Het AfricaMuseum lijkt een soort compromis tussen het noodzakelijk behoud van de materiële, artistieke en intellectuele architectuur en de vereisten van een duidelijk dekoloniaal uitgangspunt, dat zijn voortbestaan zelf bedreigt.
Het AfricaMuseum in Tervuren — de nieuwe benaming voor het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika — is een architecturaal museumcomplex dat ongetwijfeld uniek is in de wereld.1 Het majestueuze paleis ligt midden in een park, dat omgeven is door een uitgestrekt woud. Het is zowel een etnografisch museum als een monument ter verheerlijking van de Belgische kolonisatie van Congo, Rwanda en Burundi en de opdrachtgever, koning Leopold II, dat werd gebouwd in het begin van de 20e eeuw. Geen wonder dus dat de conservators zich in het begin van de 21e eeuw gedwongen voelden om mee te gaan met de “postkoloniale verplichting” die aan alle “maatschappijmusea” — de nieuwe naam voor etnografische musea — opgelegd wordt. Men verwacht van deze musea dat ze zichzelf in vraag stellen door zelf de klemtoon te leggen op hun koloniale wortels en, in het bijzonder, op de manier waarop voorwerpen van “klassieke kunst” — men spreekt niet langer van “primitieve kunst” — daar terecht zijn gekomen.2 Dit is een minimumverplichting om de “teruggave” van deze stukken aan de Afrikaanse landen te voorkomen, een thema dat voor het eerst werd aangekaart door maarschalk Mobutu in 1967. Meer recent heropende onder meer de Congolese verzamelaar Sindika Dokolo (1973-2020) het restitutiedebat, en ook Emmanuel Macron in Ouagadougou in 2017. Op zijn vraag stelden Felwine Sarr en Bénédicte Savoy een rapport op dat de problematiek moest formaliseren.3 Van Belgische zijde verklaarde staatssecretaris Thomas Dermine (PS) dat zijn land zich resoluut zou inzetten voor restitutie,4 een proces dat door een heel aantal landen al ingezet is (Duitsland, Nederland, Groot-Brittannië).
Geen compromisloze dekolonisatie
In de overgangsperiode van het museum, die van 2002 tot 2018 loopt, vindt de fase van postkoloniale verjonging plaats, die leidt tot het ontstaan van een nieuw project: het AfricaMuseum. Deze onderneming lijkt wel een soort van compromis, een haast onmogelijke opgave, tussen de noodzaak om de materiële, artistieke en intellectuele architectuur van dit museum te behouden en de eisen van een duidelijk dekoloniaal uitgangspunt dat op den duur het voortbestaan ervan bedreigt. Directeur Guido Gryseels zei ter zake: “Voorlopig blijft het bestaan van het AfricaMuseum gerechtvaardigd. Maar op de vraag of wij over 50 jaar nog in onze huidige vorm zullen bestaan, kan ik geen antwoord geven.”5
Dit compromis tussen een zekere trouw aan de geschiedenis van dit soort permanente koloniale tentoonstelling die het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika was en de new look-indruk die het AfricaMuseum nu wil uitstralen, is vooral merkbaar in de nieuwe bezoekersroute. De rondleiding begint niet meer zoals vroeger in de “Grote Rotonde”, maar in een nieuw, modern gebouw van staal en glas, waarmee tegenwoordig zowat elk museum verplicht uitgerust is: een restaurant en een museumshop waar alle producten i.v.m. het museumbezoek te koop zijn. Maar dit gebouw, dat via een ondergrondse gang naar het oude gebouw leidt, is ook een soort museum van het museum en fungeert als een dekoloniale saneringssluis. In die zogenaamde “AfricaTube” worden bezoekers immers uitgenodigd om alle koloniale denkbeelden en stereotypen af te leggen die een authentiek begrip van Afrika in de weg staan. Het gaat dus om een waarschuwing, een pedagogische oefening, zowel bedoeld om de bezoeker te informeren als om het behoud van het museum in zijn huidige vorm te rechtvaardigen. Zo werden de koloniale bronzen beelden die het Afrikaanse lichaam in al zijn pejoratieve en neerbuigende variaties voorstellen, opgeborgen in een aparte ruimte van dit sas, alsof het museum ze wilde ontsmetten, ze “uit beeld” en “in bewaring” wilde geven, volgens de uitdrukking op het paneel, om te laten zien dat het te goeder trouw is en afstand neemt van de karikaturale visie die ontwikkeld werd door de koloniale kunstenaars die ze hebben gemaakt.