Artikels

Tegen loting

Seppe De Meulder

—5 april 2018

PDF-versie

In Tegen verkiezingen pleit David Van Reybrouck voor loting als oplossing voor wat hij “het democratisch vermoeidheidssyndroom” noemt. Maar zijn oplossing zet geen zoden aan de dijk.

Tegen loting

“We zijn onze democratie kapot aan het maken door haar te beperken tot verkiezingen, en dat terwijl verkiezingen nooit als democratisch instrument zijn bedacht”, aldus David Van Reybrouck. Zijn invloedrijke essay Tegen verkiezingen werd in meer dan twintig talen vertaald en werd bekroond met de Henriette Roland Holst-prijs. Achtereenvolgens bespreekt de schrijver de symptomen, diagnose en pathogenese van de crisis waarin de democratie zich bevindt om uiteindelijk een gedurfd alternatief naar voren te schuiven: loting.

David Van Reybrouck
David Van Reybrouck is schrijver en archeoloog.
Hij schreef onder meer Tegen verkiezingen (2013), Congo. Een geschiedenis (2010) en Pleidooi voor populisme (2008). Hij ontving meerdere grote literaire prijzen.

“Er is iets vreemds aan de hand met de democratie. Iedereen lijkt er naar te verlangen, maar niemand gelooft er nog in”, zo vangt Van Reybrouck zijn essay aan. Hij haalt het onderzoeksproject World Values Survey aan. In 57 landen vindt meer dan 90 procent van de bevolking democratie de beste manier om een land te regeren, maar het vertrouwen in de feitelijke democratieën slinkt zienderogen. Het vertrouwen in politieke partijen, regeringen en parlementen is historisch laag; de verkiezingsopkomst is in vrije val en het kiezersverloop neemt toe; steeds minder mensen zijn lid van een politieke partij. Ook duurt een regeringsvorming steeds langer en worden regeringspartijen bij volgende verkiezingen steeds harder afgestraft en gaat besturen steeds moeizamer. In tijden van globalisering staat de natiestaat bovendien steeds machtelozer tegenover problemen als klimaatverandering, migratie of de economische crisis.

Om dit onvermogen te camoufleren richten politici zich dan maar op de overbelichting van triviale symbooldossiers. Dit ‘incidentalisme’ gaat gepaard met een chronische verkiezingskoorts. Van Reybrouck geeft met de term ‘het Democratisch Vermoeidheidssyndroom’ een naam aan een realiteit die voor velen herkenbaar is. Auteurs als Anthony Barnett, Colin Leys, Luc Huyse, Cas Mudde en Colin Crouch deden gelijkaardige vaststellingen.1 Met enkele accentverschillen wordt dan met de vinger gewezen naar de globalisering, de evolutie van media, de Europese integratie of de ontzuiling. Colin Crouch spreekt van “post-democratie”. Door de belangenvermenging tussen de politiek en het bedrijfsleven en de neoliberale consensus raakt de democratie uitgehold.

Dat is niet de insteek van David Van Reybrouck. Voor hem is democratie de minst slechte van alle regeringsvormen omdat ze een dynamisch evenwicht houdt tussen legitimiteit en efficiëntie. De crisis van de westerse democratieën bestaat er volgens hem in dat ze vandaag kampen met zowel een legitimiteitscrisis, als een efficiëntiecrisis. Dat is alvast een tegenstelling die meer vragen oproept dan ze beantwoordt. Maakt het efficiënt oplossen van problemen politici niet net meer legitiem? Wat voor de ene groep in de samenleving zeer efficiënt of legitiem is, kan voor een andere groep nefast zijn.

Belangrijker dan wat er gezegd wordt, is hier wat er niet gezegd wordt. Van Reybroucks kijk op democratie is opvallend formeel en apolitiek. Hij richt zich eenzijdig op het bestuur en de procedure. Geen woord over de macht van het volk, rule by the demos, volkssoevereiniteit. Politieke partijen en middenveldorganisaties zijn afwezig in zijn analyse. Zijn probleemstelling is ook ontdaan van de sociaaleconomische context. Dat de democratie eindigt aan de bedrijfspoorten, dat de groeiende ongelijkheid ook een democratisch probleem is of dat er een band is tussen de democratische en de economische crisis; dit alles laat hij ongemoeid. Van Reybrouck heeft de grote verdienste om het parlementair stelsel te problematiseren en dat gegeven bespreekbaar te maken maar zijn formalistische definitie van democratie zal een grote impact hebben op de rest van zijn analyse.

Op zoek naar een diagnose

Nadat Van Reybrouck de symptomen van ‘het Democratisch Vermoeidheidssyndroom’ heeft opgesomd, gaat hij op zoek naar een diagnose. Hij onderscheidt grosso modo drie diagnoses en voegt daar zijn eigen vierde diagnose aan toe.

De eerste diagnose is die van het populisme. Dat legt de oorzaak bij de legitimiteit. Politici zijn zakkenvullers en wereldvreemde profiteurs. De oplossing is even eenvoudig als de oorzaak: andere en betere politici. Maar het monolithisch volk dat populistische politici zoals Geert Wilders, Nigel Farage of Beppe Grillo beweren te vertegenwoordigen bestaat niet en de common sense die ze menen te vertolken is niets minder dan een ideologie die weigert haar eigen ideologie te zien. De tweede diagnose is die van de technocraten. Zij leggen het probleem bij de efficiëntie. De macht moet worden overgenomen door experts zoals Mario Monti in Italië of door internationale instellingen zoals het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en de Europese Centrale Bank (ECB). De technocraten doen het omgekeerde van de populisten volgens Van Reybrouck. Ze proberen het Democratisch Vermoeidheidssyndroom te verhelpen door efficiëntie boven legitimiteit te verkiezen. De derde diagnose komt van de voorstanders van de directe democratie. Zij zien de representatieve democratie als het probleem. In Spanje waren er de Indignados. “Onze vertegenwoordigers vertegenwoordigen ons niet”, klonk het van New York tot Brussel. Maar de directe democratie werd een doel op zich. “Het proces is de boodschap”, zongen de protesteerders van Occupy Wall StreetOccupy toonde de malaise, maar bracht geen remedie.

Wat de wil algemeen maakt is volgens Rousseau niet het aantal stemmen, maar het gemeenschappelijk belang dat ze verenigt.

Geen van deze diagnoses biedt een duidelijk perspectief. Er is daarom nood aan een nieuwe diagnose. Volgens Van Reybrouck ligt het aan de verkiezingen zelf. “We zijn allemaal electorale fundamentalisten geworden.” We gaan ervan uit dat onze dogma’s altijd gegolden hebben en daarom ook eeuwig geldig zullen zijn. Quod non. We experimenteren volgens Van Reybrouck al 3.000 jaar met democratie, terwijl verkiezingen slechts zo’n 200 jaar geleden hun intrede deden. Verkiezingen zijn niet aangepast aan de nieuwe context waarin we evolueren naar een horizontale samenleving, terwijl verkiezingen nog steeds een verticaal model zijn.

Loting als oplossing

Voor de oplossing inspireert Van Reybrouck zich op het werk van de Amerikaanse politicoloog en communicatiewetenschapper James Fishkin. In plaats van passieve consument te zijn van gecommercialiseerde politieke slogans, moet de burger volgens Fishkin opnieuw een centrale plaats krijgen in de democratie. Daarvoor moet hij in debat kunnen treden met andere burgers en experten. En een manier om zo’n debat te organiseren is door middel van loting. En Fishkin kreeg navolging. Op verschillende plaatsen ging men experimenteren met gelote burgerpanels en alternatieve vormen van inspraak. In de Canadese provincies British Columbia en Ontario lootte men net zoals in Nederland burgers voor de hervorming van het kiesstelsel. In Ierland en IJsland bogen gelote burgers zich over de grondwet.

In België organiseerde Van Reybrouck zelf een poging tot democratische vernieuwing door middel van een experiment dat de rechtstreekse inspraak van burgers moest bevorderen: de G1000. Tijdens de langste regeringsvorming ooit bracht hij gelote burgers samen om voorstellen uit te werken rond een aantal topics. De resultaten van dit experiment roepen serieuze vragen op. In plaats van het heersende kader in vraag te stellen, leidde de G1000 vooral tot een herbevestiging van de neoliberale common sense. Zo stelde de G1000 voor om de loonkost te verlagen omdat dit de competitiviteit van de bedrijven zou verbeteren. Verder zijn ze van mening “dat het essentieel is de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te verhogen, opdat werkkrachten zich soepeler zouden kunnen bewegen tussen verschillende bedrijven en organisaties.” En verder: “Om te vermijden dat enkel de toekomstige actieve generatie de zware lasten van de vergrijzing moet dragen, moet de arbeidsmarkt meer geopend worden voor de gepensioneerden.” 2 Het resultaat is met andere woorden een voorstel om iedereen goedkoper, flexibeler en langer te doen werken. Dat maakt meteen ook helder waarom de Europese Commissie het een goed idee vond om met Europe 1000 een gelijkaardig project op poten te zetten. Zo hebben ze meteen ook een antwoord op de vragen over hun gebrek aan democratische legitimiteit.

Jean-Claude Juncker:
Er kan geen democratische keuze zijn die ingaat tegen de Europese Verdragen.

Dat zulke projecten tot een herbevestiging van oude neoliberale clichés leidden is geen toeval. Het lijkt wel een schoolvoorbeeld van wat Karl Marx al vatte met de kernachtige uitspraak: “De ideeën van de heersende klasse zijn in elk tijdperk de heersende ideeën”. Naast het feit dat de heersende klasse de productie en distributie van economische waren regelt, staat ze volgens hem ook in voor de organisatie en verspreiding van ideeën. “Dat wil zeggen dat die klasse die de heersende materiële macht in de maatschappij vormt, tegelijk haar heersende geestelijke macht is. De klasse die over de materiële productiemiddelen beschikt, beschikt daarmee tevens over de intellectuele productiemiddelen, zodat in het algemeen gesproken ook de ideeën van hen die niet in het bezit zijn van de intellectuele productiemiddelen, aan de heersende klasse onderworpen zijn.” 3

De Italiaanse marxist Antonio Gramsci werkte dat verder uit. De wereldbeschouwing van de onderdrukte klassen is gefragmenteerd. Enerzijds heeft men impliciete opvattingen die tot uiting komen in hun handelen. Zowel in de arbeid als in de strijd is de werkende bevolking op elkaar aangewezen, ze moeten solidair zijn. Het bewustzijn dat in het handelen vervat zit, noemt Gramsci ‘het gezond verstand’. Anderzijds moet men voor de explicitering van die opvattingen vaak een beroep doen op concepten van de heersende klasse. Dit noemt Gramsci ‘het alledaags denken’.4 In zijn recente boek Let op je woorden wijst Jan Blommaert er op dat termen als belastingdruk, concurrentiepositie of loonkost niet neutraal zijn. Voor wie is het loon een kost? Voor de patroon. Het is de arbeider die arbeid levert. En toch noemen we hem de werknemer en de kapitalist de werkgever.5

Het is enkel door de uitdieping en explicitering van het ‘gezond verstand’ dat emancipatie mogelijk is. Dit gebeurt in de eerste plaats in de strijd. De geschiedenis toonde reeds veelvuldig aan dat sociale strijd de beste garantie is voor de creatie van democratische instellingen. Vakbonden – de grootste democratische vertegenwoordigers van de werkende bevolking – ontstonden niet in het luchtledige maar kwamen voort uit de sociale strijd voor beter loon en betere arbeidsvoorwaarden. Het sociale middenveld verenigde zich enkel tot Hart Boven Hard als reactie op het aangekondigde Vlaamse besparingsbeleid en uit het besef dat ze samen sterker staan in de strijd hiertegen.

Het ‘gezond verstand’ is wel steeds gedeeld en staat daarom haaks op de individualistische kijk van Van Reybrouck waarbij uitgelote individuen hun individuele ideeën en preferenties moeten bediscussiëren. Er is een groot verschil tussen een actief gedeeld project enerzijds en een verdeling van individuele preferenties anderzijds. Het eerste is wat Rousseau de volonté générale, de algemene wil noemt. Het tweede is de volonté de tous, de wil van alle individuen. Wat de wil algemeen maakt is volgens Rousseau niet het aantal stemmen, maar het gemeenschappelijk belang dat ze verenigt.6 Sociale en democratische verworvenheden zoals de sociale zekerheid of het recht op vereniging zijn er gekomen door strijd gebaseerd op een gemeenschappelijk belang. Ze zijn er niet gekomen door verkiezingen en zouden er ook niet gekomen zijn door loting.

Formele en substantieve democratie

Dat verkiezingen en democratie geen synoniemen zijn bewijst volgens Van Reybrouck de geschiedenis van het oude Athene. In wat hij de bakermat van de democratie noemt, werkte men namelijk niet met verkiezingen, wel met loting. Aristoteles stelde zelfs dat loting democratisch is, terwijl verkiezingen oligarchisch zijn. Bij loting is er namelijk geen onderscheid tussen bestuurders en bestuurden. Een van de kenmerken van vrijheid is namelijk dat men om de beurt geregeerd wordt en zelf regeert. De Grieken waren niet alleen met hun ideeën. Ook in Venetië (1268) en Firenze (1328) werd met loting gewerkt. Van Reybrouck is er zich uiteraard van bewust dat daarbij slechts een heel beperkte groep in aanmerking kwam om uitgeloot te worden, maar het gaat hem – alweer – enkel om de procedure. Zelfs Verlichtingsfilosofen als Montesquieu en Rousseau herhaalden de analyse van Aristoteles; loting hoort bij democratie, verkiezingen bij aristocratie.

Voor echte democratische verandering volstaat het niet om de huidige verkozen kaste van politici te vervangen door een nieuwe, uitgelote kaste.

“De revolutionaire leiders in Frankrijk en de VS hadden geen zin in loting, omdat ze geen zin in democratie hadden”, zo stelt Van Reybrouck enigszins verrassend. Na de revolutie wou de nieuwe burgerlijke elite voornamelijk zijn eigen belangen veiligstellen. De erfelijke aristocratie werd vervangen door een gekozen aristocratie. Het was dan ook niet toevallig dat het grootste deel van de bevolking nog heel lang moest wachten op stemrecht.

Van Reybrouck wijst erop dat lang niet alle veranderingen in de richting van meer gelijkheid gaan. Maar dat heeft in tegenstelling tot hoe hij het voorstelt niet in eerste instantie met de procedure te maken. Democratie betekent letterlijk de macht bij het volk (demos). In haar oorspronkelijke betekenis had democratie dus een klasseninhoud. Dat is ook de voornaamste reden waarom de elite nooit een grote voorstander was van democratie. In het liberalisme merken we echter een betekenisverschuiving. De Amerikaanse marxiste, Ellen Meiksin Wood, onderscheidt twee democratische tradities. De traditie die aansluit bij de demos uit het oude Griekenland en de liberale traditie van onder andere Locke en Montesquieu7kende democratisch burgerschap dat kleine producenten, in het bijzonder de boeren, vrij waren van ‘extra-economische’ uitbuiting. Hun politieke deelname beperkte hun economische uitbuiting. Vandaar ook dat slaven geen politieke rechten konden hebben. Politieke en economische vrijheid waren onscheidbaar en de demos was tegelijkertijd een politieke status en een sociale klasse. In deze zin was volgens Wood “democratie in Athene niet ‘formeel’ maar ‘substantief’”. Aristoteles definieerde democratie als een constitutie waarin “de vrij geborenen en armen de regering controleren – tegelijkertijd een meerderheid zijnde” (Politics 1290b). Tot het einde van de 18e eeuw bleef deze letterlijke betekenis dominant. Democratie als “leiding door de demos, het ‘volk’, in zijn dubbele betekenis als civiele status en sociale categorie”.

In het kapitalisme vooronderstelt de relatie tussen arbeid en kapitaal formeel vrije en gelijke individuen. Maar de inhoud van deze vrije uitwisseling tussen gelijken is een sociale relatie van onvrijheid en dominantie. De toe-eigening van meerarbeid is niet afhankelijk van een politieke status, maar is gebaseerd op de bezitloosheid van de arbeider die hem of haar verplicht om zijn of haar arbeidskracht te verkopen. Dat maakte een herdefiniëring van democratie mogelijk waarvoor de oprichting van de Verenigde Staten van Amerika een kritisch moment was. Volgend citaat van Alexander Hamilton uit de Federalist maakt het contrast met Aristoteles’ opvatting van democratie duidelijk: “We moeten daarom de kooplieden beschouwen als natuurlijke vertegenwoordigers van al deze klassen van de gemeenschap.” 8

De liberale visie op democratie is volledig complementair met het kapitalisme waarin relaties van formele vrijheid en gelijkheid sociale ongelijkheid en dominantie bestendigen. Meestal lijkt het alsof de bevolking – of dat nu via verkiezingen of loting gebeurd – vrij kiest voor het gevoerde beleid, net zoals het lijkt alsof de werknemer met zijn contract uit vrije wil instemt met zijn arbeidsvoorwaarden. Maar achter die vrije instemming schuilen in het kapitalisme relaties van dominantie. Door democratie voor te stellen als een vormelijke procedure tussen vrije en gelijke individuen wordt die onderdrukking onzichtbaar gemaakt. Essentieel hiervoor is dat er een strikte scheiding wordt aangebracht tussen politiek en economie, waardoor de onderdrukkende productieverhoudingen nooit in gevaar komen. De democratie houdt op aan de bedrijfspoorten. We mogen om de paar jaar een bolletje kleuren maar over wat we produceren, hoeveel en op welke manier hebben we niets te zeggen. De liberale democratie stopt waar de macht van de economische elite in gevaar komt.

Je kan de opeising van de macht door het volk niet los zien van de strijd tegen zijn onderdrukking.

“De slimme manier om mensen passief en volgzaam te houden, is door het strikt beperken van het spectrum van acceptabele opinies, maar binnen dat spectrum een zeer levendig debat toe te staan’, aldus Noam Chomsky.9 De Verdragen van de Europese Unie zijn een goed voorbeeld van zo’ n kader dat het spectrum van acceptabele opinies sterk inperkt. Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Europese Commissie vatte het tijdens de Griekse crisis als volgt samen: “Er kan geen democratische keuze zijn die ingaat tegen de Europese Verdragen.” 10 Tijdens de Griekse crisis werd de tegenstelling tussen formele gelijkheid en vrijheid en de relaties van onderdrukking die er door in stand worden gehouden, zichtbaar.

Je kan daarom democratie niet beperken tot het formele aspect zoals Van Reybrouck doet. Loting zou als voordeel kunnen hebben dat diegenen die worden uitgeloot intensiever betrokken worden in het democratische proces. Maar voor zij die niet uitgeloot worden blijft het democratisch proces wel een black box. Dat zegt ook Stefan Rummens in zijn boek Wat een theater!10 Er is geen mogelijkheid om de gezagsdragers tot verantwoording te roepen of weg te stemmen. Bovendien verandert het helemaal niets aan de fundamentele problemen. De economische ongelijkheid en invloed van het bedrijfsleven op de politiek verdwijnen niet. Ook een uitgeloot parlement zal onder druk gezet worden om het Europese kader van liberalisering en besparingen te aanvaarden. Personen, partijen, procedures of instellingen kunnen veranderen. De macht van het kapitaal blijft onaangetast.

Het verbond tussen regering en beurs

Volgens Friedrich Engels oefent de rijkdom in “de democratische republiek […] zijn macht indirect maar des te zekerder uit. Enerzijds in de vorm van rechtstreekse corruptie van de ambtenaren, anderzijds in de vorm van een verbond tussen regering en beurs.” 11 Ook die stelling uit de 19e eeuw is nog steeds actueel. In de Verenigde Staten grepen de 429 kandidaten met de best gespijsde campagnekassen de 429 eerste plaatsen in het Amerikaanse Congres. “Wanneer gecontroleerd wordt op de voorkeuren van de economische elite en georganiseerde belangengroepen, blijken deze van de gemiddelde Amerikaan slechts een minuscule, statistisch niet significante impact te hebben op het beleid.” Dat is de conclusie van een groot onderzoek van de Amerikaanse politieke wetenschappers Martin Gilens en Benjamin Page uit 2014 dat de voorkeuren van de gewone Amerikanen vergelijkt met het gevoerde beleid.12

In de Europese Unie is dat niet anders. Onderhandelingen achter gesloten deuren en een draaideur tussen de politiek en het bedrijfsleven zijn er de normaalste zaak van de wereld. Een derde van de eurocommissarissen van de uittredende commissie zetelt vandaag in een groot bedrijf. Zo kreeg José Manuel Barroso een plaats in de raad van bestuur bij Goldman Sachs en ging Karel De Gucht aan de slag bij Arcelor Mittal. Omgekeerd is Miguel Arias Caete sinds 2014 Europees commissaris voor Klimaatactie en Energie. De man komt regelrecht uit de oliebusiness. 10.500 bedrijfslobbyisten zijn dagelijks in de weer om het Europees Parlement en de Europese commissie in Brussel te bewerken.

Volgens Oxfam bezitten vandaag wereldwijd acht mensen evenveel als de armste helft van de wereldbevolking.13 Dat is niet enkel een economisch en sociaal probleem. Dat is ook een democratisch probleem. Deze acht personen hebben omwille van hun rijkdom een enorme macht over onze economie en maatschappij in het algemeen. Het is een gemiste kans dat Van Reybrouck deze context niet in acht neemt in zijn diagnose. Democratie beperkt zich niet tot de procedure, noch tot een afweging tussen legitimiteit en efficiëntie. Het debat over democratie is vooral ook een debat over inhoud, over de samenleving waarin we willen leven.

Door de oorzaak van de problemen bij de procedure van verkiezingen te leggen blijft deze inhoudelijke strijd grotendeels buiten beeld. Het voorbeeld van de Griekse crisis doet vermoeden dat we dieper moeten graven voor de werkelijke oorzaken van ‘het Democratisch Vermoeidheidssyndroom’. De democratische crisis valt daar duidelijk samen met een economische en sociale crisis. “Er waren zeer machtige mensen die je in de ogen keken en daarbij zonder verpinken zeiden: ‘Je hebt gelijk in wat je zegt, maar we gaan je hoe dan ook verpletteren’”, zo vertelde Yanis Varoufakis over zijn onderhandelingen met de Europese Commissie.14 Het probleem is hier duidelijk niet dat Varoufakis aan de macht is gekomen via verkiezingen of niet. Het probleem is dat hij in de feiten, verkozen of niet, helemaal niet aan de macht was.

Voor echte democratische verandering volstaat het daarom niet om de huidige verkozen kaste van politici te vervangen door een nieuwe, uitgelote kaste. De uiteindelijke aanbevelingen van de G1000 leren ons dat pogingen tot democratische vernieuwing die niet steunen op een emancipatorische en georganiseerde strijdbeweging tegen de elite, geneigd zijn om te leiden tot een herbevestiging van het neoliberale alledaags denken. Wie meer macht aan het volk wil geven zal die macht moeten veroveren in een strijd met de huidige machthebbers. Zo niet blijft het bij een formele procedureverandering die de huidige machtsverhoudingen intact laat. Je kan de opeising van de macht door het volk namelijk niet los zien van de strijd tegen zijn onderdrukking.

In eerste instantie kunnen eisen zoals een vermogenskadaster, het openbaar maken van het vermogen en alle inkomsten van politici, het vastleggen van een maximumloon, schotten tussen de politiek en het bedrijfsleven of het bindend maken van referenda een belangrijke rol spelen. Echte democratie waarbij het volk de macht in handen heeft kan uiteindelijk enkel als het gehele volk ook kan beslissen over alle grote economische kwesties.

David Van Reybrouck, Tegen verkiezingen, De Bezige Bij, Amsterdam, 2016, 192 p.

Footnotes

  1. Zie bijvoorbeeld Anthony Barnett, This Time: Our Constitutional Revolution, Londen, Vintage, 1997; Colin Leys, Market Driven Politics, Londen, Verso, 2001; Joop van Holsteyn & Cas Mudde, Democratie in verval, Boom, Uitgeverij Boom, 2002; Luc Huyse, De democratie voorbijKessel-lo, Van Halewijck, 2014; Colin Crouch, Coping with post-democracy, Londen, Fabian society, 2000.
  2. G1000, Democratische innovatie in de praktijk (eindrapport), 2012. Zie: www.g1000.org
  3. Karl Marx & Friederich Engels, De Duitse ideologie, Nijmegen: Sun, 1972.
  4. Antonio Gramsci, Marxisme als filosofie van de praxis, uitgegeven en vertaald door Yvotte Schols, Van Gennep Amsterdam 1972.
  5. Jan Blommaert, Let op je woorden, Antwerpen, EPO, 2017.
  6. Étienne Balibar, The Brexit Crisis: A Verso Report, Verso, 2016.
  7. Ellen Meiksin Wood, Democracy against capitalism. Renewing historical materialism, Cambridge, Cambridge University Press, 1995.
  8. Alexander Hamilton, Federalist, no 35, 5 januari 1788. Zie: Text of The Federalist No. 35: congress.gov.
  9. Noam Chomsky, The common good1998, p. 43.
  10. Stefaan Rummens, Wat een theater! Politiek in tijden van populisme en technocratie, Pelckmans Pro, 2016.
  11. Friedrich Engels, De oorsprong van het gezin, van de particuliere eigendom en van de staat. In verband met de onderzoekingen van Lewis H. Morgan[mei 1884], Amsterdam, Uitgeverij Pegasus, 1980, p. 212-213. De betekenis van het woord ambtenaar is vandaag niet dezelfde als in de 19e eeuw. Engels had het duidelijk niet over leerkrachten of brandweermannen maar over de kaste van toppolitici en hoge topambtenaren.
  12. Martin Gilens & Benjamin I. Page, “Testing Theories of American Politics: Elites, Interest Groups, and Average Citizens”, Perspectives on Politics, Vol. 12, nr. 3, 2014, p. 564-581.
  13. Oxfam, An economy for the 1%, 2017
  14. New Statesman, Yanis Varoufakis full transcript: our battle to save Greece, 13 juli 2015.