Artikel

De Vlaamse bourgeoisie: deel 2

Matthias Lievens

—21 december 2020

PDF-versie

De schepping en versterking van een Vlaamse bourgeoisie was een historisch doel van een deel van de Vlaamse beweging. Maar Vlaamse ondernemers houden makkelijk uitverkoop aan buitenlandse investeerders.

De blijvende zwakte van de Vlaamse bourgeoisie

De Vlaamse bourgeoisie versterkt zich, maar haar macht mag tegelijk niet worden overschat. Het is een klassenfractie met een opmerkelijk scherp bewustzijn van haar eigen tekortschieten. Jammerklachten over het gebrek aan ondernemingszin, over het gemak waarmee vele ondernemers hun succesvol bedrijf aan het buitenland verkopen, of over de drang om de familiale structuur van bedrijven in stand te houden zijn schering en inslag.

Uiteindelijk draait de macht van de bourgeoisie natuurlijk om kapitaalbezit. De relatieve zwakte van de Vlaamse bourgeoisie uit zich in een tekort aan kapitaal en een onvermogen om grote kapitalen te mobiliseren. Dat probleem manifesteerde zich honderd jaar geleden al en het blijft een heikel punt. Al voor de Tweede Wereldoorlog was de ontginning van het Limburgse steenkoolbekken een van de eerste doelstellingen van het Vlaams Economisch Verbond. Deze doelstelling botste op een probleem, namelijk “de feitelijke afwezigheid van voldoende Vlaams kapitaal”.1 Gevolg: de Limburgse steenkool kwam in Franstalige handen. Tot op vandaag speelt die kwestie. Nu gaat het vaker om het tekort aan durfkapitaal, de lage beurskapitalisatie, de gebrekkige ontwikkeling van pensioenfondsen of het onvermogen om het spaargeld van welvarende Vlamingen, dat nu vaak naar buitenlandse financiële beleggingen stroomt, naar investeringen te draineren.2

  1. De Vlaamse bourgeoisie: een tweeluik

    In 1970 vond de eerste grote staatshervorming plaats onder leiding van CVP-premier Gaston Eyskens. 50 jaar later is de elite van ons land grondig veranderd: de N-VA zet de toon en stelt zich op als spreekbuis van een steeds assertiever wordende ondernemersklasse vertegenwoordigd door Voka. De transformatie van de kapitalistische klassen is tegelijk een motor en een product van dat proces. Greep krijgen op die structurele verschuiving in de kapitalistische klasse is essentieel om iets van de huidige politieke toestand te begrijpen. Dit artikel zet een aantal zaken op een rijtje in een tweeluik. Het eerste deel is vooral historisch van aard en verscheen in Lava 14.
    Dit tweede luik analyseert de internationale inbedding van de Vlaamse bourgeoisie en haar interne contradicties, die de Vlaamse politiek, en de N-VA in het bijzonder, parten spelen.

Er worden wel initiatieven genomen om kapitaal bijeen te harken via allerlei investeringsfondsen. Die sector is in volle ontwikkeling, maar blijft in een lagere klasse spelen in vergelijking met het buitenland. Groeiende Vlaamse ondernemers brengen vaak een deel van hun kapitaal onder in een kapitaalfonds. Zo heb je Dovesco, het fonds van de familie Jan De Clerck, goed voor een kleine 200 miljoen euro. Pentahold, opgericht door Vlaamse ondernemers zoals Philippe Vlerick en Paul Thiers, is goed voor 100 miljoen euro. Het grootste investeringsfonds is Gimv, de voormalige Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen, die sinds 2007 geprivatiseerd is en over 1,6 miljard euro beschikt. Gimv steekt hiermee ver boven de rest uit. Heel weinig fondsen beschikken over een paar honderd miljoen.3 Het gemiddelde durfkapitaalfonds in België beschikt over 58 miljoen euro, het gemiddelde private-equityfonds over 140 miljoen.4 Dat steekt bleek af bij de situatie in pakweg Duitsland of het Verenigd Koninkrijk, de Europese topper.

Dat gebrek aan durfkapitaal heeft een belangrijke impact op de klassenvorming. Uit een studie van de Antwerp Management School bleek dat zodra een bedrijf 10 miljoen euro wil ophalen, het naar het buitenland moet kijken. In Vlaanderen blijken er te weinig financiers te zijn die voldoende geld op tafel kunnen leggen.5 De relatieve zwakte van de Vlaamse bourgeoisie leidt ertoe dat de greep van het buitenlandse kapitaal toeneemt.

Die buitenlandse impact groeit ook doordat succesvolle Vlaamse ondernemers hun bedrijf gemakkelijk aan het buitenland verkopen. Denk aan Marc Coucke, die zijn bedrijf Omega Pharma voor 3,6 miljard euro aan het Amerikaanse Perrigo verkocht en dat kapitaal vervolgens investeerde in een waaier aan fondsen en bedrijven, van Versluys Bouwgroep over dierenpark Pairi Daiza tot luxeresorts in Durbuy. Een ander voorbeeld is Paul Thiers, die wel eens een van de machtigste Vlaamse investeerders of captains of industry wordt genoemd.6 Hij verkocht het familiebedrijf Unilin, producent van vloerbedekking Quick Step, voor 2,2 miljard euro aan het Amerikaanse Mohawk, wat hem 88 miljoen opleverde. Daarmee stelt hij zich nu op als privéfinancier. Op die manier ontwikkelt zich een nieuw type van Vlaamse kapitalist, die loskomt van ‘zijn’ bedrijf. Hij is geen ondernemer meer in een familiebedrijf, maar een spil in een netwerk van bedrijven, hij volgt een financiële logica, investeert kapitaal in uiteenlopende sectoren (vaak ook vastgoed) en zetelt in allerlei beheerraden.

Dat proces is een mes dat aan twee kanten snijdt. Weliswaar groeit zo langzaam een miniversie van de oude Franstalige bourgeoisie die snel kapitaal kan mobiliseren en investeren in bijvoorbeeld kmo’s, maar door succesvolle bedrijven vlug aan buitenlandse groepen te verkopen slaagt Vlaanderen er tegelijk slechts moeizaam in om eigen bedrijven te creëren die internationaal echt meetellen. Dat brengt ons tot een essentiële vraag, zowel om de macht van de Vlaamse bourgeoisie in te schatten als om de Vlaamse overheidspolitiek te begrijpen. Wat is de plaats van de Vlaamse bourgeoisie in de internationale klassenstructuur?

Een nationale bourgeoisie?

In haar glorietijd was de Belgische bourgeoisie een klassieke imperialistische bourgeoisie, die verweven was met de staat, op grote schaal kapitaal exporteerde en een enorme kolonie exploiteerde. Zo’n positie heeft de bourgeoisie in ons land sinds het interbellum nooit meer in die mate kunnen innemen. Intussen is ook de structuur van het wereldkapitalisme veranderd.

Eigenlijk kan je de klassenstructuur van de wereld enkel op mondiaal niveau bekijken of begrijpen. De Vlaamse economie is – net als de bredere, Belgische – ingebed in een mondiale structuur, mondiale productieketens en kapitaalmarkten en internationale arbeidsdeling. De Vlaamse burgerij is een gelokaliseerde fractie van het mondiale conglomeraat dat de bourgeoisie is, met al haar onderlinge tegenstellingen en conflicten.

Het Warandemanifest ging expliciet om een ‘zakelijk’ argument voor Vlaamse onafhankelijkheid.

Het Vlaamse patronaat is dan wel een steunpilaar van de N-VA en die partij mag zich dan wel als nationalistisch profileren, dat neemt niet weg dat de Vlaamse bourgeoisie moeilijk een nationale bourgeoisie kan worden genoemd. Dat begrip verwijst in de marxistische traditie naar een bourgeoisie die de kaart trekt van de opbouw van een eigen, nationale economische basis die niet afhankelijk is van buitenlandse economische machten. Een nationale bourgeoisie probeert de basis te creëren voor het voeren van een autonome (internationale) politiek en is in die zin niet afgestemd op de strategische berekeningen van het buitenlands kapitaal. Ze gaat voor een eigen economische ontwikkeling, waarbij binnenlandse kapitaalgroepen de controle uitoefenen over de investeringen en de productie niet eenzijdig is gericht op de export, maar vooral op de binnenlandse markt.7 Door zo’n oriëntatie kan een nationale burgerij uiteraard op gespannen voet komen te staan met de belangen van het buitenlandse grootkapitaal.8 Een nationale bourgeoisie is typisch anti-imperialistisch; ze verzet zich tegen buitenlandse overheersing en promoot de nationale onafhankelijkheid. In die zin is ze volgens sommige marxisten een potentiële bondgenoot in een anti-imperialistische strijd.

Zeggen dat de Vlaamse bourgeoisie daar niets mee te maken heeft, is een open deur intrappen. In de ontwikkelde kapitalistische wereld is de vorming van een betekenisvolle nationale bourgeoisie haast onmogelijk.9 De Vlaamse burgerij is net zo goed als de Belgisch-gecentreerde bourgeoisie door en door Atlantisch en Europeanistisch.

Er is zeker een lange traditie van Vlaamsgezinde kritiek op de Franse overheersing van de Belgische economie, die nog versterkt is doordat een hele reeks grote Belgische bedrijven, zoals Electrabel, in Franse handen zijn gekomen.10 De creatie van een eigen Vlaamse economische elite was dan ook een belangrijk doel voor een deel van de Vlaamse beweging. Maar de steun van het VEV aan de Vlaamse zaak was altijd heel voorwaardelijk. Wat de verdediging van het Nederlands betreft, was het “haar niet te doen om de vervlaamsing per se, maar om een bescherming en promotie van het Nederlands als handelstaal als dit het Vlaamse bedrijfsleven ten goede kwam, schrijft VEV-biograaf Ludo Meyvis.11 Als puntje bij paaltje kwam, kregen economische belangen altijd prioriteit op Vlaamse verzuchtingen. Het VEV balanceerde lange tijd tussen twee rollen: pleitbezorger zijn van vervlaamsing, dan wel een patroonsorganisatie zijn voor alle bedrijven op het Vlaamse grondgebied. Vanuit die laatste optiek ontstond er heel wat discussie over het toelaten van typisch Belgische ondernemingen tot het VEV, zelfs van dochterondernemingen van de Société Générale die in Vlaanderen gelegen waren.12 Het VEV speelde een reële rol in de vervlaamsing van het economische en politieke leven in België, maar was uiteindelijk altijd heel voorzichtig en pragmatisch. Zelfs in periodes waarin het een meer Vlaamse koers voer, zoals in de tijd voor de staatshervormingen van 1970 en later, zou het nooit mobiliserende initiatieven nemen: acties op straat bleven uit den boze.13 Het centrale oogpunt bleef de creatie van een Vlaamse economische elite, een Vlaamse burgerij: er moest “een Nederlandssprekende leidinggevende bovenlaag in Vlaanderen worden gecreëerd, die de plaats van de Franstalige bourgeoisie moest innemen”, stelt Meyvis.14

De creatie en versterking van een Vlaamse bourgeoisie was een historisch doel van een deel van de Vlaamse beweging, maar dat betekent niet dat die bourgeoisie ook de taak opneemt waarvoor ze in het leven is geroepen. Het gemak waarmee Vlaamse ondernemers, tot grote frustratie van sommige Vlaamsgezinde politici, uitverkoop houden aan buitenlandse investeerders spreekt boekdelen. Dit soort van bourgeoisie is natuurlijk het product van de politiek die haar heeft gecreëerd. Die politiek bestond erin van Vlaanderen een ruimte te maken waarbinnen vooral Amerikaans kapitaal kon accumuleren. De eigen ontwikkeling werd zo een afgeleide van die van Amerikaanse multinationals.

Hoeveel Vlaamse ondernemers liggen echt wakker van het Vlaamse natiegevoel? De Vlaamse bourgeoisie is erg pragmatisch, internationaal georiënteerd en afkering van politieke onafhankelijkheidsavonturen. Als er al sprake was van natievorming via economische elitevorming ging dat paradoxaal gepaard met het uitverkopen van elke (economische en dus ook ruimere) soevereiniteit in een globaliseringscontext. Sinds de jaren 60 gaat het steeds minder om een Vlaamse bourgeoisie die een binnenlands tegengewicht vormt tegen de dominante, Franstalige bourgeoisie, dan wel om een getransnationaliseerde Vlaamse bourgeoisie, die zich wil losmaken uit oude structuren om zich internationaal beter te kunnen positioneren.

Er is uiteraard een minderheid van ondernemers die een duidelijk standpunt inneemt voor Vlaamse staatswording. Ze profileerden zich bijvoorbeeld via het Warandemanifest (2005), dat werd getrokken door Remi Vermeiren, voormalig topman van KBC, maar vooral werd ondersteund door academici, opiniemakers en het professionele kader rond de ondernemersklasse. Vlaamse onafhankelijkheid werd er niet voorgesteld als doel op zich, maar als middel voor meer economische groei en concurrentiekracht. Het ging expliciet om een ‘zakelijk’ argument voor Vlaamse onafhankelijkheid en dat is betekenisvol. Het ging er uiteindelijk om mee te kunnen spelen in een neoliberale logica van concurrerende regio’s binnen een eengemaakte Europese markt.

Het argument komt in allerlei varianten, ook meer gematigde. In de woorden van Michel Delbaere, voormalig voorzitter van Voka: “Het sociaaleconomische moet het communautaire zijn. Ik ben helemaal geen separatist. Een confederalist dan? What’s in a name? We moeten stoppen met etiketten zonder inhoud te kleven. Ik ben voor efficiëntie.”15

Een compradorenbourgeoisie?

In zijn boek De teloorgang van de Belgische bourgeoisie uit 1982 schrijft André Mommen: “De Vlaamse bourgeoisie werd omgevormd tot een typische compradorenbourgeoisie die beheerders, managers en technocraten afleverde aan het gemultinationaliseerde bedrijfsleven.”16 Dit is het radicale alternatief: de Vlaamse bourgeoisie is geen nationale bourgeoisie, maar een bourgeoisie die haar ziel verkoopt aan het buitenlands kapitaal. Ze ageert in Vlaanderen als agent van buitenlandse bedrijven, en haalt daar profijt uit. Een compradorenbourgeoisie is een bourgeoisie of een fractie ervan die geen onafhankelijke basis voor kapitaalaccumulatie heeft en dus ondergeschikt is aan buitenlands kapitaal.17 Ook politiek en ideologisch is ze gebonden aan buitenlandse imperialistische belangen.

Vlaanderen exporteert per inwoner drie keer zoveel als Duitsland. Bijna de helft van de werkgelegenheid staat op rekening van buitenlandse investeerders.

Het argument van Mommen is gebaseerd op de vaststelling dat de Vlaamse bourgeoisie veel meer dan de Belgische holdingbourgeoisie een verbond aanging met het multinationale kapitaal, daartoe gesteund door de overheid, die voor de multinationals de rode loper spreidde. Die multinationals stelden vaak Vlaamse kaderleden en managers aan en lieten toe dat er op de bedrijfsvloer Nederlands werd gesproken. In die zin vormde het multinationale kapitaal een belangrijke hefboom voor de vernederlandsing van het bedrijfsleven.

Er valt in die zin wel iets te zeggen voor Mommens argument. De rol van de multinationals in Vlaanderen en België is ontegensprekelijk groot, ook vandaag. Het aantal ondernemingen in Vlaanderen dat onder buitenlandse controle staat, dit wil zeggen waarvan het aandeelhouderschap voor minstens de helft in buitenlandse handen is, is beperkt, maar hun impact is groot.18 Het gaat om 0,8% van de bedrijven in Vlaanderen, maar ze zijn goed voor 31% van de toegevoegde waarde en zelfs 54% van de toegevoegde waarde in de industrie. Ze zijn vooral gelokaliseerd in en rond de Antwerpse haven en rond Brussel. Sommige sectoren zijn bijna helemaal in buitenlandse handen: dat is bijvoorbeeld het geval met de farmaceutische en (petro)chemische industrie. Hoe hoogtechnologischer de sector, hoe groter de buitenlandse rol. Conclusie: hoogtechnologische, heel productieve multinationals uit de buurlanden, maar vooral ook uit de VS blijven een sleutelrol spelen in de Vlaamse economie. Het gaat om bedrijven als Janssen Farmaceutica, BASF, ExxonMobil, Telenet, Arcelor, Volvo, Electrabel enz.

Door die grote rol van het buitenlandse kapitaal verkleint de manoeuvreerruimte voor de inheemse bourgeoisie: ze verliest controle en kan moeilijker een eigen ontwikkelingsstrategie volgen. Het is niet toevallig dat er bijvoorbeeld nauwelijks noemenswaardige oppositie is van kmo’s tegen het fiscale gunstregime dat multinationals krijgen, ook al betekent dit dat ze daar zelf fiscaal nadeel van ondervinden. In dit opzicht heeft het geen zin om een breuklijn te bedenken tussen de kmo’s, die zich tot een soort ‘nationale’ bourgeoisie zouden kunnen ontpoppen, en de grote multinationals.

Ook in het culturele en sociale leven van de Vlaamse bourgeois nemen buitenlandse reuzen soms het voortouw. Exclusieve ondernemersclubs werden bijvoorbeeld vaak mee opgericht door toplieden van multinationals. De Hanze in Brugge, een exclusieve club met een 250-tal leden, vooral uit de economische elite, ontstond in 1978 mee op initiatief van toplui van Siemens en Philips. De International Club of Flanders in Gent ontstond toen multinationals zich inplantten vanaf de jaren 60 in het Gentse. De voertaal was er Engels en hooggeplaatste figuren bij Volvo, Sidmar of Honda speelden een centrale rol.19

Toch is het argument dat de Vlaamse bourgeoisie een compradorenbourgeoisie is wegens de onderschikking aan buitenlandse multinationals, niet overtuigend. Zelfs toen Mommen zijn analyse maakte, had de Vlaamse ondernemersklasse al een eigen economische basis en die is de afgelopen decennia significant versterkt. Het aantal Vlaamse bedrijven die internationaal actief zijn en kleine multinationals zijn geworden, is duidelijk gegroeid. Daarenboven voert het Vlaams gewest sinds de jaren 80 een heel expliciete politiek om die eigen basis te versterken.

Interne bourgeoisie

Nicos Poulantzas ontwikkelde in de jaren 70 het begrip ‘interne bourgeoisie’ om de complexe tussenpositie aan te duiden waarin grote delen van de West-Europese bourgeoisieën zich bevinden op een moment dat het kapitalisme sterk gaat internationaliseren. De interne bourgeoisie is een klassenfractie die een eigen accumulatiebasis heeft die tegelijk ook een springplank vormt voor internationale ambities.20 Dat maakt een zekere economische en politieke autonomie mogelijk ten opzichte van het (Amerikaanse) imperialisme. Tegelijk blijft altijd een mate van afhankelijkheid spelen ten opzichte van het buitenlandse kapitaal uit de imperialistische metropool, waardoor een volledig autonome positionering en buitenlandse politiek geen optie meer zijn.

Sinds Poulantzas zijn belangrijkste werk schreef, is de internationalisering van de economie natuurlijk nog veel verder doorgedreven en de Belgische economie is daar een exponent van. Volgens de KOF Globalisation Index is België het derde meest geglobaliseerde land ter wereld, na Zwitserland en Nederland.21 Binnen België is vooral de Vlaamse economie uitgesproken internationaal georiënteerd. 83% van de Belgische uit- en invoer staat op rekening van Vlaanderen. Vlaanderen exporteert per inwoner drie keer zoveel als Duitsland. Bijna de helft van de werkgelegenheid staat op rekening van buitenlandse investeerders.22

In die internationalisering schuilt een zekere afhankelijkheid, die zich bijvoorbeeld manifesteert in de aard van de kapitaalstromen. Er is een grotere instroom van buitenlands kapitaal dat hier wordt geïnvesteerd, dan omgekeerd. En veel kapitaal dat naar het buitenland stroomt, doet dat niet onder de vorm van productieve investeringen, maar wel als beleggingen in de financiële sector.23 Veel industrie in Vlaanderen vormt slechts een schakel in internationale productieprocessen —denk aan de chemische industrie— en is in die zin fundamenteel afhankelijk van internationale aanvoerlijnen van grondstoffen of half afgewerkte producten.

Door de grote rol van buitenlands kapitaal is er nauwelijks noemenswaardige oppositie van kmo’s tegen het fiscale gunstregime voor multinationals.

Dat betekent echter niet dat het om eenzijdige afhankelijkheid gaat. Het punt is dat de machtsconstellatie een stuk complexer wordt. De Vlaamse burgerij is bijzonder gevoelig voor druk van het mondiale kapitaal. In die zin gaat ze zich in alles wat ze doet, sterk richten op internationale kapitaalstromen: ze gaat die buitenlandse belangen als het ware tot een deel van de hare maken. De Vlaamse bourgeoisie gaat zich zo opstellen dat in eisen of strategische oriëntaties het belang van het buitenlands kapitaal al verdisconteerd zit, maar dat betekent niet dat ze dit blind volgt. De bourgeoisie is ‘intern’ in de zin dat ze in de wijze waarop ze zich positioneert en ageert, de belangen van het buitenlandse kapitaal ‘interioriseert’.

Het begrip ‘interne bourgeoisie’ heeft een zekere vaagheid, maar het belang ervan is dat het twee valstrikken vermijdt. Om te beginnen helpt het om te begrijpen hoe het kapitalisme internationaal is verweven, zonder daarbij te veronderstellen dat er een homogene, transnationale bourgeoisie bestaat. De globalisering van het kapitalisme vertaalt zich qua klassenvorming in een lappendeken van interne bourgeoisieën die zich transnationaal gaan oriënteren, in de zin dat ze buitenlandse belangen interioriseren in de manier waarop ze hun economische en politieke strategieën ontwikkelen. Daarnaast maakt Poulantzas’ kader het duidelijk dat het zinloos is te denken dat de binnenlandse bourgeoisie en haar staat ‘tegenover’ de buitenlandse multinationals komen te staan en dat hier zelfs politieke tegenstellingen kunnen ontstaan. Daarvoor is de verwevenheid te groot. Het beeld van de nationale staat die zijn machtsbasis heeft in inheemse klassenfracties en die onder druk staat van de multinationals en de imperatieven van de internationale markt, klopt in die zin niet. De interne bourgeoisie is al door en door vervlochten met het buitenlandse kapitaal en haar positionering is altijd gebaseerd op de poging de eigen basis te versterken door op specifieke manieren het buitenlands kapitaal ten dienste te zijn.24

Een kerngedachte van Poulantzas is dat het machtsblok, de constellatie van klassenfracties die de ruggengraat vormt van de kapitalistische staat, hierdoor getransformeerd geraakt. Binnen dat machtsblok zijn niet langer enkel de belangen van de binnenlandse bourgeoisie, maar ook buitenlandse kapitaalbelangen vertegenwoordigd. Het machtsblok internationaliseert: het ‘kan niet langer worden gelokaliseerd louter op nationaal niveau’.25 Wanneer buitenlandse kapitaalbelangen worden geïnterioriseerd, moet de staatspolitiek een synthese vinden van de belangen van het inheemse en buitenlandse kapitaal. De vorm van de staat blijft nationaal, maar de inhoud —de belangen die zijn vertegenwoordigd in de politiek die wordt gevoerd— verschuift. Om het nog anders te zeggen: de staat interioriseert de belangen van het Amerikaanse kapitaal in de manier waarop hij zijn nationale economische basis uitbouwt, van de expansiewetten in de jaren 60 tot de coördinatiecentra en fiscale gunsten voor multinationals vandaag. Omgekeerd gaat de staat in de manier waarop hij de eigen economische basis opbouwt, ook de accumulatie van het buitenlandse kapitaal faciliteren. Het Vlaamse machtsblok heeft dus een externe, buitenlandse poot.

Dat betekent niet dat er geen spanningen meer zijn. Er zijn permanent evenwichtsoefeningen nodig. Daarvan zien we een uitdrukking in België, waar een groot deel van het Vlaamse kapitaal zich liever op Duitsland oriënteert dan op Frankrijk bijvoorbeeld. Duitsland is immers de belangrijkste exportmarkt voor de Vlaamse bedrijven.26 Dat Vlaamse kmo’s proportioneel meer belastingen betalen dan vele multinationals is natuurlijk een potentiële bron van frictie, maar het is opmerkelijk dat het nooit tot een echte open breuk komt. Dat is kenmerkend voor de positionering van de interne bourgeoisie.

De ambivalentie van de Vlaamse politiek

De staat verdedigt dus niet zomaar het Vlaamse kapitaal tegen de buitenlandse concurrenten. Het is in het belang van de interne bourgeoisie dat de staat in eigen land een accumulatieruimte voor buitenlands kapitaal creëert. Binnen dat kader is er natuurlijk nog ruimte voor verschillende strategische oriëntaties. Als we vanuit die achtergrond de economische politiek van de Vlaamse overheid bekijken, dan zien we een interessante verschuiving. Grosso modo komt die op het volgende neer: in de jaren 80 en 90 voerde de Vlaamse overheid een actieve politiek om Vlaamse bedrijven en dus de Vlaamse bourgeoisie te versterken en in Vlaanderen te verankeren. Tijdens de laatste twee decennia werd die politiek voor een stuk opgegeven ten voordele van een sterkere nadruk op de internationale concurrentiepositie van Vlaanderen. Als we de conjunctuur willen begrijpen waarin de N-VA opereert, is dat relevant.

De Vlaamse bourgeoisie vormt niet enkel de sociale basis van de regionalisering van het staatsapparaat. Wat de geschiedenis van deze klasse interessant maakt, is precies de omgekeerde beweging: de creatie en groei van die bourgeoisie was het doel van een politieke strategie. Dat was in zekere zin al zo voor Lodewijk De Raet, die weliswaar vooral focuste op de creatie van een technisch geschoolde laag die de Vlaamse economie zou kunnen stutten. Maar dat geldt op op een heel ander niveau ook voor de Vlaamse regering. Je zou kunnen zeggen dat de groei van de Vlaamse bourgeoisie zowel een steunpunt voor de Vlaamse gewestvorming was als een strategisch doel van de Vlaamse regeringspolitiek sinds de jaren 80. “Het kapitalisme produceert koopwaar, maar het produceert tegelijk ook maatschappelijke klassen”, schreef Marx. In de uitgebreide reproductie van klassen, hier de groei van de bourgeoisie, speelt de staat een essentiële rol.27

Als antwoord op het tekort aan investeringskapitaal nam de Vlaamse overheid sinds de jaren 80 bijvoorbeeld een reeks initiatieven die eigenlijk altijd ook neerkomen op de stimulering van klassenvorming en de versterking van de Vlaamse burgerij. Een hele geschiedenis kan worden geschreven van de pogingen om sterke Vlaamse bedrijven te creëren of te doen groeien en die in Vlaanderen te houden. Van de lancering van de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen over de Derde Industriële Revolutie Vlaanderen van Gaston Geens, Flanders Technology en de discussie over een Vlaamse ankerholding tot de lancering van Telenet in 1996: telkens gaat het om pogingen om de kapitalistische klassenvorming in Vlaanderen naar een hoger plan te tillen. Tegelijk werden nieuwe kapitaalvormen gestimuleerd: van het ARKimedes-Fonds tot allerlei stimulansen om spaargeld om te zetten in risicokapitaal en om beleggingsfondsen op te zetten.28

De bourgeoisie is ‘intern’ in de zin dat ze in de wijze waarop ze zich positioneert en ageert, de belangen van het buitenlandse kapitaal ‘interioriseert’.

De Vlaamse regering ontwikkelde een expliciete strategie om sterke Vlaamse bedrijven te creëren die hun plaats kunnen innemen in de internationale arbeidsdeling, bijvoorbeeld door in te zetten op biotechnologie. Via de Gewestelijke Investeringsmaatschappij voor Vlaanderen (GIMV) en later de Participatiemaatschappij Vlaanderen stelde de Vlaamse overheid zelf durfkapitaal ter beschikking. Bedrijven als Barco, Standaard Boekhandel of DEME mochten rekenen op kapitaal van de GIMV/Gimv en konden zo overleven in Vlaamse handen en uitgroeien tot sterkhouders van de Vlaamse economie. In het begin van de jaren 90 was 80 tot 90% van de durfkapitaalmarkt in Vlaanderen een zaak van de GIMV.29 De GIMV had een uitgesproken Vlaamse oriëntatie: in tegenstelling tot de Waalse tegenhanger SRIW weigerden toplieden van de GIMV bijvoorbeeld in het bestuur te stappen van de grote Franstalige maatschappijen, zoals wat overbleef van de Generale Maatschappij in de jaren 90.30

In de jaren 90 kwamen steeds meer bedrijven in buitenlandse handen terecht, en vooral vanuit Vlaanderen werd —op initiatief van o.a. Luc Van den Brande (CVP)— gepoogd Vlaamse bedrijven Vlaams te houden, beslissingscentra in Vlaanderen te handhaven, of eigen Vlaamse kampioenen te kweken. Dit mondde uit in het befaamde ‘verankeringsdebat’, dat vooral in de jaren 90 prominent was. Dit debat en de uiteindelijke mislukking van de verankeringspolitiek laten zien hoe de strategie om vanuit de overheid centraal in te zetten op de versterking van de eigen Vlaamse bedrijven op grenzen botste. Van zodra een Vlaamse KMO een zekere omvang heeft bereikt, wordt die een aantrekkelijke overnameprooi voor buitenlandse investeerders. Heel wat Vlaamse ondernemers gaan daar graag in mee, zoals we eerder al lieten zien.31 In die zin is er een spanning tussen de pogingen van de Vlaamse overheid om de eigen economische basis (en dus ook de Vlaamse bourgeoisie) te versterken, en de neiging van Vlaamse ondernemers om hun bedrijf te verkopen en in een meer gefinancialiseerde logica te stappen die tegelijk minder aan Vlaanderen is gebonden. Een segment van de Vlaamse bourgeoisie dwarsboomt als het ware zelf de overheidspolitiek om Vlaamse bedrijven te creëren en te verankeren. Is dit symptomatisch voor een grotere internationale en financieel gerichte oriëntatie onder een groot deel van de Vlaamse burgerij dan haar politieke vertegenwoordigers zouden wensen? Het gaat hier in elk geval om een spanning die typerend is voor de interne bourgeoisie.

Een interessante casus in deze context is Telenet, een initiatief dat sterke Vlaamse politieke steun kreeg, met als doel het monopolie van het Belgische Belgacom te breken. Bij de oprichting van Telenet in 1996 speelden duidelijk politieke motieven: het was een “frontale aanval op het telecommonopolie van Belgacom in België”, schrijft voormalig GIMV-voorzitter Outrive d’Ydewalle.32 Gangmaker was opnieuw Luc Van den Brande (CVP). Maar ook hier zien we hetzelfde verhaal, dat eindigt met de uitverkoop aan het buitenland. In 2012 kreeg het Amerikaanse Liberty Global het Vlaamse bedrijf in handen. Die geschiedenis is sprekend. Telenet is uiteindelijk minder een instrument geworden van Vlaamse ontwikkeling en verankering, dan wel van neoliberale internationalisering. De historische functie die Telenet heeft gespeeld, is het breken van het monopolie van Belgacom, de versnelling van de vrijmaking van de telecommarkt en de verdere versterking van de buitenlandse controle in de Vlaamse economie.

Met de mislukking van de verankeringspolitiek ging het economisch beleid vanaf de jaren 2000 nog meer verschuiven in een liberale richting.33 Van ‘Vlaanderen in Actie’, over de positionering van Vlaanderen als logistiek centrum, tot de slogan van goed bestuur: het zijn alle veeleer pogingen tot internationale profilering dan van rechtstreekse tussenkomst in de versterking van de Vlaamse bedrijven. De verankering van Vlaamse ondernemingen maakte plaats voor nieuwe concepten als ‘kennisverankering’, vooral bedoeld om Vlaanderen op de kaart te zetten als innovatieve regio, en dus als potentiële aantrekkingspool voor kapitaal.

“De internationalisering van de Vlaamse economie is een absolute prioriteit”, lazen we in het regeerakkoord van de regering-Bourgeois (2014-2019).34 Het gaat er minder om Vlaamse bedrijven te verankeren dan buitenlandse investeerders aan te trekken en te behouden. Dat gebeurt niet zonder succes. De buitenlandse investeringen in Vlaanderen nemen toe: in 2018 werd voor een recordbedrag van 4,24 miljard euro buitenlands kapitaal geïnvesteerd in Vlaanderen.35 België trekt in het algemeen meer kapitaal aan, vooral uit de VS, dan de buurlanden.36 De regering Jambon gaat op dat spoor verder. Achter een dergelijk succes schuilt natuurlijk ook kwetsbaarheid en afhankelijkheid: de druk om internationaal competitief te blijven is groot.

Deze korte geschiedenis van de Vlaamse economische politiek is belangrijk, en niet alleen omdat ze de verschuivende positionering van de ‘interne’ bourgeoisie in de internationale context illustreert. Ze legt ook spanningen bloot in het project van Vlaamse klassenvorming: je kunt niet zomaar een bourgeoisklasse creëren en hopen dat die klasse het ‘Vlaamse’ project ten uitvoer zal brengen. Je kunt niet tegelijk kiezen voor neoliberalisme en voor nationale verankering. Je kunt niet tegelijk inzetten op internationalisering en verwachten dat de financiers die je zo in het leven roept zich loyaal zullen identificeren met de Vlaamse zaak. De Vlaamse bourgeoisie stelt uiteindelijk financieel gewin boven Vlaamse identiteit. Een ‘zakelijk’ (neoliberaal) argument maken voor Vlaamse autonomie levert ook maar ‘zakelijke’ loyauteit op.

Telenet is uiteindelijk minder een instrument geworden van Vlaamse ontwikkeling en verankering, dan wel van neoliberale internationalisering.

Van de voluntaristische opbouw en verankering van Vlaams kapitaal is in de overheidspolitiek vandaag dus minder sprake dan van Vlaanderen in de internationale markt zetten. De N-VA sluit zich perfect aan bij deze oriëntatie, die je gerust typisch neoliberaal zou kunnen noemen. In 2014 lanceerde de N-VA tijdens de verkiezingscampagne nog het idee om een Vlaams Energiebedrijf uit te bouwen: de filosofie van de jaren 80 leek eventjes terug. De N-VA leek het verhaal van Telenet nog eens te willen overdoen door een Vlaamse concurrent te creëren voor Electrabel. Intussen is dat idee een stille dood gestorven.

Conclusie

De bourgeoisie heerst maar regeert niet. De bourgeoisie kan wel via allerlei relaties verbonden zijn met het regerend personeel, maar ze valt er nooit mee samen.37 Maar welke bourgeoisie, of welke kapitalistische fractie heerst? Dat kan je niet los zien van de internationale context, die een beslissende rol speelt in de binnenlandse machtsconstellatie. Doorheen de geschiedenis van de afgelopen decennia zien we hoe de machtsconstellatie tussen de klassen in België op cruciale momenten afhankelijk is van buitenlandse steunpunten. In het Verenigd Koninkrijk ging Thatcher in de jaren 80 rechtstreeks de confrontatie aan met de wereld van de arbeid. Zoiets lijken de Belgische burgerlijke klassen en hun politieke vertegenwoordigers veel minder te durven. Buitenlandse druk functioneert heel vaak als hefboom. De toetreding tot de EGKS in 1951 was essentieel om de herstructurering van de zware industrie en vooral de mijnsector mogelijk te maken. De verantwoordelijkheid kon zo worden verschoven naar Europa.38 Het was Duitse druk die begin jaren 80 de cruciale stoot gaf voor de Belgische wending naar een neoliberale saneringspolitiek.39 Het was dankzij de Europese druk van de Euro en de Maastrichtnormen dat Dehaene er zijn Globaal Plan kon doorjagen. De financiële markten vormen een voortdurend aanwezig drukkingsmiddel om de overheidsschuld niet te laten ontsporen. De dreiging van multinationals om niet meer in België te investeren, is een essentiële machtsfactor in de relatie tussen klassen. In een klein land met een sterke arbeidersbeweging heeft de klassenmacht van de burgerij dergelijke externe steunpunten nodig. De buitenlandse concurrentie, de macht van multinationals of van financiële markten, of instellingen als de EU vormen een essentiële, indirecte machtsbasis voor de interne bourgeoisie. De Vlaamse bourgeoisie is een cruciale pool geworden in het complex van krachtsverhoudingen in dit land, maar we moeten in die zin toch voorzichtig zijn om ze ‘hegemonisch’ te noemen.

Het is niet omdat de N-VA trouw de eisen van de Vlaamse bourgeoisie en Voka wil uitvoeren, dat die klasse ook hegemonisch is: het is eerder zo dat die Vlaamse, interne bourgeoisie slechts een rol inneemt binnen een breder machtsblok, waarbinnen het zijn eigen ontwikkeling verbindt met die van het multinationaal en financieel kapitaal. Welke klassenfractie het overwicht heeft, is niet gemakkelijk te bepalen, maar is voor een stuk af te lezen uit de politiek die wordt gevoerd. En die is in de eerste plaats op maat van het grote, multinationale kapitaal. Als er al een duidelijke accumulatiestrategie is, die de Vlaamse overheid volgt, dan is een cruciaal aspect ervan van Vlaanderen een ruimte te maken voor de accumulatie van buitenlands kapitaal, op zo’n manier dat de Vlaamse bourgeoisie hier ook versterkt uit komt.40 De Vlaamse ondernemers zijn zich heel erg bewust van het belang hiervan.

Tijdens de laatste twee decennia werd de versterking en verankering van Vlaams kapitaal ten dele opgeofferd aan de internationale concurrentie.

Hoe vertaalt zich die constellatie in de binnenlandse verhoudingen? De CVP-strategie was altijd gebaseerd op de integratie van de wereld van de arbeid, op corporatieve wijze, in de Vlaamse economische ontwikkeling. De verschuiving van het politiek zwaartepunt naar de N-VA laat zien dat dit plaatje veranderd is. De N-VA positioneert zich zelfbewust als verdediger van Voka en stelt zich assertief op tegen de vakbonden en het middenveld, maar blijft vooral een politiek voeren om Vlaanderen internationaal aantrekkelijk te maken voor buitenlands kapitaal. Dat is geen project dat een sterke hegemonie mogelijk maakt, maar één waarbij de corporatieve belangen van dat kapitaal worden doorgedrukt, gezien er voor een alternatieve economische strategie weinig ruimte bestaat. “Er is geen alternatief”, stelde Bart De Wever ooit. Zo’n stelling is geen uitdrukking van een sterke, expansieve hegemonie.

Tegelijk stelt dit een partij als de N-VA voor een democratisch probleem. Met een nationalistisch discours raak je niet heel ver, en met een economisch programma, afgesteld op de eisen van Voka, waarin de belangen van het multinationaal kapitaal zijn geïnterioriseerd, verlies je verkiezingen. Daarom moet elders worden gezocht naar steunpunten in het electoraat. In de woorden van de Britse marxist Colin Leys: “(n)ationale heersende klassen vinden het steeds moeilijker om de spanning op te lossen tussen de eisen van het mondiale kapitaal en de belangen van de bevolking wiens stemmen ze nodig hebben om aan de macht te blijven.”41 Om wortels te vinden in de populaire common sense blijft nog de xenofobe vlucht vooruit over. Dat is het overblijvende middel om de massa aan zich te binden. Zo ontstaat natuurlijk tegelijk een spanning tussen de economische belangen van de Vlaamse bourgeoisie en de politiek die de N-VA blijkbaar nodig acht om electoraal te scoren: daarvan getuigt de val van de regering door het Marrakesh-pact en de onvrede daarover onder Vlaamse ondernemers.

In zijn latere werk benadrukt Jean-Paul Sartre dat je niet zomaar bourgeois ‘bent’, maar dat je jezelf tot bourgeois moet maken.42 Je ‘klasse-zijn’ is niet een diepere kern van jezelf, maar iets wat buiten je ligt, en wat je moet opnemen. Dit betekent dat je op een bepaalde manier je objectieve klassensituatie betekenis moet geven, inclusief de geschiedenis van je klasse. Sartre is afkerig van een term zoals klassenbewustzijn, die te veel suggereert dat de klasse een subject is met een bewustzijn. Hij spreekt liever van een ‘klassengeest’, een geheel van betekenissen die circuleren in een bepaald milieu en waarmee het klassen-zijn wordt geïnterpreteerd. Het volstaat een reeks interviews met vooraanstaande Vlaamse ondernemers te lezen om een glimp te krijgen van de kern van die ‘geest’, en van hoe de klasse haar objectieve situatie opneemt.

Die objectieve situatie is er één van een klassenfractie die in belang toeneemt, maar getekend blijft door haar historische subalterniteit en vormen van afhankelijkheid tegenover het grote buitenland. Ze krijgt steun van de staat, maar die blijft onder de lat in vergelijking met de neoliberale politiek die in sommige buurlanden mogelijk lijkt. Ze wordt geconfronteerd met een relatief sterke arbeidersbeweging, die in staat is tot een permanent, defensief verzet, weliswaar zonder plotse uitbarstingen van intense strijd (zoals pakweg in Frankrijk). Vandaar het gevoel dat breed gedeeld lijkt binnen de Vlaamse bourgeoisie: alles zit vast. De ondernemers willen vooruit, maar voelen zich geremd: dat is steeds weer de teneur.

Met een economisch programma op maat van Voka verliest de N-VA verkiezingen. Dan rest er enkel  xenofobie als bliksemafleider.

Het land is ‘gestold’, aldus Erik Buyst, economisch historicus verbonden aan het voormalige Leuvense onderzoekscentrum VIVES. Je krijgt in dit land niets gedaan, alles wordt geblokkeerd door de complexiteit van de staat en het ‘conservatisme’ van de vakbonden. Dit zegt iets over de klassenervaring van de Vlaamse bourgeois, die een ervaring is van inertie. De klaagzang strekt zich ook uit over mekaar: dat de Vlaamse bourgeois niet verder kan springen, heeft ook met de inertie van de andere ondernemers te maken, die te weinig initiatief nemen, of te weinig moed of ambitie tonen.43

De Vlaamse bourgeoisie kent haar portie dramatiek, vaak ingegeven door mislukte projecten (Oosterweel, Uplace), multinationals die wegtrekken, of obstakels op wie ze haar mislukkingen kan projecteren. Toen zijn project Uplace op verzet botste, kreette Bart Verhaeghe zonder enige zin voor proportie: “Wij zijn het Romeinse Rijk in verval.”44 Nicolas Saverys, nazaat van de stichter van de Boelwerf in Temse en de grote man van de scheepvaartgroep Exmar, noemde de PS ooit een ‘oude bolsjevistische partij’.45 ‘Dat is geen socialisme, dat is marxisme’, schreef Luc Bertrand, topman van Ackermans & Van Haaren, een groep die onder andere grote participaties heeft in baggerbedrijf DEME, enkele jaren geleden over de regering Di Rupo.46 Spreekt hier niet ‘de geest’ van een opkomende economische elite die zich wil positioneren in de wereld, allerlei remmingen ondervindt, en al decennia op zoek is naar de geschikte politieke instrumenten om die te boven te komen, maar die tot haar grote frustratie nog steeds niet echt heeft gevonden?

Footnotes

  1. Ludo Meyvis, Markt en Macht. Het VEV van 1926 tot heden, Lannoo, 2004, p. 30.
  2. Zie over de limieten van het durfkapitaal de Voka-paper “Geld om te groeien. Turbo naar de top, mei 2017. Zie https://issuu.com/vokavzw/docs/2017-05-vl-vokapaper/8.
  3. Zie daarover de brochure van de Vlaamse overheid “Je zoekt risicokapitaal? Overzicht risicokapitaalverschaffers in Vlaanderen – juli 2019”, Agentschap Innoveren & Ondernemen, 2019. Zie www.vlaio.be/nl/publicaties/overzicht-van-de-risicokapitaalverschaffers-vlaanderen.
  4. Voka-paper “Geld om te groeien. Turbo naar de top”, mei 2017. Zie https://issuu.com/vokavzw/docs/2017-05-vl-vokapaper/8, p. 13.
  5. Daniëlle Vanwesenbeeck en Barbara Moens, “Gebrek aan kapitaal drijft bedrijven naar buitenland”, De Tijd, 1 februari 2019.
  6. Alain Mouton, “De Vlerick-meritocratie”, Trends, 2013, p. 131.
  7. Anthony Brewer, Marxist Theories of Imperialism. A Critical Survey, 1980, Londen, Routledge, p. 289.
  8. Nicos Poulantzas, “On Social Classes”, in James Martin (ed.), The Poulantzas Reader. Marxism, Law, and the State. Londen, Verso, 2008, p. 200.
  9. Ibid., p. 201.
  10. Zie b.v. Hans Brockmans, 200 jaar filiaal: de Franse greep op de Vlaamse economie, Davidsfonds, 1995.
  11. Meyvis, 2004, p. 34.
  12. Ibid, p. 41, 49.
  13. Ibid, p. 88.
  14. Ibid, p. 98
  15. Alain Mouton & Daan Killemaes, “Michel Delbaere (Crop’s, ex-Voka): ‘Een pensioen van 1500 euro, daar kun je niet tegen zijn’”, Trends, 26 september 2019.
  16. André Mommen, De teloorgang van de Belgische bourgeoisie, Kritak, 1982, p. 115.
  17. Nicos Poulantzas, “On Social Classes”, in James Martin (ed.), The Poulantzas Reader. Marxism, Law, and the State, Verso, 2008, p. 200.
  18. Philippe Nys & Jan Van Nispen, Buitenlandse zeggenschap in de Vlaamse economie: een kwantitatieve analyse, Departement Economie, Wetenschap & Innovatie, mei 2018.
  19. Henk Dheedene, Het leven van een subtopper, De Tijd, 7 december 2002.
  20. Max Koch, “Poulantzas’s Class Analysis”, in Alexander Gallas e.a. (eds.), Reading Poulantzas, Merlin Press, 2011, p. 113.
  21. Zie KOF Swiss Economic Institute. Zie http://kof.ethz.ch/en/forecasts-and-indicators/indicators/kof-globalisation-index.html.
  22. “Vertrouwen, Verbinden, Vooruitgaan. Regeerakkoord Vlaamse regering 2014-2019”, Vlaanderen. Zie www.vlaanderen.be/publicaties/regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2014-2019.
  23. C. Duprez & Ch. Van Nieuwenhuyze, De buitenlandse directe investeringen in en van België, NBB Economisch Tijdschrift, september 2016, p. 62.
  24. Bob Jessop, Nicos Poulantzas: Marxist theory and political strategy, Houndmills, Macmillan, 1985, p. 176.
  25. Koch, 2011, p. 115
  26. Www.flandersingermany.be/nl/economische-betrekkingen.
  27. Poulantzas, 1974, p. 31.
  28. De rol van de overheid was tegelijk ambivalent: waar Vlaanderen de kapitaalmarkt wilde stimuleren, stroomde tegelijk een aanzienlijk deel van het kapitaal weg uit de markt om de hoge Belgische staatsschuld te financieren. 90% van het kapitaal dat tussen 1989 en 1998 werd opgehaald op de Belgische kapitaalmarkt is bijvoorbeeld naar de overheid gegaan (Michielsen en Delvaux, 1999, p. 314). Dat is nadien veranderd, vandaar de beurshausse vanaf het begin van de 21e eeuw.
  29. Raynier Van Outryve d’Ydewalle en Stefaan Michielsen, De bedrijvenbouwer: GIMV: twintig jaar ten dienste van de Vlaamse economie. Lannoo, 2000, p. 77.
  30. Ibid., p. 143.
  31. Daarin speelt de afwezigheid van een meerwaardebelasting een zekere rol: wanneer je je bedrijf verkoopt met een meerwaarde, betaal je op die meerwaarde geen belasting. België is op dat vlak een soort fiscaal paradijs. In die zin heeft het belastingregime een impact op de klassenvorming.
  32. Van Outryve d’Ydewalle en Michielsen, 2000, p. 149.
  33. Zie hierover ook Dirk Luyten, “L’économie et le movement flamand”. Courrier hebdomadaire du CRISP, nr. 2076, 2010, pp. 5-46.
  34. Vertrouwen, Verbinden, Vooruitgaan. Regeerakkoord Vlaamse regering 2014-2019”, www.vlaanderen.be/publicaties/regeerakkoord-van-de-vlaamse-regering-2014-2019.
  35. Buitenlandse investeringen in Vlaanderen bereikten recordpeil in 2018, Trends, 22 januari 2019.
  36. EY, Sterke groei over de hele lijn. Barometer van de Belgische Attractiviteit 2019.
  37. Een deel van het ‘regerend’ personeel komt natuurlijk wel degelijk uit het multinationale grootkapitaal: denk vooral aan de kabinetards die voorheen of nadien bij grote buitenlandse bedrijven gaan werken.
  38. Kristof Smeyers en Erik Buyst, Het gestolde land: een economische geschiedenis van België, Polis, 2016, p. 160.
  39. Zie daarover Alain Mouton, Het geld is op! De financiële putten van België. Uitgeverij Vrijdag, 2017, p. 22 e.v.
  40. De term accumulatiestrategie komt van Bob Jessop, b.v. State Theory. Putting Capitalist States in their Place, Polity Press, 1990.
  41. Leys Colin, The British Ruling Class, The Socialist Register 2014, Merlin Press, p. 108.
  42. Jean-Paul Sartre, Critique de la raison dialectique. Parijs, Gallimard, 1985; L’idiot de la famille, Parijs, Gallimard, 1972.
  43. De ‘klassengeest’ is natuurlijk ook gedifferentieerd en kent andere aspecten: denk aan het typische paternalisme dat de katholieke, Vlaamse ondernemer kenmerkt, en de internationale, kosmopolitische gerichtheid van sommige ondernemers in de ICT of de farmaceutische sector.
  44. Stephanie De Smedt, “We zijn het Romeinse Rijk in verval”, De Tijd, 12 november 2011.
  45. “We merken niets van de crisis”, De Morgen, 22 december 2012
  46. François-Xavier Lefèvre, “Beleid Di Rupo is marxisme”, De Tijd, 22 september 2012.