Artikel

De illusies van de “lexit”

Marc Botenga

—5 april 2018

PDF-versie

De brexit en het falen van de Syriza-regering voeden het debat over een doeltreffende linkse strategie. Is Europa een te ontvluchten gevangenis of een te betreden arena?

De Griekse regering slaagde er in 2015 niet in om zich een weg uit de bezuinigingen te onderhandelen. Haar falen gaf het strategische debat op links een nieuwe impuls. Moeten we de strijd Europees voeren en de Unie democratiseren? Of moet een linkse regering gaan voor een “lexit” (linkse eur-exit): zich bevrijden van het Eurokeurslijf door uit de eurozone of zelfs uit de EU te stappen? Beide beperken in essentie de strategische horizon van links tot een beter beheer van het kapitalisme. Valt die zwakte te overbruggen?

Voorwaarts! Maar waarheen?

De Europese integratie is vandaag net zo lelijk als de gebouwen van de Europese instituten grijs zijn. Brussel, hoofdstad van de Europese Unie, staat symbool. Eén kind op vier groeit er op in een gezin waar niemand een baan heeft. Zelfs als we de ogen sluiten voor het Griekse drama, is Brussel geen uitzondering. De voorbije tien jaar is het aantal werkende armen in Duitsland verdubbeld. In Italië leven meer dan acht miljoen mensen in relatieve armoede. In Frankrijk zijn er negen miljoen armen waarvan drie miljoen kinderen. Portugal verloor tussen 2011 en 2014 een half miljoen werkers. De rijken en kapitaalkrachtigen zitten ondertussen op een berg geld, verborgen in allerlei exotische belastingparadijzen. Het dogmatische allen tegen allen, dat van de Europese verdragen afdruipt, heeft de opkomst van een hard en xenofoob rechts gestimuleerd. De sociale en ecologische crisis is enorm. En toch willen de Macrons en Merkels van deze wereld verder doen alsof er niets aan de hand is. En wat stelt de Europese Unie voor? Meer autoritair besparingsbeleid. Jeroen Dijsselbloem, voorzitter van de Eurogroep tussen 2013 en 2018 feliciteert zichzelf: “Jullie kennen de uitdrukking ‘Verspil nooit een goede crisis’. Wel, we hebben deze crisis niet verspild.” Hoe kun je zo blind zijn?

“Voor alle duidelijkheid: het is niet zo dat de Europese Unie pas recent een onherbergzame plek is geworden voor progressieven. Eigenlijk is ze dat altijd geweest”, schreef Ferdi De Ville na de capitulatie van de Griekse regering van Alexis Tsipras tegenover de Europese schuldeisers in juli 2015. Geen verrassing dus dat het idee van een exit radicaal links verleidt. Cedric Durand vat de gevoelens van de linkse voorstanders van een uitstap goed samen: “We moeten volgende politieke keuze maken: ofwel slikken we, zoals de Grieken, een nederlaag in naam van de illusie dat we Europa kunnen veranderen, ofwel bereiden we ons voor om de verandering in te zetten in het meest verstaande land. Als we willen bewijzen dat er alternatieven zijn, is een uitstap uit de muntzone of de ontbinding van de muntzone noodzakelijk. Sociale rechtvaardigheid, ecologische overgang en echte democratie zijn mogelijk. Maar enkel buiten het keurslijf van de euro.”

Hoe groot de zwakheden van de Europese verdragen ook mogen zijn, de teksten hebben weinig macht op zich.

Durand is niet de enige die concrete alternatieven aandraagt. Ook Joseph Stiglitz schreef een lijvig boek. Wolfgang Streeck is voorstander van een Europees Bretton-Woods.1Frédéric Lordon wil de euro ontbinden en een gemeenschappelijke munt zonder Duitsland creëren.2 Costas Lapavitsas werkte een plan waarin een land een schuldverlichting uitwerkt, gekoppeld aan een progressieve uitstap uit de euro.3

Voor radicaal links houdt Durands dilemma een belangrijke valkuil in. Eenzijdig de nadruk leggen op de vele gebreken van de euro of de Europese Unie kan het debat noodzakelijk debat over het economisch en politiek systeem ondersneeuwen. Het is niet de euro of de Europese Unie, maar het kapitalisme dat de huidige economische, ecologische, democratische en culturele crisissen met elkaar verbindt. Enkel een totaal andere samenlevingsorganisatie, bevrijd van de dogma’s van de concurrentie en de markt, kan deze crisissen oplossen. Maar dient de vraag gesteld: zal een campagne om de Europese Unie en/of de Eurozone te verlaten de strijd voor een andere samenleving faciliteren of hinderen?

De exit: de kracht van een idee

Er zijn vijf belangrijke redenen waarom een exit- of uitstapstrategie aantrekkelijk kan zijn voor links: (1) Een links beleid is onverenigbaar met de Europese verdragen; (2) Nationale staten, bij voorkeur geleid door linkse regeringen, kunnen bondgenoten of bolwerken tegen het neoliberalisme zijn; (3) De krachtsverhoudingen zijn in sommige lidstaten gunstiger dan in andere. Op nationaal niveau kunnen alternatieven worden uitgewerkt; (4) De Europese Unie doet mensen met elkaar concurreren. Een uitstap zou écht internationalisme mogelijk maken; (5) Een beweging op het hele Europese continent lijkt niet voor morgen.

We beginnen bij het begin: ja, links beleid en deze Europese verdragen zijn onverenigbaar. Een links programma zal onvermijdelijk botsen met de dogma’s van de Europese verdragen. Zo’n botsing stelt een land dan bloot aan het risico van chantage op zijn Grieks of opschorting en beëindiging van het EU-lidmaatschap. Voorstanders werken een uitstapstrategie vaak in drie stappen uit. Eerst wordt een radicaal linkse regering verkozen. Tenzij haar alternatief beleid door de Europese partners wordt aanvaard (plan A), stapt het land vervolgens uit de eurozone (Plan B). Eens de daaropvolgende chaos overwonnen, gaat de radicale regering een Keynesiaans beleid voeren waarvoor ze de steun van het volk inroept. Zo’n beleid kan dan de positie van arbeid ten opzichte van kapitaal versterken en een socialistisch perspectief voor het continent creëren, hoopt Costas Lapavitsas.4

De Griekse Syriza-regering kon haar eigen ambtenaren niet vertrouwen.
Ze lekten met de regelmaat van de klok documenten naar de Duitse onderhandelaars.

Dit scenario vertrekt van de wijdverspreide illusie dat het volstaat om via verkiezingen tot een formele verwerping van de Europese verdragen te komen. Maar, hoe groot de zwakheden van de Europese verdragen ook mogen zijn, de teksten hebben weinig macht op zich. Net als de Amerikaanse grondwet bevestigen de Europese verdragen vooral de bestaande krachtsverhoudingen tussen Europees kapitaal en arbeid, krachtsverhoudingen die ze voor een deel versterken. Niet meer dan dat de Amerikaanse grondwet een socialistische staat in Vermont afblokt, maken de verdragsteksten een socialistisch Europa onmogelijk. Zodra de onderliggende krachtverhoudingen veranderen, zullen de verdragen veranderen of worden genegeerd.

De ervaring van linkse regeringen in Europa na 1945 toont aan dat een confrontatie met het nationaal en Europees kapitaal meer vereist dan een verkiezingsoverwinning. Die geeft wel het recht, maar niet de macht, om te regeren. Daarom dient een aanzienlijke tegenmacht gemobiliseerd en georganiseerd. Veel voorstanders van een uitstap geven dat grif toe. Wat ze echter vergeten, is dat de opbouw van zo’n tegenkracht niet kan wachten op de vorming van een radicaal linkse regering. Door te focussen op een verkiezingsoverwinning blijven zij, ondanks hun kritiek op de partij, zo trouw aan een van Syriza’s belangrijkste keuzes, namelijk de absolute voorrang die de Griekse partij gaf aan regeringsdeelname, ten koste van partijopbouw en de organisatie van mensen als tegenkracht.

Het is natuurlijk perfect logisch je voor te bereiden op een eventuele exit als je je voorbereidt op regeringsdeelname. Toch zullen maatregelen om de economische schade van dergelijke uitstap te beperken waarschijnlijk te laat komen. De kapitaalsvlucht zal bijvoorbeeld beginnen zodra een linkse verkiezingsoverwinning waarschijnlijk lijkt, maar de linkse regering zal, natuurlijk, de kapitaalsvlucht pas na de verkiezingen kunnen pogen te verhinderen. Nationalisering blijft een essentieel instrument, maar is geen wondermiddel, zeker wanneer fabrieken slechts een schakel in een Europese of wereldwijde productieketen zijn.

Bolwerken van sociale rechtvaardigheid?

De kwestie van de krachtsverhoudingen brengt ons bij het tweede argument voor een uitstap uit de EU. De huidige Europese natiestaten, zo wordt gezegd, zouden bolwerken kunnen zijn tegen big business, het Europese en zelfs het internationale kapitaal. De strijd voor de bescherming van sociale rechten wordt inderdaad meestal, hoewel lang niet altijd, nationaal uitgevochten. Dat zegt echter weinig of niets over de nationale staat. Natiestaten en hun leidende klassen hebben niet uit de goedheid van hun hart sociale rechten verleend. Integendeel, ze hebben er alles aan gedaan om deze tegen te houden en te beperken. De klassenstrijd heeft elk recht afgedwongen. Het waren onvermijdelijke toegevingen, niet meer en niet minder. Zodra de krachtsverhoudingen veranderden, veranderde ook het beleid.

De Britse staat bood geen bescherming tegen de liberaliseringskoorts van Margaret Thatcher. De Europese integratie staat in dienst van het Europese kapitaal maar het waren wel de nationale regeringen die de huidige EU hebben opgebouwd in opdracht van de zakenwereld. Van de Gemeenschap voor Kolen en Staal tot de mechanismen voor economisch bestuur uit het Verdrag van Lissabon: telkens waren het nationale regeringen van sociaaldemocraten en rechts die ijverden voor Europese integratie. Zelfs vandaag ligt de uiteindelijke besluitvorming bij de Raad, het intergouvernementele orgaan van de EU. Europese natiestaten zijn geen vestingen die ons beschermen tegen big business. Integendeel, ze dienen en beschermen consequent de belangen van de grootste ondernemingen.

Het exit-argument sluit hier aan bij een andere mythe die beweert dat men de macht kan teruggrijpen op nationaal niveau. Soms kan zo’n slogan mogelijk bijdragen tot de vergroting van het bewustzijn of de organisatie en mobilisatie van het volk. Toch roept de slogan een fundamentele vraag op: wanneer juist hadden de mensen de macht in, pakweg, West-Europese landen? Hoever moeten we teruggaan in de tijd? Exit-campagnes promoten de facto een klasseloze abstractie van de natiestaat. Kwantitatief is het kapitaal misschien nog dominanter op Europees vlak, maar qua klassenkarakter is er geen kwalitatief verschil tussen de opkomende Europese supranationale staat en de individuele lidstaten. Zolang het internationale kapitaal en de transnationale ondernemingen de agenda dicteren, zullen een onafhankelijk België, Duitsland of Italië echt niet fundamenteel sociaal of echt democratisch zijn.

Maar wat als een linkse regering een uitstap leidt? Zou die de nationale staat kunnen omvormen in een inspirerend paradijs van sociale vooruitgang? Zonder een breuk met het kapitalisme zullen een nieuw onafhankelijk land en zijn linkse regering nog altijd moeten concurreren met het grote kapitalistische blok net naast de deur. Een concurrentie die waarschijnlijk opofferingen en ook strengere bezuinigingen zal vergen als haar nationale ondernemingen ook maar enige kans willen maken. Met andere woorden: met een uitstap ontsnapt een land niet aan de logica van het kapitalisme of de moordende concurrentie.

Onder het kapitalisme, zo stellen Varoufakis en Galbraith terecht, “zullen de kleinere landen van Europa net zo kwetsbaar zijn als tevoren voor de speculatieve schommelingen van hun munt, de grillen van de internationale investeerders en de capriolen van hun lokale oligarchieën ”.5 Econoom Paul De Grauwe, docent aan de London School of Economics, formuleerde welbespraakt de volgende paradox: “Als het Verenigd Koninkrijk uit de EU stapt om meer soevereiniteit te bekomen (‘om weer de controle te verkrijgen’) dan kan dat enkel in formele zin. Want in feite daalt zijn eigen soevereiniteit. Hetzelfde geldt uiteraard ook voor Catalonië.”6 Zonder het pleidooi van de auteur voor meer soevereniteitsoverdracht te onderschrijven, stemt de paradox wel tot nadenken.

Zelfs in dit scenario stelt zich de machtsvraag. Regeringsdeelname zou zeker niet volstaan. Een linkse regering zou bijvoorbeeld zelfs niet kunnen vertrouwen op haar eigen overheidsadministratie en hoge ambtenaren. Om dat te illustreren moeten we niet eens teruggrijpen naar deep state-theorieën, Gladio-netwerken of de Italiaanse vrijmetselaarsloge Propaganda Due. Zelfs de Griekse Syriza-regering kon haar eigen ambtenaren niet vertrouwen. Die laatsten lekten met de regelmaat van de klok documenten naar de Duitse onderhandelaars. Verscheidene Europese partners stuurden ondertussen actief aan op een regeringswissel in Griekenland. Welke kant zou de Griekse militaire politie hebben gekozen in een situatie van onrust?7 Een Britse generaal waarschuwde openlijk Labourleider Jeremy Corbyn dat een poging om uit de NAVO te stappen of de kernwapens af te bouwen zou kunnen leiden tot massale ontslagen in het leger en «het zeer reële vooruitzicht op een gebeurtenis die in feite muiterij zou zijn».

Europa is geen te deserteren slagveld

Ook het derde argument voor een exitcampagne berust op een duidelijke materiële basis. Ongetwijfeld is de krachtsverhouding tussen arbeid en kapitaal gunstiger in sommige Europese landen dan globaal over het continent. Dat is trouwens ook zo voor bepaalde linksere regio’s in rechtse landen. Derhalve, zo wordt weleens beweerd, is het door de strijd in die staten te voeren, dat je het makkelijkst breekt met de Europese verdragen of overwinningen behaalt voor werknemers tegenover het grootbedrijf. Toegegeven, je slagveld en veldslagen kiezen, kan een gezonde strategie zijn.

Een Britse generaal waarschuwde Labourleider Jeremy Corbyn dat een poging om uit de NAVO te stappen zou uitmonden op muiterij in het leger.

Wie echter denkt de Europese krachtsverhoudingen te omzeilen door zich terug te trekken in één lidstaat zal bedrogen uitkomen. De Europese economieën zijn sterk en almaar sterker geïntegreerd. In waarde gaat ongeveer twee derde van de uitgevoerde goederen en diensten van de ene lidstaat naar een andere. In 2010 kwam ongeveer 70 % van alle directe buitenlandse investeringen in EU-lidstaten van andere Europese landen.8 Centraler nog, ook productie en verkoop zijn heel nauw verweven. Op korte termijn zou een uitstap met de doelstelling van sociale omwenteling daarom dramatische gevolgen hebben.

Claus Offe en Yannis Varoufakis geven toe dat de euro een fout was, maar vinden een terugkeer naar nationale munten onwenselijk vanwege de ondraaglijk hoge kosten. Joseph Stiglitz verwoordt het als volgt: “Wie in de regering zit op het moment dat de beslissing valt om de munt los te laten, weet dat er chaos zal volgen en dat hij/zij veel kans maakt om in het kielzog daarvan zijn/haar post te verliezen.” 9 Heinrich Flassbeck en Costas Lapavitsas verwoorden het eufemistischer: “We kunnen er niet genoeg de nadruk op leggen dat de weg van een confronterende exit politieke legitimiteit en actieve steun van de bevolking vereist.”10

Noch de prompte devaluatie van de nieuwe munt noch de controle op kapitaal en bankactiviteiten zullen tekorten verhinderen, van toiletpapier tot geneesmiddelen, van voedingsmiddelen tot benzine. Ongeacht welke voordelen een eenzijdige schuldkwijtschelding oplevert, het zal weinig helpen in de eerste paar maanden na een uitstap.

Vaak wordt naar een exit gekeken alsof het land in kwestie een eiland zou zijn. Stel dat een land met een linkse regering de Unie of de eurozone verlaat. Formeel gezien zou het niet langer onder druk staan van het Europees economisch bestuur. Maar andere lidstaten zouden, op vraag van de zakenwereld, een heel arsenaal van sancties kunnen afkondigen om het rebellerende land onder druk te zetten. En de tegenstanders zullen graag van de onmiddellijke economische impact ge- en misbruik maken.

In 2015 draaide de EU de geldkraan toe opdat Griekenland zou plooien voor de bezuinigingsdictaten. Stel je voor dat de inzet nog groter zou zijn. Stel je voor dat het hele sociale en economische model op het spel zou staan. Geen enkele kapitalistische regering in de buurt zou zo’n alternatief naast zich dulden. Is een embargo of opgelegde autarkie echt volslagen onwaarschijnlijk? De geldkraan dicht draaien zou slechts de allereerste maatregel zijn, moeilijk zij het niet onmogelijk op te vangen met een nieuwe munt. Om maar één voorbeeld te nemen: België haalt nu ongeveer 80 % van zijn benodigde energie uit het buitenland. Als het land de controle over zijn energieproductie zou willen overnemen, zou dit zeker een reactie uitlokken bij de multinationale energiereuzen en hun overheden. En wellicht zal het ook niet volstaan om de controle over de industriële productie over te nemen, zeker niet op korte termijn. Kijk maar eens na hoe de Griekse of de Spaanse industrie eraan toe zijn. Dat een regering in die omstandigheden de actieve steun van zijn bevolking nodig heeft, is erg zacht uitgedrukt.

Internationale politieke en economische druk zullen de binnenlandse krachtsverhoudingen in het uitstapland in zeer negatieve zin beïnvloeden. Daarom zal er op zijn minst een brede Europese solidariteitsbeweging nodig zijn. Door de relatieve graad van eenheid binnen het Europees kapitaal is het niet langer wenselijk de opbouw van zo’ n tegenkracht tot één natiestaat te beperken. Niet alleen moet deelname aan de macht – en dus niet enkel aan de regering – nationaal zeer goed en ruim op voorhand voorbereid worden. Hetzelfde geldt voor een Europese beweging.

Sociale tegenstellingen polariseren, niet nationale

Een vierde argument pro exit gaat precies over de opbouw van internationale solidariteit. De Europese Unie en de eurozone laten de werknemers met en tegen elkaar concurreren. Zowel het beleid als de structuren vergroten de ongelijkheid en de wrok tegen pakweg Poolse werknemers in West-Europese landen. Een uitstap uit de eurozone of uit de Unie zou een einde stellen aan deze concurrentie en echte solidariteit mogelijk maken, luidt het. De eerste bewering is op zijn minst eenzijdig. Elke markt doet werknemers concurreren voor de aangeboden banen. Dat moge duidelijk zijn. Maar markten brengen werknemers ook samen. De Europese interne markt en de eurozone vormen hierop geen uitzondering.

In 2006 kon met de steun van de Duitse arbeiders van Volkswagen Wolfsburg aan hun stakende collega’s in België de totale sluiting van Volkswagen Brussel (nu Audi) worden vermeden. Toen Ford in 2014 de sluiting van zijn fabriek in België bekendmaakte, reisden arbeiders uit Valencia noordwaarts om hun solidariteit te betuigen. Hun discours, weliswaar avant-garde, had een uitgesproken klassenbasis. Een Spaanse vakbondsman weigerde in Genk ostentatief mee te gaan in het gebruikelijke verhaal dat zij geluk hadden want dat er in Spanje geen banen verloren gingen. “Nee, zei hij, wij hebben geen geluk, wij verliezen een pak collega’s.” Ook de geplande sluiting van Caterpillar in Gosselies (2016) en het herstructureringsplan bij Carrefour (2018) leidde tot concrete solidariteit tussen Franse en Belgische werkers. Misschien leveren de havenarbeiders het beste voorbeeld. Sinds 2002 zijn pan-Europese mobilisaties van havenarbeiders erin geslaagd de plannen van de Europese Commissie voor de liberalisering van hun arbeidsvoorwaarden en de toegang tot hun beroep te verijdelen. Twee Europese richtlijnen hielden ze tegen, een derde ontdeden ze van zijn inhoud. In plaats van het verhaal van concurrentie tussen de havens te slikken, dat de Commissie en de havenautoriteiten wilden opleggen, verenigden de arbeiders zich rond klassenbelangen. We moeten zulke ervaringen niet idealiseren, maar een linkse strategie moet tot doel hebben deze voorlopig al te schaarse voorbeelden van trans-Europese klassensolidariteit verder uit te diepen en te verbreden.

Zal de strijd voor een uitstap de internationale solidariteit bevorderen? Zullen onafhankelijke natiestaten dan makkelijker een ruimte van vrede, democratische samenwerking en solidariteit creëren? Zelfs als we voorbijgaan aan het klassenkarakter van deze nieuwe onafhankelijke staten, gaat dit idee in tegen elk gezond verstand. Een uitstapstrategie zal hoogstwaarschijnlijk leiden tot verscheidene nationale kapitalistische systemen en markten. Door de onderlinge concurrentie bieden nationale markten en hun staten minder en niet meer kansen tot internationale solidariteit dan een eengemaakte markt. Noch is er enige aanwijzing dat er op de uitstap van één land, dat te midden de chaos een meer sociaal beleid zou pogen te voeren, een spontane Europese opstand zou volgen die de krachtsverhoudingen in Europa helemaal kan omgooien nog vóór het experiment wordt platgewalst. Zelfs de voorstanders van een uitstapstrategie geloven dat niet. Zij beweren immers net dat het beter is de strijd nationaal te organiseren en dat een beweging over het hele Europese continent niet voor vandaag of morgen is. Meer nog, gezien de dramatische economische gevolgen wordt het net heel moeilijk de bevolking ervan te overtuigen dat een uitstap de juiste weg is. De mogelijke economische instorting van het exit-land, zelfs indien kortstondig, zal bij de bevolking van andere lidstaten het gevoel versterken dat er geen alternatief is. Net zoals het Europese establishment nu de beperkte chaos in het Verenigd Koninkrijk aangrijpt om de foute brexit-keuze dik in de verf te zetten. Of hoe Europees rechts in volle kwade trouw misbruik maakt van de economische moeilijkheden in Venezuela om aan te tonen tot welke chaos radicaal linkse oplossingen zouden leiden.

Als ieder in eigen lidstaat opkomt voor een uitstap, krijgen sociale eisen op Europees vlak een tweederangs status.

Als ieder in eigen lidstaat opkomt voor een uitstap, krijgen Europese samenwerking en sociale eisen op Europees vlak een tweederangsstatus. Een exit-campagne zou zelfs de krachtsverhoudingen kunnen verslechteren door in plaats van sociale, de nationale tegenstellingen op de spits te drijven. Het volstaat te kijken naar de campagne voor de Catalaanse onafhankelijkheid. Niet meer dan enkele jaren geleden betoogden miljoenen Spanjaarden tegen de Europese en Spaanse besparingen. Tijdens de Catalaanse verkiezingscampagne van 2015 moesten zelfs rechtse conservatieven sociale beloftes doen. Vandaag zijn oproepen van de progressieve burgemeester van Barcelona of linkse krachten voor een debat over bezuinigingen of corruptie nauwelijks hoorbaar. Ze worden gesmoord door de vlaggen van de Spaanse staat of die van de Catalaanse nationalisten. Mariano Rajoy en Carles Puigdemont vieren beiden feest. Die laatste profiteerde zelfs van zijn verblijf in België om lezingen te geven bij N-VA over het breken van de socialistische hegemonie. Het brexit-debat gaf het establishment de kans om Jeremy Corbyn een paar fikse slagen onder de gordel toe te dienen. Ook hier was exit voor rechts een welkome afleiding van Corbyns sociaal en economisch programma.

Sommigen gaan zelfs zover dat ze insinueren dat de Duitse vakbonden, of meer in het algemeen de Duitse werkers, voorgoed hebben gecapituleerd voor de Duitse export- en surplusstrategieën.11 Hoezeer dat onzin is, toonde in januari 2018 nog de grote stakingsbeweging van honderdduizenden Duitse werknemers uit de metaalsector doorheen Duitsland. Helaas is zo’n verhaal nog gevaarlijker dan het fout is. Veeleer dan grotere eenheid en solidariteit tussen de werkende klassen van Europa te stimuleren, zijn zulke argumenten koren op de molen van anti-Duits nationalisme. Het is minstens een overpeinzing waard. Zou een vraag voor Duitse steun voor een Grexit de werknemers van beide landen dichter bij elkaar brengen? Hoe zou een campagne voor de onafhankelijkheid van Wallonië het klassenbewustzijn of de eenheid van de Belgische arbeidersbeweging bevorderen? Wat was de impact van de Schotse of Catalaanse onafhankelijkheidsbewegingen op de verhouding tussen arbeid en kapitaal in de desbetreffende landen? Hoe waarschijnlijk is het dat een campagne van de vakbond IG Metall tegen de rechtse deelstaat Beieren de globale positie van de Duitse werknemers zou verbeteren? Is het niet waarschijnlijker dat deze eisen de arbeidersbeweging nog meer zouden verdelen?

Is een Europese beweging fictie?

Een Europese beweging is onmogelijk, is misschien wel het belangrijkste argument, want toegeven dat een Europese beweging tegen de macht van het grootbedrijf mogelijk is, maakt van alle andere argumenten brandhout. De versnippering van de arbeiders- en sociale bewegingen op Europees niveau is reëel. Laat dat duidelijk zijn. Het is die verdeling van de Europese arbeidersklasse tegenover de relatieve eenheid van het Europese kapitaal die ervoor zorgde dat de Europese integratie zijn huidige vorm aannam. Wat er aan dit argument schort, is dus niet dat het die realiteit erkent, maar wel dat het de huidige stand van zaken essentialiseert. Pro exit-argumenten promoten zo een onthutsend fatalisme. Alsof het niet anders kan.

Na eerdere bewegingen rond de havens en de vrijhandelsverdragen, bevestigde 2017 het nochtans: de fragmentatie is absoluut niet onvermijdelijk. Een coalitie bracht piloten en ander personeel van lagekostenmaatschappij Ryanair uit verschillende landen samen en coördineerde de acties tussen 87 Europese vliegbasissen. Amazon kreeg tegelijk in Duitsland en Italië stakingen te verwerken. In 2017 waren er 39 stakingen bij Deliveroo, in twintig steden, verspreid over zeven landen. De mogelijke goedkeuring van het giftige glyfosaat van Monsanto mobiliseerde meer dan een miljoen mensen. De klimaattop haalde dan weer mensen van overal in Europa naar de oude hoofdstad van West-Duitsland, Bonn.

De fragmentatie van arbeidersbewegingen op Europees niveau is reëel maar die is niet onvermijdelijk zoals de strijd bij Ryanair, Amazon en Deliveroo toonden.

Dit alles ontkent niet dat er problemen zijn. Het sociale verzet op het continent blijft nog te vaak geïsoleerd terwijl de tegenstanders met één Europese neoliberale stem spreken. Maar dat moet en kan veranderen. Gelukkig stellen almaar meer partijen, bewegingen en vakbonden nu al radicale eisen over diverse onderwerpen aan de Europese Unie om de situatie van de werkers in Europa te verbeteren. Europa is een strijdveld geworden. Door zichzelf te beperken tot enkel de exit-slogan zou radicaal links de dagelijkse strijd over Europese kwesties in handen laten van diegenen die menen dat de Unie kan worden omgevormd tot een sociale, democratische en ecologische staat voor de mensen, een stroming die bedelt om grotere kruimels in plaats van de taart of de bakkerij op te eisen.

Het staatsapparaat hervormen?

Als een exit-campagne niet wenselijk is, moeten we dan vechten voor de hervorming van het bestaande staatsapparaat? De traditionele sociaaldemocratie zou er zich maar al te graag toe beperken. Hervorming na hervorming, zo luidt het argument, zou de Europese Unie een instrument kunnen worden om op het continent sociale rechten te veralgemenen, en op wereldvlak een tegengewicht te vormen voor de overheersing van de Verenigde Staten. In welke mate ondersteunt de ontstaansgeschiedenis van de huidige Europese instellingen zo’n visie?

Het huidige apparaat van de EU is uiteraard verre van voltooid en doordrongen van tegenstellingen. Het hele project kan nog altijd instorten. Toch heeft het establishment ijverige stappen voorwaarts gezet, richting opbouw van een centraal staatsapparaat. Het Europees parlement, een federaal en rechtstreeks verkozen orgaan, en de Raad, die de regeringen van de lidstaten verenigt, treden op als twee quasi wetgevende kamers, weliswaar zonder wetgevend initiatief. De Europese Commissie is een uitvoerend orgaan op anabole steroïden. Een Europese Centrale Bank heeft het monetair beleid naar zich toe getrokken. Een gemeenschappelijke grenswacht is operationeel. En binnenkort wordt werk gemaakt van een Europees leger.

Wellicht nog meer dan het Zollverein, de douane-unie, de vorming van de Duitse staat op gang trok, vormt de interne markt de kern van de opbouw van de Europese staat. De Europese eenheidsmarkt ligt zo in de lijn van de historische ontwikkeling van de kapitalistische markten. Toen het feodaal stelsel een einde maakte aan de puur lokale productie, werden de oude invoerheffingen en handelsbelemmeringen hindernissen voor de nieuwe kapitalistische klasse. Het Communistisch Manifest vat het treffend samen: “De bourgeoisie heft meer en meer de versnippering van de productiemiddelen, van het bezit en van de bevolking op. Zij heeft de bevolking op plaatsen opeengehoopt, de productiemiddelen gecentraliseerd en het eigendom in weinige handen geconcentreerd. Het noodzakelijk gevolg hiervan was de staatkundige centralisatie. Onafhankelijke, slechts gefedereerde provincies met verschillende belangen, wetten, regeringen en tollen werden samengedrongen in één natie, één regering, één wet, één nationaal klassenbelang, één douanegrens.” 12

Nog meer dan het Zollverein, de douane-unie, de vorming van de Duitse staat op gang trok, vormt de interne markt de kern van de opbouw van de Europese staat.

De opkomende of ontwikkelde natiestaten centraliseerden het beleid en de politiek. Ze legden hun eigen douanerechten op en maakten daarbij gebruik van een slimme mengeling van vrijhandel en protectionisme. Hiermee beschermden ze hun eigen markten en verdedigden ze hun eigen ondernemingen. De gevolgen zijn al te bekend. Er ontstonden monopolies die hele takken van de industrie overheersten. Al snel volstond het niet langer de grootste te zijn in eigen land. Fusies en overnames leidden tot reusachtige transnationale ondernemingen die zich verzetten tegen de versnippering van de Europese kleinschalige nationale markten. Deze maakten de weg vrij voor de invoering van een Europese eengemaakte markt. Uiteraard speelden er ook andere factoren mee. Nadat de Franse industriebonzen er na de Tweede Wereldoorlog niet in waren geslaagd het Ruhrgebied in te palmen, hoopten ze alsnog de competitievere Duitse staalindustrie onder controle te houden. Ook mogen we de rol van de VS en het Amerikaans kapitaal in de Europese opbouw mag niet minimaliseren.13

Nationale industriële belangen bleven, soms meer, soms minder, aanwezig, terwijl de Europese cocktail van concurrentie en samenwerking werd geschud. Voor de Europese zakenelite was de noodzaak van toenemende Europese samenwerking echter almaar minder omstreden. De crisis van 1973 bevestigde: de Europese Unie moest dringend geografisch en per industrietak grotere markten creëren. De opbouw van de interne markt gaat inderdaad verder dan het opheffen van nationale obstakels voor de vrije circulatie van kapitaal en diensten. Ze onderwerpt ook meer en meer sectoren aan privatisering en liberalisering. De tewerkstelling in de koolmijnen, de textiel-, staal- en glasindustrie en de scheepswerven werden opgeofferd aan de noden van de aandeelhouders.

Het Europese kapitaal smeedt een wapen

De rol van het Europese kapitaal in de vormgeving van de Europese integratie valt niet te overschatten. Het Duitse kapitaal mag vandaag dan wel de plak zwaaien, de huidige constructie is geenszins een louter Duits complot om Europa over te nemen.14 Naar het einde van de jaren zeventig toe leek de Europese integratiepolitiek vastgelopen. De CEO’s van zeventien Europese reuzen (onder andere Siemens, Thyssen, Philips, Fiat en Volvo) zagen het met lede ogen aan en sloegen de handen in elkaar om de integratie nieuw leven in te blazen. Samen richtten ze de Europese Ronde Tafel van industriëlen (ERT) op.15 Vandaag is de volledige impact van hun project duidelijk. De tekst Europa 1992 uit 1985 was de eerste stap richting het Verdrag van Maastricht in 1992.

Het Duitse kapitaal mag vandaag dan wel de plak zwaaien, de huidige constructie is geenszins een louter Duits complot om Europa over te nemen.

Op de eerste vergadering van de ERT waren François-Xavier Ortoli en Etienne Davignon aanwezig als vertegenwoordigers van de Europese Commissie. Enkele jaren later zouden Ortoli en Davignon voorzitter worden van de Vereniging voor de Monetaire Unie van Europa van de ERT. Zij zetelden in de ERT als bestuurders van Total en de Generale Maatschappij van België. Jaren later spaarde Jacques Santer, toen voorzitter van de Europese Commissie, zijn woorden niet om dit lobbyinitiatief van de ERT de hemel in te prijzen. “Vandaag voel ik me echt thuis onder vrienden. Toen ik voorzitter werd van de Commissie in 1995, was de vereniging zowat het enige lichaam dat ons steunde in ons stellige geloof dat de eenheidsmunt werkelijkheid zou worden. Het voelt een beetje als een thuismatch.” 16

Voor de ERT-leden volstond een eenheidsmarkt inderdaad niet. “Japan heeft één munt. De VS hebben één munt. Hoe kan de Europese gemeenschap dan leven met twaalf munten?” stond te lezen in Reshaping Europe?, een ERT-rapport uit 1991. Een gemeenschappelijke munt zou helpen om de prijzen, rentevoeten, begrotingen en lonen in verschillende Europese landen beter op elkaar af te stemmen. Wereldwijde concurrentie voor markten speelde geen kleine rol in de Europese oriëntatie van de ERT. De Europese CEO’s waren op zoek naar een krachtig werktuig om de wereld mee vorm te geven. “Geen enkel Europees land kan op zijn eentje op een beslissende manier de vorm van de wereld beïnvloeden ”, las men in het rapport uit 1991. Het Europese kapitaal besefte maar al te goed dat het zonder een grotere markt, een eenheidsmunt en uiteindelijk een nieuw Europees staatsapparaat niet kon concurreren op de wereldmarkten. Dat besef zou doorheen de jaren een krachtig wapen blijken tegen centrifugale tendensen.

Nog duidelijker dan de nationale staten, laat het Europese staatsapparaat in opbouw zien dat het niet neutraal is. De Europese verdragen vormen de enige grondwet ter wereld die een gedetailleerd economisch beleid uitstippelt. Het zijn zeer ideologische teksten. De doelstellingen inzake overheidsschuld compliceren elke Keynesiaanse inspanning. In kerninstellingen zoals de Europese Commissie en het Europees Parlement staan op alle beslissingsniveaus de deuren wagenwijd open voor allerhande zakenlobby’s, terwijl diezelfde instellingen ondoordringbaar zijn voor controle door het volk. Enkel de niet-verkozen Commissie heeft wetgevend initiatief. Het verdrag van Lissabon heeft de dominantie van de grotere lidstaten in de Raad versterkt.

De resultaten van de referenda tegen de bezuinigingen, tegen een grondwettelijk verdrag of tegen een associatieakkoord werden boudweg genegeerd. «Er is geen democratische keuze tegen de Europese verdragen mogelijk», waren Commissievoorzitter Jean-Claude Junckers intussen beroemd geworden woorden. Adults in the room, de memoires van de voormalige Griekse minister van Financiën Yanis Varoufakis, is ontnuchterend voor iedereen die denkt dat er binnen de Raad van Ministers, de intergouvernementele en eerste kamer van de Europese wetgevende macht, enige manoeuvreerruimte zou zijn. “Ik had net zo goed het Zweedse volkslied kunnen zingen”, was Varoufakis’ droge commentaar. Het toont hoeveel belang de Europese collega’s hechtten aan de wensen van Yannis Modalis. Paul Magnette, voormalig sociaaldemocratisch minister-president van Wallonië, beschreef de EU als een mechanisme, bedoeld om minderheidsstandpunten te isoleren. Zijn verzet tegen het CETA, het vrijhandelsverdrag tussen de EU en Canada, was onder druk geen lang leven beschoren.

Logischerwijze dient EU-beleid vooral het Europese kapitaal, en met name het dominante deel daarvan. Griekenland werd gebombardeerd met bezuinigingsdictaten terwijl Duitsland nooit op het matje werd geroepen voor zijn buitenmatige en destabiliserende overproductie. Toen de Ierse regering zwaar onder druk werd gezet door het verzet van het volk tegen de waterbelasting, vergat de Europese Commissie zelfs de wettelijke uitzonderingen in haar eigen waterrichtlijn en steunde ze de regering tegen de protestbeweging.

Geen tekort aan tegenstellingen, maar zowel de Eurozone als de supranationale staat in opbouw zijn eerst en vooral een politiek project. De architecten ervan − en dat is niet enkel het Duitse kapitaal − zullen ervoor vechten. Die krachten vinden straks misschien voldoende politieke wil om nodige hervormingen, met inbegrip van wat meer flexibiliteit, door te voeren en zo op korte termijn de euro te redden. Geen van de Duitse kanselierskandidaten sloten tijdens de Duitse verkiezingen in 2017 beperkte en ontoereikende interne solidariteitsmechanismen uit. In ruil zou er meer autoritair begrotingstoezicht komen. Projecten voor een Europese minister van Financiën zijn meer dan hersenspinsels.

Dit alles gaat gepaard met een toenemende militarisering, van gemeenschappelijke grenscontroles tot de voortschrijdende integratie van de Europese strijdkrachten. Thomas Friedman schreef ooit: “De verborgen hand van de markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist. McDonald’s kan niet gedijen zonder McDonnell Douglas, de ontwerper van de F-15.”17 In de Unie moet een Europees defensiefonds met een programma voor ontwikkeling van de defensie-industrie nu de groei van een militair industrieel complex bevorderen. Meer dan twintig staten zetten eind 2017 een Permanent Structured Cooperation op voor defensiekwesties. Frankrijk hoopt dat het met zo’ n militaire integratie meer gewicht in de schaal zal kunnen leggen binnen de EU. Via het Framework Nations Concept voor de NAVO hoopt Duitsland zo’ n project te leiden. Nederland, Tsjechië en Roemenië hebben een deel van hun strijdkrachten onder Duits bevel gebracht.

De noodzaak van een Europese breuk

Zij die de Unie willen hervormen en zij die er willen uitstappen delen bijna precies tegenovergestelde sterke en zwakke punten. Zij die er willen uitstappen, benadrukken terecht de noodzaak van een breuk met de Europese verdragen, een breuk die de hervormers onder de mat vegen. Zij die de Europese Unie willen hervormen, hebben dan weer gelijk om een Europees perspectief naar voor te schuiven en illusies omtrent een terugkeer naar de nationale staten aan te kaarten. Beide argumenten vertonen echter belangrijke hiaten. Ze richten zich allebei vooral op regeringsdeelname in plaats van op de macht, en minimaliseren het belang van een tegenmacht en buitenparlementaire actie. Ook vertonen ze vaak een gebrek aan ambitie door meestal enkel een beter beheer van het kapitalisme voor te stellen, de ene op nationaal, de andere op Europees vlak.

Zonder breuk kunnen we de talrijke crisissen waar we voor staan niet aanpakken. De ontologie van het Europese staatsapparaat laat daar geen twijfel over. Het Europese kapitaal bouwde een staatsapparaat uit om op wereldvlak een groter stuk van de buit in te palmen. De Europese instellingen en verdragen garanderen de wurggreep van het grootbedrijf op de besluitvorming. Iedere systeemkritiek willen ze verdrinken in een wirwar aan comités en commissies, vergaderingen en instellingen. De klimaatcrisis wordt aan de markt overgelaten. Samen bereiden ze interventionistische defensie voor. Syriza werd verplicht tot een programma dat lijnrecht inging tegen hun partijprogramma. De sociaaldemocratische illusie om de EU te hervormen in een instrument voor werknemers verhult de klassentegenstellingen, vervat in de huidige instellingen. Dat is precies het omgekeerde van sensibilisering over de noodzaak van een tegenmacht.

Een echt ander Europa zal andere grondslagen en instellingen nodig hebben. Zonder de opbouw van een tegenmacht is een fundamenteel ander Europa ondenkbaar. Een socialistische strategie bestaat er dan ook in om het groeiend gevoel te voeden dat een breuk noodzakelijk is, omdat de basisnoden van de mensen in conflict komen met de kapitalistische samenleving zelf. Zo’n strategie moet de positie en organisatiekracht van de arbeidersklasse versterken tegenover grootbedrijf en aandeelhouders. Dat betekent het benadrukken van Gramsci’s strategie inzake tegenmacht die Nikos Poulantzas weggomde.18 Zoals Kevin Ovenden het stelt, moet er tegenover een staat een “echt radicale politiek komen die de staat en alle tegenstellingen die de staat met zich meebrengt niet uit de weg gaat, maar een echte ‘tegenpolitiek’ aanbiedt, een weg tussen apolitiek bewegingsdenken en parlementair reformisme ”. In andere woorden, inzetten op de klassenstrijd die salonsocialisten begroeven.

Idealiter vat een simpel en krachtig narratief de hoop op een fundamenteel ander Europa samen. De politieke revolutie van Bernie Sanders, het Socialisme 2.0 of de Italiaanse campagne ‘Macht aan het Volk’ doen schuchtere oproepen tot het democratiseren van de Europese Unie verbleken. Een goed narratief zal niet volstaan. De opbouw van een tegenmacht vergt een actieve deelname aan syndicale en strijdbewegingen. Deze cultiveren het besef dat het anders kan. Concrete eisen en sensibiliseringscampagnes rond klassentegenstellingen dragen daartoe bij. Een campagne voor een miljonairstaks – een belasting op de grootste fortuinen – kan bijvoorbeeld een centrale plaats geven aan klassentegenstellingen. Waarom betaalt een multinational minder belastingen dan het schoonmaakpersoneel? En waarom worden de pensioenen verminderd terwijl de rijken nauwelijks belastingen betalen? Deze simpele vragen botsen met hervormingsvoorstellen die de concentratie van de rijkdom niet in het vizier nemen.

Overwinningen van sociale bewegingen doen het besef groeien dat mobilisatie en strijd lonen. In dit kader neemt ook het parlementaire werk een totaal andere plaats in. Het is belangrijk om de stem van de sociale beweging naar het parlement te brengen, maar dat volstaat niet. “Veel dromen werden voor je deur gelegd. Ze liggen er slechts en sterven er ” zong Nat King Cole aan zijn Mona Lisa. In een strategie rond de opbouw van een tegenmacht, brengen verkozenen de strijd van bewegingen in de parlementaire arena binnen en keren vervolgens terug naar de straat – waar het zwaartepunt van de strijd ligt – om zo de tegenmacht te versterken. Zonder het alomtegenwoordige parlementarisme te versterken kan radicaallinks op deze manier een geloofwaardige weg naar radicale verandering uitwerken.

Een breuk vereist op z’ n minst een Europees perspectief. Een tegenmacht in één enkel land riskeert snel te worden platgewalst.

Een breuk vereist op z’n minst een Europees perspectief. Een tegenmacht in één enkel land riskeert snel te worden platgewalst. De strijd tegen de Europese multinationals vereist vandaag al deze Europese dimensie. Laten we de vraag stellen. Hadden de piloten van Ryanair hun recht op syndicale vertegenwoordiging kunnen agenderen zonder de dreiging van een Europese staking? Zou de fabriek van Audi Vorst bestaan zonder de solidariteit van de Duitse arbeiders? Wat zou het statuut van de dokwerkers zijn zonder Europese beweging? En wat geldt voor de klassenstrijd, geldt a fortiori voor de opbouw van een radicaal andere samenleving. Een Belgisch Socialisme 2.0 in het midden van een vijandig Europees continent zou niet houdbaar zijn. Bovendien, zelfs als deze staat zou weerstaan aan de externe druk zouden fundamentele problemen, gaande van klimaatverandering tot de vluchtelingencrisis, niet kunnen worden opgelost.

Dat Europese perspectief maakt meer interactie en coördinatie tussen radicaal linkse partijen op Europees of sub-Europees niveau onontbeerlijk. Initiatieven zonder link met de lokale realiteit zullen daarentegen nooit het werk op het terrein vervangen. Integendeel, de krachtsverhouding in elk land veranderen, zal essentieel zijn om locomotieven van verandering te creëren om het continent te veranderen. Het is op deze manier dat een fundamenteel ander Europa kan worden opgebouwd. Een Europa, bevrijd van het marktfundamentalisme en het autoritarisme van big business.

Ingekort versie van een artikel van Marc Botenga, verschenen in The Catalyst, nr. 4, 2018. Het artikel kaderde in een debat over de uitstap uit Europese Unie. De andere artikels in de reeks werden geschreven door Costas Lapavitsas, Bernd Riexinger en Cedric Durand.

Footnotes

  1. M. Davidson, Wolfgang Streeck, The euro, a political error, 29 juli 2015.
  2. F. Lordon, Pour une monnaie commune sans L’ Allemagne (ou avec, mais pas à la francfortoise), Les blogs du “Diplo”, 25 mei 2013
  3. C. Lapavitsas et.al., Crisis in the Eurozone, Londen, Verso, 2012, p.223
  4. C. Lapavitsas, For a Class-Based Strategy of the Left in EuropeCatalyst: A Journal of Theory and Strategy, nr. 3
  5. Y. Varoufakis, J.K. Galbraith, Why Europe Needs a New Deal, Not BreakupThe Nation, 23 oktober 2017,
  6. P. De Grauwe, The Catalan crisis and Brexit stem from the same kind of nationalism, 4 oktober 2017,.
  7. K. Ovenden, Syriza, Londen, Pluto Press, 2015, p.104-132.
  8. T. Auvray & C. Durand, Un capitalisme européen? Retour sur le débat Mandel-Poulantzas, in J.-N. Ducange &. Keucheyan, La Fin de L’ état démocratique, Paris, Presses Universitaires de France, 2016, p. 142-161 (159).
  9. J. Stiglitz, The Euro: How a Common Currency Threatens the Future of Europe, New York, W.W. Norton & Company, 2016.
  10. H. Flassbeck & C. Lapavitsas, Against the Troika, Londen, Verso Books, 2015
  11. F. Lordon, La malfaçon. Monnaie européenne et souveraineté démocratique, Paris, Les liens qui libèrent, 2014
  12. K. Marx & F. Engels, Het Communistisch Manifest.
  13. T. Auvray & C. Durand, Un capitalisme européen? Retour sur le débat Mandel-Poulantzas, in J.-N. Ducange & R. Keucheyan, La fin de L’état démocratique, Parijs, Presses universitaires de France, 2016, p. 142-161
  14. Hoewel het Duitse kapitaal duidelijk probeert de koers uit te stippelen en daar grotendeels ook in slaagt.
  15. B. Van Apeldoorn, The European Round Table of Industrialists: Still a Unique Player? in J. Greenwood, The Effectiveness of EU Business Associations, Palgrave, Basingstoke, 2002, p.194-206
  16. B. Balanyá, A. Doherty, O. Hoedeman, A. Ma’anit & E. Wesselius, Europe Inc. Regional and Global Restructuring and the Rise of Corporate Power, Pluto Press, Londen, 2000, p.49
  17. T.L. Friedman, A Manifesto for the Fast World, New York Times Magazine, 28 maart 1999.
  18. N. Poulantzas, State, Power, Socialism, Londen, Verso, 2014 [ 1978 ]