Het discours van de middenklasse is zeer ideologisch beladen. Het wijst op diepgaande sociale verandering en moet beschouwd worden als een ideologie van het consumentenkapitalisme dat een wereld portretteert van consumenten, zonder producenten.
Over de klassenstructuur van de middenklasse doen tegengestelde ideeën de ronde. Een gezaghebbende bron maakte gewag van “een wereldwijd omslagpunt” —“de helft van de wereld behoort nu tot de middenklasse of is rijker”. Dit was gebaseerd op de cijfers van Homi Kharas, een voormalige hoofdeconoom van de Wereldbank en nu werkzaam bij de onderzoeksgroep Brookings. The Economist bejubelde nog hartstochtelijker de “niet te stuiten opkomst” van een “ontluikende bourgeoisie” en verkondigde luid de komst van een middenklasse-wereld. Ernstig onderzoek leert ons ook het tegenovergestelde: volgens Peter Temin, emeritus hoogleraar economie aan MIT, zou “de verdwijning van de middenklasse” ons zorgen moeten baren.1 Volkomen begrijpbaar dat de lezer bij dit alles het noorden verliest. Maar wat is er aan de hand in de economie —en in de economische sociologie van de echte wereld? In deze bijdrage zullen de verschillende definities van de ‘middenklasse’ die hier een rol in spelen worden onderzocht. Verder zal voor de wereldwijde middenklasse een toekomst worden uitgestippeld die nogal afwijkt van wat beide uitersten hierboven afschilderen. Maar eerst moeten enkele historische beschouwingen en concepten worden verduidelijkt, want het begrip ‘middenklasse’ is immers al heel lang onderwerp van discussie.
De term ‘middenklasse’ dook twee eeuwen geleden voor het eerst op in de Engelse taal —“ergens tussen 1790 en 1830”, volgens Eric Hobsbawm— toen de opkomende industriële maatschappij het heft overnam van de ‘militaire’ orde van de monarchie en de aristocratie.2 In de 19e eeuw ontbrandde een hevige discussie over de richting die deze nieuwe maatschappij insloeg en wat de plaats van de middenklasse erin was. De liberalen argumenteerden dat het bestuur van die maatschappij de taak van de middenklasse zou en moest zijn, “het meest wijze en deugdzaamste deel van de gemeenschap”, zoals James Mill het formuleerde.3 Was dit doel al bereikt? Tocqueville schreef in 1855 dat het rijk van de middenklasse niet alleen een feit was in de VS maar ook in Frankrijk, waar de Julirevolutie van 1830 de kroon “definitief” en “volledig” op het werk zette.4 Zou de opkomende middenklasse-maatschappij leiden tot een nieuwe en stabiele politieke orde? In de daaropvolgende decennia van de 19e eeuw werd dit almaar meer in vraag gesteld. Er doken nieuwe ‘ismes’ op: mobiliserende ideeën, eerst en vooral het socialisme, dat de ‘middenklasse-maatschappij’ als het kapitalisme beschouwde, een maatschappij die bijgevolg gedoemd was omvergeworpen te worden door de groeiende rangen van de industriële werkende klasse.
Middenklasse en burgerij
Het valt op dat in de discussies in de 19e eeuw een waaier van concepten werd gehanteerd die opmerkelijk afwezig is in actuele werken over de term ‘middenklasse’. Dit was te wijten aan de bloei van een aantal nationale talen, die elk een bepaalde geschiedenis van klassenvorming en klassenconflict uitdrukten. In West-Europa circuleerden drie belangrijke concepten rond een gelijksoortig sociaal fenomeen, elk vanuit een andere hoek: naast de Engelse middle class verschenen ook het Duitse Bürgertum en de Franse bourgeoisie ten tonele.5 Beide vonden hun oorsprong in het middeleeuwse stadsrecht, en verwezen naar een categorie stedelijke inwoners met speciale burger- en politieke rechten.
Na de Franse Revolutie werd de ‘bourgeoisie’ almaar meer synoniem met zowel de Engelse middle class als de classe(s) moyenne(s). Maar de term kreeg ook twee verschillende connotaties. Om te beginnen een cultureel pejoratieve bijklank, zoals Flaubert schreef: “Haat voor de bourgeois is het begin van elke deugd.”6 Ten tweede ontstond er vanaf de jaren 1870 een duidelijk onderscheid tussen de burgerij en de ‘midden-’ of ‘nieuwe’ sociale strata. De bourgeoisie, dat waren de grote kapitaalbezitters: bankiers en industriëlen, de nieuwe top van de sociale piramide —dat wil zeggen de hogere klasse.7 De middenklasse— in het Duits Mittelstand, in het Frans de petite bourgeoisie of couches moyennes —was iets anders. In het Communistisch Manifest loofden Marx en Engels de ‘revolutionaire’ historische rol van de bourgeoisie terwijl die nu de belichaming van het kapitaal en de gezworen vijand van de arbeidersklasse is.
In de discussie van vandaag wordt de middenklasse overwegend gedefinieerd in termen van consumptie— maar nooit op grond van haar werk.
Nog een belangrijk verschil: werk was een cruciaal attribuut en een belangrijke waarde van de 19e eeuwse middenklasse, dat wat haar scheidde van de renteverslindende adel. “Werk is het sieraad van de burger”, schreef Friedrich Schiller in een beroemde ballade. In de discussie van vandaag wordt de middenklasse overwegend gedefinieerd in termen van consumptie; af en toe wordt ze ergens ter hoogte van de middelste trap van de nationale ladder van de inkomensverdeling gesitueerd —maar nooit op grond van haar werk. Dat is des te opmerkelijker daar in het hedendaagse Amerikaanse idioom de term doorgaans eufemistisch wordt gebruikt voor de arbeidersklasse.
Wat zijn nu de gevolgen van dit veranderende discours over de middenklasse, van die mutatie van werk naar consumptie? De enthousiaste verwelkoming van nog “twee miljard bourgeois” geeft al enig idee.8 Net als de intrede van ‘kapitalisme’ in de woordenschat van bedrijfsdirecteuren is het een viering van overwinning en macht. Zolang het socialisme werd beschouwd als een gevaar, bleven termen als ‘kapitalisme’ en ‘de bourgeoisie’ verbannen naar de marge; wel aanvaardbaar waren de termen ‘markteconomie’ en ‘zaken doen’. Zoals we zullen zien impliceert de discursieve verandering een belangrijke verschuiving in de sociale heerschappij. Maar eerst moeten we de oorzaken onderzoeken die resulteerden in het 21e eeuwse nieuwe denken over de middenklasse.
In tegenstelling tot wat Mill en Tocqueville beweerden, leidde de 19e eeuw niet tot de opkomst van een wereldwijde middenklasse, want de 20e eeuw was bovenal de eeuw van de arbeidersklasse. Hoewel de sociaaldemocratie en het communisme ontstonden in Europa, is het socialisme van de arbeidersklasse toch uitgegroeid tot een wereldmodel, dat overigens zeer aanwezig was in de Chinese en Vietnamese revoluties, die weerslag hadden in heel Oost- en Zuidoost-Azië, in het revolutionaire Mexico en het Cuba van Fidel, in de brede progressieve bewegingen van Latijns-Amerika —het Argentinië van Peron en het Brazilië van Vargas, om niet te spreken van de meer recente Arbeiderspartij (PT)— en in de antikoloniale strijd, van het Congres van Nehru over het Arabisch socialisme tot de ANC in Zuid-Afrika.
De arbeidersbeweging speelde een belangrijke rol in het succes van de strijd voor het algemeen stemrecht en de totstandkoming van de welvaartsstaat. Ze was de belangrijkste bondgenoot zij het zelden een voorbeeldige —van de feministische en anti-imperialistische bewegingen. In die 20e eeuwse perioden van revolutie en hervorming vertoefde de middenklasse grotendeels in een winterslaap; in tijden van fascisme en autoritarisme wonnen zij aan politiek belang. Maar de drijvende kracht achter de hervormingen die werden afgedwongen door de arbeidersklasse, piekte in de jaren 80 om daarna snel weer te verdwijnen. Hoe kwam dat?
Het einde van de eeuw van de arbeidsklasse had een economische basis: de versnelde de-industrialisatie en financialisering van de kapitalistische kern. Meer indirect speelde ook de sociologische factor, met name de sociale ontbinding die een gevolg was van de culturele beweging van 1968. Toch betekende het niet meteen de opkomst van een nieuw tijdperk van de middenklasse. Het westerse neoliberalisme was allergisch voor elke soort klassendiscours, en anticommunisten uit Oost-Europa verwezen liever naar zichzelf als “de burgermaatschappij”, hoewel ze zich, eenmaal aan de macht, beriepen op een middenklasse-achtergrond.9 Het idee van de middenklasse mocht dan ontstaan zijn in het Westen, zoals Hobsbawm dacht, het werd herboren in het Oosten en het Zuiden.10 In de jaren 80 werd de middenklasse ‘ontdekt’ in conservatief Oost-Azië als gevolg van de snelle economische groei van de ‘vier Aziatische tijgers’: Taiwan, Zuid-Korea, Singapore en Hong Kong.11 De middenklasse vormde een belangrijke politieke kracht in de regio, en speelde een centrale rol in de brede volksbewegingen die komaf maakten met de militaire dictaturen in Seoul en Taipei.
Het Chinese pad naar de aanvaarding van het concept middenklasse was heel wat hobbeliger. In de jaren 80 was de interesse van Chinese academici voor de middenklasse gedeeltelijk geïnspireerd door het Amerikaanse neomarxisme van Erik Olin Wright en zijn collega’s. Na 1989 en de Tiananmenopstand, sloeg de regeringsorthodoxie terug. Een prominente socioloog die strikt de partijlijn volgde, verwoordde het als volgt: socialistisch China kon geen “middenklasse” dulden, want dat zou “het einde van ons socialistisch systeem kunnen betekenen”. In het Westen dient de middenklasse-theorie “om het bestaan van klassenconflicten te verdoezelen”, in socialistische maatschappijen daarentegen “verdeelt ze het proletariaat, maakt ze zakenlui en intellectuelen los van het proletariaat en roept ze een subversieve kracht in het leven”.
Na een periode van stilte is de discussie over de middenklasse dan weer helemaal terug en vanaf 2001 werd ze beslecht in het voordeel van het argument dat “in elke maatschappij de middenklasse de belangrijkste kracht van sociale stabiliteit is” —een buffer tussen de hogere en de lagere klassen, de drager van gematigde en conservatieve ideologieën en de kern van een brede en stabiele consumentenmarkt.12 Voor veel Chinese academici van de jaren 2000 werd de middenklasse ook een egalitair ideaal, de sleutel tot een ‘olijfvormige’ sociale structuur.13
Zuiderse dromen
De nieuwe droom van een middenklasse in het Zuiden manifesteerde zich eerst en vooral in Azië. Hij werd geweven en gepromoot door figuren rond de Wereldbank en geschraagd door consultancybedrijven en investeringsbankiers. Deze droom ontsproot in het begin van de eeuwwisseling, de belle époque van het wereldwijde uitbestedingskapitalisme. Zoals hierboven gezegd was de oosterse herontdekking van de middenklasse in de jaren 80 het werk van sociologen die zich zorgen maakten over de veranderende beroepsstructuren en klassenformaties en geïnteresseerd waren in de sociale en politieke gevolgen daarvan. Het nieuwe triomfalisme daarentegen had het bijna uitsluitend over de consumptie. ‘Middenklasse’ betekende iedereen die geld had om uit te geven. En al snel werd de term synoniem met ‘niet arm zijn’ op basis van de officiële nationale armoedegrenzen.14
Het dominante middenklasse-discours is zeer ideologisch beladen: het schildert een wereld van consumenten zonder producenten.
Het concept van een middenklasse, opwaarts vanaf de armste 20% van de bevolking —die in arme landen meestal zeer arm is— kreeg in 2000 de wind in de zeilen dankzij een invloedrijk artikel van William Easterly, een hardnekkige aanhanger van Hayek en toen werkzaam bij de Wereldbank. In The Middle-Class Consensus and Economic Development argumenteerde Easterly dat ongelijkheid een hinderpaal voor ontwikkeling was. Die ongelijkheid werd voorgesteld door het (lage) inkomensaandeel van de drie middelste kwintielen van de bevolking —die hij overigens zonder enig argument ter staving als de ‘middenklasse’ benoemde.15 Uitbreiding van de middenklasse werd daardoor synoniem met daling van de armoede— een conceptuele band die de bezorgdheid van ontwikkelingseconomen over de daling van de armoede linkte aan de belangen van consultants die op zoek waren naar nieuwe markten.
De opkomst van Azië
Het waren inderdaad Amerikaanse consultants en bankiers die als eersten de Aziatische droom van de middenklasse aanzwengelden. In 2007 voorspelde McKinsey dat het aantal Indiase consumenten uit de middenklasse zou groeien van 50 miljoen naar 583 miljoen tegen 2025. Het volgende jaar voorzag Goldman Sachs een snelle daling van de wereldwijde ongelijkheid dankzij de “explosie van de wereldwijde middenklasse”.16 Het eerste belangrijke kwantitatieve overzicht van de ‘uitpuilende’ middenklasse verscheen in januari 2009 en was van de hand van de econoom Martin Ravallion die werkte bij de Wereldbank. Zijn definitie van de ‘middenklasse’: al wie leefde van 2 tot 13 dollar per dag. De bovengrens kwam min of meer overeen met de armoedegrens in de VS in 2005, uitgedrukt in koopkracht van 2005. Met andere woorden: de opkomende ‘bourgeois’ stonden economisch op hetzelfde niveau als de Amerikaanse armen. Volgens Ravallion was de wereldwijde middenklasse tussen 1990 en 2005 met meer dan 800 miljoen toegenomen.
Uit nader onderzoek blijkt echter dat 622 miljoen daarvan zich in “opkomend Oost-Azië” bevond, wat zoveel is als zeggen ‘in China’. En de Chinese middenklasse van ‘2 tot 13 dollar per dag’ mag dan explosief gegroeid zijn van 15 naar 62% van de bevolking, de veranderingen in andere regio’s van de wereld waren veeleer bescheiden. In Zuid-Azië was dat aantal gestegen van 17 naar 26% van de bevolking; in Afrika van 23 naar 26%; in het Midden Oosten en Noord-Afrika van 76 naar 79%; in Latijns-Amerika van 63 naar 66% —hoewel in elk afzonderlijk geval de nieuwe explosieve groei vooral geconcentreerd was op het niveau ‘juist boven 2 dollar per dag’. Ondertussen was de middenklasse in Oost-Europa en Centraal-Azië lichtjes gedaald, namelijk van 76 naar 73%.17
Als je de ontwikkeling van de Aziatische ‘middenklasse’ in de jaren 90 en 2000 bekijkt door dat kleine diafragma van 2 tot 13 dollar per dag, dan was het resultaat echt indrukwekkend en het werd dan ook navenant opgehemeld in de vakliteratuur. De belangrijkste bijdrage kwam van The Rise of Asia’s Middle Class, een rapport uit 2010 van de Asian Development Bank (ADB), een interstatelijke instelling, gevestigd in Manila. Het verscheen op het dieptepunt van de recessie die volgde op de Noord-Atlantische financiële crash van 2008. Het begeleidende perscommuniqué voorspelde dat “de snelle ontwikkeling van de Aziatische middenklasse wellicht de traditionele rol van de VS en Europa als belangrijkste consumenten wereldwijd zal overnemen en de wereldeconomie weer in evenwicht zal brengen”. Het rapport beweerde dat de Aziatische consumenten tegen 2030 43% van de wereldwijde consumptie voor hun rekening zouden nemen.18 Tussen de regels kon je lezen dat de Aziatische middenklasse de wereld zal redden of op zijn minst toch de kapitalistische wereldeconomie. Volgens de ADB was de middenklasse van ‘opkomend Azië’ —met uitzondering van Japan— tussen 1990 en 2008 gegroeid van 569 miljoen naar 1,9 miljard of van 21 naar 56% van de bevolking. De nieuwe definitie van de middenklasse luidde nu ‘tussen 2 en 20 dollar per dag’ en de bovengrens viel ongeveer samen met de armoedegrens in Italië.
De Chinese middenklasse mag dan gegroeid zijn van 15 naar 62% van de bevolking, de veranderingen in andere regio’s waren veeleer bescheiden.
Berekeningen op basis van de nationale begrotingen schilderen een ietwat afwijkend beeld maar met dezelfde indrukwekkende tendens.19 De fascinatie voor de Aziatische middenklasse betekent evenwel niet dat er een algemene consensus is over haar echte omvang. Uit een Chinese inventaris van enkele jaren geleden blijkt dat de schattingen van de middenklasse in de Chinese Volksrepubliek gaan van 4 tot 33%, heel wat lager dus dan de 89% waarmee de ADB opschepte.20 De Indiase ‘middenklasse’ telt wellicht van 10 tot 64% van de bevolking.
In feite wordt de interessantste discussie over de nieuwe middenklasse in Azië gevoerd in India, waar een heterogeen intellectueel publiek niet alleen debatteert over de grootte en de groei ervan maar over haar sociaalpolitieke betekenis, in haar relatie met het nationale politieke project van ‘de verandering van India’. Voor Leela Fernandes betekent het “de politieke opbouw van een sociale groep die optreedt als een voorvechter van economische liberalisering”. Dipankar Gupta daarentegen vindt het gebruik van de term ‘middenklasse’ in India “ziekelijk” net omdat er geen project aan vastzit: in de plaats, zegt hij, “laten we ons bedwelmen door consumptiestatistieken”.21
Ook Homi Kharas, voormalig econoom bij de Wereldbank en nu bij Brookings, boog zich over volgende vraag in het ADB-rapport van 2010: kunnen de Aziatische middenklasse-consumenten de dalende groei in de koopkracht van de Amerikaanse middenklasse goedmaken? Hij hanteerde een meer intercontinentale definitie van de middenklasse-consumptie, namelijk ‘10 tot 100 dollar per dag’, en naarmate de wereldeconomie naar Azië toe zwenkte, voorspelde hij een stijging van de wereldwijde middenklasse van 1,8 miljard in 2009 naar 4,9 miljard tegen 2030.22 De opkomst van een grote Aziatische consumentenmarkt maakt duidelijk deel uit van een continue verschuiving van de wereldeconomie. Maar ‘middenklasse’ en ‘armoede’ zijn geen holle termen die arbitrair kunnen toegepast worden. De in Tokio werkzame econoom John West trekt de aandacht op de vervormingen die optreden als historisch westerse connotaties als ‘het middenklasse-karakter’ bewust of onbewust worden overgedragen op hedendaagse oosterse naties, en zodoende aanleiding geven tot wat hij “Azië’s mythische middenklasse-maatschappij” noemt.23
De hoop van Afrika
In 2011 volgde de African Development Bank zijn Aziatische evenknie met een optimistisch rapport, Dynamics of the Middle Class in Africa: “Er is een brede consensus dat de toekomst van Afrika bij de middenklasse ligt.” Aangezien die klasse “staat voor beter bestuur, economische groei en daling van de armoede”, zou de ontwikkeling ervan “de eerste prioriteit moeten zijn voor beleidsmakers”.24 Het rapport hanteerde ook de definitie van ‘2 tot 10 dollar per dag’ en stelde dat de Afrikaanse middenklasse (inclusief Noord-Afrika) tegen 2010 was gestegen tot 34% van de bevolking van het continent, na een stagnatie rond 28% tussen 1980 en 2000. Met 327 miljoen was dit “ruwweg te vergelijken met de omvang van de middenklasse in China of India” (enigszins overdreven, aangezien de ADB de Chinese middenklasse op 845 miljoen had geschat, wat in 2010 meer dan 80% van de totale bevolking van Afrika was). Volgens The Economist waren de rangen van die nieuwe Afrikaanse bourgeoisie aangegroeid met 122 miljoen sinds 2000; zowat 93 miljoen daarvan leefden van 2 tot 4 dollar per dag.
Andere studies over de Afrikaanse middenklasse waren bescheidener. Henning Melber leverde een van de beste werken en beschrijft met verbijstering de impact op Afrikaanse studies van de hierboven uiteengezette en op consumentisme gebaseerde benadering van ‘een handvol economen’. Maar hij geeft ook toe dat de aantrekkingskracht van de middenklasse-identiteit zeer ver reikt. Daarvoor steunt hij op een studie van de zwarte township Soweto in Johannesburg, waar twee derden van de respondenten zichzelf tot de middenklasse rekenden op een populatie waarin 7% een middenklasse-beroep uitoefende, 25% loonarbeiders waren, 23% per cent werkloos, 21% tijdelijke arbeiders en de rest gepensioneerden of studenten.25 Tegen ongeveer 2015 was de hype van een nieuwe Afrikaanse middenklasse vervlogen. De Londense Financial Times rapporteerde dat buitenlandse ondernemingen bij gebrek aan middenklasse-consumenten hun capaciteit op het continent afbouwden. The Economist kwam nu tot dezelfde vaststelling en beschreef de Afrikaanse middenklasse als ‘zeldzaam en dun gezaaid’. Beide kranten kwamen met een veel lagere schatting dan voorheen: 15 miljoen, verdeeld over elf van de grotere nationale economieën van het continent, volgens de Financial Times op basis van een overzicht van de Standard Bank, of net 6% van de bevolking volgens The Economist, die als bron het Pew Research Center opgaf.26
Latijns-Amerikaanse behoedzaamheid
In 2010 raakte ook Latijns-Amerika meer geïnteresseerd in de middenklasse, maar op een heel andere manier. Hier was geen sprake van een hype en de nadruk lag meer op de socio-economische en sociologische perspectieven dan op een loutere optelling van het aantal mensen die 2 dollar per dag verdienden. De reden voor die terughoudendheid lag in de onopvallende plaats die het continent innam op de groeitabellen van de middenklasse: een toename van 3 procentpunten tussen 1990 en 2005 volgens Ravallion. Vanaf 2010 verschenen drie belangrijke rapporten. The Middle Class in Latin America was een sociologische analyse die een benadering op basis van beroepsklassen en inkomensverdeling met elkaar combineerde en werd gepubliceerd door CEPAL, de Economische Commissie van de VN voor Latijns Amerika. Ondertussen had het OESO-ontwikkelingscentrum in zijn jaarlijkse Latin American Economic Outlook van 2011 een rapport gepubliceerd met How Middle Class is Latin America? als ondertitel. Drie jaar later deed ook de Wereldbank een stevige duit in het zakje met Economic Mobility and the Rise of the Latin American Middle Class. Die drie instellingen hanteerden verschillende klassendefinities en schilderden drie verschillende beelden van Latijns-Amerika.
De studie van CEPAL vertrok van de vraag ‘Waarover hebben we het als we spreken over de middenklasse?’ en tekende een kaart van de sociale stratificatie waarin de ‘middelste strata’ —een term die de voorkeur kreeg boven ‘middenklasse’— konden gelokaliseerd worden. De middelste strata werden gedefinieerd in termen van beroep (bedienden) en inkomen (vier maal de stedelijke armoedegrens). Hoewel de studie vaststelde dat die sociale lagen aanzienlijk gegroeid waren —grotendeels te wijten aan een toename van de lagere middenklasse— legden de conclusies de nadruk op de sociale heterogeniteit en de variaties tussen landen. Ze onderbouwden dat met vijf afsluitende monografieën over gecontrasteerde landen.27
De OESO-studie was op beleid gericht en zocht naar de voorwaarden die de vorming van een middenklasse ondersteunden. De onderzoekers gingen ervan uit dat deze sectoren, indien zij “stabiele tewerkstelling en vrij hoge inkomens” konden garanderen, “een stevige basis zouden vormen voor economische vooruitgang”. Boden zij daarentegen “onzekere inkomens en instabiele tewerkstelling”, dan zou “hun politieke voorkeur uitgaan naar populistische beleidsprogramma’s, die niet noodzakelijk tot goed economisch beheer zouden leiden”.28 Die ‘middensectoren’ werden bepaald door hun ‘middenpositie in de inkomensverdeling’, dat wil zeggen: huishoudens met een inkomen van 50 tot 150% van het mediaan inkomen, een niet-onderbouwde uitbreiding van de vaker voorkomende 75 tot 125% die ooit door de vooraanstaande econoom Lester Thurow naar voor werd geschoven. Dit leidde tot de vaststelling dat de door de OESO gedefinieerde ‘middensectoren’ meer contractloze ‘informele’ arbeiders telden dan formele werknemers.29 Inzake beleidsvooruitzichten eindigde het OESO-rapport met een voorzichtig optimistische noot over de middensectoren en het potentieel voor positieve veranderingen in de inkomensverdeling, de sociale bescherming en de schepping van kansen.
Het werk van de Wereldbank over Latijns-Amerika was een uitgebreid onderzoek rond twee thema’s: inkomensmobiliteit en de toenemende omvang van de middenklasse. Het opende met een paukenslag: het continent is “een regio van middeninkomens op weg naar een middenklasse-regio”. Gaandeweg klinkt de muziek een stuk gedempter: de regio is nog geen “middenklasse-maatschappij” waar “het merendeel van de bevolking een voldoende hoog inkomen heeft om te consumeren, te leven en zich te gedragen [sic] als middenklasse-burgers”. In feite blijft de “kwetsbaarheid voor armoede voor de meerderheid een grote zorg en zal een sociaal beleid een belangrijke rol blijven spelen in de afzienbare toekomst”. Niettemin voorspelt de Wereldbank een grote toekomst voor de Latijns-Amerikaanse middenklasse: tegen 2030 zal ze groeien van een schamele 30% naar een overtuigende 40% van de bevolking van het continent.30
Het rapport bouwt voort op die “kwetsbaarheid” en lanceert alweer een nieuwe definitie van de ‘middenklasse’, ditmaal berustend op economische zekerheid —maar opnieuw zonder rekening te houden met de historische connotaties van de term. Zo wordt de middenklasse nu dat deel van de bevolking dat met een waarschijnlijkheidsfactor van minder dan 10% binnen de vijf jaar in armoede zal terechtkomen. In sommige Latijns-Amerikaanse landen zou dit neerkomen op een huishouden met een inkomen van 10 dollar per dag, in andere landen dan weer niet. De auteurs kiezen pragmatisch voor 10 dollar per dag als benedengrens. Zonder verdere motivatie voegen ze een bovengrens toe van 50 dollar per dag. Zo komen ze tot een verdubbeling van de Latijns-Amerikaanse middenklasse tussen 1992 en 2009: van 15,5% van de bevolking tot bijna 30%.31
Terwijl in het Zuiden de middenklasse de hemel werd in geprezen —met adjectieven als ‘opkomend’, ‘uitbreidend’ en ‘explosief’— kromp ze in het Noorden.
Kortom: de verst reikende middenklasse-dromen in het Zuiden vinden we in Azië, voornamelijk in China en India, hoewel ze —met uitsluiting van de oorlogszones in het westen— heel “opkomend Azië” omvatten. In deze 21e eeuwse droomwereld surft het Zuiden op een almaar hogere middenklasse-golf en dat is de belangrijkste sociale verandering van dit tijdperk. In de meest ambitieuze voorstelling was de middenklasse-droom verbonden met een verschuiving van het centrum van de wereldwijde economie in Noord-Amerika en Europa naar Azië. En al was er geen eenstemmigheid over de vorm en de inhoud van die klasse, of over haar groeiritme, dat het meer geld en meer consumptie zou betekenen, daaraan twijfelde niemand. Uiteraard oogt de toekomst bescheidener vanuit Abidjan of Santiago de Chile, respectievelijk de hoofdzetels van de African Development Bank en CEPAL. In beide continenten kwam de middenklasse-droom vaker in botsing met de realiteit van de sociale structuren. Maar de Zuiderse droom blijft leven; de recentste voorspelling van Homi Kharas suggereert dat tegen 2030 ‘de middenklasse’ zal domineren met 63% van de wereldbevolking.32
De nachtmerries van het Noorden
Terwijl in het Zuiden de middenklasse de hemel werd in geprezen —met adjectieven als ‘opkomend’, ‘uitbreidend’ en ‘explosief’— kromp ze in het Noorden. Anthony Atkinson en Andrea Brandolini, twee toonaangevende academici op het gebied van ongelijkheid, concludeerden: “Wij hebben vastgesteld dat de middenklasse van midden de jaren 80 tot midden de jaren 2000 kleiner geworden is”. In een studie van vijftien OESO-landen boette de “middelste 60%” een stuk in van haar aandeel in het nationaal inkomen “ten voordele van de rijkste 5%”, met Denemarken als enige uitzondering. Tien landen zagen hun middenklasse zelfs krimpen.33 In 2011 vroeg Francis Fukuyama zich luidop af: “Kan de liberale democratie de neergang van de middenklasse overleven?”34
In 2018 kleurde het beeld van de OESO op de middenklasse almaar donkerder wat betreft sociale mobiliteit, sociaaleconomische status in vergelijking met hun ouders en toekomstperspectieven.35 Er volgde in 2019 een bredere studie, Under Pressure: The Squeezed Middle Class —zonder vraagteken —die voor de definitie van de middenklasse een vork van 75 tot 200% van het beschikbare mediaan inkomen hanteerde. De omvang van dat deel van de bevolking in de OESO-landen —dat wil zeggen de ‘rijke’ landen— kromp gemiddeld van 64 naar 61 percent tussen het midden van de jaren 1980 en het midden van de jaren 2010. De kloof tussen dat deel en het rijke deel is breder geworden. Het inkomen van de rijkste 10% groeide een derde meer dan dat van de middenklasse. Daarenboven is het aandeel van de middenklasse in het inkomen meer gedaald dan haar aandeel in de bevolking, namelijk met 5%. Het gevolg was toenemende schulden —20% van de middenklasse huishoudens geven nu meer uit dan ze verdienen.36
Er is maar één positieve ontwikkeling in het Noorden: meer 65-plussers hebben de rangen van de middenklasse vervoegd, met uitzondering van de VS. Voor de rest schetst Under Pressure vooral een somber beeld en besluit de studie dat “veel middenklasse-huishoudens ons sociaaleconomisch systeem onrechtvaardig vinden” omdat zij er niet evenveel van hebben kunnen profiteren als de hogere inkomensgroepen. Bovendien wordt “een middenklasse-levensstijl almaar duurder, vooral op het vlak van huisvesting, goed onderwijs en gezondheidszorg”. De vooruitzichten op de arbeidsmarkt zijn voor veel middenklassers onzeker: een op zes werkers met een middeninkomen heeft een baan “die dreigt weg te vallen door automatisering”. Under Pressure gaat niet de apocalyptische toer op, in tegenstelling tot de stroom van nationale klaagzangen die we verder gaan bespreken, maar geeft kernachtig weer hoe “de middenklasse-droom almaar meer louter een droom is”.37 Waar ging het dan zo verkeerd?
De ommekeer begon in de VS, in de late jaren 1970. Enkele oplettende waarnemers brachten het fenomeen in de loop van de jaren tachtig onder de aandacht van het grote publiek, maar aanvankelijk werden hun bevindingen door de mainstream opiniemakers ontkend. In 1986 publiceerde Katherine Bradbury, een econoom van de Federal Reserve, een studie over The Shrinking Middle Class, en stelde dat het aantal gezinnen met een jaarinkomen van 20.000 tot 50.000 dollar met 5% was gedaald in de periode 1973–84, 4% daarvan waren te wijten aan verminderde mobiliteit.38 In hun uitmuntende boek The Great U-Turn wijten Bennett Harrison en Barry Bluestone die daling aan historische ontwikkelingen binnen het Amerikaans kapitalisme: daling van de winsten door buitenlandse concurrentie die leidde tot de-industrialisatie, herstructureringen van bedrijven en financialisering, die op hun beurt de Amerikaanse arbeidsmarkt uitholden en polariseerden. “Is dit de aankondiging van het einde van de middenklasse in Amerika?” vragen de auteurs zich af. Maar dat waren pre-apocalyptische tijden en hun antwoord was navenant negatief: “De Amerikaanse middenklasse is veerkrachtig. De werkers zullen zich verzetten tegen de de-industrialisatie om hun lonen te vrijwaren.”39
Maar na de crash van 2008 klonk zelfs de officiële boodschap minder optimistisch. De regering van Obama gaf medewerkers van het Witte Huis de opdracht het probleem te onderzoeken. De werkgroep definieerde ‘middenklasse’ in zachte en voorzichtige bewoordingen met een ideologische klemtoon op haar “aspiraties” —een eigen huis, hogere studies voor de kinderen, gezondheidszorg, een pensioen en vakantie voor het gezin. De belangrijkste vaststelling was dat het nu “moeilijker” is geworden voor Amerikanen om de “middenklasse-status” te bereiken, doordat de prijs van gezondheidszorg, onderwijs en huisvestiging sneller stijgt dan de inkomens.40 Naarmate het decennium vorderde werd de toon almaar onheilspellender. In 2017 kwam econoom Peter Temin van het MIT met bewijs dat de Amerikaanse middenklasse— nu ging het over Amerikanen met 67 tot 200% van het Amerikaanse mediaan inkomen —wegdeemsterde. Haar aandeel in het inkomen was gedaald van 63% in 1970 naar 43% in 2014. De uitholling van die middenlaag maakte van de VS een ‘duale economie’ zoals Arthur Lewis dat benoemde in zijn analyse van Third World Capitalism— met een FTE-sector (financiën, technologie, elektronica) die ongeveer 20% van de bevolking telde en de regels bepaalde voor de economie, en een lagelonensector met de overige 80%.41
Hoewel er veel kleine ondernemers zijn in de middenklasse, lijken de meesten geen kapitalisten in wording te zijn.
Wat de gevolgen waren van de nieuwe ommekeer van het kapitalisme voor de Europese middenklasse werd relatief laat ontdekt.42 Pas in het voorbije decennium, na de financiële crash van 2008, worden de Europese onderzoekers gekweld ontkend door nachtmerries over de middenklasse. De directeur van een Britse ‘radicale centrum’-denktank jammerde in Broke: Who Killed the Middle Classes? over de “verarming” en “corrosie” van de middenklasse, en waarschuwde dat “de vernietiging waarvan de werkende klasse het slachtoffer is, nu ook hun lot kan worden”. Hij vroeg zich ook af of Marx te elfder ure nog gelijk zou krijgen: zou het kapitalisme dan toch kunnen leiden naar de proletarisering van de middenklasse? In Duitsland kondigde journalist Daniel Goffart “het einde van het middenstratum” aan —hier gaat het om werkers die 70 tot 150% van het mediaan inkomen verdienen— dat tussen 1991 en 2015 gedaald is van 48 naar 41% van de bevolking en waarvan de jobs ook nog eens bedreigd worden door de digitalisering. De Franse sociale geograaf Christophe Guilluy voorspelde “het einde van de westerse middenklasse”, een begrip dat voor hem “vooral cultureel” was. Hij mat de verdwijning ervan af aan “het verlies van een status” die de Europese of Amerikaanse levensstijl belichaamde. De “volkse categorieën, de werkers en bedienden” waren nu “van gewenst gedaald tot deplorables [te beklagen]”.43
De middenklasse bij daglicht
In dit korte overzicht van de recente vakliteratuur hebben we een verbazingwekkende waaier van groepen omschreven als ‘middenklasse’. Maar zoals Ferreira en zijn collega’s bij de Wereldbank opmerken in hun studie van Latijns-Amerika is “een definitie van de middenklasse geen triviale kwestie”.44 Enerzijds zijn definities op zich niet juist of onjuist, anderzijds kunnen ze zaken verhelderen of verdoezelen, ze kunnen overeenstemmen met het historisch gebruik of arbitrair idiosyncratisch zijn en verwoord in gewone omgangstaal kunnen nieuwe definities misleidende connotaties verbergen. Met andere woorden: we moeten de onderliggende begrippen van die dromen en nachtmerries bij daglicht onder de loep leggen.
De droomwereld van een middenklasse in het Zuiden is gebaseerd op een nulsomspel tussen middenklasse en armoede: de winst van de ene is het verlies van de andere. Zoals gezegd is dit letterlijk hoe bankiers en zakenconsultants —Goldman Sachs, McKinsey, de ondernemingsgerichte ontwikkelingsbanken, de Wereldbank— de wereld benaderen en wel op een zeer bijzondere manier: bijwijlen kijken ze met een groothoeklens, en zien dan enkel een wereld van handel en consumptie, zonder producenten, werkende klasse of sociale betrekkingen.
De ‘middenklasse’ en ‘armoede’ zijn, vanuit de bankier zijn oogpunt, enkel gedefinieerd door middel van het dollarteken. Het relationele en het relatieve zijn absoluut geworden en op zichzelf teruggeworpen. Het begrip middenklasse is een intrinsiek relatief concept en veronderstelt een stratum tussen minstens twee andere. Armoede verwijst naar het hebben van minder middelen in vergelijking met relevante andere, zoals blijkt uit het feit dat rijke en arme landen verschillende armoedegrenzen trekken. In die zin is ook armoede relatief. Dit discours heeft als doel die termen politiek en economisch te ontdoen van hun sociologische betekenis, je kan dan immers de ene ballon opblazen en uit de andere de lucht laten ontsnappen. Maar het hanteren van een idiosyncratische technische definitie voor een in gewone omgangstaal geformuleerd concept als ‘middenklasse’, kan de lezer misleiden. Een dusdanige behandeling van zo’n historisch bepaald en sociaalpolitiek geladen concept is of onverstandig, of oneerlijk. De frequente berekeningen van de ‘middenklasse’ in het Zuiden —of behoedzamer uitgedrukt, de ‘middensectoren’— als de werkers met 2 tot 4 dollar per dag tellen immers ook de straatverkopers, de dagloners en andere werkers zonder contract of rechten mee. 60% van de door de OESO geïdentificeerde ‘middensectoren’ in Latijns-Amerika opereren in de informele economie.45 Blijkbaar kan alleen een uitzonderlijk brein de werkers nog onderscheiden in de nevel van de Zuiderse droomwereld.
In 2008 stelden Abhijit Banerjee en Esther Duflo de vraag: “Wat is het middenklasse-karakter van ‘s werelds middenklassen?” In hun studie onderzochten ze de huishoudens met uitgaven van 2 tot 10 dollar per hoofd en maakten uitvoerig gebruik van eerder gedaan onderzoek naar de Derde Wereld. Ze kwamen tot volgende vaststelling: “Hoewel er veel kleine ondernemers zijn in de middenklasse, lijken de meesten geen kapitalisten in wording te zijn. Ze runnen hun bedrijf, maar doen dat meestal omdat ze nog altijd relatief arm zijn en elk beetje helpt.” Waarom is dat zo belangrijk? “Het brengt ons bij het idee van een ‘goede baan’ —een idee waar economen zich vaak tegen hebben verzet “met als argument dat goede jobs dure jobs kunnen zijn”. Maar, besluiten Banerjee en Duflo, “niets is meer ‘middenklasse’ dan het hebben van een vaste, goedbetaalde baan.”46
Volgens de logica van de Zuiderse droomwereld zou de uitbreiding van de ‘middenklasse’ betekenen dat armoede aan het verdwijnen is, zoals voorheen zou gebeurd zijn in grote delen van het Noorden. De Wereldbank beweert dat er in Europa geen armoede meer is —waarbij armoede wordt opgevat als minder dan 3,20 dollar per dag. Consulteren we daarentegen bredere indicatoren, dan zijn de economen van Eurostat overtuigender: volgens hen loopt 22% van de EU-bevolking “het risico in armoede en sociale uitsluiting te vervallen”.47 Armoede is immers een sociaal en geen biologisch concept, noch is het een hoeveelheid geld beneden een bepaalde grens. Als zodanig is het intrinsiek relationeel en verwijst het naar het al dan niet beschikken over middelen onder het mediaan inkomen.
De opkomst van de middenklasse in het Zuiden mag dan al minder rooskleurig lijken bij daglicht, de apocalyps van het Noorden ziet er niet zo catastrofaal uit. Sinds het midden van de jaren 1980 is de middenklasse in de OESO-landen —met 75 tot 200% van het mediaan inkomen— gemiddeld gedaald van 64 naar 61% van de bevolking terwijl haar aandeel in het nationaal inkomen met 5% is afgenomen. Zweden en de VS werden het hardst getroffen: zij verloren respectievelijk 11 en 9%. Het economische midden van Frankrijk, Ierland en Denemarken daarentegen is in dezelfde periode (lichtjes) gestegen.48 De problemen waarop jongeren en jongvolwassenen in het Noorden botsen om hoger onderwijs te kunnen volgen en passende huisvesting te vinden, zijn zeer reëel. In rijke landen is de inschrijving aan een universiteit zeer duur en moet je je voor huisvesting grotendeels richten tot de privémarkt. Maar de meeste studies over de middenklasse gaan voorbij aan de systematische ongelijkheid die door het huidige postindustriële kapitalisme wordt gecreëerd. Het discours is de nachtmerrie van een klasse die ernaar streeft zichzelf los te maken uit deze dynamiek. Maar in welke richting dan wel?
Alle wegen leiden naar ongelijkheid
Parafraserend wat Oscar Wilde over Engeland en Amerika gezegd zou hebben [“Britain and America are two countries divided by a common language” – n.v.d.r.] kunnen we stellen dat het Zuiden en het Noorden gescheiden worden door een gemeenschappelijke klasse. In werkelijkheid blijken die ‘middenklassen’ samen te komen op de snelweg van de 21e eeuwse kapitalistische ongelijkheid. De werkers uit het Zuiden vertrekken vanuit een positie van armoede en die uit het Noorden vanuit een positie van relatief comfort maar waarschijnlijk zullen ze elkaar ontmoeten in hun strijd en streven. Ze zijn in de steek gelaten door een almaar rijkere bourgeoisie en hebben onzekere relaties met de arbeidersklasse, de werkers met onzekere banen (het ‘precariaat’) en de werklozen. En hoewel ze nationaal verdeeld zijn, leven ze onder dezelfde klimaatwolk (en moeten het hoofd bieden aan dezelfde virale risico’s). Een aantal tendensen zijn zichtbaar, ook al beperken we ons onderzoek tot het aandeel van de middenklasse in het inkomen.
Armoede is een sociaal concept, geen hoeveelheid geld beneden een bepaalde grens. Het is intrinsiek relationeel.
Het overzicht van Ravallion (Wereldbank) neemt de armoedegrens van de VS als bovengrens voor de middenklasse in het Zuiden. Vanuit dat perspectief kunnen we uit het recente traject en de sociale horizonnen van de Amerikaanse armen een en ander afleiden over de toekomst van de opkomende middenklasse in het Zuiden. Het aantal armste Amerikanen —ongeveer 20% van de bevolking —valt min of meer samen met dat van de ‘middenklasse’ in het Zuiden.49 Uit Tabel 1 blijkt dat die klasse sinds 1980 alleen maar meer achterop is geraakt. Wat het team van Thomas Piketty van het World Inequality Lab de ‘middelste 40%’ noemt —de kern en de hogere rangen van de Amerikaanse middenklasse —heeft terrein verloren aan de rijken of aan wat we terecht de burgerij kunnen noemen. De ontwikkeling in de VS is extreem maar niet de enige in zijn soort. Tussen 1985 en 2017 verloor de Britse ‘middelste 40%’ 4 % van haar aandeel in het inkomen terwijl de top tien 5 % won. In Duitsland eigende de top tien zich 8 % extra toe terwijl het ‘middelste’ deel 1 % verloor. Frankrijk tekende een verlies van 2 % op voor het ‘midden’ en een winst van 3 % voor de top tien.50
Uit de situatie van het Noorden blijkt dan dat het volgende stadium opwaarts vanuit de armoede almaar grotere ongelijkheid meebrengt. Voor de verliezers zou dat een ander soort armoede zijn —het bewustzijn dat je maar over weinig middelen beschikt om rond te komen— die stilzwijgend als dusdanig wordt erkend door de regeringen in het Noorden. Is de middenklasse in het Zuiden eenzelfde lot beschoren? Vergeet niet dat het Noorden in de periode van 1945 tot 1980 onder invloed van de arbeidersbeweging een periode van ‘inclusieve groei’ heeft gekend, dat wil zeggen groei met dalende ongelijkheid. De middenklasse-dromers uit het Zuiden gommen opzettelijk de herinnering aan die tijd uit, maar de vraag die zich stelt is de volgende: is er enig uitzicht op grotere gelijkheid in het Zuiden? Om die vraag naar behoren te beantwoorden zou ik nog een ander essay moeten schrijven. Maar uit Tabel 2 blijkt echter dat de verdelingstrends zowel in China als in India evolueren in de richting van grotere ongelijkheid. Het ziet er met andere woorden naar uit dat de Zuiderse dromen van gisteren wellicht zullen overgaan in nachtmerries die heel erg lijken op die van het Noorden.
In China en India, de kernlanden van de ‘opkomende middenklasse’, verliest de ‘middelste 40%’ terrein: het groeicijfer van het inkomen van de laagste 50% van de bevolking is minder dan de helft van dat van heel de bevolking. In India was de groei van de ‘middelste 40%’ net de helft van het nationale gemiddelde. Het neoliberale India is daarmee de VS van het Zuiden geworden —en heeft net als de VS een duidelijke historische U-curve van economische ongelijkheid. Het inkomensaandeel van de 1% rijken staat nu weer op hetzelfde niveau als in de jaren 30 van de vorige eeuw tijdens de koloniale periode.51 De virtuele uitsluiting van de lagere helft van de Amerikaanse bevolking uit de opbrengst van de economische groei van de voorbije dertig jaar, spreekt boekdelen over de kapitalistische democratie.
Hoe de toekomst van de middenklasse in het Zuiden in het huidige wereldsysteem er waarschijnlijk zal uitzien, toont Tabel 3.52 De cijfers van het Noorden verwijzen naar het beschikbare inkomen na aftrek van belastingen en transferts. Met andere woorden: inbegrepen zijn de overblijvende, zij het uitgeholde, gevolgen van de toename van de gelijkheid van 1945 tot 1980. Een periode die het Zuiden nog niet gekend heeft en die het onder de huidige omstandigheden wellicht nooit zal kennen.
De ontwikkelingen in China en India zijn cruciaal maar we kunnen er niet van uitgaan dat ze ook voor het hele Zuiden gelden. Van veel landen in Afrika en Azië ontbreken empirische data maar de beschikbare cijfers wijzen toch op een zekere diversiteit. In Brazilië is het inkomen van de onderste helft van de bevolking onder de PT-regeringen sneller gegroeid dan dat van heel het land; in absolute termen heeft de 10% rijken wel 58% van de totale inkomensgroei opgeslorpt terwijl de onderste helft het met 16% moest stellen.53 Het Zuid-Afrika van na de apartheid kende een torenhoge ongelijkheid: zowel de onderste helft als de hogere middenklasse (de 50e tot 90ste percentielen) verloren elk 10 procentpunten van hun aandeel in het nationaal inkomen ten voordele van het bovenste deciel. Ook in Nigeria levert de onderste 90% zwaar in ten voordele van de 10% rijken. Turkije, Thailand en Maleisië daarentegen realiseerden een kleine daling in de economische ongelijkheid. De inkomensverdeling in Egypte is volgens de World Inequality Database de voorbije dertig jaar minder veranderd, maar aan de top van de inkomenspiramide neemt de concentratie van rijkdom toe.54
Van zeer groot belang voor de toekomst van het Zuiden is het ontbreken van een gestaag streven naar meer gelijkheid. In het eerste decennium van deze eeuw was die tendens er wel in Latijns-Amerika, hoewel van korte duur —wat vooral te wijten is aan rechts beleid maar in Mexico meer recent ook aan COVID-19.55 Er doemt alweer een nieuwe strijd op tussen ongelijkheid en privileges, met name in Argentinië en Chili, maar in de nabije toekomst ligt hoogstwaarschijnlijk enkel toenemende ongelijkheid in het verschiet.
Politieke vooruitzichten
Wie hoopt dat de opkomende middenklasse een rechtvaardige maatschappij zal teweegbrengen —gezien “haar onverdraagzaamheid tegenover corruptie en haar vertrouwen in anderen” dixit de OESO —moet toch rekening houden met de ambitieuze jonge Modi-aanhangers die Snigdha Poonam beschreef in Dreamers: How Young Indians Are Changing The World. Zij zijn aspirant middenklassers die op gesofisticeerde manieren online of via call-centers in kleine Indiase steden mensen oplichten door ze aan te sporen om te klikken op aanbiedingen, door valse banen en diploma’s te verkopen of geld af te troggelen van Amerikaanse senioren door hen te bedreigen met een bezoekje van de federale belastingdienst.56 We moeten het discours over de middenklasse veeleer beschouwen als symptomatisch, als een uitdrukking van grotere ontwikkelingsprocessen. In het Noorden valt op dat het merendeel van de werken over de middenklasse in wezen een kritiek zijn —zij het vaak een kritiek die haaks staat —op de almaar grotere ongelijkheid. Het is niet het verhaal van een middenklasse die van onderuit bedreigd wordt door vakbonden of overheidssubsidies voor de armen. Het gaat om een klasse die aan haar lot werd overgelaten door een economisch leiderschap en een model van levensstijl die vroeger bewonderd werden. Met andere woorden: het is een objectief progressief discours ondanks het occasionele apocalyptische zelfmedelijden. Dit kan een aanzienlijke basis opleveren voor progressieve belastingen. Zoals blijkt uit Under Pressure van de OESO, heeft het ‘uitpersen’ van de middenklasse in het Noorden vooral gevolgen voor de jongeren en jongvolwassenen die geboren zijn na 1975–80.57 Dat is de generatie die zich schaarde achter de verrassend succesrijke campagnes van Corbyn en Sanders.
Op dit terrein kunnen links, de arbeidersbeweging en de loontrekkers uit de middenklasse elkaar ontmoeten. Er is een groeiende tegenstelling tussen enerzijds de hoogopgeleide middenklasse van onderwijs- en zorgpersoneel, bedienden in de openbare diensten en ambtenaren, en anderzijds het almaar groeiende, invasieve begrip van ‘arbeid met winstoogmerk’, dat uit het kapitalistisch-managerdiscours komt. Dat laatste is en zou een affront moeten zijn voor alle hoogopgeleide werkers, die prat gaan op hun expertise en plezier scheppen in de intrinsieke waarde van hun werk. De digitale revolutie zal zowel de hoogopgeleiden als de massabedienden hard treffen. Nu al botst een brede milieubeweging binnen de middenklasse tegen de drang tot accumulatie van bouwpromotoren, nietsontziende extractiebedrijven en grote vervuilers.
De groei van de middenklasse in het Zuiden is (ongeacht de definitie die je hanteert) onderdeel van een snelle, grootschalige sociale verandering die nooit een op industrie gebaseerde —en daardoor op een sociaalpolitieke industriële arbeidersklasse gebaseerde— maatschappij zal creëren die vergelijkbaar is met wat we in het Noorden hebben gezien. In Azië en Latijns-Amerika begint de tewerkstelling in de zware industrie en de maakindustrie al af te kalven. Hoogstwaarschijnlijk zal ze in Afrika de huidige Aziatische niveaus niet overstijgen.58 De sociale structuur van de krachten voor gelijkheid en sociale rechtvaardigheid zal er deze keer anders uitzien.
De meeste studies over de middenklasse gaan voorbij aan de systematische ongelijkheid die door het huidige postindustriële kapitalisme wordt gecreëerd.
Nu al is duidelijk dat de COVID-19-pandemie een Grote Ongelijkmaker is, zowel viraal als economisch, met meedogenloze discriminatie zowel binnen als tussen de klassen, tussen mannen en vrouwen, tussen generaties en etnische groepen. Voor de dromen en de nachtmerries die we hier hebben onderzocht betekent dit dat de middenklassen uit het Noorden en het Zuiden elkaar sneller zullen tegenkomen op het troosteloze pad van de ongelijkheid. Beide zijn vele malen in de steek gelaten door het digitale grootkapitaal, met Amazon en Microsoft op kop. Het merendeel van de middenklasse van kleine bedrijven en freelance ‘ondernemers’ in het Noorden hebben in de coronacrisis het gelag betaald. En de zuidelijke werkers in de informele economie met 2 tot 6 dollar per dag ter hun beschikking nog meer. Zij maken zogezegd deel uit van de middenklasse maar ze lopen nu heel erg het risico in rauwe armoe te vervallen. De Wereldbank en CEPAL hebben er al op gewezen dat de alom geprezen afname van de extreme armoede in de wereld zal teruggedraaid worden.59 Daartegenover staat dat zowel in het Noorden als in het Zuiden de managers, bureaucraten en andere hoogopgeleiden van de hogere middenklasse de crisis relatief goed zijn doorgekomen.. Zij behielden hun loon en konden veilig van thuis uit werken.
De pandemie van 2020 heeft dan ook de middenklasse verdeeld, terwijl de kloof tussen haar hogere rangen en de echte bourgeoisie almaar breder wordt dankzij de miljarden dollars aan overheidssteun die de laatsten hebben weggesnoept.60 De aspiraties van de middenklasse worden gedwarsboomd door een toename van de werkloosheid onder de jongeren, zowel in het Noorden als in het Zuiden. De opmars van de middenklasse in het Zuiden is gestopt, ongeacht de definitie die wordt gehanteerd. In het Noorden daarentegen zal men door nachtmerries geplaagd blijven worden. De consumptiedrang in het mainstream middenklasse-discours kan in de schaduw van de coronacrisis en de toenemende donkere wolken van de klimaatverandering frivool lijken.
Andere belangrijke kwesties —zoals de vormingsprocessen van de hedendaagse middenklasse, de sociale ontwikkeling en het politiek potentieel— vallen buiten de opzet van dit artikel. Maar welke conclusies kunnen we nu trekken? Eerst en vooral dat de wereld alleen kan worden begrepen doorheen de verschillen en ongelijkheden, en wel met een perspectief van 360 graden. Anders lijkt de wereld heel verschillend, afhankelijk van iemands gezichtspunt: het kan lijken alsof een beeld uit het Noorden op zijn kop staat in vergelijking met een beeld uit het Zuiden en vice versa. Ten tweede neemt de middenklasse in de vroege 21e eeuw een centrale discursieve plaats in die overeenstemt met die van de arbeidersklasse in de vorige eeuw. Het discours moet dan ook als symptomatisch beschouwd worden, als een indicator van diepgaande sociale verandering, maar het moet ook kritisch worden beschouwd, als een ideologie van het consumentenkapitalisme. Ten derde is het dominante middenklasse-discours (hoewel niet altijd opzettelijk) zeer ideologisch beladen: het blaast een wazige entiteit met sterk politieke connotaties —‘de middenklasse’— buiten alle proporties op en schildert een wereld van consumenten zonder producenten. Ten vierde is dit discours ook misleidend doordat het zowel de middenklasse als de armoede verabsoluteert. Armoede is altijd relatief, het is de verliezende partij van het overheersende niveau van ongelijke verdeling van middelen en het midden moet in het midden van iets liggen. Tot slot kunnen we besluiten dat de opkomende middenklasse in het Zuiden afstevent op een maalstroom van kapitalistische ongelijkheid, waar ze allicht gaat samenvallen met de hard getroffen middenklasse in het Noorden. Momenteel doet de COVID-19-pandemie de middenklasse-droom van het Zuiden uiteenspatten en de tendens tot meer ongelijkheid nog versnellen. Waartoe dit zal leiden, blijft een open vraag.
Dit artikel is een herwerkte vertaling van “Dreams and Nightmares of the World’s Middle Classes” in New Left Review, nr. 124, juli en augustus 2020.
Footnotes
- Homi Kharas en Kristofer Hamel, ‘A Global Tipping Point: Half the World is Now Middle Class or Wealthier’, Brookings Future Development Blog, 27 september 2018; ‘Burgeoning Bourgeoisie’, The Economist, 14 februari 2009; Peter Temin, The Vanishing Middle Class, Cambridge, 2017.
- Eric Hobsbawm, “Die Englische Middle Class, 1780–1830”, in Jürgen Kocka, ed., Bürgertum im 19. Jahrhundert, vol. 1, München 1988, p. 79.
- James Mill, “Essay on Government” [1829], citaat uit Hobsbawm, “Die Englische Middle Class”, p. 81. Mills standpunt over de wijsheid en deugd van de middenklassen wordt vandaag herhaald door ontwikkelingseconomen en politieke wetenschappers, alsof die klassen intussen niet het fascisme en militaire dictaturen allerhande hadden gesteund.
- Alexis de Tocqueville, Souvenirs [1855], citaat uit Peter Gay, Schnitzler’s Century, New York 2002, p. 14. Hedendaagse historici zijn het erover eens dat de macht en privilegies van de aristocratie van landeigenaars in Europa bleven bestaan tot 1914: Arno Mayer, The Persistence of the Old Regime, New York 1981.
- Voor meer details zie het belangrijke onderzoeksproject onder leiding van Jürgen Kocka, Bürgertum im 19. Jahrhundert, 3 vols, München 1988.
- Brief aan George Sand, citaat uit Gay, Schnitzler’s Century, p. 29.
- Adeline Daumard, Les bourgeois et la bourgeoisie en France, Paris 1987. De overgang is terug te vinden in het woordenboek Le Petit Robert: een bourgeois is iemand “die behoort tot de middenklasse en de heersende klasse” —moyenne et dirigeante— “of alleen de heersende klasse”.
- “Two Billion More Bourgeois”, The Economist, 14 februari 2009.
- In 1998 werd een grensafbakenende sociologische conferentie gehouden in Bulgarije: Nikolai Tilkidjiev, red., The Middle Class as a Precondition of a Sustainable Society, Sofia 1998.
- Cf. Marcus Gräser, ‘“The Great Middle Class” in the Nineteenth-Century United States’, in Christof Dejung, David Motadel en Jürgen Osterhammel, red., The Global Bourgeoisie, Princeton 2019.
- De ‘ontdekking’ was het werk van het East Asia Middle Class Project of Academica Sinica in Taiwan. Zie Hsin-Huang Michael Hsiao, red., Discovery of the Middle Classes in East Asia, Taipei 1993.
- Het verhaal en de citaten komen uit Li Chunling, “Changes in Theoretical Directions and Interests of Research on China’s Middle Class”, in Li, red., The Rising Middle Classes and China, Beijing 2012, pp. 6–8.
- Jean-Louis Rocca, ‘Political Crossroad, Social Transformation and Academic Intervention: The Formation of the Middle Class in China’, in Li, The Rising Middle Classes and China, p. 36. Cf. Li, ‘Changes in Theoretical Directions’, p. 8.
- In 1990 legde de Wereldbank de ‘armoedegrens’ op 375 dollar per jaar, uitgedrukt in constante, op koopkrachtpariteit gebaseerde prijzen van 1985, een drempel die later werd vereenvoudigd tot ‘een dollar per dag’. Extreme armoede begon onder 275 dollar per jaar en kwam overeen met de officiële Indiase armoedegrens: World Bank, “World Development Report 1990”, Oxford 1990, p. 27.
- William Easterly, “The Middle-Class Consensus and Economic Development”, World Bank Working Paper nr. 2346, May 2000. De term ‘middenklasse-consensus’ was misleidend en moet gelezen worden als een symptoom van het ideologische klimaat in die tijd. Hetzelfde artikel had kunnen gepubliceerd worden als ‘Equality and Economic Development’, wat het probleem heel anders zou hebben geformuleerd.
- Eric Beinhocker et al., “Tracking the Growing of India’s Middle Class”, McKinsey Quarterly, nr. 3, januari 2007; Dominic Wilson and Raluca Dragusanu, “The Expanding Middle: The Exploding World Middle Class and Falling Global Inequality”, Goldman Sachs Global Economic Paper, nr. 170, 2008.
- Martin Ravallion, “The Developing World’s Bulging (but Vulnerable) ‘Middle Class’”, World Bank Working Paper, nr. 4816, 2009, Tabel 3 en p. 17.
- Asian Development Bank, “The Rise of Asia’s Middle Class”, in Key Indicators for Asia and the Pacific 2010, augustus 2010, deel 1.
- Asian Development Bank, Key Indicators for Asia and the Pacific 2010, Tabellen 2.1, 2.6 en 2.2.
- Li, The Rising Middle Classes and China, Tabel 1.
- Leela Fernandes, India’s New Middle Class, Minneapolis 2006, p. xviii; Dipankar Gupta, The Caged Phoenix: Can India Fly?, New Delhi 2009, p. 83. Het onverschillige egoïsme van de middenklasse is een vaak voorkomende kritiek in India.
- Homi Kharas, “The Emerging Middle Classes in Developing Countries”, OECD Development Centre Working Paper 285, 2010, p. 10–11, 38.
- John West, Asian Century on a Knife-edge, 2018.
- “The Middle of the Pyramid: Dynamics of the Middle Class in Africa”, AFDB Market Brief, 20 april 2011.
- Henning Melber, ‘“Somewhere above Poor but below Rich”: ‘Explorations into the Species of the African Middle Class(es)’, in Melber, red., The Rise of Africa’s Middle Class, London 2016, p. 3. Ook het vermelden waard is James Thurlow, Danielle Resnick en Dumebi Ubogu, “Matching Concepts with Measurement: Who Belongs to Africa’s Middle Class?”, Journal of International Development, vol. 27, nr. 5, juli 2015.
- “Nestlé Cuts Africa Workforce as Middle-Class Growth Disappoints”, Financial Times, 17 juni 2015; “Few and Far Between”, The Economist, 24 oktober 2015.
- Arturo León, et al., “Clases medias en América Latina: Una visión de sus cambios en las últimas dos décadas”, in Rolando Franco, Martín Hopenhayn en Arturo León, red., La clase media en América Latina, Mexico City en Buenos Aires 2010, pp. 95ff.
- OECD, Latin American Economic Outlook 2011: How Middle-Class Is Latin America?, 3 December 2010, p. 15.
- OECD, Latin American Economic Outlook 2011, p. 62.
- Francisco H. G. Ferreira, et al., Economic Mobility and the Rise of the Latin American Middle Class, World Bank, 2013, p. 136, 144ff.
- Ferreira et al., Economic Mobility and the Rise of the Latin American Middle Class, p. 32–6, 147.
- Kharas, “Global Tipping Point”. Ik heb geen nieuwe middenklasseverhalen meer van hem gezien sinds het begin van de pandemie.
- Anthony Atkinson en Andrea Brandolini, “On the Identification of the Middle Class”, in Janet Gornick and Markus Jäntti, red., Income Inequality: Economic Disparities and the Middle Class in Affluent Countries, Stanford, 2013, p. 95. In de context van die inkrimping wordt de middenklasse gedefinieerd door intervallen rond het nationaal mediaan inkomen (75–125 per cent van het mediaan inkomen) en ook door andere, bredere intervallen: p. 85.
- Francis Fukuyama, “The Future of History: Can Liberal Democracy Survive the Decline of the Middle Class?”, Foreign Affairs, jan–feb 2012, p. 7.
- OECD, A Broken Social Elevator? How to Promote Social Mobility, 15 juni 2018.
- OECD, Under Pressure: The Squeezed Middle Class, 1 mei 2019, p. 13, 50.
- OECD, Under Pressure, p. 32, 16, Tabel 2.2.
- Katherine Bradbury, “The Shrinking Middle Class”, New England Economic Review, sept-okt 1986.
- Bennett Harrison en Barry Bluestone, The Great U-Turn, New York 1988, p. 137; in het hedendaagse Amerikaanse idioom worden industriearbeiders vaak tot de ‘middenklasse’ gerekend. Cf. William Kreml, America’s Middle Class: From Subsidy to Abandonment, Durham nc 1997.
- Office of the Vice President, Middle Class Task Force, “Middle Class in America”, januari 2010.
- Temin, Vanishing Middle Class. Daniel Markovits, een academicus Rechten aan Yale, benadrukt dat een rijke elite almaar duurdere studies voor zichzelf voorbehoudt, van het kleuteronderwijs tot de universiteit, en hoe dit soort meritocratie “de meerderheid van de burgers heeft verbannen naar de marges van hun eigen maatschappij, en de kinderen van de middenklasse worden doorgestuurd naar weinig inspirerende scholen en banen zonder promotiekansen”; The Meritocracy Trap, London 2019, p. xiii–xiv.
- In 2002 focuste een belangrijk eurocentrisch overzicht van ‘de middenklasse van Amerika, Europa en Japan’ niet op crisis of achteruitgang, maar op de ‘druk’ die naoorlogse sociale contracten ondervonden door de economische globalisering; de bevindingen van Harrison en Bluestone werden niet eens vermeld. Hoewel het opduiken van ‘middenklasse-angst’ in de late jaren 1990 door een van de redacteurs wordt aangehaald, is in The Short Happy Life of the Japanese Middle Class (Andrew Gorden, specialist Japan aan Harvard) Japan het enige land in de naoorlogse periode dat in een crisis beland is. Zie Olivier Zunz, Leonard Schoppa en Nobuhiro Hiwatari, reds, Social Contracts under Stress, New York 2002.
- Respectievelijk David Boyle, Broke: Who Killed the Middle Classes?, 2013, p. 315, 273; Daniel Goffart, Das Ende der Mittelschicht, 2019, p. 36; Christophe Guilluy, No society: La fin de la classe moyenne occidentale, 2018, p. 77–9.
- Ferreira et al., Economic Mobility and the Rise of the Latin American Middle Class, p. 1.
- ‘Latin American Economic Outlook 2011’, p. 89.
- Abhijit Banerjee en Esther Duflo, “What is Middle Class about the Middle Classes around the World?”, Journal of Economic Perspectives, vol. 22, nr. 2, 2008.
- Eurostat, ‘Europe 2020 Indicators—Poverty and Social Exclusion’, augustus 2019.
- OECD, Under Pressure, p. 19 en figuur 2.5.
- Amerikanen met een inkomen tot 125% van de nationale armoedegrens (momenteel 26.200 dollar per jaar voor een huishouden van vier) vormen samen zo’n 20% van de bevolking van de VS.
- World Inequality Database, nationale tabellen.
- Facundo Alvaredo, et al., World Inequality Report 2018, World Inequality Lab, 2017, p. 127ff.
- De mediaan inkomens van het Zuiden zijn niet inbegrepen in de World Inequality Database.
- Alvaredo, et al., World Inequality Report 2018, Tabel 2.11.3.
- World Inequality Database.
- CEPAL gaf een rapport uit met als titel”La hora de igualdad” [Het uur der gelijkheid], Santiago 2010. Zie ook mijn poging tot analyse “Moments of Equality: Today’s Latin America in a Global Context” in Barbara Fritz en Lena Lavinas, red., A Moment of Equality for Latin America, Farnham 2015.
- Snigdha Poonam, Dreamers, Cambridge, 2018; zie ook OECD, Under Pressure, p. 13.
- OECD, Under Pressure, p. 55, 57. Ondanks het geweeklaag van Guilluy en anderen heeft de Franse middenklasse zich economisch beter kunnen handhaven dan die in andere rijke landen, maar de vooruitzichten voor mensen, geboren na 1975, hebben de door de OECD vermelde neerwaartse mainstream gevolgd: Louis Chauvel, Les classes moyennes à la dérive, 2006.
- Trade and Development Report 2016, United Nations Conference on Trade and Development, 21 september 2016; Dani Rodrik, “Premature Deindustrialisation”,Working Paper 20935, februari 2015; “Employment in Industry”, Ilostat, 2019.
- Carolina Sánchez-Páramo, “COVID-19 Will Hit the Poor Hardest. Here’s What We Can Do About It”, World Bank Voices Blog, 23 april 2020; Alicia Bárcena, “El desafío social en tiempos de COVID-19”, CEPAL, 12 mei 2020. Het United Nations Development Program noemt COVID-19 een “systemische crisis in de menselijke ontwikkeling”: “COVID-19 and Human Development: Assessing the Crisis, Envisioning the Recovery”, UNDP, 20 mei 2020, p. 5.
- Zie Robert Brenner, “Escalating Plunder”, New Left Review, nr. 123, mei-juni 2020. Zie ook ‘Prospering in the Pandemic’, Financial Times, 18 juni 2020. Jeff Bezos had tegen 4 juni al 34,5 miljard dollar vergaard.