Artikel

De eerste vrouwelijke partijleider was een Italiaanse communiste

Lorenzo Alfano

—18 juni 2021

Camilla Ravera (18 juni 1889 – 14 april 1988) leidde de Communistische Partij van Italië in de moeilijke eerste jaren onder fascistische tirannie. Haar verhaal toont hoe een generatie vrouwen tot politieke leiders uitgroeiden door hun eigen bevrijding te koppelen aan die van de hele werkende klasse.

Het is 10 juli 1930, rond de middag. Aan het Lago Maggiore, op de grens van het fascistische Italië met Zwitserland, begroet een man twee vrouwen die uit een roeiboot stappen. De drie verwachten nog andere militanten te ontmoeten op een clandestiene bijeenkomst die maanden voorbereiding heeft gevergd. Maar de ontmoeting vindt nooit plaats. Een spion heeft hen bij de politie van Benito Mussolini verklikt. De drie worden gearresteerd en in de gevangenis opgesloten.

“Mijn naam is Camilla Ravera”, zegt een van de twee vrouwen tegen de agent. Acht jaar heeft het regime achter haar aangezeten en eindelijk hebben ze Ravera te pakken gekregen. Ze was algemeen secretaris van de Communistische Partij van Italië (Partito Comunista d’Italia, of PCI). Sinds de fascisten haar hadden verboden om nog les te geven, werkte ze acht jaar lang onder een valse naam. Nu eens heette ze Silvia, dan weer Micheli, zodat ze op den duur een geest was. Ze kon haar identiteit zo doeltreffend verhullen dat de politie er zeker van was dat die fameuze Micheli een man moest zijn.

Lorenzo Alfano studeert Hedendaagse Geschiedenis en specialiseerde zich in Gramsci.

Door haar open blik en haar tengere gestalte werd de veertigjarige Ravera dikwijls de maestrina (het onderwijzeresje) genoemd. Toch paste die troetelnaam helemaal niet bij wie ze was; haar ontwapenende verschijning en frêle stem verborgen een vrouw met een bijzonder taai karakter. Dit was een vrouw die de zware taak op zich had genomen om de Communistische Partij bijeen te houden toen deze de hele tijd onder vuur lag van de fascistische politie. Een partij die alleen wist te overleven dankzij de vasthoudendheid van haar leiders: Palmiro Togliatti, Umberto Terracini, Alfonso Leonetti, Felice Platone, en Camilla Ravera, die in 1927 algemeen secretaris – de hoogste functie in de PCI – werd.

Toen de partij een jaar eerder buiten de wet werd gesteld en Antonio Gramsci gearresteerd, had Ravera al getoond dat ze bijzondere organisatietalenten had. Voor de PCI zag de situatie er wanhopig slecht uit, in die mate dat de rechtervleugel van de partij onder leiding van Angelo Tasca voorstelde de partij op te heffen en de militanten aan te moedigen zich in hun privéleven terug te trekken. Deze “liquidationistische” tendens stuitte onmiddellijk op verzet van Ravera.

In plaats daarvan begon ze de contacten tussen de leidersgroep en de perifere afdelingen van de partij die door het fascistisch regime onderbroken waren, herop te bouwen. Ze maakte daarbij gebruik van haar zogenaamde “flamingo’s”, minder bekende militanten die geen argwaan zouden wekken bij de politie. Zij bezorgden documenten en boodschappen in alle uithoeken van Italië. In die tijd bouwde Ravera ook het hoofdkwartier van de partij uit in een klein landhuis buiten Genua. Vandaaruit werkte ze aan de wederopbouw van de verschillende organen en werkgroepen rond het secretariaat. In dit huis was het de hele tijd een komen en gaan van clandestiene communisten. De schrijver Ignazio Silone zou het omdopen tot “het hotel van de armen”.

Clandestiene jaren

Dit was een cruciale fase in de geschiedenis van de Communistische Partij. Dankzij het moeizame werk dat Ravera in deze jaren “in het duister” verrichtte, slaagde de PCI erin de harde repressie te overleven waarmee de arbeidersbeweging te maken kreeg tijdens de consolidatie van Mussolini’s regime. Pas jaren later werd duidelijk hoe belangrijk die organisatorische continuïteit en de vastberadenheid van de communistische leiders om de partij in leven te houden waren, namelijk toen de partij een leidende rol speelde in de uitbouw van het antifascistisch verzet van 1943-45.

Gramsci had Ravera niet alleen gekozen voor haar inzet, maar vooral voor haar temperament, haar organisatietalent en haar autoriteit.

Het was een echte uitputtingsslag. Ravera was voortdurend op reis om het dichte web van relaties dat de partij bijeenhield steeds opnieuw op te bouwen. Ze zorgde voor de verspreiding van een clandestiene pers, organiseerde ondergrondse bijeenkomsten in heel Italië en reisde naar Parijs om te communiceren met andere leiders in ballingschap. Ze nam ook deel aan het Zesde Congres van de Komintern (de Communistische Internationale) in Moskou in 1928. Daar werd haar aangeboden om naar de Sovjethoofdstad te verhuizen en te werken voor het Internationaal Vrouwensecretariaat. Maar Ravera wees het aanbod af, ook al zou ze hiermee verlost zijn van het clandestiene werk op Italiaanse bodem – en richtte haar activisme tegen het fascistisch regime.

Nog maar pas terug uit de Sovjet-Unie werd het voor Ravera plots heel duidelijk hoe gevaarlijk dit ondergronds werk was. Een informant had de politie op de hoogte had gebracht van de clandestiene basis van de PCI in de buurt van Genua, zodat Ravera noodgedwongen haar activiteiten in allerijl over de grens moest verleggen, naar Zwitserland. Deze Zwitserse periode was toch maar van korte duur, want Ravera was ervan overtuigd dat de partij alle mogelijkheden moest benutten om in Italië zelf actief te blijven. Dus ging ze in mei 1930 opnieuw de grens over, om twee maanden later in de buurt van het Lago Maggiore te worden gearresteerd.

Ze kreeg een straf van vijftien jaar, waarin ze tal van intense beproevingen aan den lijve ondervond. Ze bracht de rest van de fascistische periode door onder erbarmelijke omstandigheden waarbij ze van de ene gevangenis naar de andere werd overgebracht. Deze verschrikkelijke tijden zouden in augustus 1939 culmineren in een tragische breuk met haar kameraden: haar verbanning uit de partij “in confino” – intern ballingschap – in Ventotene vanwege haar meningsverschillen met de andere opgesloten communisten over het Molotov-Ribbentroppact. Voor Ravera was dit de zwaarste slag, een diepe vernedering die pas in 1945 werd uitgewist toen ze eindelijk weer tot de partijgelederen werd toegelaten.

De journaliste Miriam Mafai vertelt op een pakkende manier over die nieuwe verwelkoming in de partij. Ze schetst het moment waarop Togliatti – op dat moment de algemeen secretaris van de partij, en haar onbetwiste leider – in het hoofdkwartier van de partij in Turijn aankwam. Omringd door kameraden en partizanen die de val van het fascisme vierden, keek hij rond en vroeg langs zijn neus weg: “En waar is Ravera?” Iemand antwoordde duidelijk beschaamd dat ze er niet was, dat ze er niet bij kon zijn omdat ze niet meer bij de partij hoorde. En Togliatti antwoordde: “Je maakt zeker een grapje… Haal Ravera en stop met die onzin.”

“Voor ons was het een ontroerende ontmoeting”, herinnerde Ravera zich, “we omhelsden elkaar in stilte. We hadden elkaar meer dan 13 jaar niet gezien.” Zonder discussie of ophef werd Ravera onmiddellijk gerehabiliteerd. Ze werd uitgenodigd om opnieuw deel uit te maken van het Centraal Comité van de partij, voordat ze in 1948 in het Parlement werd gekozen.

Kameraad Ravera vraagt het woord

Maar even terug in de tijd. De revolutionaire houding van Ravera, geboren in 1889, vond haar wortels in het engagement dat haar hele familie typeerde. Zoals voor velen van haar generatie waren de tragische gevolgen van de Eerste Wereldoorlog de drijfveer om politiek actief te worden. Haar broer Giuseppe sneuvelde aan het front, terwijl haar andere broer, Francesco, werd vergiftigd door het gas. In 1918 werd een derde broer, Cesare, opgeroepen en naar de loopgraven gestuurd. Cesare was lid van de Italiaanse Socialistische Partij en vroeg Camilla om elke maand naar het kantoor in Turijn te gaan om zijn lidgeld aan de partij te betalen. Zo kwam Ravera in contact met socialistische kringen. Ze sloot zich spoedig zelf aan en begon steeds meer tijd te besteden aan socialistisch activisme.

Ravera maakte een doorbraak in een tijd waarin het voor vrouwen bijna onmogelijk was om deel te nemen aan het politieke en sociale leven. Ze werd al snel een hoofdrolspeelster in Turijn, broeihaard bij uitstek van theoretische uitwerking en politieke activiteit in de periode van L’Ordine Nuovo, het weekblad dat de jonge Antonio Gramsci lanceerde tijdens de fabrieksbezettingen na de Eerste Wereldoorlog en de opkomst van het fascisme. Camilla’s weg naar de top was niet evident, ze was er eigenlijk te timide voor. Ze herinnerde zich dat ze lange tijd niet in het openbaar heeft durven te spreken. De eerste keer dat ze een bijeenkomst toesprak was toen een mannelijke kameraad tegenover een groot publiek loog en zei: “Kameraad Ravera vraagt het woord”.

Ravera gaf niet alleen het voorbeeld als vrouw en communiste in een overwegend door mannen geleide partij, ze besteedde ook veel van haar politieke inspanningen aan genderkwesties.

Maar – zoals we al zeiden – Ravera’s politieke reis had diepe wortels in haar familie. In veel latere geschriften zou Ravera haar politieke “doop” terugbrengen naar een gebeurtenis uit haar kindertijd. Toen ze amper acht jaar oud was, liep ze met haar moeder door de straten van een stad in Piemonte en kwamen ze oog in oog te staan met een grote schare vrouwen, die achter een man met een grote rode vlag marcheerden. Het was een mars van stakende arbeidsters en de kleine Camilla schrok van hun geroep.

“Mijn moeder zag dat ik bang was en stelde me gerust dat deze vrouwen goudpoetsters waren die protesteerden omdat ze geen eten konden betalen, ook al werkten ze twaalf uur per dag, en dat hun handen aangevreten werden door het zuur dat ze gebruikten om het goud te poetsen. Ze zei me dat ik niet bang hoefde te zijn voor stakende arbeiders en dat ik ze nog dikwijls zou tegenkomen. Ik vroeg waar ze heen gingen en waarom die man hen leidde. Ze antwoordde dat ze niet wist waar ze heen gingen, maar dat de man die de rode vlag vasthield Filippo Turati was en dat die de Italiaanse Socialistische Partij had opgericht.”

Deze “messianistische” ontmoeting met Turati en de stakers was, volgens Ravera’s memoires, het beginpunt van haar hele politieke reis. Zelf geeft ze aan dat ze heel haar leven een sterke behoefte had om “altijd onder de werkende klasse te zijn”, waardoor ze nooit het directe contact met echte politieke bewegingen verloor. Ze benadrukt dat die oprechte behoefte haar ertoe bracht om in de decennia daarna haar eerste loopbaan uit te oefenen, namelijk dat van onderwijzeres.

Camilla ging lesgeven in Turijn en trok met haar geschriften al snel de aandacht van Antonio Gramsci. Hij zou een cruciale rol spelen in haar leven en haar stimuleren om een leidende rol op zich te nemen in de pas opgerichte Communistische Partij. Hij vertrouwde haar eerst de verantwoordelijkheid toe voor La Tribuna delle donne (de Vrouwentribune), een veel gelezen rubriek in L’Ordine Nuovo, door en voor vrouwen – en nodigde haar vervolgens, in juli 1921, uit om deel uit te maken van de redactie van de krant. Het moment waarop ze voor de redactie werd gevraagd, komt vaak terug in Ravera’s geschriften, als een medaille die haar op de borst wordt gespeld.

“Gramsci en ik babbelden wat en tegen het einde van het gesprek – waarin hij me met ‘u’ aansprak – zei hij me dat hij wilde dat ik zou meewerken als lid van de redactie. Verlegen als ik was, probeerde ik wat simplistische argumenten aan te voeren om dat voorstel af te wijzen. Familie, school, gebrek aan ervaring … dat soort excuses. Maar na geduldig naar mijn onzin te hebben geluisterd, zei hij: ‘Ik vraag je formeel om lid te worden van de redactie van l’Ordine Nuovo.'”

Tegen zo’n vraag van Antonio Gramsci had niemand nee kunnen zeggen. Ravera aanvaardde de opdracht in het volle besef dat deze job op de redactie een impact zou hebben op haar werk als lerares – maar vooral dat dit een allesomvattende levenskeuze was, die haar zou veranderen in een voltijdse militante.

Gramsci had Ravera niet alleen gekozen voor haar inzet, maar vooral voor haar temperament, haar organisatietalent en haar autoriteit. Allemaal dingen voor een deel te danken zijn aan eigenschappen die zij beiden gemeen hadden: Ravera en Gramsci konden beiden bijzonder goed luisteren en waren er enorm op uit om de stemmingen en aspiraties van de werkende klasse te begrijpen. Dit gaf hen een vastberadenheid om de strijd een georganiseerde vorm te geven – niet op basis van de persoonlijke wensen van een intellectueel, maar op basis van het eigen verlangen en vermogen van de arbeiders zelf om zichzelf te bevrijden.

Vrouw en communist

Vanaf dit moment bracht Ravera’s levensloop haar in een reeks van steeds belangrijkere functies, waaronder verantwoordelijkheden op internationaal niveau, zoals het bijwonen van het Vierde Congres van de Komintern in november 1922 als afgevaardigde van de PCI. Tijdens deze vele buitenlandse reizen leerde Ravera verschillende hoofdrolspelers van de internationale arbeidersbeweging kennen: van Clara Zetkin – een vroege feministe en naaste medewerkster van Rosa Luxemburg – tot Khristo Kabakchiev – de Bulgaarse vertegenwoordiger van de Komintern die bij de oprichting van de PCI de toast op de “Italiaanse Bolsjewieken” uitbracht – de “altijd rustige, beleefde” Stalin, en Lenin. Ravera herinnerde zich niet alleen de lezingen die deze laatste gaf op de partijschool, maar ook zijn bijtende opmerkingen over het vraagstuk van de vrouwenemancipatie: “‘Wat de vrouwenkwestie betreft,’ zei Lenin tegen mij, ‘zal je zelfs onder de huid van een communist een reactionair vinden.'”

Een van Ravera’s interessantste anekdotes over haar tijd als militante in Turijn gaat over haar ervaring met genderkwesties tijdens haar werk bij de legendarische L’Ordine Nuovo. Vlak voor de fascisten van Mussolini de macht overnamen, voerden de zwarthemden hun aanvallen op de vakbondshuizen en de arbeiderspartijen op – en iedereen bij L’Ordine Nuovo vreesde voor een gewapende overval op hun kantoren. Op een dag kwam een collega naar Ravera en zei:

“Gramsci denkt dat het misschien beter is dat je naar huis gaat.”

“Waarom,” zei ik, “is er iets met mijn ouders gebeurd?”

“Nee, maar het gerucht gaat dat de fascisten komen. Het is beter dat we je op een veilige afstand houden – wie weet wat hier kan gebeuren.Vertrek je bijna?”

Ik antwoordde: “Nee, ik moet hier blijven. Met alle respect, maar waarom zou ik weggaan? Ik kan je niet volgen. Ga naar Gramsci en zeg hem dat je een verklaring wilt.”

Even later kwam Antonio Gramsci, zichtbaar in verlegenheid, en zei: “Ik begrijp het. Blijf maar. We hadden het mis.”

Ravera was er inderdaad altijd geweest in de strijd tegen het fascisme. Zij was de vrouw die de Communistische Partij in leven hield in haar moeilijkste jaren.

Ravera gaf niet alleen het voorbeeld als vrouw en communiste in een overwegend door mannen geleide partij, ze besteedde ook veel van haar politieke inspanningen aan genderkwesties. Ze noemde zichzelf nooit een feministe, maar altijd – en alleen – “een aandachtig waarneemster van de levensomstandigheden van de vrouwen”. Ze streed met al haar energie tegen discriminatie in de maatschappij en was uiteraard sterk begaan met de situatie van de vrouw. Ze voerde deze strijd in La Tribuna delle donne, waarin ze altijd probeerde de eisen van vrouwen een stem te geven.

Hoezeer ze zich daarin ook vastbeet, het bleef voor Ravera vaak moeilijk om vrouwelijke kameraden aan het schrijven te krijgen. Ze wilden wel graag praten over de thema’s die zij voorstelde, maar schrokken terug voor het papier, voor de gedrukte pers – dat waren dingen die geen deel uitmaakten van hun eigen ervaring. Geconfronteerd met deze objectieve hindernissen begonnen Ravera en Gramsci aan de uitdaging (en dit was werkelijk revolutionair voor het Italië van die tijd) om een beweging te organiseren die, hoewel binnen het grote kader van de arbeidersstrijd, niet alleen uit vrouwelijke communisten zou bestaan, maar uit gewone vrouwen, zonder te vragen tot welke partij of godsdienst ze behoorden, en zelfs vrouwen die niet van plan waren zich in een partij te organiseren: vrouwen die gemeenschappelijke problemen hebben, van om het even welke partij of klasse.

Tot in de beginjaren van Mussolini’s bewind bleven ze initiatieven nemen om een vrouwenbeweging te organiseren. In 1924 kreeg Ravera de leiding van het tweewekelijkse blad La compagna (de vrouw-kameraad). Na de Mars op Rome van de fascisten van eind 1922 werd de prioriteit van de Communistische Partij meer een kwestie van overleven dan van openlijke strijd. De politieke situatie veranderde razendsnel in een dictatuur, die de instemming van de katholieke kerkelijke hiërarchie zocht. De ruimte voor vrouweneisen werd snel kleiner om mettertijd bijna geheel te verdwijnen.

Pas na de Tweede Wereldoorlog kon Ravera haar werk voor de vrouwenemancipatie hervatten. Als parlementslid zette ze haar handtekening onder talrijke wetsontwerpen die vooral betrekking hadden op de bescherming van moeders en op gelijk loon voor vrouwen en mannen. De eerste naoorlogse jaren zouden Ravera’s laatste echt politiek actieve jaren worden – in 1958 trok zij zich terug in haar privéleven. Maar ze maakte een late terugkeer op het nationale politieke toneel in 1982, toen voormalig partizaan Sandro Pertini – de eerste socialistische president van Italië – haar voordroeg als de eerste vrouwelijke senator voor het leven. In zekere zin was dit een verrassende keuze. Zoals de christendemocraat Giulio Andreotti in het Parlement zei: “Het doorslaggevende criterium in Pertini’s keuze was het volgehouden verzet tegen de dictatuur. Anderen hadden voor de benoeming tot senator voor het leven een illustere bankier voorgesteld, iemand die in alle opzichten onberispelijk was. Maar Pertini antwoordde daarop: “Ik heb hem nergens gezien toen we tegen het fascisme vochten.” Dus koos hij Camilla Ravera.

Ravera was er inderdaad altijd geweest in de strijd tegen het fascisme. Zij was de vrouw die de Communistische Partij in leven hield in haar moeilijkste jaren.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd in Jacobin.