel te kunnen reageren op een ongekende situatie.

De schokgolven van de gezondheidscrisis deden zich niet alleen voelen tijdens de eerste maanden van de crisis of alleen maar in de volksgezondheid. De pandemie heeft de economische crisis die reeds kort voor de komst van Covid-19 dreigde, versneld en verergerd. En de economische en maatschappelijke gevolgen zullen veel ingrijpender zijn dan tijdens de financiële crisis van 2008-2009. Deze crisis leidde tot nieuwe debatten binnen de samenleving en deed ook nieuwe strijdvromen en nieuwe vakbondspraktijken ontstaan.

Zowel bij het begin van de crisis als bij de recente loononderhandelingen hebben wij gezien dat de wereld van het kapitaal er alles aan doet om de crisis in zijn voordeel te kunnen aanwenden. Hij doet er alles aan om de werkende klasse het gelag van deze crisis te laten betalen. Hij probeert voor het postcoronatijdperk een ideologisch kader en een agenda vast te leggen die in overeenstemming zijn met de belangen die hij wil verdedigen: grotere flexibiliteit, meer overwerk, massale ontslagen om vervolgens aan te werven in nepstatuten, beperking van de loonsverhogingen en zo meer.

Het wordt dus hoog tijd dat wij, vakbondsleden, reageren. Het wordt hoog tijd dat wij onze vooruitzichten, ons kader en onze praktijken duidelijk vastleggen. In 2018 werd de tekst “Retrouver le chemin d’un syndicalisme offensif” gepubliceerd.1 Deze publicatie wilde de uitdagingen in kaart brengen waarmee syndicalisten te maken hebben wanner ze ijveren voor de werkende klasse en haar vakbonden. Veel van de in de tekst genoemde punten zijn vandaag de dag nog steeds relevant. Toch willen we ze, in het licht van de nieuwe situatie, actualiseren.

Het bewustzijn en de trots van de werkende klasse ontwikkelen

Een van de opmerkelijkste gevolgen van de coronacrisis is de geleidelijke wedergeboorte van klassenbewustzijn en zelfs het ontluiken van een zekere klassentrots. De crisis heeft duidelijk getoond waar we niet omheen kunnen om een samenleving goed te laten functioneren: voeding, gezondheidszorg, vervoer, productie van essentiële goederen, de bouw, amusement, onderwijs… Zo speelden schoonmaaksters een sleutelrol in het continu ontsmetten van corona-eenheden. Vuilnismannen, postmedewerkers, magazijnmedewerkers, caissières, verpleegsters, rekkenvullers, chemiearbeiders, logistiek medewerkers… en vele anderen: beroepen die zelden in de media te zien zijn, die vaak slecht betaald worden… maar die toch essentieel zijn. De Belgische regering probeerde het aantal bedrijven dat om gezondheidsredenen zou moeten sluiten, zo klein mogelijk te houden.

De gezondheidscrisis contrasteerde het essentiële karakter van de werkende klasse met de parasitaire rol van aandeelhouders in onze samenleving.

Daarom bleef ze de lijst van zogenaamde “essentiële” sectoren tijdens de crisis steeds verder uitbreiden. Dit waren de sectoren die zo essentieel geacht werden voor de samenleving dat ze niet onderworpen waren aan een strikte naleving van de coronamaatregelen. Onder druk van de werkgevers­lobby werd deze lijst van sectoren zo lang dat hij uiteindelijk goed was voor twee derde van alle werknemers.2 Veel arbeidsters en arbeiders waren blij te vernemen dat ze plotseling zo belangrijk waren voor het functioneren van de maatschappij. Vreemd genoeg omvatte deze lijst geen beroepen als rentenier of aandeelhouder. Nee, deze lijst omvatte beroepen die worden uitgeoefend door wat Marx in zijn tijd het “proletariaat” noemde en wat wij nu als “arbeiders­klasse” of “werkende klasse” bestempelen (een letterlijke vertaling van de Engelse term working class, een uitdrukking die het voordeel heeft dat ze zowel mannelijke als vrouwelijke arbeiders omvat). Deze klasse zorgt voor collectieve productie en dienstverlening, maar ze is niet de eigenaar van de middelen voor die productie en dienstverlening. De gezondheidscrisis maakte het mogelijk om het essentiële karakter van de werkende klasse en haar lage lonen te contrasteren met de parasitaire rol van aandeelhouders in onze samenleving en hun grenzeloze beloning. Deze aandeelhouders schitterden door afwezigheid in het heetst van de coronacrisis, maar staan nu op de eerste rij om te trachten de lonen laag te houden en zelf grote dividenden op te strijken. De crisis heeft de ware aard van de politieke wereld laten zien: de uitoefening van de essentiële beroepen ten koste van of met gevaar voor de gezondheid juicht hij toe, maar als het erom gaat de beoefenaars van die beroepen te steunen in hun legitieme eisen voor loonsverhogingen, extra aanwervingen of eindeloopbaanregelingen, dan gebaart hij van kromme haas.

In deze crisis vinden we de basis voor het ontwikkelen van een affirmatief en een oppositioneel klassenbewustzijn. Een affirmatief (want trots) klassenbewustzijn berust op de positieve en essentiële rol van de werkende klasse in onze samenleving. Een oppositioneel klassenbewustzijn verzet zich tegen de klasse van kapitaalbezitters die tijdens de crisis afwezig waren en die een herverdeling van de rijkdom in de weg staan. Een van de belangrijkste uitdagingen voor ons, vakbondsleden, is het cultiveren van dit klassenbewustzijn, zowel affirmatief als oppositioneel. Het is een strijd die systematisch en bewust moet worden gevoerd. De aanhangers van het liberalisme en hun apostelen hebben de afgelopen 40 jaar geprobeerd elk klassenbewustzijn te ondermijnen tot wij voor de werkende klasse amper nog een naam hebben. Dat deden zij door haar op te splitsen in afzonderlijke subcategorieën die schijnbaar niets met elkaar te maken hebben: arbeiders, bedienden, technici, verpleegkundigen, zorgkundigen, operators, assistenten, uitzendkrachten, onderaannemers… De aanhangers van het liberalisme hebben ervoor gezorgd dat die klasse geen trots uitstraalt maar schaamte, een realiteit waaraan men individueel dient te ontsnappen in plaats van zich collectief te bevrijden.

Onze vakbonden zijn het best uitgerust om deze strijd te leiden. Onze organisaties zijn door hun aard zelf organisaties van de werkende klasse. Maar de meerderheid van onze leden is zich niet altijd bewust van deze wezenlijke identiteit van de vakbonden. Dit houdt verband met de ideologische aanvallen van rechts, maar ook met een gebrek aan belangstelling voor deze kwestie binnen de vakbeweging. De coronacrisis geeft ons de kans om tegen deze gelatenheid in te gaan en deze kwestie op een strijdvaardige manier te benaderen. Dit is onze eerste fundamentele uitdaging.

Voorbij marktwetten en concurrentievermogen

De coronacrisis laat meer dan ooit zien hoe belangrijk het is om verder te kijken dan de markt en het concurrentievermogen. Simpel gezegd: wat de maatschappij overeind hield, werkt net niet volgens de wetten van de markt: de sociale zekerheid en haar vakbondspoot, die op het hoogtepunt van de crisis de enorme stroom betalingen van werkloosheidsvergoedingen voor haar rekening nam, ons openbaar vervoer, onze ziekenhuizen, onze medische centra, het feit dat Covid-19-tests werden uitgevoerd met behulp van een platform gelanceerd door onze openbare universiteiten in plaats van het testplatform dat gedomineerd werd door private laboratoria, de opstart van een lokale productie van chirurgische maskers dankzij de tussenkomst van de overheid…

De vaccinsituatie daarentegen is aflevering nummer 42 in de serie marktfalen. De ontwikkeling van vaccins steunt op onderzoek van onze openbare universiteiten, op overheidsfinanciering… en de markt verhindert nu de werkelijk massale productie om snel de hele wereld te kunnen inenten. We hebben er de middelen voor, maar de markt en de politici die de marktlogica beschermen, verhinderen dat deze middelen worden ingezet. Multinationals strijken miljardenwinsten op, terwijl er nodeloos levens verloren gaan en sociale basisbehoeften worden ingeperkt. Met andere woorden: de markt is dodelijk. En dat zeggen is niet simplistisch.

Op straat worden de wetten geschreven die de Wetstraat aanneemt. Op straat bouwt de werkende klasse haar kracht en zelfvertrouwen op.

Voordat er vaccins bestonden, was de markt niet in staat de meest fundamentele beschermingsmiddelen aan te bieden, zoals veiligheidsmaskers, handschoenen, doktersjassen, beademingsapparaten en zelfs zuurstofflessen. Ten slotte heeft na de coronacrisis de strijd voor het Interprofessioneel Akkoord (IPA)3 de noodzaak onderstreept om onze lonen opnieuw te zien als de eerlijke verloning voor de door de werkende klasse gecreëerde rijkdom. Dus niet als iets wat je gebruikt om het concurrentievermogen op te peppen. Met andere woorden, de strijd rond het IPA heeft ons eraan herinnerd dat het er niet om gaat de Belgische lonen te vergelijken met die in de buurlanden om sterker te staan in de concurrentie. Deze strijd heeft duidelijk gemaakt dat het gaat om een tweestrijd tussen Arbeid en Kapitaal over de vraag hoe de geproduceerde rijkdom wordt verdeeld. Lonen versus winst, lonen versus dividenden, lonen versus de torenhoge beloning van een CEO. De loonstrijd mag geen strijd zijn die de werkende klasse van verschillende landen tegen elkaar opzet. Het is juist een strijd tussen twee verschillende klassen met diametraal tegenovergestelde belangen: de werkende klasse en de klasse van de kapitaalbezitters. Het succes van al wat niet onderworpen is aan de wetten van de markt, het bittere falen van de markt zelf, de sleutelrol van de staat in het in stand houden van de economie, lonen als een eerlijk aandeel van de geproduceerde rijkdom…: het tegenovergestelde van het liberale dogma waar we al te lang mee werden gehersenspoeld.

Maar al te vaak worden wij als vakbondsleden er door pragmatisme of economisch “realisme” toe gedwongen de zogenaamd onoverkomelijke grenzen van de markteconomie of het concurrentievermogen niet te overschrijden. We staan dus voor de uitdaging om uit dit keurslijf te ontsnappen. In onze toespraken, in onze grote gevechten, maar ook in onze dagelijkse mobilisaties. In de grote strijd voor het IPA, maar ook in de kleinere, minder zichtbare strijd voor gezondheid, veiligheid en welzijn of tegen uitbesteding en sluipende privatisering. Liberale dogma’s zullen nooit een oplossing bieden. Het is geen gemakkelijke taak om in ons vakbondsbeleid blijvend te doen doordringen dat het belangrijk is de wetten van de markt en het concurrentievermogen los te laten, maar dit zal in de komende jaren voor onze vakbonden een van de grootste uitdagingen zijn.

Onder alle omstandigheden de straat op, een noodzaak voor de werkende klasse

Wij herinneren ons het applaus voor de helden van de crisis om acht uur ‘s avonds. Ook de toespraken over de belangrijke rol van poetsvrouwen en huishoudhulpen op het hoogtepunt van de gezondheidscrisis zijn we niet vergeten.

Het belang van hygiëne en ontsmetting, de belangrijke rol van arbeidsters en arbeiders in de levensmiddelendistributie zodat wij te eten hebben, het belang van arbeidsters en -arbeiders in het particulier en openbaar vervoer enz. Sommigen dachten dat er een algemene bewustwording plaatsvond, die spontaan zou leiden tot erkenning van hen die de maatschappij draaiende houden.

Covid-19 heeft ons echter de ingebakken minachting van de elite voor andere klassen laten zien. Maar deze crisis heeft ons ook de creativiteit van de werkende klasse laten zien: hoe ze er onder alle omstandigheden voor strijdt om de machtsverhouding in haar voordeel te veranderen. Wij moeten beseffen dat niets ons ooit op een presenteerblaadje zal worden aangereikt, maar ook dat als er een wil is, het verzet altijd een weg zal vinden.

In maart 2020 legden werknemers van Audi Brussel de productie stil om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Ze verzetten zich tegen hun baas die wilde doorgaan met de productie “om een bestelling af te ronden”. “Onze levens zijn meer waard dan jullie auto’s,” antwoordden de arbeiders en hun vakbonden. Dit voorval heeft zich in honderden bedrijven herhaald. In het noorden en het zuiden van het land: Volvo, Van Hool, DAF Trucks, Aperam, Industeel, Safran, FN… om maar een paar metaalbedrijven te noemen. Sommige grote bazen denken misschien dat arbeidsters en arbeiders slechts leven om te werken, maar die wezen erop dat ze werken om te leven. Het werk heeft niet tot doel om het leven te verpesten. De werkende klasse herinnerde ons hieraan door de bazen onder druk te zetten en de productie op te schorten totdat de besmettingsgraad was gedaald.

In juni 2020 keerde het verplegend personeel van het Sint-Pietersziekenhuis premier Wilmès de rug toe: het was het startpunt van een brede mobilisatie van personeel in ziekenhuizen, woonzorgcentra en de non-profitsector in het algemeen. De beelden waren indrukwekkend en gingen de hele wereld rond. Ze waren het symbool van verzet van onderaf tegen de minachting van bovenaf. Deze witte woede kwam reeds voor de pandemie tot uiting, maar de gezondheidscrisis gaf haar een grotere weerklank.

Tussen juni en december 2020 werden er in de ziekenhuizen steeds meer acties gevoerd. Dankzij deze acties is er nu sprake van een structurele loonsverhoging van 6%, de mogelijkheid om premies te verkrijgen en extra middelen voor de aanwerving van personeel… Minder bekend, maar daarom niet minder belangrijk: ook het personeel van de levensmiddelendistributie heeft heel het jaar 2020 talrijke acties gevoerd om respect af te dwingen voor de geleverde inspanningen. Dankzij hun acties hebben zij vrije dagen en loonsverhogingen verkregen. Meer recentelijk heeft de vakbeweg­ing massaal actiegevoerd — met name tijdens de nationale staking van 29 maart — om zich te verzetten tegen de maximale loonsverhoging van 0,4% en tegen de achterhaalde loonwet. Creativiteit was aan de orde van de dag met autokaravanen en coronaproof piketten. Creativiteit en vastberadenheid om respect af te dwingen.

Creativiteit en vastberadenheid om nog eens een fundamentele les van de arbeidersbeweging te onderstrepen: op straat worden de wetten geschreven die in de Wetstraat (de straat van het Belgische parlement) worden aangenomen. Op straat — met z’n allen en op georganiseerde wijze — bouwt de werkende klasse haar kracht en zelfvertrouwen op. Op straat dwingt ze nu en in de toekomst respect af.

De voortdurende ontwikkeling van eenheid

De vakbeweging bezit een drievoudige kracht. Kracht in aantal, economische kracht en organisatorische kracht. Kracht in aantal, want de werkende klasse telt enkele miljoenen mensen en de Belgische vakbonden tellen meer dan drie miljoen leden. Economische kracht, omdat onze aantallen zich in het hart van de economische machine bevinden, de plaats waar rijkdom wordt gecreëerd. Zonder de werkende klasse geen rijkdom. En ten slotte organisatorische kracht, omdat de vakbonden steunen op een georganiseerde basis van tienduizenden vakbondsafgevaardigden en militanten. Bovendien zijn de vakbonden in staat een zeer groot deel van de werkende klasse te informeren, bewust te maken, te organiseren, te mobiliseren en op gestructureerde wijze te laten actievoeren.

De vakbeweging bezit een drievoudige kracht. Kracht in aantal, economische kracht en organisatorische kracht.

Maar om deze kracht te verwezenlijken is er eenheid nodig tegenover alle pogingen om ons uiteen te drijven. De strijd voor eenheid is zo oud als het kapitalisme en ligt aan de basis van de vakbeweging. Dit hadden Marx en zijn compagnon Engels er in hun tijd over te zeggen: “Het kapitaal is een geconcentreerde maatschappelijke kracht, terwijl de arbeider slechts beschikt over zijn eigen werkkracht. Als gevolg hiervan kan een overeenkomst tussen het kapitaal en de arbeid nooit op een rechtvaardige basis worden gesloten […]. De sociale kracht van de arbeiders berust alleen op hun aantal. Maar de kracht van hun aantal wordt tenietgedaan door hun versnippering. De versnippering der arbeiders ontstaat en blijft voortbestaan vanwege de onontkoombare onderlinge concurrentie. De vakbonden zijn ontstaan uit de spontane inspanningen van arbeiders die streden tegen […] het Kapitaal, om de gevolgen van de concurrentie tussen arbeiders te voorkomen of op z’n minst te verzachten.”4 Deze strijd voor eenheid wordt vandaag in een nieuwe context voortgezet.

Nationaal

Wat hebben de strijd van het ziekenhuispersoneel, die van het winkelpersoneel en de strijd voor het IPA met elkaar gemeen? Of nog daarvoor, de succesvolle strijd tegen het pensioen met punten van de regering-Michel? Dit zijn allemaal relatief recente gevechten. Maar in wezen gaat het hier om nationale strijd. Het nationale karakter van deze gevechten heeft duidelijk bijgedragen aan hun kracht. Ze hebben de krachtsverhouding ten gunste van deze arbeidsters en arbeiders doen evolueren. Wat zou bijvoorbeeld het resultaat zijn geweest voor de verpleegkundigen in de verschillende gemeenschappen als zij met verschillende regeringen te maken hadden gehad? Aanzienlijk minder. Dat is bijvoorbeeld het geval voor het personeel van woonzorgcentra, dat te maken heeft met drie verschillende gemeenschapsoverheden. Zij kregen minder dan het ziekenhuispersoneel. Sterker nog, zorgkundigen en verpleegkundigen hebben per gemeenschap zeer uiteenlopende loonsverhogingen gekregen. Hoewel zij in de drie gemeenschappen hetzelfde beroep uitoefenen en dezelfde crisis, dezelfde moeilijkheden, hetzelfde gebrek aan beschermingsmiddelen moesten trotseren… Dit is een belangrijke les voor onze strijd na corona. Dit is natuurlijk geen nieuwe les. De sociale zekerheid, maar ook alle andere maatschappelijke verworvenheden in ons land zijn verkregen dankzij de eenheid van de sociale beweging. Zo hebben wij de eerste week betaald verlof te danken aan de algemene staking van 1936, die in de haven van Antwerpen begon.

In de afgelopen decennia hebben nationalistische krachten elkaar afgewisseld om passiviteit en verdeeldheid te prediken. Met één doel voor ogen: door middel van verdeeldheid het sociale bouwwerk ontmantelen dat we precies aan de eenheid te danken hebben. Maar de coronacrisis heeft de dwaasheid van verdeeldheid meer dan ooit blootgelegd. Een virus houdt geen halt bij taalgrenzen. Corona heeft gewezen op de absurditeit van het Belgische model, waar vele ministers overal “bevoegd”, maar nergens verantwoordelijk voor zijn. In Vlaamse, Waalse en Brusselse woonzorgcentra zijn er massaal doden gevallen ten gevolge van incompetentie, gebrek aan of versnippering van middelen en van de vermarkting van de sector. De coronacrisis heeft aangetoond dat de doeltreffendheid van een bevoegdheid omgekeerd evenredig is met het aantal bevoegde ministers.

Als vakbondsleden moeten wij de volgende les uit de crisis trekken: de versnippering van bevoegdheden en de daaruit voortvloeiende verdeling van de wereld van de arbeid doen de werkende klasse geen goed. Niet inzake sociale vooruitgang noch inzake slagkracht. Geen enkele sociale verworvenheid hebben wij aan de verdeeldheid te danken. Voor de vakbond is de coronacrisis een mobiliserende kracht om meer eenheid in onze gezondheidszorg en meer eenheid in onze sociale zekerheid te eisen. Maar meer in het algemeen drijft deze crisis ons ertoe om de banden aan te halen met vakbondsleden uit het hele land en om de eenheid en het solidaire karakter van onze syndicale instanties en organisaties te versterken.

Internationaal

Tijdens deze pandemie werd de werkende klasse overal geconfronteerd met hetzelfde virus en dezelfde werkgevers- en regeringslogica. Opschorting van de niet-essentiële productie, vaststelling van gezondheidsprotocollen, applaus voor en mobilisatie van het verzorgend personeel, gebrek aan beschermingsmiddelen enz. Overal in Europa waren de omstandigheden en de strijd dezelfde.

Overal in Europa en in de wereld heeft de werkende klasse laten zien dat zij het is die de samenleving draaiende houdt. Overal stond die klasse vooraan. Sommige creatievelingen hebben de productie weten om te schakelen om te kunnen bijdragen aan de strijd tegen de pandemie. Zo hebben de Seatarbeiders in Spanje hun assemblagelijnen omgebouwd om de beademingsapparatuur te produceren waaraan er in de Spaanse ziekenhuizen een vreselijk tekort was. Deze inzet en vrijgevigheid, de ware aard van het vakbondswerk, steken schril af tegen de miljardairs die zich op het hoogtepunt van de pandemie verstopten op hun jachten of privé-eilanden.5

Verschillende vakbondsinstanties organiseerden al zeer snel internationale bijeenkomsten per videoconferentie om hun ervaringen als vakbondsleden uit te wisselen. We moeten deze contacten verder uitdiepen aangezien we af te rekenen hebben met hetzelfde systeem en dezelfde multinationals. Meer nog: politieke beslissingen worden in toenemende mate op supranationaal niveau genomen. De strategieën van multinationals overstijgen de landsgrenzen. Tegenover de steeds sterkere eenwording van het Kapitaal en de politieke elite moet de vakbeweging meertalig en plurinationaal zijn om te kunnen zegevieren. In die zin zou België als laboratorium kunnen dienen. Zich laten verdelen en zich op een steeds kleiner grondgebied terugplooien en hopen zo gunstige machtsverhoudingen op te bouwen zorgt er daarentegen voor dat de vakbeweging en de werkende klasse terrein verliezen en leidt hen naar een sociale nederlaag.

Interprofessioneel

Op 15 december 2014 kwam het land volledig tot stilstand tijdens een indrukwekkende algemene staking tegen de toenmalige regering. Het doel: zich verzetten tegen de verhoging van de pensioenleeftijd naar 67 jaar en de opschorting van de automatische loonindexering. Dit soort stakingen is uniek in Europa. Waarom? Een van de sterke punten van de Belgische vakbeweging is haar interprofessionele karakter, dat wil zeggen haar vermogen om verschillende beroepen of arbeiders uit verschillende sectoren te verenigen in een gemeenschappelijke strijd. Dit specifieke karakter zou de Europese Commissie graag zien verdwijnen door de loononderhandelingen in het land zo veel mogelijk te decentraliseren. Want in België beginnen de loononderhandelingen, in tegenstelling tot de meeste landen in de wereld, op nationaal en op interprofessioneel niveau. In andere landen worden de onderhandelingen onmiddellijk per sector gevoerd, of per branche, zoals men het in Frankrijk noemt.

Natuurlijk veroorzaakt het streven naar interprofessionele solidariteit wrijvingen, die het moeilijk maken om eenheid te creëren tussen verschillende centrales die zeer uiteenlopende realiteiten en tradities omvatten. Het is vaak verleidelijk om alleen voor de eigen zaak te strijden en de “interprofessionele” eenheid is dikwijls zwak. Deze zwakte kan vervolgens worden gebruikt om het gebrek aan eenheid goed te praten. Wij menen echter dat deze zwakke punten moeten worden aangepakt om met nog meer ijver naar interprofessionele eenheid te streven. Dat is een kwestie van keuzes maken.

Want de interprofessionele of de publiek-private eenheid geeft de Belgische vakbeweging haar unieke kracht. Het openbaar vervoer, de grote winkels, chemie en metaal tegelijkertijd plat leggen: dat weegt door in de economische machtsverhouding. Het interprofessionele karakter van de vakbeweging heeft er ook toe bijgedragen dat ze een uitgesproken politiek karakter heeft ontwikkeld — in de goede zin van het woord. We hebben vakbonden die strijden tegen racisme, voor arbeidsters en arbeiders zonder papieren, voor vrouwenrechten… Sommigen zeggen dat deze mobilisaties nog te zwak zijn. Dat klopt, maar dat zou nog meer het geval zijn als het interprofessionele karakter van de vakbeweging zou verdwijnen.

Het zou contraproductief zijn om zich op corporatistische wijze terug te trekken in het eigen bedrijf, de eigen sector of zich uitsluitend te bekommeren om de “eigen” problemen.

De coronacrisis heeft ons meer dan ooit laten zien dat alles samenhangt, dat lonen, volksgezondheid, veiligheid, democratie, milieubescherming, nieuwe technologieën, welzijn… een geheel vormen en dat dit geheel er verschillend uitziet naargelang men tot de werkende of tot de kapitalistische klasse behoort. Het zou dan ook volkomen contraproductief zijn om zich op corporatistische wijze terug te trekken in het eigen bedrijf, de eigen sector of zich uitsluitend te bekommeren om de “eigen” problemen. We moeten juist banden smeden, bruggen bouwen, solidariteit tussen sectoren tot stand brengen en de gemeenschappelijke wortels van de uiteenlopende kwaden van het kapitalistische systeem blootleggen. We moeten onze horizon niet beperken maar juist verbreden.

De eenheid van verscheidenheid

De coronacrisis heeft beroepen in het licht gezet die gewoonlijk in de schaduw worden gehouden, bijvoorbeeld de zorgkundigen in de woonzorgcentra. De verscheidenheid aan achtergronden in deze personeelscategorie is immens. Maar dat geldt ook voor metaalfabrieken, het openbaar vervoer, de levensmiddelenindustrie en -distributie, de schoonmaaksector, huishoudhulpen, de bouw enz. De werkende klasse is zeer divers. Ze spreekt niet altijd dezelfde taal, heeft uiteenlopende godsdiensten en verschillende culinaire voorkeuren. Om nog maar te zwijgen van de verschillende accenten of voor welke voetbal­club ze supportert. Deze verschillen kunnen ons uit elkaar drijven (kijk vooral niet naar een wedstrijd met supporters van zowel Real als Barça) maar ze vormen net de rijkdom van de werkende klasse.

Racisten of communautaristen van allerlei slag gebruiken deze verschillen om de klasse te verdelen en te verzwakken. Werkgevers gebruiken racisme om discriminatie te rechtvaardigen en in stand te houden en om arbeiders met elkaar te laten concurreren door een deel van de werkende klasse te doen geloven dat zij beter beschermd zijn als anderen minder rechten hebben. Het tegendeel is echter waar. Sociale dumping is gebaseerd op het gebrek aan rechten voor arbeidsters of arbeiders zonder papieren of van hen die in een ander land dan het hunne aan het werk worden gezet. Een deel van de werkgevers gebruikt racisme om een deel van de werkende klasse de oplossing voor haar problemen te doen zoeken in het inperken van de rechten van wie nog lager op de maatschappelijke ladder staat.

Wij als vakbond moeten nu meer dan ooit een sterke klassenidentiteit verdedigen als tegengif tegen racisme. We moeten het politieke debat aangrijpen en hard optreden tegen zowel extreemrechts als tegen de elite die een beleid voert dat extreemrechts voortbrengt. We dragen hier een belangrijke verantwoordelijkheid. Want waar racisme groeit, waar verdeeldheid groeit, waar extreemrechts groeit, gaat de strijd erop achteruit en daarmee de sociale verworvenheden van de werkende klasse.

Vernieuwing van onze verhouding tot de politiek

De Belgische vakbondstraditie is zeer politiek en is nog altijd georganiseerd volgens specifieke zuilen (socialistisch, christelijk of liberaal). Dit heeft zijn positieve kanten. Positief, want de Belgische vakbeweging berust op de overtuiging dat een louter economische strijd niet volstaat voor de emancipatie van de werkende klasse. De vakbonden zijn natuurlijk opgericht om de economische strijd van de arbeiders op zich te nemen. Maar het is van cruciaal belang dat ze ook deel uitmaken van een groter geheel dat de stem van de werkende klasse in het politieke debat laat horen. Moeilijkheden ontstaan wanneer zij die beweren het politieke verlengstuk van de werkende klasse te zijn, liberale dogma’s beginnen over te nemen. Dat is verwarrend. En het is verleidelijk te geloven dat de oplossing erin ligt dat vakbondsleden zich terugtrekken uit het politieke debat. Niets is echter minder waar.

Het kapitalisme vormt een ernstig gevaar voor de gezondheid, zoals de coronacrisis ruimschoots heeft aangetoond. Dit systeem kan niet worden hervormd en dient dus naar de vuilnisbak van de geschiedenis te worden verwezen. Het volstaat echter niet om hiervan overtuigd te zijn of het als slogan te verkondigen. Door deel te nemen aan het politieke debat, door een werkelijke tegenmacht op te bouwen, onder meer in politieke discussies, kunnen wij liberaal- en extreemrechts de pas afsnijden en ook voorkomen dat, zoals in het verleden, wonderlijke coalities hun programma alsnog verwezenlijken.

Daarom voelen de vakbonden meer en meer de nood hun horizon te verbreden en hun verhouding tot de partijen te herzien. We moeten de traditionele banden met één specifieke politieke zuil loslaten, afstappen van politiek “exclusivisme”, breken met de contacten die hun hoop uitsluitend vestigen op machtsverhoudingen in regeringen of parlementen. De werkende klasse is niet gediend van een politiek “exclusivisme” dat gebaseerd is op het opgeven van de politieke strijd.

De verhouding van de vakbonden tot de politiek en politici begint bij het opbouwen van zelfvertrouwen, van vertrouwen in de kracht van de tegenmacht die verandering kan afdwingen. De Internationale — die we bij het ABVV op 1 mei of op onze congressen zingen — herinnert ons eraan dat “de wereld steunt op nieuwe krachten”.

Waar racisme groeit, waar verdeeldheid groeit, waar extreemrechts groeit, gaat de strijd erop achteruit en daarmee de sociale verworvenheden van de werkende klasse.

Onze vakbonden moeten niet in het gareel lopen van wat de politiek voorschrijft, maar er juist voor zorgen dat de politiek afgestemd wordt op de behoeften van de werkende klasse. Door onze vakbondspraktijk politiek te kaderen en te verrijken brengen we de behoeften van de werkende klasse binnen in het politieke debat. En niet andersom. De vakbonden moeten geen politieke partijen volgen die trachten ons hun berusting onder de noemer “realisme” op te leggen of die hun fatalisme proberen te verdoezelen. We kunnen onze politieke perspectieven als vakbond niet laten beïnvloeden door het idee dat het “zonder hen nog erger zou zijn”. Door een offensieve politieke en syndicale machtsverhouding op te bouwen, kunnen we het politieke debat socialer en linkser maken. Door de agenda van de werkende klasse op te leggen zetten we de boel in beweging.

Het zogenaamde realisme van de politiek mag niet worden gebruikt om de vooruitzichten en ambities van de werkende klasse in te perken. Integendeel, wie in de politieke wereld echt de stem van de werkende bevolking wil laten horen, moet die ambities juist ondersteunen en ontwikkelen. De achturige werkdag, de 40-urige werkweek, betaalde vakanties en sociale zekerheid zijn niet tot stand gekomen dankzij een politieke strategie van zo min mogelijk risico’s nemen of dankzij politiek pragmatisme. Deze sociale verworvenheden hebben we te danken aan de ambitie en het zelfvertrouwen van de klasse in de vakbond, het verenigingsleven, het ziekenfonds en de politiek. De belangrijkste verworvenheden van de werkende klasse zijn tot stand gekomen door de bundeling van krachten rond sterke sociale en politieke eisen. En dankzij diezelfde krachtenbundeling worden ze ook het best verdedigd. Met eerbiediging van de wederzijdse onafhankelijkheid van alle onderdelen van dit verbond. Met andere woorden, de uitdaging bestaat erin het politieke debat en de mobilisatie te domineren en het niet te laten inpikken door een klein clubje beroepspolitici. Vakbonden vormen een essentieel onderdeel van de wereldwijde tegenmacht die de werkende klasse vormt. Een tegenmacht met verschillende takken: vakbonden, verenigingen, jongeren, culturele, intellectuele en politieke groeperingen.

En nu?

De in deze tekst voorgestelde uitdagingen zijn zeker niet de enige waarmee de vakbondsleden in het postcoronatijdperk te maken zullen krijgen. Wij hebben er in dit voorstel enkele uitgelicht, maar dat betekent niet dat wij één enkele visie of weg willen opleggen. Het doel van dit voorstel is om een steentje bij te dragen tot de ontwikkeling die de vakbonden in staat zal stellen een radicale koerswijziging af te dwingen ten gunste van de werkende klasse… de helden van de crisis!

Zoals Karl Marx al zei: “De mens moet de waarheid in de praktijk bewijzen.” Laten we er dus snel werk van maken om dit in praktijk te brengen door strijd: de strijd die we nog moeten aangaan en de strijd die zich aan ons zal opdringen.

Footnotes

  1. Paul Lootens, “Retrouver le chemin d’un syndicalisme offensif…”, Politique, 29 mei 2018.
  2. “Critiques de la FGTB et du PTB sur ces patrons qui ‘ne jouent pas le jeu’ et la liste des secteurs ‘essentiels’”, L’Avenir, 25 maart 2020.
  3. Het interprofessionele akkoord is de periode van strijd en onderhandeling om tot een overeenkomst te komen tussen de werkgevers en de vakbonden over de loonsverhogingen en de arbeidsvoorwaarden voor een termijn van twee jaar.
  4. Karl Marx en Friedrich Engels, “Arbeidersvakbonden (trade-unions): Hun verleden, heden en toekomst”, Instructie voor de delegaten van het Voorlopig Centraal Comité over afzonderlijke kwesties, 1866. Zie: www.marxists.org/nederlands/marx-engels/1866/1866vakbond.htm.
  5. “La Drôle de Vie Des Milliardaires Confinés À Bord De Leur Yacht”, Forbes France, 2 april 2020. Geraadpleegd 2 mei 2021.