In een aantal Europese landen zit authentiek links in de lift en rijzen er vragen over regeringsdeelname. Maar het kader van de Europese Unie met haar verdragen en dictaten past bij zo’n linkse regeringsdeelname als een tang op een varken.
Het is al decennialang zo dat de sociaaldemocratie de Europese Unie mee regeert. Ze heeft de pen vastgehouden voor de hardste besparingsverdragen. Links van de sociaaldemocratie liggen de zaken anders. De pijnlijke ervaring van het Griekse Syriza, dat met het eindeloze besparingsbeleid probeerde te breken, stelt links voor de vraag: welk Europees programma. In hun kiesprogramma zetten het Duitse Die Linke en de Spaanse lijst Unidos Podemos in op forse hervormingen van de Unie. Volgens Jean-Luc Mélenchon moet Frankrijk uit de Europese verdragen stappen, wil het af van het besparingsbeleid en wil het openbare investeringen mogelijk maken. In België houdt de PVDA, die in het zuiden van het land in opiniepeilingen 20 % haalt, een alternatief beleid binnen het kader van de Europese dictaten voor onmogelijk. “Geen regeringsdeelname om de pensioenleeftijd te verhogen of openbare diensten te liberaliseren”, vindt voorzitter Peter Mertens.
Dat is niet naar de zin van de sociaaldemocratie. Ook vandaag nog weigert het gros van de sociaaldemocraten de Europese besparingsverdragen in vraag te stellen. De Portugese socialisten verdedigen ze. De Duitse kanselierskandidaat Martin Schulz, voormalig Europees parlementsvoorzitter, ademt eurocratie. In Franstalig België heeft de PS kritiek op de PVDA; ze heeft het over een ‘drogreden’ om de verantwoordelijkheid niet op te nemen. Zich inspirerend op Portugal is volgens Wim Vermeersch, de directeur van het sociaaldemocratische tijdschrift Sampol, “een links beleid, gericht op groei, werkgelegenheid en strijd tegen ongelijkheid perfect compatibel met de Europese begrotingsdoelstellingen”.1
Zijn die Europese verdragen een obstakel voor linkse politieke partijen of niet? Moeten ze ja dan nee weg, indien linkse partijen hun programma willen uitvoeren? Het zijn sleutelvragen.
In de Unie is één op de tien werkenden arm. In Duitsland is in één decennium het cijfer van de working poor verdubbeld. De opgesmukte officiële statistieken geven aan dat één jongere op de vijf in de eurozone geen werk heeft. In bepaalde landen is dat één op de twee. Tussen 2011 en 2014 verlieten een half miljoen Portugese werknemers hun land. 1,2 miljoen Polen trokken naar West-Europa. In Frankrijk leven 9 miljoen Fransen, onder wie 3 miljoen kinderen in armoede. Italië telt 8,5 miljoen mensen in relatieve armoede. Enzovoort, enzovoort. Ondertussen zitten de allerrijksten op bergen geld. Het is weggestopt maar de PanamaPapers en de LuxLeaks brachten veel boven water. De geldberg waar het Europese grootbedrijf op zit, steeg tussen 2011 en 2014 van 750 miljard naar 3200 miljard euro.
De economische crisis blijft aanslepen, aan de klimaatverandering gebeurt weinig of niets. Daardoor groeit in het continent de groep van mensen, jongeren vooral, die een alternatief wensen. Zij willen niet zomaar een Europa dat een beetje minder asociaal of vervuilend zou zijn. Zij willen geen nieuwe carrosserie maar een nieuwe motor voor Europa. Daarom stemmen ze op radicale formaties in Spanje, Frankrijk, België …
- 1 Klimaat en openbare diensten in Europa
- 2 Openbare investeringen of besparingsverdragen
- 3 Besparingsdiscipline van het Europese Semester
- 4 Portugal is geen links gidsland
- 5 Buigzaamheid en ambitie
- 6 Verdragen versterken machtsverhoudingen
- 7 Een geloofwaardige strategie voor verandering
- 8 Een land in opstand als katalysator
Klimaat en openbare diensten in Europa
Soorten sterven uit, de oceanen verzuren, de ijskappen smelten, grondwater verdwijnt, woestijnen rukken op, steden zinken in zee: business as usual is geen optie meer. De klimaatcrisis heeft een alternatieve aanpak nodig. De economist James Galbraith schreef: “De aanpak van de klimaatverandering zal gepland worden door een openbare overheid met openbare macht, of zal weg gepland worden door privébedrijven wier prioriteiten in de verkoop van kolen, olie en benzineauto’s liggen.” De tweede optie is volgens Galbraith een keuze voor het einde van de wereld.
Shell, Total en Repsol profiteren rijkelijk van het quantitative easing programma van de Europese Centrale Bank
Wie het ecosysteem wil redden, moet de markt in vraag stellen. Een reddingsplan kan niet zonder openbaar vervoer van personen en goederen of zonder forse investeringen in stadsverwarmingsnetten. De energierevolutie zal de liberalisering van de energiemarkt moeten terugdraaien. Het Emissions Trading System, de markt waar bedrijven schone lucht kopen in plaats van hun eigen lucht te zuiveren, loopt spaak op speculatie en prijsschommelingen waarmee multinationals zich rijk rekenen. Wie zoals de sociaaldemocraten verdedigt dat zo’n omschakeling niet met het kader van de Europese Unie in aanvaring zal komen, neemt een loopje met de waarheid. Het is bekend dat het EU-beleid inzake energie grotendeels wordt meegeschreven door fossiele energielobby’s. Tussen 2014 en de klimaattop van Marrakesh in 2016 ontmoette Europees klimaatcommissaris Miguel Arias Cañete, die nota bene zelf twee petroleumbedrijven stichtte, eindeloos veel lobbyisten van de fossiele energie. Driekwart van zijn lobbymeetings betroffen ontmoetingen met de industrie.2
Een coalitie van ngo’s signaleert dat Shell, Total en Repsol hogelijk geprofiteerd hebben van het quantitative easing programma van de Europese Centrale Bank die effecten opkoopt om geld in de economie te pompen.3 Het Junckerplan en de Europese Investeringsbank schrikken niet terug voor investeringen in fossiele grondstoffen.
In 2006 verduidelijkte de Commissie dat vrijwel alle sociale diensten beschouwd moeten worden als economische activiteiten. Ze zette de deur wereldwijd open voor privébedrijven.
Net zo is het met de openbare dienstverlening gesteld. Alle Europese verdragen duwen richting liberalisering en privatisering ervan. De enkele artikels die formeel beloven “diensten van algemeen economisch belang” – de woordgroep “openbare diensten” kregen de verdragspartijen niet uit hun pen – te respecteren, vertaalden de Commissie en de lidstaten eenzijdig in liberalisering … van de spoorwegen, van de postdiensten, van de energieleveranciers, van de telecommunicatie. Formeel leggen de verdragen geen verbod op dat bedrijven in handen van de staat zouden zijn, maar ze moeten wel marktconform bestuurd worden. De concurrentie moet vrij en onvervalst zijn. En alles wat je doet zal door de instellingen beoordeeld worden: of het wel proportioneel is, of en hoe een openbaar monopolie in de vrije concurrentie past enzovoort. Wie dan voor openbaar spoorvervoer kiest, komt in aanvaring met de vier spoorwegliberaliseringen die de Commissie sinds 2007 doorvoerde. In 2006 verduidelijkte de Commissie dat voor haar “vrijwel alle diensten op sociaal gebied beschouwd kunnen worden als economische activiteiten” die allemaal onderworpen zijn aan de fundamentele economische vrijheden.4 Vrijheid om te concurreren dus. De Commissie zet de deur wijd open voor de privébedrijven.
Het is een structureel probleem. De Verdragen van Rome en Maastricht zetten de toon. De pagina’s staan bol van concurrentie en vermarkting. Iedereen beconcurreert iedereen.
Een interne markt maken heeft twee dimensies. Ten eerste gaat het om het verenigen van de kleinere nationale markten in één grote Europese markt, het opheffen van verschillen in regels die de vrije concurrentie hinderen. Uniforme regels inzake consumentenbescherming of sociale rechten maken het voor bedrijven eenvoudiger om te concurreren met lokale ondernemingen in andere lidstaten. Ten tweede gaat het ook om het vermarkten van zoveel mogelijk sectoren, ook van de postdiensten of de watervoorziening die tot voor kort buiten de marktwerking werden gehouden.
Titel 4, hoofdstuk 3 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, opvolger van het Verdrag van Rome, verplicht de openbare diensten te liberaliseren. Artikel 60 gaat nog verder: “De lidstaten spannen zich in om bij de liberalisering der diensten verder te gaan dan waartoe zij verplicht zijn op grond van de richtlijnen.” Of neem Artikel 101 tot 107 waar het verdrag de vrije mededinging, meer markt en strenge staatssteunregels te berde brengt. Zelfs openbare bedrijven moeten aan de regels van de mededinging onderworpen worden, lees je daar.
Besluit: of het nu over klimaat gaat of over dienstverlening, iedereen die een authentiek links beleid wil voeren, zal die verdragen, verordeningen en richtlijnen in vraag moeten stellen, tenzij zij/hij het eigen programma wil begraven.
Openbare investeringen of besparingsverdragen
Al blijf je binnen de marktlogica, dan nog kun je een botsing met het Europese kader niet vermijden. Elke duurzame en sociale politiek vergt dringende investeringen: in sociale woningen, voor woonisolatie, in scholen, in de gezondheidszorg, in duurzame energie. Het zijn investeringen waarvoor we gewoon niet op grote privébedrijven kunnen rekenen. Zij blijven als een kloek op hun berg cash zitten. En hier opnieuw is het Europese kader problematisch.
Ons land heeft een budgettair stabiliteitspact met als doelstelling in 2018 een evenwicht te halen voor de hele Belgische overheidssector. Dat is “een belangrijke uitdaging” voor lokale openbare investeringen, schrijft Belfius. Het verwijst daarbij naar de nieuwe boekhoudnormen van het European System of Accounts 2010, afgekort ESA 2010.5 Deze nieuwe normen maken niet langer een onderscheid tussen de gewone en buitengewone gemeenteboekhouding. Het gevolg is dat gemeenten in plaats van een lening voor een investering af te schrijven over meerdere jaren, dat bedrag volledig in het jaar van de lening moeten boeken. Dan zorgt zo’n lening natuurlijk al snel voor een volgens de Europese regels onaanvaardbaar onevenwicht in de begroting.
De concrete gevolgen blijven niet uit. “De investeringen van de lokale besturen beliepen in 2016 nog maar 3,1 miljard euro, tegen 4 miljard in 2012, een daling met bijna 30 %,” schrijft Belfius in zijn jaarlijks rapport over de lokale financiën.6 Het is geen detail, lokale investeringen maken een derde van de overheidsinvesteringen uit. Als die niet aangroeien, komen onderhoud en renovatie van de lokale infrastructuur in het gedrang.
Daar voegt het onderzoeks- en informatiecentrum CRISP nog een bezwarend element aan toe.7 Onder de oude boekhoudnormen van ESA 95 vonden gemeenten een achterpoortje in het opzetten van publiek-private partnerschappen. Helemaal openbaar ging immers nog nauwelijks. Het nieuwe ESA 2010 doet die achterpoort dicht door de definitie van ‘openbare administratie’ te verbreden: heel wat private bedrijven worden nu als openbare administratie gekwalificeerd. Dat bezorgde België volgens de Nationale Bank 70 miljoen euro begrotingstekort en 461 miljoen bijkomende openbare schuld.8 Infrastructuurprojecten als de aanleg van twee tramlijnen in Luik liepen vertraging op omwille van Europese kritiek op de wijze waarop het project in de begroting was opgenomen. Het plan voor de CITEO-maatschappij die gemakkelijker leningen zou kunnen aangaan voor investeringen in het Brusselse openbaar vervoer, werd zelfs helemaal afgevoerd.
Niet investeren is een verborgen schuld opbouwen. Want vroeg of laat is de infrastructuur toch aan herstelling toe. De hinderlijke Europese boekhoudregels zijn er niet zomaar gekomen. Ze passen perfect binnen het tweede luik van het Europese vermarktingsbeleid: de besparingen. Vermarkten is immers: de staat terugdringen.
Artikel 126 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie organiseert het toezicht op de twee beruchte cijfers van de EU: de openbare schuld van een lidstaat mag niet meer dan 60 % van het bbp bedragen en het begrotingstekort niet meer dan 3 %. Telkens opnieuw zijn deze twee regels gestemd door alle traditionele partijen, inclusief de groenen en sociaaldemocraten. Deze 60 % en 3 % zijn politieke keuzes. Ze houden economisch geen steek. Economisten hebben aangetoond dat het voor de groei niets uitmaakt of een schuld tussen 30 en 60 % ligt, dan wel tussen 60 en 90 of tussen 90 en 120 %.9
Besparingsdiscipline van het Europese Semester
Om te kunnen bijten heb je tanden nodig. Dat is waarom er ook sancties zijn gekomen binnen wat nu het Europees “economisch bestuur” heet, en dat beweert rond harmonisering en convergentie te draaien. De Maastrichtnormen die de weg effenden voor de komst van de euro, duwden totaal verschillende economieën als de Duitse en de Griekse in één keurslijf van lage inflatie, lage overheidsschuld en lage begrotingstekorten. Zo’n keurslijf was op Duitse leest geschoeid. En toen de euro van start moest gaan, stond de machtige Bundesbank model voor de op te richten Europese Centrale Bank. Alleen, zo’n keurslijf verstikt economieën zoals de Griekse. In plaats van harmonisering en convergentie namen de ongelijkheden toe. Gelijke regels voor verschillende economieën versterken ongelijke ontwikkeling.
De Europese Centrale Bank legde onder druk van Duitsland en in de traditie van de Bundesbank van meet af aan een hard monetaristisch regime op aan de mediterrane economieën – de Griekse en de Spaanse, maar ook de Franse – terwijl die gebaat zijn met een zachter muntbeleid. Bij de lancering van de euro genoot Duitsland dan ook van een dubbel competitief voordeel: de economieën uit de perifere landen van de Unie konden maar toetreden aan een heel hoge wisselkoers en Duitsland wist de eigen lonen te drukken en een lagelonensector uit te bouwen. Daarmee had de Duitse export twee sterke troeven in handen. De Duitse handel rolde als een pletwals over de eurozone. De landen van de periferie konden niet, zoals voor de komst van de euro, reageren met een muntdevaluatie om zo hun export op te trekken. Het leidde tot de “interne devaluatie”: om de concurrentiepositie te verbeteren werden lonen, sociale uitkeringen en voorzieningen gekort in een race to the bottom.
In die strijd wint Duitsland, het vergroot zijn marktaandeel en zijn handelsoverschot. Anderen verliezen en belanden in een almaar groter handelstekort. Een scheefgroei. Dat scenario moet vroeg of laat uitdraaien op een debacle indien er geen correcties op die scheefgroei komen.10
Is het Europees Monetair Stelsel, dat muntdevaluatie tussen Europese landen aan banden legde, niet net daarom, omdat die correcties werden uitgesloten, in 1993 gebarsten?
Binnen de euro kan een land ook niet meer zijn begroting gebruiken om de economie te stimuleren want de convergentienormen en de beruchte 60 % en 3 % blokkeren de uitgaven. En de verdragen verbieden ook nog eens solidariteitstransfers tussen landen. De uitbreiding van de Unie naar het oosten maakte de onevenwichten nog groter. Duitsland werd er de grootste investeerder en verstevigde zijn positie. Maar voor de zuiderse lidstaten was de toetreding van deze landen met lage lonen en zwakke socialezekerheidsstelsels een extra moeilijkheid. Automobielbedrijven verhuisden naar het oosten. Griekse ondernemingen staken de grens met Bulgarije over. De industrie werd weggeveegd en vervangen door een vastgoedsector, toerisme en importinfrastructuur.
De socioloog Wolfgang Streeck schrijft: “Dat de devaluatie door de Europese monetaire unie werd uitgesloten was zoiets als de opheffing van de progressieve belastingen in de nationale politieke economieën, of iets als de handicaps in een paardenrace.”11 Om de teugels strak aan te halen en de lidstaten in de pas te doen lopen voerde het Verdrag van Maastricht het begrotingstoezicht in en dat werd stapsgewijs aangescherpt, bijvoorbeeld met het Stabiliteits- en Groeipact uit 1997 en het Begrotingsverdrag uit 2012. Het Six Pack voegde in 2011 nog een extra doelstelling voor de middellange termijn toe aan de fameuze normen van 60 % en 3 %: het structureel begrotingstekort moet teruggedrongen worden tot 0,5 % van het bbp. Het Two Pack ten slotte verscherpte in 2013 de toezichtprocedure: de regeringsuitgaven mogen niet sneller stijgen dan de door de Commissie vastgelegde potentiële economische groei.
Het keurslijf van de Maastrichtnormen was op de Duitse leest geschoeid en het verstikte economieën zoals de Griekse
Natuurlijk is niemand voorstander van een eindeloze schuldopbouw, maar dat een staat niet tijdelijk extra mag investeren in infrastructuur of in een sociaal noodplan is te gek voor woorden. Wanneer de rente laag staat, zou je net moeten lenen om groei te stimuleren, toch? En moet er echt één cijfer gelden voor de zo verschillende economieën in de Unie? Dat snijdt geen hout. Dit besparingskader deugt niet. Grote landen als Frankrijk en Duitsland waren de eersten om de regels te overtreden. In 2005 moest het Stabiliteits- en Groeipact dan ook herzien worden om meer soepelheid toe te laten. Tien jaar later werden andere afwijkingen gewettigd.
En wat met een slecht rapport? Dan kom je in een sanctieprocedure terecht. Oordeelt de Commissie dat je begroting niet de juiste richting uitgaat, dan loop je het risico “ter garantie” 0,2 % van het bbp te moeten overmaken. Dat moet je aanzetten snel bij te sturen. Doe je dat niet, dan kunnen er sancties komen tot 0,5 % van het bbp. Dan loop je ook het risico dat engagementen van structuur- of investeringsfondsen voor je land worden opgeschort. Om die sancties tegen te houden is in de Europese Raad een meerderheid nodig van 55 % van de landen die samen minstens 65 % van de bevolking uitmaken: de Reverse Qualified Majority Voting.
En dat is dan de gematigde versie van het toezicht. Kamp je met zwaardere schuldenlasten of word je door speculanten aangevallen, dan is de Trojka met haar memoranda nooit ver weg. Dan nemen de mannen in het zwart het over, zoals in Griekenland, en in mindere mate ook in Cyprus, Portugal en Ierland.
Het indrukwekkende apparaat van het Europees “economisch bestuur” gaat verder. Daarnaast zijn er de sancties in de procedure bij buitensporige macro-economische onevenwichten, en de programma’s en richtlijnen om het sociaaleconomisch beleid op elkaar af te stemmen. Zo zijn er ook de jaarlijkse aanbevelingen waarin de Raad, op voorstel van de Commissie, specifieke landen aanzet hun loonindexering af te schaffen of hun pensioenstelsel te hervormen. Het Euro-Plus Pact ten slotte is een intergouvernementele afspraak om in naam van de competitiviteit ook beleidsdomeinen die onder nationale bevoegdheid vallen, zoals de loonvorming, te hervormen.
Portugal is geen links gidsland
De grote druk van de “convergentie” beleeft en ervaart ook de Portugese regering van Antonio Costa. Geen halve seconde trekt de sociaaldemocratische premier Costa de verdragen in twijfel, zelfs niet puur retorisch. Toch beweert hij een ander beleid te voeren. Met een reeks maatregelen die besparingen van de vorige regering terugschroeven. Mee onder druk van de vakbonden en van de Communistische Partij en het Links Blok zorgde zijn sociaaldemocratische minderheidsregering voor hogere salarissen in de openbare sector. De 35-urenweek werd weer ingevoerd. Er kwam een hoger minimumloon. De werkloosheidsgraad zakte. Pensioenen werden gedeblokkeerd. Er kwamen gratis schoolboeken, minder belastingen voor lagere inkomens, hogere belastingen op onroerend goed met een waarde van meer dan 600.000 euro. Er kwam een btw-verlaging voor restaurants om de interne vraag aan te moedigen.
Door per se de verdragen te willen respecteren, legt de sociaaldemocratische premier Costa een hypotheek op de toekomst.
En het punt waar het om gaat: Costa deed dat zonder officieel de Europese verdragen te schenden. Het begrotingstekort bleef in 2016 onder de grens van 3 %. Op 22 mei 2017 vroeg de Europese Commissie het afsluiten van de Excessive Deficit Procedure voor Portugal, de procedure voor landen die een te groot begrotingstekort hebben. Zo verhuist Portugal van de correctieve arm naar de preventieve arm van het Stabiliteits- en Groeipact. Dat is goed nieuws want de Six en Two Packs voorzien voor de correctieve arm immers harde boetes. Landen van de correctieve arm krijgen er ook nog eens “economische partnerschapsprogramma’s” bovenop. Die zijn iets minder autoritair dan de beruchte memoranda, maar toch ook draconisch. Het zijn de aanpassingsprogramma’s die Portugal tussen 2011 en 2014 opgelegd kreeg. Zulke programma’s bevatten een gedetailleerde lijst van structurele hervormingen die de lidstaat moet doorvoeren. Daar is Portugal nu van af.
Hoogdagen voor de sociaaldemocratie? De Europese sociaaldemocratische stichting FEPS is in ieder geval tevreden dat de Portugese regering de sociaaldemocratie nieuwe legitimiteit geeft. Heeft Wim Vermeersch van Sampol dan toch gelijk? Toont Portugal “voor uiterst linkse partijen aan dat het lonender is wat meer pragmatisme aan de dag te leggen” en dat resultaten “wel degelijk behaald kunnen worden door te investeren in plaats van te bezuinigen”?12
Het antwoord is kort: nee. Na de jaren van de aanpassingsprogramma’s is het terugdraaien van maatregelen daaruit positief. Dat is ook wat de Portugese partijen links van de sociaaldemocratie steunen. Maar zoals het spreekwoord zegt: waar de bij honing uit zuigt, zuigt de spin vergif uit. Door per se de Europese verdragen te willen respecteren, legt Costa een hypotheek op de toekomst. Dat is wat de partijen links van de sociaaldemocratie bekritiseren, zij steunen slechts bepaalde maatregelen: diegene die tegen de besparingslogica ingaan. Openbare investeringen maakten in 2010 nog 5,1 % van het bbp uit; in 2016 was dat nog slechts 1,5 %. Sinds 1995 deed Portugal nooit slechter. Laatste van de Europese klas.13 De beperkte sociale maatregelen gaan dus ten koste van openbare investeringen waardoor de groei zwak blijft. Het regeringsprogramma biedt ook geen oplossing voor de torenhoge schuld van Portugal. Die steeg sinds 2008 van 71 naar 130 % van het bbp. Daar komen dan nog de non-performing loans bovenop, kredieten waarvoor de schuldenaars de betalingsverplichtingen niet nakomen. Enkel Griekse en Cypriotische banken doen het wat dat betreft slechter dan de Portugese.14 Deze banken redden, zoals recent die van Caixa Geral do Depósitos, zal de schuld nog omhoog jagen.
Dat Portugal de Europese verdragen werkelijk respecteert, wordt in Brussel soms betwist. In november 2016 beoordeelde de Europese Commissie de Portugese begroting “at risk of non compliance” met het Stabiliteits- en Groeipact. Nog voor Portugal dus formeel uit de correctieve arm van dat pact kwam, tikte de Commissie Portugal al opnieuw op de vingers omdat het te weinig doet om de schuld te doen zakken en om de doelstellingen op middellange termijn te behalen wat het begrotingstekort betreft.
De Portugese situatie is dus heel fragiel, de onderliggende structurele problemen blijven. Drie opties blijven open. Eerste optie: Costa schuift de factuur door naar de toekomst en hoopt straks weer alleen te kunnen regeren, maar dan met een besparingsbeleid zoals dat van eerdere sociaaldemocratische regeringen. Of, tweede optie: rechts profiteert van een mogelijke crisis om weer aan de macht te komen. Derde optie: van onderuit komen brede sociale strijdbewegingen tot stand die Portugal richting een links alternatief duwen dat het Europese keurslijf in vraag stelt.
Buigzaamheid en ambitie
De Europese verdragen zetten een marsrichting uit. In tegenstelling met normale grondwetten leggen ze ook een economisch beleid vast. Iedere progressieve maatregel zal met een vergrootglas bekeken worden binnen de procedure van het begrotingstoezicht. Toch is het niet zo dat de verdragen niets toelaten.
Onder druk van onderuit kan wat. Enkele voorbeelden? Het vermijden van duur water kan via een achterpoortje in Richtlijn 2000/60/EG. Ook arbeidstijdherverdeling, de 30-uren week bijvoorbeeld, kan perfect binnen de verdragen. Of een miljonairstaks. Zelfs een openbare bank kan, als je aanvaardt dat die “marktconform” functioneert. Om het met de woorden van de Amerikaanse auteur Ellen Meiksins Wood te zeggen: “In het kapitalisme kan heel veel gebeuren in de politiek en in de organisatie van de gemeenschap op elk niveau zonder dat daardoor de uitbuitingsmechanismen van het kapitaal fundamenteel worden aangetast of de beslissende balans van sociale macht fundamenteel verandert.”15 Dat geldt ook voor Portugal. De opgesomde maatregelen daar vormen geen coherent ander economisch beleid. Ze schaven enkele scherpe kantjes van een fout beleid eraf. In die zin zijn ze belangrijk. Ze geven hoop. Ze tonen dat strijd loont. Tegelijk bieden ze geen structurele oplossing. Ze maken geen einde aan de vermarkting, de concurrentie, de groeiende ongelijkheid.
De Europese burgerij niet veroveren op een aristocratie. Dat gaf heel wat vrijheid in institutionele opbouw.
Vandaag wemelt het echter van negatieve voorbeelden. De privatisering van het openbaar vervoer bijvoorbeeld staat niet letterlijk in de verdragsteksten. Dat belet niet dat ze toch via verschillende richtlijnen werd doorgevoerd. Niets in de verdragsteksten dwingt de Europese instellingen grote achterpoorten te laten bij de verplichting voor multinationals per land de belangrijkste informatie te publiceren over waar zij winst maken en waar zij belasting betalen. En toch zijn die achterpoortjes er, zodat slechts één op de tien multinationals door de regeling getroffen wordt. En die ene kan dan nog beroep doen op een vertrouwelijkheidsclausule. Niets in de verdragen verplicht de Commissie het kankerverwekkende glyfosaat toe te laten. Niets in de verdragen verplicht het Europees parlement om, op het ogenblik dat iedereen over de Panama Papers spreekt, een richtlijn goed te keuren die bedrijven helpt fiscale constructies geheim te houden. Niemand verplichtte de Commissie naar de rechtbank te stappen tegen het minimumloon voor vrachtwagenchauffeurs in Duitsland en Frankrijk. Geen verdragsbepaling verbiedt gelijk loon voor gelijk werk in heel de Unie. Dat het toch uitblijft is een politieke keuze om loondumping te veralgemenen. Geen verdragsbepaling verplicht het voeren van een onmenselijk asiel- en migratiebeleid of het verplicht opslaan van alle persoonlijke gegevens van vliegtuigpassagiers.
Verdragen versterken machtsverhoudingen
Slechte verdragen, nog slechter beleid. Al sinds de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal vertrok de Europese eenmaking vanuit de noden van vooral het Franse en Duitse kapitaal. Toen de eenmaking in de jaren 1980 in het slop zat, trok de Europese Ronde Tafel van Industriëlen haar eruit. Vandaag schrijft Business Europe, de Europese patroonsfederatie, mee aan veel richtlijnen. Het Europese grootbedrijf had bij de uitbouw van dat Europese staatsapparaat een belangrijk voordeel: de versplintering van de arbeidersbeweging per lidstaat. Daar kwam bij dat de Europese burgerij (net als die van de VS bij het ontstaan van dat land) de macht niet moest delen of veroveren op een gevestigde aristocratie.16 Dat gaf heel wat vrijheid inzake institutionele uitbouw.
Het resultaat is ernaar. De Unie is een machtig wapen ten dienste van het Europese kapitaal, met de Duitse broeders in een duidelijke hoofdrol. Dat het Verdrag van Lissabon het stemmenpercentage van Duitsland binnen de Raad verdubbelde en dat van de 22 kleinste lidstaten meer dan halveerde, illustreert de leidende rol van Duitse multinationals binnen de Unie. Dat Business Europe toegang heeft tot alle beslissingsniveaus van de Europese Commissie, dat het Europese parlement daarentegen geen wetten mag voorstellen, dat er gebrek is aan democratie en transparantie, het is allemaal geen toeval. Schrijver Hans Magnus Enzensberger vat het in een boutade samen: “Wie wat te zeggen heeft in Brussel is niet verkozen, en wie verkozen is heeft niets te zeggen.”
Natuurlijk wordt dat machtig wapen vooral in het voordeel van de machtigsten gebruikt. Duitsland werd nooit gesanctioneerd voor zijn overdreven handelsoverschot, maar Griekenland werd verpletterd. De specifieke aanbevelingen per land, de potentiële groeicijfers, het convergentiepad, ze zijn een kwestie van machtsverhoudingen. Die weerspiegelen zich in de verdragen en worden bestendigd door de toepassing ervan.
Wie de kant van de multinationals kiest, kan op de instellingen rekenen. Dat gebeurde in Ierland toen de bevolking van de regering eiste de waterfactuur te schrappen. In overeenstemming met richtlijn 2000/60/EG heeft Ierland er zich toe verbonden een waterfactuur in te voeren, liet de Europese Commissie toen weten. Volgens de Europese richtlijnen zou het verboden zijn terug te keren naar een eerdere manier om de watervoorziening te financieren. Maar de Commissie “vergat” daarbij Artikel 9.4 van de Waterrichtlijn. Europees commissaris voor Milieu, Karmenu Vella, dreigde met sancties en boetes indien het Ierse parlement de waterfactuur zou wegstemmen.
De Commissie en lidstaten maken zelfs geen voornemen om een verdragsconform Europees openbaar investeringsprogramma voor te stellen. Dat zou de multinationals immers niet goed uitkomen. Het Duitse vakverbond DGB en het Italiaanse CGIL ontwikkelden nochtans plannen in die zin. De Europarlementsleden Fabio De Masi (Die Linke), Paloma Lopez (Izquierda Unida) en Miguel Viegas (Portugese Communistische Partij) werkten een voorstel uit om tussen 2 en 5 % van het Europese bbp aan een openbaar investeringsplan te besteden.
Van Spanje tot Groot-Brittanië leeft een onderstroom van hoop die zowel xenofoob nationalisme als autoritaire vermarkting afwijst
De sinds 2015 wat verruimde soepelheid van het Stabiliteits- en Groeipact uitbreiden naar een golden-investment rule die voor productieve openbare investeringen een uitzondering zou toekennen op de begrotingsregels, zou de deur openzetten naar een meer keynesiaans beleid binnen de huidige verdragsstructuur. Maar zelfs dat is te veel gevraagd voor de Europese instellingen. Tenzij om de oorlogs- en wapenindustrie te sponsoren, dan kunnen uitzonderingen wel.
Een geloofwaardige strategie voor verandering
Het is een ontzagwekkend kader, en dat in een Unie van achterkamertjes die referenda negeert, alle transparantie onmogelijk maakt en inspraak en democratie ondergraaft tot holle woorden. Dat kader stel je niet zo maar eventjes in vraag. Daarin hebben sociaaldemocraten als Laurette Onkelinx en Jean-Claude Marcourt gelijk. Het artikel van Florian Wilde (zie verder in dit nummer p. xx) over dat links de macht moet ambiëren en niet gewoon de regering, is hier bijzonder relevant. Marx schreef al in zijn balans van de Commune van Parijs: een verkiezingsoverwinning geeft het recht te regeren, niet de macht te regeren. Beweren dat deelname aan een Belgische of Waalse regering binnen het gegeven kader zomaar toelaat een fundamenteel andere politiek te voeren, is onzin. Vraag het aan de Grieken. Waarom zouden Paul Magnette en co slagen waar Yannis Varoufakis faalde? Geïsoleerde pogingen om een ietwat ander beleid te voeren staan tegenover een enorm apparaat dat – Griekenland toont het – de hele economie van een land kan blokkeren. Na het kortstondige Waalse verzet tegen CETA merkte Magnette in een interview op: “Ik heb van binnenuit gezien welke technieken de Europese instellingen gebruiken om een ‘minderheid’ te isoleren.” Ultimatums, eindeloze vergaderingen, dreigementen, sancties, rechtszaken … het hoort er allemaal bij als je binnen het kader wil blijven.
Hoe dan die hele staatsconstructie aanpakken? De sleutel voor verandering ligt bij mensen. Krachtsverhoudingen veranderen door mensen die opstaan, zich organiseren, en anderen sensibiliseren. Tegenover de macht van het Europese grootbedrijf moet de macht van de bevolking komen te staan. Het was een objectief probleem van de eerste regering-Tsipras dat het ontbrak aan een stevige Europese sociale beweging in de andere landen. Dat is een probleem waar geen enkele regering omheen kan, wil ze echt een ander beleid voeren.
Een veranderingsstrategie moet dus bijdragen aan een beweging die een groot aantal partijen, organisaties en groeperingen in Europa samenbrengt rond sociale, ecologische en democratische eisen. De bakens verzet je niet met parlementaire amendementen. Wie doet alsof mensen alleen maar moeten stemmen en dat hij of zij het dan in de regering wel even zal oplossen, liegt en verzwakt de tegenbeweging.
Er zijn voorbeelden in de goede richting: de mobilisatie van de Europese havenarbeiders tegen de Europese plannen om hun beroep te liberaliseren, de internationale beweging tegen de vrijhandelsverdragen TTIP en CETA en de succesrijke mobilisatie tegen het ACTA-verdrag inzake intellectuele eigendom dat dan ook in het parlement werd weggestemd. Ook het neoliberale Multilateral Agreement on Investment kwam er niet. De grote ontevredenheid over sociale dumping duwde de Commissie naar een herziening van de detacheringsrichtlijn. De Ieren dwongen zowel hun regering als de Europese Commissie achteruit rond de waterfactuur.
Onder druk kunnen allerlei toegevingen wel. Sarah Wagenknecht had dan ook gelijk toen ze op het recente verkiezingscongres van Die Linke zei: “Goede oppositie is nog altijd beter dan slecht regeringsbeleid.” De verschillende strijdbewegingen zullen dus moeten samenvloeien in één grote beweging voor maatschappelijke verandering. Voor een heel ander Europa.
Een land in opstand als katalysator
Wie de oorzaken van de crisis wil aanpakken, moet Europees denken. Wil dat zeggen dat linkse partijen moeten wachten tot heel Europa in opstand komt tegen dat concurrentiestelsel? Natuurlijk niet. Maar links mag zich niet onderwerpen aan een Europees kader dat net het omgekeerde van een links beleid oplegt. Dat is onverantwoord. Het zaait wanhoop, verdeeldheid en desillusies. En dan krijg je, zoals Francois Hollande, de rekening gepresenteerd.
In de aanloop naar de vorige verkiezingen voelde Hollande de hete adem van het Front de Gauche in de nek. Zijn discours werd met de dag linkser. Hij beloofde zelfs het Stabiliteitspact te herzien. “Mijn vijand is de financiële wereld”, liet hij zich in een toespraak ontvallen. Maar eens in het Elysée schikte hij zich naar de Europese dictaten: harde bezuinigingen, fiscale cadeaus aan de multinationals, de wet-Macron met uitbreiding van het zondagswerk en nachtwerk, makkelijker ontslag, verzwakking van de vakbonden en een aanval op kleine zelfstandigen. Hollande werd zo onpopulair dat hij zich niet meer verkiesbaar stelde. Niet anders verging het de Nederlandse PvdA die bij de laatste verkiezingen implodeerde. Regeren met de Europese verdragen was meer dan een teken van onmacht: de sociaaldemocraten voerden het tegengestelde uit van waarvoor ze waren verkozen.
Er is hoop als links een strategie heeft die werkelijk verandering kan teweegbrengen. Het is niet ondenkbaar dat een of meerdere landen het voortouw nemen in een breuk met de eindeloze vermarkting en concurrentie. De situatie in één land kan de aanzet vormen voor een Europese solidariteitsbeweging. Toen de Grieken in een referendum massaal tegen besparingen stemden, ontstond in verschillende landen een klein embryo van zo’n beweging. Met een hyperbool vreesde raadsvoorzitter Donald Tusk een revolutionair klimaat.
In plaats van het begrotingsverdrag op te zeggen gieten groenen en sociaaldemocraten het nog meer in beton
Die kiemen bestaan ook elders: het verzet tegen de waterfactuur in Ierland, de strijdbeweging tegen arbeidsmarktliberaliseringen in Frankrijk, de grote vreedzame betoging tegen de G-20 in Hamburg … Van Spanje tot Groot-Brittannië leeft een onderstroom van hoop, die zowel xenofoob nationalisme als autoritaire vermarkting afwijst. Daar kan heel wat moois uit groeien. Links moet die uitdaging durven aangaan. Een linkse Belgische regering moet een botsing willen en durven organiseren met de principes van concurrentie en vermarkting. In die strijd zal ze de actieve steun van haar bevolking moeten vragen en krijgen.
Van zo’n situatie lijken we nog ver verwijderd. Sociaaldemocraten en groenen weigeren vooralsnog elke serieuze botsing. Het verzet van Magnette tegen CETA duurde niet lang, maar er is erger. Jan Cornillie, de directeur van de SP.A-studiedienst, hoopt op eurocraat Martin Schulz en op Emmanuel Macron, de ex-zakenbankier bij Rothschild & co. Op Twitter zag ook Wouter De Vriendt van Groen in Macron “hoop voor de EU”, meteen gevolgd door Kristof Calvo die twitterde: “Frankrijk toont het opnieuw. Populisten zijn te verslaan met een inclusief, open en pro-Europees verhaal.”
In het Europees parlement stemden groenen en sociaaldemocraten in februari 2017 een reeks rapporten die oproepen het Begrotingsverdrag in de Europese supranationale verdragen te integreren. In plaats van het Begrotingsverdrag op te zeggen, gieten ze het nog meer in beton. Het maakt hun retoriek over een koerswisseling hol.
De strijd aangaan, begint met het kader te weigeren. Het echt in vraag te stellen. Op verschillende niveaus. Door het intergouvernementele Euro-Plus Pact en het Begrotingsverdrag op te zeggen. België had die nooit mogen aanvaarden. Ze opzeggen zou een sterk statement zijn. Een statement dat elders in Europa navolging zou kunnen vinden. Uiteraard moet links ook de richtlijnen van het Europees Semester afwijzen, en de vermarktings- en besparingslogica van de Europese verdragen. Het moet ermee breken. Het moet eisen dat sociale doelstellingen centraal komen te staan in ieder verdrag en iedere richtlijn. Eisen dat de Commissie nooit meer een richtlijn over sociale dumping indient die alleen gebaseerd is op de economische vrijheden. Eisen dat sociale, ecologische en infrastructuurinvesteringen buiten de begrotingsdoelstellingen vallen. Links moet strijden voor de afschaffing van de Artikelen 101 tot 109 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie, de artikels over de liberalisering van de diensten schrappen. Het moet multinationale belastingontwijking aanpakken en een Europese miljonairstaks invoeren. Het moet gaan voor bindende referenda en voor transparantie van de Raadsvergaderingen. Het moet de bedrijfslobbyisten uit de Europese beleidswereld weren. Zonder dergelijk kompas stort links te pletter.
Waarheen wijst dat kompas? Eerst en vooral richting een nieuw principe van Europees recht: de non-regressie. Dat principe roept een halt toe aan maatregelen die sociaal, ecologisch of democratisch een stap achteruit zetten. Samenwerken om het beter te maken. Geen afbraaksamenwerking meer. Gaan voor een Europa dat investeert in fossielvrije energie, in openbaar vervoer, in zorg, onderwijs, cultuur en woningbouw. Een Europa dat strategische sectoren zoals banken en energie beschermt tegen markthaaien en speculanten. Een Europa dat geld mobiliseert met een miljonairstaks en een belasting op financiële transacties, en dat de belastingparadijzen aanpakt. Een Europa met hogere lonen en gelijk loon voor gelijk werk. Een Europa zonder dolgedraaide arbeidsmarkt, waar we eerder op pensioen gaan. Een heel continent op mensenmaat.
Het is een kompas richting een Europa waar arbeid en rijkdom herverdeeld worden. Maar ook een Europa met transparant en democratisch bestuur. Met de digitale ontwikkeling kunnen we burgers direct betrekken bij democratische processen. Consumentenverenigingen, vakbonden, kritische burgers, gedreven mensen met sociaal en ecologisch enthousiasme hebben we nodig. Mensen die de draaideuren tussen grootbedrijf en politici blokkeren. Laten we alle wandelgangen en coulissen live-streamen. Kan toch perfect? Dat is geen utopisch wenslijstje. Integendeel. Voor het eerst sinds lang is het utopischer te geloven dat alles blijft zoals het is. Aanmodderen is geen optie.
Footnotes
- Wim Vermeersch, 4 lessen uit Portugal die goed zijn voor je portemonnee, 21 mei 2017, De Redactie.
- Corporate Europe Observatory, Cañete takes European fossil fuel interests to Marrakech climate summit, 16 november 2016.
- Corporate Europe Observatory, Stop the ECB subsidising climate disaster, 8 mars 2007 .
- Mededeling van de Commissie, Uitvoering van het communautaire Lissabon-programma – Sociale diensten van algemeen belang in de Europese Unie, 26 april 2006.
- Belfius, Lokale besturen, Financiën 2015.
- Ibidem.
- Guiseppe Pagano et alii., Les investissements publics à l’épreuve des normes européennes : les cas du tram de Liège, de CITEO et de l’Oosterweel, Courrier hebdomadaire du CRISP, 2017/3, no 2328.
- Claude Modart, « Le SEC 2010 et les comptes des administrations publiques », Banque Nationale, 2014.
- John Cassidy, The Reinhart and Rogoff controversy : a summing up, The New Yorker, 26 avril 2016.
- Zie hiervoor bijvoorbeeld Costas Lapavitsas et.al., Crisis in the Eurozone, Londen, Verso, 2012.
- Wolfgang Streeck, Buying Time. The Delayed Crisis of Democratic Capitalism, Londen, Verso, 2014, p. 183.
- Wim Vermeersch, 4 lessen uit Portugal die goed zijn voor je portemonnee, 21 mei 2017, De Redactie.
- General government fixed investment – annual data.
- Non-performing loans in the Banking Union: state of play.
- Ellen Meiksins Wood, Democracy Against Capitalism: Renewing Historical Materialism, London, Verso, 2016 ( 1995), p. 275.
- Ralph Miliband, “State Power and Class Interests”, New Left Review I/138, maart-april 1983, p. 61.