Artikel

Neoliberale hyperincarceratie

Jan Rehmann

—22 december 2017

De VS is het land met het hoogste percentage gevangenen. Het beloofde land van individuele vrijheid ontwikkelde een kolossale strafstaat die massaal burgers opsluit.

L’hyper-incarcération à l’ère néolibérale

Het huidige, gigantisch grote gevangeniswezen in de VS valt samen met een specifieke periode in het kapitalisme die ‘neoliberalisme’ wordt genoemd. Het neoliberalisme is uitgegroeid tot de algemene benaming voor een economische doctrine die beweert een marktorde te willen vestigen die ‘vrij’ is van staatsinmenging, en vooral van elke poging om de rijkdom te herverdelen in het voordeel van de lagere klassen of gemarginaliseerde groepen in de samenleving. De voorstanders pleiten voor de ontmanteling van de welvaartsstaat, deregulering van de arbeidsrelaties en willen de onderhandelingskracht van de vakbonden aan banden leggen. Dat alles in naam van een ‘vrijemarktmaatschappij’ en het ondernemerschap, die allebei gevaar lopen om door betuttelende overheidsbureaucratie verstikt te worden. Door de nadruk te leggen op ‘individuele vrijheid’ wil het neoliberalisme alle menselijke handelingen en verlangens vermarkten. De marktwerking is nu eenmaal een “ethiek op zich”, zo klinkt het, een perfect alternatief voor alle voorgaande ethische normen.1

Deze doctrine werd voor het eerst als een soort economische shocktherapie in de praktijk gebracht in 1975, tijdens de militaire dictatuur van Pinochet in Chili. Omstreeks het einde van de jaren 1970 veroverde ze dan de kapitalistische centra, vooral na de verkiezingsoverwinningen van Margaret Thatcher in 1979 en Ronald Reagan in 1980. Sindsdien is het neoliberalisme uitgegroeid tot de huidige, oppermachtige kapitalistische cultuur die de ontwikkeling van de wereld (tot dusver) al meer dan dertig jaar heeft bepaald. Sinds de instorting van het staatssocialisme in 1989 heeft het neoliberalisme geen noemenswaardige concurrenten meer; en zelfs na de economische crisis van 2008, toen de neoliberale doctrine van deregulering en privatisering alle krediet verloren leek te hebben, blijft ze in de belangrijkste westerse landen het economische beleid bepalen.

De paradox schuilt erin dat een doctrine die nadrukkelijk beweert dat ze zich op individuele vrijheid baseert, nu net datgene doet wat ze beweert te bestrijden en dat nog systematisch doet ook: van in het begin heeft ze een indrukwekkend bureaucratisch systeem op poten gezet dat grote delen van de bevolking van hun persoonlijke vrijheid berooft. Belangrijk om weten: in de jaren 1960 en de vroege jaren 1970 ging de gevangenispopulatie in de VS in dalende lijn en telde in 1975 nog maar 380.000 gevangenen. ‘Minder gevangenisstraffen’ behalve voor ‘gevaarlijke criminelen’, een mortuarium op de bouw van nieuwe gevangenissen en een uitdoofbeleid voor het opsluiten van jongeren waren de ingrediënten van het toenmalige debat.

Massale opsluiting was geen reactie op onveiligheid door criminaliteit maar een reactie op een golf van sociale onveiligheid.

Dat was de agenda van de Democratische New Deal-coalitie, een bottom-up-benadering, maar de rechtse propagandamachine van de Republikeinse partij ging daar tegenin met een agressieve law and order-campagne. Het was tegelijk een agressieve wraakstrategie, een reactie op de verworvenheden van de Burgerrechtenbeweging. Toen Ronald Reagan in 1980 de verkiezingen won, ging de trend helemaal de andere kant op: tegen 1985 was de gevangenispopulatie al verdubbeld tot 740.000, in 1995 steeg ze tot 1,5 miljoen en in 2000 tot 2 miljoen. Op 25 jaar tijd, van 1975 tot 2000, was de gevangenispopulatie dus vervijfvoudigd. In 2009 was de VS uitgegroeid tot het land met het hoogste percentage gevangenen ter wereld, zowat 750 per 100.000 inwoners, zes tot twaalf keer meer dan in de landen van de Europese Unie.2 In plaats van ons naar het beloofde land te leiden, een land waar men onbelemmerd kan ondernemen, dat vrij is van bureaucratische regelgeving, heeft het neoliberalisme een grote bureaucratische strafstaat ontwikkeld die massaal burgers opsluit, en dan vooral burgers die arm zijn en zwart of latino zijn.

Dat geeft aan dat we nood hebben aan wat Loïc Wacquant3 een “ruimer inzicht” van het neoliberalisme noemt, een inzicht dat verder reikt dan de economische doctrine4 en ook oog heeft voor de veranderingen van de institutionele machine en de symbolische achtergrond van de doctrine. Als je de neoliberale doctrines van nabij bekijkt, merk je dat hun ogenschijnlijke anti-overheidsretoriek in feite nooit tegen de overheid in het algemeen gericht is maar wel tegen ‘de welvaartstaat’ en tegen het economische model van Keynes, die allebei naar een zekere herverdeling streven in de naam van ‘sociale rechtvaardigheid’ of andere manieren om tussen de klassen compromissen te bereiken.

Van in het begin heeft het neoliberalisme zich van het klassieke liberalisme onderscheiden door meer de nadruk te leggen op de overheid. Volgens Friedrich Hayek5 moest de overheid ervoor zorgen dat vrije concurrentie het belangrijkste principe voor de organisatie van de economie is en die vrije concurrentie beschermen. Het neoliberalisme pleitte expliciet voor een overheid die krachtig ingrijpt, maar niet tégen de marktwetten maar volgens de marktwetten. Tegen alle schijn in kan makkelijk worden aangetoond dat de neoliberale theorie en praktijk van in het begin behept waren met een ingebouwd autoritarisme. Zoals blijkt uit Hayeks boek The Constitution of Liberty (1960), is het begrip “individuele vrijheid” enkel een “negatief concept” dat losstaat van politieke of economische rechten of “de macht om iets te doen”.6

Waar het neoliberalisme aan de macht is, heeft het nooit de staat op zich afgebouwd maar enkel de instellingen waarin of door wier toedoen belangrijke sociale compromissen waren gesloten tijdens de voorgaande periode, de tijd van het fordisme. Telkens als neoliberale partijen het in de staat voor het zeggen kregen, verstevigden ze het repressieapparaat: het leger, het gevangeniswezen, het bewakingsapparaat en verschillende vormen van een ‘private schaduwoverheid’ die − hoewel ze met belastinggeld is opgebouwd en onderhouden wordt – toch werkt zoals een op winst gerichte onderneming.7

Een antwoord op de criminaliteit?

Wie ook maar enige kritiek op deze ontwikkeling uit, wordt meteen om de oren geslagen met krachtige ideologische argumenten over het bestaan van een logisch verband tussen gevangenis en criminaliteit, een idee waar intussen veel mensen van doordrongen zijn en dat algemeen aanvaard is. Aangezien het ‘normaal’ wordt gevonden dat criminelen − vooral de gewelddadige − gestraft moeten worden en het volk tegen hun misdaden beschermd moet worden, lijkt opsluiting een logisch antwoord op criminaliteit. De meest gehoorde rechtvaardiging voor het bouwen van extra gevangenissen was: ‘de criminaliteit steeg; we grepen krachtdadig in; de criminaliteit daalde’.

Maar niets is minder waar. Met Californië als voorbeeld toont Ruth Wilson Gilmore aan dat het net andersom is: ‘De criminaliteit steeg; de criminaliteit daalde; wij grepen krachtdadig in’. Op het moment dat men meer mensen naar de gevangenis begon te sturen was de criminaliteit al aan het dalen.8 Het was een politieke, door beide partijen gesteunde beslissing om in 1977 de rehabilitatieprogramma’s af te schaffen en het vrijgekomen overheidsgeld aan de bouw van nieuwe gevangenissen te besteden, voornamelijk op het platteland. Zodra die politieke beslissing een feit was, moest ervoor gezorgd worden dat er een voldoende en gestage aanvoer was van nieuwe gevangenen. Dat gebeurde onder andere door een veelheid van nieuwe misdaden in het leven te roepen: het opnieuw strafbaar maken van drugs, langere straffen, minimale effectieve straffen, het systeem van three strikes and you’re out (drie veroordelingen betekent sowieso effectieve gevangenisstraf) enzovoort. Vanaf 1980 was criminaliteit zowel objectief als subjectief anders dan vóór 1977.9

Op 25 jaar tijd is de gevangenispopulatie in de VS vervijfvoudigd.

Daarom is het verband tussen misdaad en straf geen ‘vaststaand feit’ maar iets wat door de politiek uitgedokterd en ideologisch opgebouwd wordt. Toen in de VS al die nieuwe gevangenissen werden opgetrokken, was de criminaliteit in het algemeen niet gestegen, maar gestagneerd. Massale opsluiting was geen reactie op onveiligheid door criminaliteit maar een reactie op een golf van sociale onveiligheid.10 Op het ogenblik dat de grote media angstaanjagende beelden verspreidden van gewelddadige criminelen − vooral zwarten in stadscentra − daalde het aandeel van gevangenen die vastzaten wegens gewelddelicten en verdubbelde het aantal gevangenen dat voor eigendoms- en drugsdelicten in de cel zat. Het overgrote deel van de nieuwe gevangenen waren geen gevaarlijke criminelen maar kleine, niet-gewelddadige delinquenten.11

De realiteit die de media ons voorspiegelen heeft weinig gemeen met de realiteit achter de tralies. We leven in een maatschappij die tuk is op spektakel en waarin series over ordehandhaving de populairste vorm van tv-vermaak zijn. In de loop van één week krijgt een gemiddelde kijker in prime time zowat dertig politieagenten, zeven advocaten en drie rechters voorgeschoteld tegenover één wetenschapper of ingenieur en slechts een handvol arbeiders. 12

Een ernstige sociologische analyse van het gevangenissysteem is dus tegelijk een strenge ideologiekritiek. Ze moet de ideologische, algemeen aanvaarde beeldvorming ontleden die de gevangenis als iets logisch ziet, als een onvermijdelijk en vanzelfsprekend antwoord op de om zich heen grijpende criminaliteit − in het bijzonder gewelddadige criminaliteit. In plaats van de relatie tussen gevangeniswezen en criminaliteit te analyseren, wordt het gevangeniswezen meestal bezien als een specifiek politiek antwoord op een fundamenteel probleem van het kapitalisme, namelijk de aanwezigheid van een groeiende massa ‘overtollige werkers’ of een ‘overbevolking’.

‘Overbevolking’ en het gevangeniswezen

De ‘overtolligen’ of de ‘overbevolking’ zijn termen die Marx gebruikte in het eerste boekdeel van Het Kapitaal, een kritische beschouwing van de economische politiek. Ik wil even naar zijn analyse teruggrijpen omdat meestal enkel zijn denigrerende opmerkingen over het lumpenproletariaat onthouden worden, wat naar mijn mening een rampzalige erfenis was voor zowel de sociaaldemocratische als de communistische arbeidersbeweging.13 In tegenstelling tot die veeleer journalistieke opmerkingen over Lumpen die door de politie werden gecorrumpeerd en gemanipuleerd als stakingbrekers en als spionnen tegen de arbeidersbeweging, geloof ik dat Marx’ analyse van ‘overbevolking’ erg belangrijk en vandaag nog altijd relevant is.

We mogen niet vergeten dat Marx met zijn harde woordkeuze van ‘overtolligen’ en ‘overbevolking’ geen oordeel velde over mensen. Hij beschrijft daarmee enkel een mechanisme dat diep ingebed is in de structuur van het kapitalisme, een mechanisme dat mensen omvormt tot een “overbevolking in verhouding tot de gemiddelde behoeften van het kapitaal voor de vorming van meerwaarde”14, dat wil zeggen: ze worden vanuit het standpunt van de kapitalistische rentabiliteit overbodig gemaakt. Marx stelt dit diepliggende structurele mechanisme aan de kaak en karakteriseert het als uitermate wreed, onmenselijk en vervreemdend.

Zijn cruciale punt is dat het ontstaan van een ‘overbevolking’ geen toevallig verschijnsel is maar veeleer een structurele noodzaak voor de ontwikkeling van het kapitalisme. Daar zijn twee belangrijke redenen voor. Ten eerste: aangezien kapitalistische ondernemingen in wezen streven naar winst en met elkaar moeten concurreren, zijn ze verplicht hun investeringen in almaar snellere en effectievere technologieën op te drijven ten koste van hun investeringen in menselijke arbeid. Ze moeten hun constant kapitaal meer verhogen dan hun variabel kapitaal.15

Ten tweede: het kapitalisme ontwikkelt zich altijd onregelmatig en wordt door crises geplaagd. Het slingert heen en weer tussen uitbreiding en inkrimping. Daarom heeft het kapitaal behoefte aan ‘overbevolking’, als buffer. Wanneer de productie krimpt, moet het kapitaal noodgedwongen arbeiders op straat zetten. Hun arbeid is niet langer nodig om winst te maken. Zodra de productie weer toeneemt, heeft het kapitaal nood aan een nieuwe voorraad arbeidskrachten. En naast die rechtstreeks economische redenen is er tot slot nog een derde argument: een industrieel reserveleger is ook nodig om de verzuchtingen van wie werkt binnen de perken te houden en hun onderhandelingspositie te verzwakken16: als werkenden staken voor meer loon of om hun levensomstandigheden te verdedigen, riskeren ze hun baan te verliezen en bij de massa overtollige paupers te belanden.

Marx beschrijft dat als een uiterste vorm van vervreemding: “Met de door haarzelf voortgebrachte accumulatie van het kapitaal produceert de arbeidersbevolking dus op steeds grotere schaal de middelen, waardoor zij zichzelf relatief overvloedig maakt.”17 Het werkende deel van de arbeidersklassen is overwerkt en net doordat die arbeiders overuren maken, produceren ze de middelen die henzelf overbodig maken. “De overmatige arbeid van het werkende deel van de arbeidersklasse doet de rijen van haar reserve aanzwellen”, en omgekeerd concurreert het industrieel reserveleger met de werkende arbeiders en hun omstandigheden, en dus aanvaarden de werkenden overwerk. Het ene deel van de arbeidersklasse is overwerkt, het andere is veroordeeld tot “gedwongen nietsdoen”.18 Die tweedeling is voor Marx een sprekend voorbeeld van het fundamenteel irrationele karakter van het kapitalisme. Er kan alleen een einde aan gemaakt worden door “een stelselmatige samenwerking tussen de werkende arbeiders en de werklozen”.19 Samen moeten zij een verkorting van de arbeidsduur eisen zodat iedereen aan de slag kan. Maar voor de kapitalistenklasse is het erg belangrijk dat de werkende klasse verdeeld is in twee met elkaar concurrerende, vijandige kampen.

Wat is dan het verband tussen die ‘overbevolking’ en de uitbreiding van het gevangeniswezen? Een klassiek antwoord is te vinden in een werk dat in 1939 werd gepubliceerd door Georg Rusche en Otto Kirchheimer, die tot de vroege Frankfurter Schule20 behoorden: Punishment and Social Structure. Hun fundamentele argumentatie kan als volgt worden samengevat: bij een tekort aan arbeidskrachten, dat wil zeggen wanneer de ‘overbevolking’ gedaald of volledig verdwenen is, beschikken de arbeiders over een relatief sterke onderhandelingspositie en kunnen ze hogere lonen afdwingen. Dat jaagt de kapitalistenklasse angst aan en dus roept die de hulp in van de overheid. In die context kunnen opsluiting en de goedkope arbeidskracht van gevangenen een belangrijke economische functie vervullen. Waar het in zo’n periode om draait, is de economische uitbuiting van gevangenen en ook de mogelijkheid om buiten de gevangenismuren het verzet van de werkende klasse te breken.

Historische voorbeelden zijn onder andere het Europese mercantilisme van de 17e eeuw en de VS in de jaren 1830, toen het systeem van eenzame opsluiting −  het Philadelphiamodel    − werd afgeschaft en vervangen door het zogenoemde Auburn system: eenzame opsluiting gebeurde enkel ’s nachts, overdag werd er in groep in de ateliers gewerkt.21 Andere voorbeelden die zij echter niet aanhalen zijn het “verhuren van gevangenen” tijdens de Black Codes en de Jim Crow Area22 en het systeem van de aan elkaar vastgeketende wegenwerkers (chain gangs) in het zuiden van de VS, die “modernisering verzoenden met de voortzetting van de raciale overheersing”.23 Nochtans, zo zeiden Rusche en Kirchheimer, verdwijnt het economische belang van de arbeidskracht van gevangenen wanneer je een grote overbevolking en veel werkloosheid hebt. Er zijn dan zoveel goedkope arbeidskrachten dat gevangen inzetten niet langer winstgevend is, ook al zijn hun lonen nog lager. In zulke periodes treedt de afschrikwekkende en disciplinerende functie van het gevangeniswezen op de voorgrond: de armen die hun baan al kwijt zijn, angst aanjagen, en wie nog werk heeft en al onder grote druk staat, doen vrezen dat hij nog dieper kan zinken.24

We leven in een spektakelmaatschappij met de politieseries als populairste vorm van tv-vermaak.

Zowel Marx zijn analyse van ‘overbevolking’ als Punishment and Social Structure van Rusche/Kirchheimer bieden een algemene verklaring die uiteraard geconcretiseerd en op verschillende vlakken aangepast moet worden. Zo bespreekt Marx bijvoorbeeld het ontstaan van een ‘overbevolking’ op nationaal niveau. Rosa Luxemburg argumenteerde als eerste dat kwesties als arbeidskracht en overbevolking internationaal onderzocht moeten worden. Dat geldt nog meer in de huidige geglobaliseerde wereld met zijn transnationaal en hoogtechnologisch ontwikkeld kapitalisme.

De scheiding in de arbeidersklasse tussen mensen met werk en de gemarginaliseerde groep krijgt een specifiek karakter als ook raciale factoren een rol spelen: het kapitalisme creëert ongelijkheid, terwijl racisme de ongelijkheid verankert. In sommige periodes van de kapitalistische ontwikkeling werd het industriële reserveleger daadwerkelijk gedurende vrij lange tijd opgeslorpt, maar het argument van Marx dat zo’n reserveleger een noodzaak is voor het systeem, wordt door het hedendaagse kapitalisme opnieuw bewaarheid. We vinden het bijvoorbeeld terug in de theoretische richtlijn van de Federal Reserve Bank: de werkloosheid moet ‘natuurlijk’ hoger zijn dan 6 % van de werkwillige arbeidskrachten, want anders riskeert er inflatie te ontstaan.25

Al met al heeft het neoliberale kapitalisme tot een aanzienlijke stijging van de ‘overbevolking’ geleid. De oorzaak is de technologische ontwikkeling doorheen de jaren, waarbij de overbevolking wordt omschreven als ‘technologische werkloosheid’, en die voortdurend toeneemt, ook in periodes van economisch herstel. ‘Overbevolking’ mag evenwel niet beperkt worden tot het officiële aantal werklozen, het begrip moet ook verschillende soorten ‘ondertewerkstelling’ insluiten. Het neoliberalisme kan gedefinieerd worden als een globaal proces van precarisering, waarbij tijdelijke arbeid verhuisd is van de marges van de economie naar de kern zodat de ‘informele economie’ tegenwoordig niet langer ‘tweederangs’ is maar veeleer de norm. Het begrip precarisering probeert het specifieke socio-economische proces te vatten waarbij arbeid en arbeidsverhoudingen almaar vaker een tijdelijk karakter krijgen. In ontwikkelingslanden slorpt de ‘informele economie’ tussen 50 en 80 % van de sociale arbeid op, wat betekent dat het geen ‘tweederangs’-arbeid is, het is de norm geworden. Wereldwijd is het ‘informele proletariaat’ de snelst groeiende groep van de wereldbevolking.26

Het kapitalisme slingert tussen uitbreiding en inkrimping. Daarom heeft het kapitaal behoefte aan een ‘overbevolking’, als buffer.

Er is al vaak gezegd dat het verband dat Rusche en Kirchheimer leggen tussen de arbeidsmarkt en het gevangeniswezen niet volstaat om het karakter van het strafsysteem bloot te leggen. Joy James27 bekritiseerde de benadering van zowel Rusche/Kirchheimer als Foucault28. Volgens haar hielden ze niet genoeg rekening met de specifieke “racialisering van de gevangenissen” in de VS na de Burgeroorlog.29 Een ander zwak punt was hun onderschatting van de actieve rol van de overheid, wat Bourdieu en Wacquant het “bureaucratische veld” noemen. Dario Melossi30 argumenteerde dat het niet verstandig was om een nauw verband te leggen tussen de functie van het gevangeniswezen en het feitelijke aantal werklozen en hij raadde aan de functie ervan te linken aan de levensomstandigheden van de werkende klasse in het algemeen, bijvoorbeeld de dalende lonen, de toename van de stress op de werkvloer, de mate van ongelijkheid, de verzwakking van de vakbonden. Als we met die dingen rekening houden, zegt hij, blijft het model van Rusche en Kirchheimer nuttig als je het toepast op lange cycli van pakweg 50 jaar.31

Naar een veelzijdige analyse van het gevangeniswezen

De manier waarop de ‘overbevolking’ onder het kapitalisme gereguleerd en gecontroleerd kan worden, is een fundamenteel probleem en het is dan ook niet mogelijk om het verband tussen werkloosheid en het gevangeniswezen aan slechts één factor toe te schrijven. Het feit dat het aantal gevangenen in andere neoliberale landen tot het midden van de jaren 1990 aanzienlijk lager bleef dan in de VS en pas dan begon te stijgen, twintig jaar later dan in de VS, wijst erop dat er niet zoiets bestaat als een ‘ijzeren wet’ die stelt dat neoliberale precarisering zich onmiddellijk vertaalt in massale opsluiting.

De opmerkelijke, torenhoge stijging van de gevangenispopulatie in de VS kan bijvoorbeeld niet verklaard worden zonder rekening te houden met de specifieke geschiedenis van het racisme, die gebaseerd is op de diepgewortelde tweedeling tussen slavenarbeid en de ‘vrije’ arbeid van de in hoofdzaak blanke werkende klasse. Tal van auteurs benadrukken dat en leggen een rechtstreeks verband tussen de racistische onderdrukking, die zich uitstrekt van het verhuren van veroordeelden tot wat Michelle Alexander de New Jim Crow noemt, met name het huidige systeem met massale opsluitingen. Het is in elk geval gerechtvaardigd erop te wijzen dat er in het Amerikaanse gevangeniswezen nog altijd sprake is van racisme, maar dat racisme mag niet gezien worden als de enige, quasi op zichzelf staande, bepalende factor.

Wanneer Alexander bijvoorbeeld beweert dat Afro-Amerikanen de “echte doelwitten” van het gevangeniswezen zijn terwijl blanken − waarvan het aantal gevangenen ook toeneemt − niet meer dan “nevenschade” 32 zijn, gebruikt ze een gematerialiseerd begrip van ras dat de ware functie van racisme uit het oog verliest, namelijk het volk verdelen en zodoende de gefragmenteerde, ondergeschikte klassen reguleren.33

In het Amerikaanse gevangeniswezen is zeker sprake van racisme, maar racisme is daarom niet de enige bepalende factor.

Het economisch reductionisme dat zo genereus werd toegeschreven aan de marxistische traditie, werd vervangen door een raciaal reductionisme dat geen rekening houdt met de relatieve daling van de gevangenispopulatie in de jaren 1960 en de vroege jaren 1970 en de specifieke gevolgen van de neoliberale precarisering en de manier waarop de staat het gevangeniswezen heeft omgevormd. Het raciaal reductionisme heeft ook de neiging de klassendimensie naar de achtergrond te verschuiven. Dat blijkt duidelijk uit het feit dat het gevangeniswezen niet langer mikt op Afro-Amerikanen in het algemeen (zoals in de tijd van Jim Crow), maar het specifiek gemunt heeft op de armste, laagst geschoolde segmenten van zwarte gemeenschappen.

Er is nood aan een benadering die rekening houdt met de overdreven aandacht voor klassenverhoudingen en raciale verhoudingen, die op hun beurt overdreven aandacht krijgen door politieke en ideologische transformaties. Wat (onder andere) de opmerkelijke uitbreiding van het gevangeniswezen in de VS kenmerkt, is dat het opkomende neoliberale tijdperk, met zijn ontmanteling van de welvaartsstaat en de onderliggende de-industrialisering, gepaard ging met het georkestreerde verzet tegen de verworvenheden van de Burgerrechtenbeweging.34 Een goed voorbeeld van een veelzijdige benadering is de manier waarop Ruth Wilson Gilmore de opkomst van het gevangeniswezen in Californië analyseert: een “gedeeltelijk geografische oplossing voor politieke economische crises, georganiseerd door de overheid die zelf in crisis verkeert”.35 Ze spitst haar onderzoek toe op de strategieën die de overheid hanteert om de overgang naar een nieuw neoliberaal regime te realiseren en waarvoor ze vier soorten ‘overschotten’ combineert: een overschot aan financieel kapitaal, een overschot aan grond, een relatief bevolkingsoverschot en een overschot aan overheidscapaciteit, die geheroriënteerd worden van de welvaartstaat naar de uitbreiding van het gevangeniswezen.36

Rusche en Kirchheimer argumenteren dat de afschrikwekkende en disciplinerende functie van het gevangeniswezen, die in tijden van grote overbevolking de overhand heeft, ons nog altijd kan leren een gezond wantrouwen te koesteren tegen het wijdverbreide idee waarbij het gevangeniswezen gereduceerd wordt tot het aspect van extreme economische uitbuiting. Het staat buiten kijf dat het absolute aantal privégevangenissen toegenomen is en dat veel privébedrijven op die manier veel winst hebben gemaakt. Maar in de VS is de capaciteit van privégevangenissen goed voor slechts 8 % van alle gevangenisbedden, 92 % van de gevangenissen is eigendom van de overheid en wordt ook door de overheid gerund. Er zijn ook werkende gevangenen, zowel in publiek-private joint ventures als in overheidsgevangenissen, maar ook daar gaat het om minder dan 5 % van de gevangenispopulatie −  het merendeel van de gevangenen in het gevangeniswezen wordt niet extreem uitgebuit maar veeleer in reserve gehouden.37

Angela Davis slaat de spijker op de kop wanneer ze ons voorhoudt dat we “de toenemende privatisering, die kenmerkend is voor het hedendaagse strafsysteem” (gaande van privébedrijven voor veiligheidsuitrusting en voedselvoorziening tot privéverzekeringsmaatschappijen enzovoort)38 niet uit het oog mogen verliezen, maar dat zoiets niet specifiek is voor het gevangeniswezen, die privatisering geldt voor alle belangrijke ‘openbare diensten’ in de VS. Christian Parenti besluit dat we moeten overschakelen van een model gebaseerd op enge groepsbelangen naar “een meer holistische klassenanalyse die rekening houdt met de behoeften van … de klassenmaatschappij in het algemeen.”39

Dat klassensysteem wordt gekenmerkt door een scherpe polarisatie tussen arm en rijk. Vergeet niet dat er in de periode vóór het neoliberalisme een vrij stabiel statistisch verband was tussen de algemene toename van de productiviteit en de stijging van de reële lonen, beide gingen naar omhoog. Dat getuigt van gezond verstand, het is een fundamentele vorm van ‘eerlijkheid’: wanneer de taart groter wordt, moeten ook de lonen stijgen. Maar vanaf het einde van de jaren 1970 ontstond er een breuk: de productiviteit bleef groeien terwijl de lonen stagneerden of daalden en zo steeg het aantal gezinnen dat in armoede leeft. Volgens een rapport van het Congressional Budget Office hebben de 1 % rijksten in de voorbije dertig jaar (wat overeenkomt met de periode van het neoliberalisme) hun aandeel in het nationaal inkomen meer dan verdubbeld terwijl alle andere segmenten van de resterende 99 % hun aandeel zagen dalen. In 1979 slokte de 1 % maar 8 % van de taart op, in 2007 was dat al 17 %, meer dan het dubbele dus.40

Wat hier op het spel staat is niet zozeer rechtstreekse economische uitbuiting, maar veeleer een specifieke manier om de verwoestende sociale gevolgen van het huidige hoogtechnologische kapitalisme te besturen, reguleren en controleren. Een kapitalisme dat er niet langer in slaagt ‘zijn beloftes na te komen’ en dat zijn hegemonie verliest, en daarmee bedoel ik dat het niet meer in staat is massale instemming te bekomen en de onderdanen op ‘vrijwillige’ basis te mobiliseren. Naarmate de hegemonie van het kapitalisme afbrokkelt, zullen de autoritaire en de uitgebreide disciplinerende tendensen van het neoliberale kapitalisme meer en meer tot uiting komen.

Massale opsluiting zoals in de VS is bedoeld als een permanent zwaard van Damocles boven het hoofd van de overwerkte, uitgeputte en almaar meer onder schulden gebukt gaande volksklassen, vooral van het precariaat en de armen die nauwelijks het hoofd boven water kunnen houden. In Discipline and Punish stelde Foucault dat “delinquentie” een nieuwe, zelf gefabriceerde realiteit is, gebouwd op de grondslagen van het gerechtelijk apparaat met de bedoeling een barrière op te trekken tussen de verschillende proletarische lagen van de bevolking.41 Volgens Mark Taylor moet een deel van de overbevolking opgeofferd worden om de rest mak en onder de knoet te houden. Die opoffering komt tot uiting in een theatraal controlespektakel dat maakt dat de toeschouwers zowel bang zijn van, als gefascineerd door de overheidsmacht.42

Het gevangeniswezen zorgt er niet alleen voor dat de breuk tussen de overbevolking en de werkende segmenten van de arbeidersklasse in stand gehouden en versterkt wordt, ze verstevigt ook de breuk tussen die twee groepen van de arbeidersklasse en de zogenoemde ‘middenklasse’, die nog altijd grotendeels in de illusie leeft dat ze dichter bij de elite staat dan dat ze deel uitmaakt van de 99 %. Dat is een van de redenen waarom het ons allemaal aangaat; en het is een reden te meer om ons te richten op de ontmanteling van de criminaliserende ideologie van het systeem van massale opsluiting.

Footnotes

  1. David Harvey, A Brief History of NeoliberalismOxford, 2005, Oxford University Press, p. 3.
  2. Loic Wacquant, Prisons of Povertyuitgebreide versie, Minneapolis, 2009, University of Minnesota Press, p. 59 en volgende.
  3. Loïc Wacquant is een Franse hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Californië, Berkeley, en daarnaast werkzaam als onderzoeker aan het Centre européen de sociologie et de science politique in Parijs.
  4. Loic Wacquant, Punishing the Poor. The Neoliberal Government of Social InsecurityDurham en Londen, 2009, Duke University Press, p. 306 en volgende.
  5. Friedrich August Hayek was een Oostenrijkse econoom en politiek filosoof. Hij geldt als een van de belangrijkste liberale denkers van de 20e eeuw en de voornaamste inspirator van het neoliberalisme.
  6. Zie de analyse in Rehmann, Theories of Ideology. The Powers of Alienation and SubjectionLeiden, januari 201, Brill, p. 271 en volgende, p. 287 en volgende.
  7. Naomi Klein, The Shock Doctrine. The Rise of Disaster Capitalism, New York, 2007, Metropolitan Books, p. 417 en volgende.
  8. Ruth Wilson Gilmore, Golden Gulag. Prisons, Surplus, Crisis, and Opposition in Globalizing CaliforniaBerkeley, 2007, University of California Press, p. 17-18, 20.
  9. Gilmore, Golden Gulag, p. 107-09.
  10. Wacquant, Prisons of Poverty, p. 60, 144 en volgende. De meeste West-Europese landen met gelijksoortige criminaliteitscijfers volgden een andere strategie: ernstige misdaden werden streng gestraft en daarnaast werd meer gebruikgemaakt van andere vormen van bestraffing voor minder ernstige overtredingen: voorwaardelijke veroordelingen, boetes, werkstraffen. Daardoor blijft het aantal gevangenen relatief laag, tenminste tot midden de jaren 1990. (Wacquant, Punishing the Poor, p. 130-31, p. 287, 300).
  11. Zie Gilmore, Golden Gulag, p. 112-13; cf. Wacquant, Prisons of Poverty, p. 144, 148-49.
  12. Citaat uit Wacquant, Punishing the Poor, p. 298, FN.
  13. Cf. Jan Rehmann, Poverty and Poor People’s Agency in High-Tech Capitalism, 2013 ; Jorg Rieger, (uitg.) Religion, Theology, and Class. Fresh Engagements after Long Silence, New York, 2013, Palgrave Macmillan, p. 151 en volgende. Over het verschillende gebruik van “Lumpenproletariat” in Marx en Engels, cf. Peter Berscherer, lemma “Lumpenproletariat,” in W. F. Haug, Frigga Haug, Peter Jehle en Wolfgang Küttler, uitg., Historisch-Kritisches Wörterbuch des Marxismus (HKWM), Vol. 8/2, Hamburg: Argument-Verlag (nog te verschijnen).
  14. Karl Marx, Het Kapitaal. Een kritische beschouwing van de economische politiek, Boek I, p. 202.
  15. Cf. Marx, Het Kapitaal I, p. 484 en volgende.
  16. Marx, Het Kapitaal I, p. 490: “Het industriële reserveleger drukt gedurende de perioden van stagnatie en matige bedrijvigheid op het actieve arbeidersleger en houdt gedurende de perioden van overproductie en koortsachtige activiteiten diens aanspraken in toom.”
  17. Marx, Het Kapitaal I, p. 485.
  18. Marx, Het Kapitaal I, p. 488.
  19. Marx, Het Kapitaal I, p. 491.
  20. De Frankfurter Schule is een Duitse sociologische en filosofische stroming in de hedendaagse filosofie, ontstaan in de eerste helft van de 20e eeuw.
  21. Cf. Georg Rusche en Otto Kirchheimer, Punishment and Social Structure, New Brunswick, Londen, 2008, Transaction Publishers, p. 130 en volgende.
  22. De Jim Crow-wetten verwijzen naar het geheel van wetten in de VS die na 1890 de rassenscheiding legaliseerden, met name in de zuidelijke staten. Die wetgeving was er vooral op gericht Afro-Amerikanen gescheiden te houden van de blanke burgers, bijvoorbeeld door middel van aparte restaurants, parken en openbaar vervoer. De racistische wetten van vlak na de Amerikaanse Burgeroorlog worden de Black Codes genoemd.
  23. Alex Lichtenstein, Twice the Work of Free Labor: The Political Economy of Convict Labor in the New South, New York, 1996, Verso, p. 195.
  24. Cf. Rusche/Kirchheimer, Punishment and Social Structure, p. 132 en volgende.
  25. Geciteerd naar Gilmore, The Golden Gulag, p. 71-72.
  26. Volgens berekeningen van de VN zal het “informele proletariaat” in 2030 ongeveer 2 tot 3 miljard werkenden tellen, dat is meer dan het aandeel van de werkende klasse (1,5 tot 2 miljard) die werkt in formele arbeidsverhoudingen. Zie Mike Davis, The Urbanization of Empire: Megacities and the Laws of ChaosSocial Text 22.4, winter 2004, nr. 13. Zie ook Mike Davis, The Planet of Slums, Londen, Verso, 2006, p. 176 en volgende, p. 199 en volgende.
  27. Joy James is een politiek filosofe en professor humane en politieke wetenschappen aan het Williams College (Massachusetts, VS) en auteur van Seeking the Beloved Community: A Feminist Race Reader.
  28. Michel Foucault was een Franse filosoof, bekend vanwege zijn politiek activisme in de jaren 1970-80 en zijn analyses in de politieke filosofie via begrippen als disciplinemaatschappij, biopolitiek en biomacht.
  29. Joy James, Resisting State Violence, 1996, p. 33.
  30. Dario Melossi is professor criminologie aan de universiteit van Bologna.
  31. Melossi in Rusche/Kirchheimer Punishment and Social Structure, p. XXV en volgende, p. XXXII.
  32. Michelle Alexander, The New Jim Crow. Mass Incarceration in the Age of Colorblindness. Herziene uitgave, 2012, New York, The New Press, p. 205.
  33. Cf. de kritiek van James Forman, Racial Critiques of Mass Incarceration: Beyond the New Jim Crow in New York University Law Review, nr. 87, 2012, p. 131 en volgende; Adolf Reed, Marx, Race, and Neoliberalism, in New Labor Forum, 2013, nr. 22 (1), p. 52 en volgende.
  34. Cf. Alexander, The New Jim Crow, p. 47 en volgende, p. 58, p. 218-19.
  35. Gilmore, The Golden Gulagp. 26.
  36. Gilmore, The Golden Gulagp. 58-84.
  37. Christian Parenti, Lockdown America. Police and Prisons in the Age of Crisis, 1999, Londen, Verso, p. 218 en volgende, p. 231; Wacquant, Prisons of Poverty, p. 84-5; Gilmore, The Golden Gulag, p. 21.
  38. Angela Davis, Are Prisons Obsolete?, 2013, New York, Steven Stories Press, p. 98-99.
  39. Parenti, Lockdown America, p. 238.
  40. Cf. Richard D. Wolff, How the 1% Got Richer, while the 99% Got PoorerThe Guardian, 26 oktober 2011.
  41. Foucault, Discipline and Punish. The Birth of the Prison, New York, Vintage Books, p. 254-5, p. 285.
  42. Mark Lewis Taylor, The Executed God. The Way of the Cross in Lockdown America, 2001, Minneapolis, Fortress Press, p. 49, p. 60, p. 105-106.