Over de standbeelden van Leopold II is al veel inkt – en rode verf – gevloeid, maar hun betekenis blijft omstreden materie. Een cultuurhistorische analyse verduidelijkt hun symbolische gewicht.
De Koning verschijnt bij dageraad, met roodgekleurde handen. Scharlakenrode tranen lijken in zijn ogen te branden en glijden langs zijn wangen naar zijn baard. Op de flank en de romp van zijn paard staan de woorden “Racisme” en “BLM” in het geel geschilderd, terwijl op zijn borst in het wit “Pardon” staat. In Brussel zijn betogers van Black Lives Matter voor het standbeeld van Leopold II op het Troonplein bijeengekomen om te eisen dat het eindelijk zou worden neergehaald.
In 1986, na soortgelijke protesten in Birmingham, maakte John Akomfrah het filmessay Handsworth Songs, waarin een zin wordt uitgesproken alsof hij in de tijd is blijven hangen: “Er is geen geschiedenis in de rellen, alleen de geesten van andere geschiedenissen.” In juni 2020 roepen de betogers opnieuw de geesten van onbekende geschiedenissen op, spreken hun namen uit en maken hun spookachtige aanwezigheid weer zichtbaar. We kunnen ons deze geesten voorstellen als een Aeschyluskoor dat deze regels zingt uit Adrienne Rich’s “What Kind of Times Are These”:
Dit is nergens anders dan hier,
ons land dat dichter bij zijn eigen waarheid en angst komt
zijn eigen manieren om mensen te doen verdwijnen.1
Overal ter wereld worden we opgeroepen om de geesten van onze geschiedenis te herkennen en de manieren waarop we ze laten verdwijnen. In België krijgt deze opdracht gestalte tegen de achtergrond van de zestigste verjaardag van de onafhankelijkheid van de Democratische Republiek Congo, waardoor het rode pigment van de handen van Leopold II een bijzondere tint krijgt.
De eisen van de betogers lokken verschillende reacties uit. Sommigen maken er bezwaar tegen dat de standbeelden zouden worden verwijderd zonder debat. Velen beweren dat dit zou neerkomen op het uitwissen van de geschiedenis.
Maar hoe leren we geschiedenis? De imposante fysieke aanwezigheid van een monument geeft het nog geen pedagogische waarde. Lesgeven vereist nieuwsgierigheid, edelmoedigheid en dialoog. Een monument dicteert, intimideert en legt op. In Art and Revolution belicht John Berger het sociale karakter van de beeldhouwkunst, dat door een op het private en fragmentarische gerichte cultuur wordt onderschat. Als statische, driedimensionale structuur lijkt het standbeeld zich volledig af te zetten tegen de ruimte eromheen. De onbeweeglijke aanwezigheid van de monumentale figuur vertaalt zich in een impliciete belofte van continuïteit: “Het zal de tand des tijds doorstaan zoals het de ruimte weerstaat.” Een standbeeld is een zuiver metaforische structuur, vervolgt Berger, waarvan de enige functie “is de ruimte zo te gebruiken dat ze betekenis krijgt.”2 Een monument blijft dus bestaan zolang het publiek de betekenis ervan erkent. Sociale veranderingen, eerder dan het louter verstrijken van de tijd, doen standbeelden vallen. Ze omverwerpen is erkennen dat de veronderstellingen van het verleden niet langer geldig zijn en dat er een nieuwe belofte moet worden gedaan, waarin de huidige waarden van de samenleving in relatie tot haar toekomst worden uitgekristalliseerd.
De bezorgdheid over het uitwissen van de geschiedenis mag niet over het hoofd worden gezien. Integendeel, het standbeeld van Leopold II kan door zijn locatie en materiële kenmerken als uitgangspunt dienen voor een historisch onderzoek naar de praktijken en instellingen van het koloniale verleden en hun huidige vertakkingen, en zo de weg vrijmaken voor toekomstige vormen van contestatie.
Het Congo van Leopold
Gezeten op een paard met gebogen nek, overziet Leopold II de ruimte voor hem. Het monument projecteert het beeld van een vooruitziende held. Volgens het verhaal dat na zijn bewind werd ontwikkeld en gecultiveerd, begiftigde de tweede koning van België zijn jonge en kleine land met visie en ambitie.
Na de Napoleontische oorlogen worden deze grotendeels katholieke provincies overgedragen aan de protestantse Nederlandse koning, Willem I, prins van Oranje-Nassau. In 1830 komen zij in opstand en winnen Britse steun voor hun onafhankelijkheid, op voorwaarde dat zij de keuze van Lord Palmerston voor Leopold I, een afstammeling van Saksen-Coburg, als monarch aanvaarden. Tijdens het bewind van Leopold I genereert het begin van de industriële revolutie in België hoge rendementen voor de Generale Maatschappij, de nationale bank van het land, waarvan de koning een van de belangrijkste aandeelhouders is.3 In de jaren 1840 ontwikkelen de Belgische ondernemingen zich sterk in de steenkoolwinning, de metallurgie, de textielindustrie en de spoorwegen en zoeken naar afzetmarkten in het buitenland.
Monumenten omverwerpen is erkennen dat de veronderstellingen van het verleden niet langer geldig zijn en dat er nieuwe beloftes moeten worden gedaan.
Als opvolger van zijn vader begint Leopold II in 1865 aan de opbouw van een imperium dat België op gelijke voet met zijn buren zou brengen. Hij voert zijn plannen uit onder het mom van een wetenschappelijk en humanitair doel en richt met de hulp van generaal Albert Thys verschillende internationale organisaties op. In 1876 nodigt Leopold een groot aantal wetenschappers en filantropen uit Europa en de Verenigde Staten uit voor een geografische conferentie in Brussel om de “exploratie en beschaving” van het hart van Afrika te bevorderen. Ten tijde van de koloniale wereldrijken heeft het Congobekken zijn onafhankelijkheid behouden, mede dankzij de dichte jungle en het felle lokale verzet. In Londen is men het erover eens dat de regio het koloniseren niet waard is, en de Britse penetratie blijft beperkt tot handelsposten, consulair personeel, missionarissen en ontdekkingsreizigers-journalisten zoals H.M. Stanley, die sensationele artikels publiceren over de wreedheden die in de Tropen worden begaan.
In 1879 richt Leopold de Association Internationale du Congo (AIC) op en huurt Stanley en anderen in om de regio af te struinen en dorpshoofden met behulp van goedkope geschenken te overhalen “verdragen” te ondertekenen, waarmee ze grondgebied aan de AIC overdragen. Ondertussen krijgt Leopold diplomatieke steun van Washington, Londen, Berlijn en Parijs voor zijn project — het verenigen van deze gebieden in een nieuwe staat, die hij van plan is te leiden. Op de Conferentie van Berlijn van 1884-85 verkrijgt Leopold internationale erkenning voor de AIC, die wordt omgedoopt tot de Onafhankelijke Congostaat. In ruil daarvoor belooft hij vrije toegang tot de handel in zijn nieuwe domein, dat tweeënhalf miljoen vierkante kilometer beslaat. De conferentie, bijeengeroepen door Bismarck om de stormloop op Afrika te formaliseren door de ongebreidelde winning van en handel in de rijkdommen ervan te garanderen, belooft “de voordelen van de beschaving aan de inheemse stammen” te brengen en een einde te maken aan de slavenhandel.4
Het standbeeld van Leopold II op het Troonplein doet denken aan dat van van de 11e eeuwse kruisvaarder Godfried van Bouillon, opgericht in 1848 aan de andere kant van het Koninklijk Paleis. De symmetrie is opzettelijk: de slavendrijvers van Zanzibar van de 19de eeuw zijn Arabische moslims, aan wier barbaarsheid de christelijke Europeanen een einde moeten maken. Het religieus getinte argument tegen de slavernij dat wordt gebruikt om het kolonialisme te rechtvaardigen, is gebaseerd op racistische vooroordelen. Leopold verschijnt als een visionaire filantroop die de slavenhandel ging uitroeien en de Congolezen materiële vooruitgang en geestelijke verlossing ging brengen. In feite zal hij zelf Zanzibaris in dienst nemen om de rangen van zijn Force Publique te vullen.
Ten westen van het Troonplein en ten zuiden van het Koninklijk Paleis wordt de driehoek rond de Brederodestraat het centrum van een labyrint van banken en holdings die in de Congo-Vrijstaat en tijdens de koloniale periode enorme fortuinen vergaren, onder toezicht van een hecht netwerk van beheerders die in meerdere raden zetelden. Leopold zet een ingenieus systeem van trustfondsen en dotaties op om zijn privévermogen te vergroten en zijn uitvoerende macht te versterken, vrij van parlementair toezicht, zelfs wanneer de vraag van het volk naar democratische hervormingen toeneemt.5 Leopold heeft een monopolie op de exploitatie van ivoor en rubber in de Congo-Vrijstaat en verleent concessies aan particuliere ondernemingen (waaronder Anversoise en de Anglo-Belgian India Rubber Company, ABIR) waarin hij ook aandelen heeft. De exploitatie neemt toe in de jaren 1890, wanneer de groei van de auto-industrie de vraag naar rubber doet stijgen. De hoge productiequota worden gecontroleerd door de Force Publique, die de bevolking terroriseert met groepsverkrachtingen, standrechtelijke executies en verminkingen — waaronder de beruchte afgehakte handen.6
Als opvolger van zijn vader begint Leopold II in 1865 aan de opbouw van een imperium dat België op gelijke voet met zijn buurlanden zou brengen.
In Brussel omvatten de grote stadsprojecten van de “Koning-Bouwheer” een uitbreiding van het koninklijk paleis en de aanleg van het “Jubelpark” ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag van het land. De brede met bomen omzoomde lanen geven een beeld van de immense fortuinen die zijn opgebouwd dankzij de in Congo verworven rijkdom. Achter deze verfijnde façades schuilen de schrikbeelden van koloniale uitbuiting: gezinnen uiteengereten tussen rubberlianen, olifanten gedood voor ivoor. Een van de parels van de Brusselse Art Nouveau is een huis ontworpen door Victor Horta voor Edmond van Eetvelde, Leopolds gevolmachtigde in Congo.
In de voet van het standbeeld op het Troonplein staat gebeiteld:
Leopoldo II
Regi Belgarum
1865-1909
Patria Memor
De afgekorte Latijnse zin “Het vaderland gedenkt” wordt ook gegraveerd op gedenktekens en medailles ter ere van de strijders van de Grote Oorlog. Het standbeeld wordt in 1926 ingehuldigd door Leopolds opvolger, Albert I, net als verschillende monumenten die in het interbellum worden opgericht om de vorst in ere te herstellen.
Het verzet tegen het Congobeleid van Leopold II groeit: Belgische bedrijven zijn ongelukkig omdat ze door het monopolie van de Kroon buitenspel zijn gezet, de Britten verliezen hun geduld met de handelsbeperkingen en de berichten van E.D. Morel en Roger Casement over de wreedheden wekken humanitaire verontwaardiging op. Dat alles dwingt Leopold II zijn privédomein op te geven. In 1908 wordt Congo een Belgische kolonie.7
Volgens de nationale mythologie slaat het Belgische bewind een nieuwe bladzijde om. Met een pers die grotendeels als spreekbuis van de regering fungeert, wordt het beschreven als een rechtvaardige kolonisatie. Dit idee van zelfgenoegzaamheid wordt belichaamd door het gedenkteken voor generaal Thys bij de ingang van het Jubelpark. Het beeld, “Het Belgische genie dat Congo begeleidt”, stelt een klassieke godin voor die de weg wijst naar een Afrikaanse vrouw met blote borsten, die een hoorn van overvloed draagt en haar Belgische gids met toewijding aankijkt.
Op het voetstuk hangt een klein plaatje: “Het koper en tin in dit beeld komen uit Belgisch Congo. Ze werden ter beschikking gesteld door de Union Minière du Haut-Katanga.” UMHK is een joint venture tussen de Société Générale, het parastatale Comité Spécial du Katanga en de Britse onderneming Tanganyika Concessions Limited, die wordt opgericht om het in Katanga, een gebied in het zuidoosten van Congo, ontdekte kopererts te exploiteren. De mijnbouw — koper, zink, radium, mangaan — vormt de kern van de koloniale economie en wordt bijzonder belangrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog. “Little Boy”, de atoombom die op Hiroshima wordt gegooid, is gevuld met uranium dat in Shinkolobwe, Katanga, wordt gedolven; meer dan duizend ton van dit uitzonderlijk rijke erts ligt opgeslagen op Staten Island als onderdeel van het Manhattan Project. Vandaag de dag worden de conflicten in Kivu nog steeds gevoed door mineralen, rond de kobalt- en coltanmijnen, waar zowel kinderen als volwassenen onder erbarmelijke omstandigheden werken om de grondstoffen voor mobiele telefoons en elektrische auto’s te leveren.
Naast UMHK exploiteert Forminière, met een aanzienlijk blok Amerikaanse aandeelhouders, hout, diamanten, goud en zilver, en BCK, Compagnie du chemin de fer du bas-Congo au Katanga, verbindt de mijngebieden en Leopoldstad met elkaar.8 In een klassieke koloniale landroof krijgen de spoorwegen grote stukken land die als “braakliggend” worden beschouwd, met de rechten om de ondergrondse mineralen te exploiteren. Tussen 1909 en 1931 wordt meer dan 2000 kilometer spoorlijn aangelegd, wat de weg vrijmaakt voor de winningsindustrieën om het bos te vervangen door mijnen en plantages: koper, tin, katoen, palmolie en cacao. In 1911 verleent de Belgische regering een concessie van bijna een miljoen hectare aan William Lever, een Engelse industrieel. De Huileries du Congo Belge van Lever beroven dorpelingen van hun traditionele landerijen en dwingen hen, onder het gezag van de Force Publique, palmolie te winnen voor de productie van Sunlight-zeep, zodat Lever de winsten kan vergaren die de multinational Unilever zullen voeden.9
Net zoals ten tijde van het belastingparadijs van Leopold II worden ook nu nog van belastingparadijzen gebruik gemaakt om hout en mineralen uit het Ituri-regenwoud over de grens te verschepen, waardoor de huidige ecologische ramp nog groter wordt. Waar ooit de rubberlianen groeiden, blijft het bos verdwijnen, waardoor op de eerste plaats de lokale bevolking wordt getroffen — en vervolgens, de talloze inheemse gemeenschappen die het meest worden bedreigd door de opwarming van de aarde.
Ik zal u niet vertellen waar de plaats is, de donkere mazen van het bos
waar ze de smetteloze strook licht ontmoeten —
spookachtige kruispunten, paradijs van verrotte bladeren:
Ik weet al wie het wil kopen, verkopen, laten verdwijnen.
In 1956 wordt het standbeeld van Leopold II op het Troonplein bezocht door Patrice Lumumba, die op studiereis is in België. Wanneer hij twee jaar later naar Brussel terugkeert voor Expo 58, stoort hij zich aan de vernederende reconstructie van een inheems dorp in het Congolese paviljoen. In december 1958 wordt hij afgevaardigde naar de Pan-Afrikaanse Volksconferentie in het pas onafhankelijke land Ghana, waar hij sterk beïnvloed wordt door Frantz Fanons oproep tot verzet tegen koloniale onderdrukking. In januari 1959 breken in Congo demonstraties uit tegen het Belgische bewind, waardoor de autoriteiten gedwongen worden vaart te zetten achter de vorming van een Congolese overgangsregering, waarvan ze de touwtjes in handen zouden houden. Lumumba’s Mouvement Nationale Congolais zorgt voor een verrassing door bij de verkiezingen van mei 1960 de grootste partij te worden, ondanks de manipulaties.
In zijn toespraak ter gelegenheid van de Onafhankelijkheidsdag, 30 juni 1960, brengt Lumumba hulde aan de strijd van het Congolese volk, een strijd “met tranen, vuur en bloed”, “die een einde maakte aan de vernederende slavernij die [hun] werd opgelegd”: dwangarbeid, honger, gebrekkige kleding en huisvesting, dagelijks onrecht en vernedering. Hij herinnert aan degenen die door de kolonisatoren werden vervolgd vanwege hun politieke overtuigingen, die door de kolonisatoren werden verbannen uit hun geboorteland, die werden gedood of in de gevangenis werden gegooid⸱, en kondigt aan dat zijn regering zich zal inzetten voor een nieuwe sociale en economische orde, zodat “de grond van [het] geboorteland werkelijk ten goede zal komen aan zijn kinderen”.
De Belgische autoriteiten nemen maatregelen om de economische controle over de kolonie te behouden.10 Onder druk van de UMHK stuurt de geheime dienst aan op de afscheiding van Katanga en Kasai en nemen Belgische troepen de controle over de luchthavens van het land over. De VN blijft doof voor de smeekbedes van Lumumba om hem te helpen.11 Het hoofd van de CIA, Allen Dulles, telegrafeert dat de eliminatie van Lumumba “absolute prioriteit” heeft. De Belgische minister van Afrikaanse Zaken roept op tot zijn “definitieve uitschakeling”. Op 1 december 1960 wordt Lumumba gevangengenomen. Op 17 januari 1961 wordt hij overgebracht naar Katanga en tijdens een operatie onder gezamenlijk toezicht van Belgische ambtenaren en de Congolese legertroepen van kolonel Mobutu gemarteld en doodgeschoten.12 Mobutu komt aan de macht na een gewelddadig interregnum; hij regeert meer dan dertig jaar en promoot de nationale trots terwijl hij de bevolking blijft plunderen.
Lumumba’s naam vervoegt de eindeloze lijst van doden die over het hele continent zal galmen: Félix-Roland Moumié, Louis Rwagasore, Mehdi Ben Barka, Eduardo Mondlane, Amílcar Cabral, Steve Biko, Thomas Sankara, Ken Saro-Wiwa. Anderen, zoals politiek activiste Andrée Blouin, een prominent lid van Lumumba’s kabinet, en Léonie Abo, schrijfster, Simba-rebel en echtgenote van Pierre Mulele (die door Mobutu was doodgemarteld), worden gedwongen het land te ontvluchten. De westerse mogendheden en hun marionettenregeringen zijn opmerkelijk consequent in het elimineren van het verzet.
Er is een plaats tussen twee groepen bomen waar het gras de heuvel op groeit
en de oude revolutionaire weg breekt in schaduwen
nabij een ontmoetingsplaats, verlaten door de vervolgden
die tussen die schaduwen verdwenen.
Lumumba’s geest hangt boven De verworpenen der aarde, het boek dat Fanon schrijft na de moord op zijn kameraad. Voor Fanon is de wereld die het imperialisme heeft doen ontstaan “gecompartimentaliseerd, manicheïstisch, versteend”, een “wereld van standbeelden”: “het standbeeld van de generaal die de verovering leidde, het standbeeld van de ingenieur die de brug bouwde. Een zelfingenomen wereld, waar verstening de ruggengraat verplettert van degenen die al door de zweep zijn getekend’” “De kolonist schrijft de geschiedenis”, merkt Fanon op. Hij “verwijst voortdurend naar de geschiedenis van zijn metropool”, waarvan hij “het verlengstuk” is.13
“Little Boy”, de atoombom die op Hiroshima wordt gegooid, is gevuld met uranium dat in Shinkolobwe, Katanga, werd gedolven.
Maar terwijl de kolonisator de geschiedenis van zijn natie schrijft, wist hij die van het land dat hij plundert uit. Chinua Achebe legt dit patroon vast in het bijtende einde van Things Fall Apart, waar de districtscommissaris zijn eigen verhaal projecteert op de gedachten, woorden en rituelen van de Igbo’s: “Hij had de titel van het boek al gekozen, na rijp beraad: De pacificatie van de primitieve stammen van de Neder-Niger”. De Belgen catalogiseren de stenen, vogels en vlinders van Congo en delen de bevolking in volgens etnische categorieën, zoals een winkelier zijn voorraad inventariseert, ongevoelig voor andere vormen van kennis.14
Een groep Franse surrealisten hekelt de koloniale tentoonstelling van 1931 in Parijs omdat ze “de burgers van de metropool het bewustzijn van huiseigenaars geven zodat ze zonder verpinken de echo van schietpartijen in de verte aanhoren.”15 Objectivering wordt ten onrechte verward met objectiviteit; het “koloniale feit” wordt vanzelfsprekend, een geaccepteerde waarheid die de internationale opinie beïnvloedt.
Het standbeeld bevestigt dit discours van overheersing, als een vlag geplant op het plein. De monumenten in onze straten zijn een typisch westerse en patriarchale manier van herdenken: militaire triomf is in steen gebeiteld, gebeurtenissen zijn bevroren in een hiërarchie van vormen. Historische verhalen die de monarchie of het keizerrijk verheerlijken als uitdrukking van nationale identiteit begraven taalkundige en sociale breuklijnen onder nostalgische herinneringen aan een illusoire grootsheid. Evenzo zou het voorstel van sommigen om de context samen te vatten op een plaatje, de illusie in stand houden dat de kolonisatie een voorbijgaand fenomeen is, veilig beperkt tot een voetnoot.
Deze rigide opvatting van nationale geschiedenis en erfgoed heeft lang de inhoud en de vormen van kennis bepaald die in het Belgische onderzoek en onderwijs overheersen. Al tientallen jaren leggen onderzoekers de erfenis van Leopold II en de duistere aspecten van de koloniale overheersing bloot, maar de reactie is heftig. Wanneer Daniël Vangroenweghe in 1985 zijn vernietigende Red Rubber publiceert, dringen prominente leden van het bedrijfsleven er bij de minister van Onderwijs op aan zijn “gedrag” te onderzoeken. De voormalige koloniale bestuurder Jules Marchal voelt zich gedwongen zijn bevindingen onder een pseudoniem te publiceren. De archieven van de Congo-Vrijstaat werden door Leopold II verbrand, en de toegang tot die van de koloniale periode wordt lange tijd beperkt.
Zelfs vandaag nog leren Belgische kinderen over Leopold II als “de Koning-Bouwheer”. Tieners bestuderen uitvoerig de Karolingische dynastie en de Très Riches Heures du Duc de Berry, maar verlaten de school vaak zonder enige kennis van de gruwelijke misdaden die in Congo zijn gepleegd. Het gaat er niet om leraren de schuld te geven of individuele schuldigen aan te wijzen, maar om onze collectieve verantwoordelijkheid te erkennen. Kritisch leren over koloniale geschiedenis zou een politieke prioriteit moeten zijn, waarbij de curricula moeten worden herzien en pedagogische hulpmiddelen moeten worden verspreid.
De ruïnes vergroenen
Het openbare debat is belangrijk, en de initiatieven die het Parlement van het Brussels Gewest en de Kamer in de zomer van 2020 hebben aangekondigd, moeten worden verwelkomd. Maar het debat begon jaren geleden: voordat de machthebbers bereid waren te luisteren, laat staan te reageren. Verenigingen als BAMKO-CRAN, Bruxelles Panthères en het Collectif Mémoire Coloniale et Lutte contre les Discriminations hebben de aanwezigheid van koloniale iconografie in de openbare ruimte aangevochten, evenals systematische discriminatie bij politie, huisvesting en werkgelegenheid. Sommige verzoeken werden gedeeltelijk ingewilligd, de meeste werden genegeerd.
Activisten hebben ook het debat aangemoedigd door artistieke creaties, door het retorische aspect van standbeelden te erkennen, maar ze ook te zien als plaatsen van performance en interactie. Kunst als verzet neemt vaak de dominante taal over om de grammatica ervan te verstoren. Zo verdraait en vervormt de jazz muzikale conventies door syncopen en improvisatie. In Petit pays vertelt Gaël Faye over zijn ballingschap uit zijn land en zijn jeugd, zijn “sensaties zonder repatriëring”, in een slam waarin tempo en talen samensmelten. Zijn viscerale bewustzijn van geweld, geboren uit de intieme ervaring van de Burundese en Rwandese genocides, wordt weerspiegeld in zijn rijmen en ritmes. Tot slot draait Baloji de zin “Dit alles zal ons Congo niet teruggeven” om en scandeert: “Ça ne vous rendra pas le Congo”.
Evenzo worden dominante verhalen verstoord door visuele interventies. De bloedrode verf die regelmatig op de standbeelden van Leopold en zijn generaals verschijnt, dateren van lang voor de protesten van juni 2020. In 2004 zagen betogers in Oostende de hand af van een Congolese man op een monument met het opschrift “De Congolezen danken Leopold II voor de bevrijding uit de Arabische slavernij.” De gemeenteraad besluit de hand niet te vervangen. In januari 2018 verdwijnt een buste van de koning uit het Dudenpark in Vorst. De Association citoyenne pour un Espace public décolonial (ACED) eist de “ontvoering” op. Twee dagen later verschijnt er een nieuwe Leopold op de sokkel, waarbij de imposante stenen figuur is vervangen door een replica van vogelzaad. Het gebaar is bijna spiritueel: al deze onbuigzame macht opgelost in een vluchtige terugkeer naar de natuur.
Terwijl Lumumba de VN smeekt om hem te helpen, telegrafeert het hoofd van de CIA, Allen Dulles, dat zijn eliminatie “absolute prioriteit” heeft.
Het jaar daarvoor ontwerpt een groep Brusselse studenten alternatieven voor het monument op het Troonplein. In één voorstel wordt het standbeeld omringd door een mengeling van giftige en geneeskrachtige planten, waarvan de groei zou leiden tot de verdwijning van de koning. Dit project roept Derek Walcott’s meditaties over de koloniale erfenis van raciale wreedheid in het Caribisch gebied, gekenmerkt door “een afwezigheid van ruïnes”, op. In “The Royal Palms,” in plaats van de “heroïsche paleizen / verstrikt tussen groene wijnstokken,” vinden we de lijken van inheemse en geknechte volkeren, verdreven van de kusten van hun voorouders, een gedwongen ballingschap in tijd en ruimte. Walcott schrijft:
Als kunst is waar de grootste ruïnes zijn,
zit onze kunst in de ruïnes die we zijn geworden,
U zult in deze groene en verlaten plaatsen geen
steen vinden die ons zijn naam waardig vond.16
Het standbeeld van Leopold met groen laten begroeien heeft zowel een archeologisch als botanisch aspect, die resoneert met het “Pardon” dat in juni 2020 op het hart van de koning is geschilderd. Dergelijke artistieke interventies herstellen onze verhouding tot de geschiedenis, verweven met het collectieve geheugen, door de betekenis van de ruimte in vraag te stellen en waarden aan te bieden die gecultiveerd moeten worden. Culturele creatie is een politieke actie, waarbij plaatsen worden gesmeed waar mensen samenkomen om de stad die we samen zouden kunnen bewonen, opnieuw te verbeelden.
Handsworth Songs eindigt met een mysterieuze bezwering:
[Deze woorden zijn] voor hen voor wie de geschiedenis niet vriendelijk is geweest.
Voor degenen die de wreedheden van de politisering hebben meegemaakt
Laat hen getuigen van de idealen die mettertijd geboren zullen worden in de hoop
Laat ze mettertijd getuige zijn van het proces waarbij de levenden de doden veranderen in wapenbroeders.
De demonstraties in Brussel waren een eerbetoon aan deze persoonlijke en collectieve verhalen van geweld en verzet. Velen hebben deze daden van solidariteit verminderd tot louter uitingen van trans-Atlantische verontwaardiging. In het Europese discours gaat de neiging om racistisch
geweld in het buitenland te verguizen gepaard met een onvermogen om het thuis aan te pakken en zelfs te erkennen, waardoor het de vorm aanneemt van een vreemd, verwrongen spiegelbeeld van het Amerikaanse exceptionalisme.
Maar ook in Europa worden etnische en religieuze groepen gemarginaliseerd en uitgesloten. De xenofobe verhalen dringen door in onze politieke retoriek. De Middellandse Zee verzwelgt vluchtelingen op de vlucht voor oorlog en de uitdijende woestijn, terwijl Frontex toekijkt — of hen actief terugdringt. Van het Troonplein tot aan de imposante gebouwen van de Europese Unie herinneren de versregels van Rich ons hieraan: “Dit is nergens anders maar hier, waar we onze eigen manieren hebben om mensen te laten verdwijnen.”
Dit artikel werd geschreven in 2020 en verscheen oorspronkelijk in New Left Review 127, jan-feb 2021.
Footnotes
- Adrienne Rich, “What Kind of Times Are These,” in Dark Fields of the Republic: Poems 1991-1995 , New York 1995. Het gedicht reageert op de openingsregels van Bertolt Brecht’s “An die Nachgeborenen” (1938): “Was sind das für Zeiten, wo / Ein Gespräch über Bäume fast ein Verbrechen ist / Weil es ein Schweigen über so viele Untaten einschließt!” (“Wat zijn dit voor tijden, waar / praten over bomen bijna een misdaad is / Omdat het inhoudt over zoveel misdaden te zwijgen! “) De verzen van Rich komen overal in dit essay voor en ondersteunen het onderzoek naar de politiek van plaats.
- John Berger, Art and Revolution: Ernst Neizvestny and the role of the artist in the U.S.S.R., Londen, Weidenfeld & Nicolson, 1969.
- De Société Générale, opgericht als investeringsbank door Willem I, speelde een centrale rol in de Belgische economie. Na haar fusie in 1928 met de Banque d’Outremer controleerde de Société Générale ongeveer 70% van de economie van Belgisch Congo. Nadat na de krach van 1929 de wet de splitsing van de gemengde banken had opgelegd, bracht de Generale Maatschappij in 1934 haar bankactiviteiten onder in een nieuwe dochteronderneming, Banque de la Société Générale de Belgique, later Générale de Banque, die later Fortis werd, nu onderdeel van BNP Paribas. De Société Générale bleef een machtige industriële en financiële holding, actief in een groot aantal sectoren, waaronder kolen, staal, chemie en transport. In 1998 werd Société Générale na een tienjarige saga overgenomen door de Franse onderneming Suez-Lyonnaise des Eaux, nu ENGIE.
- De militaire bezetting van de Swahili-kust door Keizerlijk Duitsland aan het eind van de jaren 1880, waarbij het lokale verzet tegen de activiteiten van de Duitse Oost-Afrikaanse Compagnie werd neergeslagen, werd volgens de Duitsers zelf uitgevoerd om de slavernij in de regio af te schaffen.
- Banque Lambert, de privébank van Leopold, fuseerde in 1975 met Banque de Bruxelles tot BBL, die in 1998 de Belgische dochteronderneming werd van de Nederlandse multinational ING Groep. Het hoofdkantoor bevindt zich in de Marnixlaan en kijkt uit op het standbeeld van de koning op het Troonplein.
- David Van Reybrouck, Congo. Een geschiedenis, De Bezige Bij, 2010.
- In het kader van het noodlottige Verdrag van Versailles breidde België in 1922 zijn Afrikaanse rijk uit met een mandaat van de Volkenbond om een deel van de voormalige Duitse gebieden te besturen (Deutsch-Ostafrika) in het gebied van de Grote Meren, nu Rwanda en Burundi.
- Deze drie bedrijven werden in 1906 door Leopold opgericht via de Société Générale. Hun kapitaal wordt in verschillende vormen voortgezet, via fusies, overnames en de verkoop van activa. Forminière werd in 1966 ontbonden, maar richtte voor haar activiteiten buiten Congo de dochteronderneming Interfor op, die later Indufor werd. In 1968 werd een deel van de activa van UMHK opgeslorpt door SG en werd Union Minière, nu Umicore. In mei 2019 ondertekende Umicore een langetermijnovereenkomst met het Brits-Zwitserse Glencore voor de levering van kobalthydroxide uit zijn mijnen in Katanga voor gebruik in autobatterijen.
- De afstammelingen van de dorpelingen die honderd jaar eerder door Lever werden verdreven, vechten nog steeds voor hun recht om hun land te bewerken. Het landbouwbedrijf Feronia kocht naar verluidt in 2009 100.000 hectare, nadat het bij westerse ontwikkelingsbanken 100 miljoen dollar aan ESG-leningen (milieu, maatschappij en bestuur) had opgehaald, met de belofte het gebied nieuw leven in te blazen. In feite werden niet alleen beloften van ontwikkelingsprojecten niet nagekomen, maar zou het bedrijf ook giftige stoffen op het land hebben gedumpt. De dorpelingen die protesteerden werden zonder aanklacht gearresteerd en opgesloten in Kisangani, 320 km verderop. Na vijf maanden gevangenis werd hun vrijlating aangeboden op voorwaarde dat zij hun klachten tegen het bedrijf zouden intrekken. Zie World Rainforest Movement , Action Alert! Immediate release of villagers in the DR Congo imprisoned on false charges related to a land conflict with Feronia Inc., 11 februari 2020.
- Ludo De Witte, De moord op Lumumba , trans. Ann Wright en Renée Fenby, Londen en New York, Verso, 2001; recensie door Linda Melvern in “Dispatching Lumumba,” New Left Review 11, sept-okt 2001.
- Een van de doelen was om kort voor de onafhankelijkheid de economische controle veilig te stellen. Op 17 juni 1960 mochten bedrijven die in Congo actief waren zich naar Belgisch recht laten registreren, wat UMHK zeven dagen later deed door haar hoofdkantoor naar Brussel te verplaatsen. Op 27 juni ontbond het parlement het Comité spécial du Katanga, een parastatale met een meerderheidsbelang in UMHK. Als met een goocheltruc werden de schulden uit de koloniale tijd overgedragen aan de nieuwe onafhankelijke staat, om onder Mobutu uit te groeien tot de huidige onbetaalbare staatsschuld van de DRC.
- Dag Hammarskjöld probeerde uiteindelijk tussenbeide te komen, maar kwam om bij een vliegtuigongeluk toen hij in september 1961 op weg was om over een staakt-het-vuren te onderhandelen.
- Frantz Fanon, Les damnés de la terre, Parijs, La Découverte, 2002 [Parijs, François Maspero, 1961].
- Colette Braeckman, “Jean Omasombo: ‘Je l’affirme, en 1960, le Congo a été assassiné. Il n’y avait plus rien”, Le Soir , 21 juni 2020.
- Louis Aragon et al., Ne visitez pas l’Exposition Coloniale , Parijs 1931.
- Derek Walcott, “The Royal Palms”, London Magazine, februari 1962.