De Duitse verkeerslichtcoalitie houdt stevig vast aan de neoliberale weg. De beleidswijzigingen zijn niet bedoeld om de status quo te veranderen, maar om deze te verankeren.
Aan alles moet vroeg of laat een eind komen. Na zestien lange jaren trad Angela Merkel in december vorig jaar uiteindelijk af als Duitse bondskanselier. Daarmee is ze een van de langstzittende leiders van het land, na haar politieke mentor en collega-christendemocraat Helmut Kohl, die in 1990 de Duitse hereniging leidde voordat hij in 1998 zijn herverkiezing verloor en een jaar later door Merkel zelf werd afgezet.
Tijdens haar ambtstermijn vond een opmerkelijke, zij het tegenstrijdige, consolidatie plaats van de Duitse politieke en economische macht. De werkloosheid daalde van een recordhoogte van twaalf procent, toen Merkel in 2005 aantrad, tot vijf procent, een van de laagste in Europa. Een massale toevloed van vluchtelingen uit Syrië en elders die Merkel persoonlijk, zij het schoorvoetend, toestond, veranderde het gezicht van veel Duitse steden en voedde de alarmerende opkomst van een rechts-populistische formatie, de Alternative für Deutschland (AfD), die het politieke landschap heeft versplinterd en de sociale basis van Merkels eigen partij heeft weggevreten. Belangrijker is echter dat Duitsland de dominante macht in de Europese Unie is geworden, waardoor deze laatste is veranderd in wat de socioloog Wolfgang Streeck een “Duits imperium” heeft genoemd, waarvan de muntunie en de technocratische instellingen de belangen van het Duitse kapitaal bevorderen ten koste van de werknemers in Zuid-Europa — maar ook in Duitsland zelf, waar de lonen al tientallen jaren stagneren.
In die zin is wat na Merkel komt niet alleen een zorg voor de 83 miljoen mensen die in Duitsland wonen, maar voor alle 450 miljoen EU-burgers voor wie het Duitse beleid zeer reële gevolgen heeft. Of ze zich al dan niet bewust waren van hun continentale verantwoordelijkheid, toen de Duitse kiezers in september naar de stembus gingen, kozen ze — misschien niet verrassend — voor het inruilen van de ene centrumpartij voor de andere. Merkels christendemocraten (CDU) werden tot de oppositie gedegradeerd na hun slechtste resultaat ooit, terwijl haar coalitiepartners, de sociaaldemocraten (SPD), erin slaagden de eerste plaats te veroveren met 25,7% van de stemmen — nog steeds een slecht resultaat in vergelijking met voorgaande decennia, maar merkbaar beter dan ze het de afgelopen jaren hebben gedaan. Het rampzalig lage resultaat voor Die Linke, 4,9%, sloot echter elke mogelijkheid uit om een linkse regering te vormen, waardoor SPD-kandidaat Olaf Scholz gemakkelijk in onderhandeling kon treden met de Groenen, met wie zijn partij van 1998 tot 2005 regeerde, en de Vrije Democraten (FDP), die tussen 2009 en 2013 één termijn met Merkel regeerden.
De nieuwe coalitie heeft niet duidelijk gemaakt hoe ze haar beloften inzake internationale klimaatfinanciering zal nakomen.
De drie partijen regeren nu in de eerste ‘verkeerslichtcoalitie’ in de Duitse geschiedenis — een nieuwe constellatie die belooft Duitsland naar ‘vrijheid, rechtvaardigheid en duurzaamheid’ te leiden. Net als Merkel voor hem is Olaf Scholz tot dusver goed onthaald door de internationale pers. Columnisten in de New York Times speculeerden of hij de potentie had om een sociaaldemocratische opleving in heel Europa in te luiden. De Financial Times, vermoedelijk verwijzend naar de constellatie van partijen die de coalitie vormen, noemde het een “ongekend politiek experiment”.
En inderdaad, een paar dingen zijn ongekend: net als in de regering van Joe Biden aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wordt diversiteit gestimuleerd. Het kabinet van Scholz telt evenveel vrouwen als mannen en — voor het eerst in de geschiedenis — een minister van Turkse afkomst. Maar net als Biden, is Scholz, zoals de New York Times ook erkent, een ‘postideologische centrist’ die weinig te bieden heeft in termen van een verreikende visie of ideeën. De verkeerslichtcoalitie is van plan enkele opmerkelijke beleidsaanpassingen door te voeren, zoals de ergste excessen in het arbeidsmarktbeleid terugdraaien, de overgang naar hernieuwbare energie versnellen, cannabis legaliseren en de immigratie- en naturalisatiewetten versoepelen. Maar in grote lijnen blijft het een project van neoliberale continuïteit, waarbij verandering niet is bedoeld om de status quo te veranderen, maar om deze te handhaven.
Het zelfbeperkende centrum
In de onmiddellijke nasleep van de verkiezingen vreesden verscheidene politieke commentatoren dat het onvermogen van zowel het traditionele centrumlinkse als het centrumrechtse kamp om een duidelijke meerderheid te consolideren een voorbode zou kunnen zijn van het ontstaan van ‘Nederlandse verhoudingen’ in de Duitse politiek. Aangezien de Nederlandse premier Mark Rutte negen maanden nodig had om zijn laatste kabinet te vormen, vreesden ze dat de ineenstorting van het traditionele partijenstelsel het moeilijk zou maken om een effectieve coalitie te vormen. En dat dit een bedreiging zou vormen voor de stabiliteit die de Duitse parlementaire democratie de afgelopen zeven decennia kenmerkte.
Berichten over een dergelijke ineenstorting waren, naar het schijnt, sterk overdreven. Hoewel het Duitse partijlandschap de afgelopen twee decennia meer versplinterde, waarbij zowel Die Linke als de AfD stemmen van de grote partijen hebben weggesnoept, hebben de verkiezingen van 2021 aangetoond dat deze dynamiek is uitgewerkt — althans voorlopig. De CDU kreeg een grote electorale klap, maar niet ten voordele van een van de protestpartijen, die beide ook hun steun zagen dalen ten opzichte van 2017. De grote winnaars van de neergang van de CDU waren de andere partijen van het brede centrum, met name de Groenen en de SPD, die beide aanzienlijk wonnen. Bovendien zijn de opiniepeilingen sinds het aantreden van de coalitie opmerkelijk stabiel gebleven, waarbij de ontevredenheid alleen de CDU ten goede lijkt te komen.
Het centrum blijft dus waar het is. En dat is niet zo vreemd. Duitsland blijft, althans in vergelijking met veel van zijn Europese buren, een stabiele en welvarende samenleving waarin de meerderheid van de burgers zich min of meer begrepen voelt. De ongelijkheid is ontegenzeggelijk toegenomen en de sociale mobiliteit is tot stilstand gekomen, maar het lijkt erop dat het land in de ogen van veel kiezers de recente crises relatief goed heeft doorstaan. Het ziet ernaar uit dat de opkomst van een bevolkingsgroep met lage lonen — een semipermanente laag van ‘werkende armen’ die nu twintig procent van de beroepsbevolking uitmaakt — een disciplinerende werking heeft gehad op de rest van de bevolking. Uit langdurige opiniepeilingen van instituten als de publieke omroep ZDF blijkt steevast dat ruim twee derde van de bevolking tevreden is met haar materiële situatie — een grote stijging ten opzichte van twintig jaar geleden, voordat de arbeidsmarkthervormingen van kracht werden.
De laatste SPD-regering onder Gerhard Schröder heeft de Duitse verzorgingsstaat fundamenteel geherstructureerd in het belang van de werkgevers.
Tijdens haar laatste twee termijnen als kanselier was Merkels strategie erop gericht de Groenen het hof te maken en tegelijk net genoeg van het programma van de SPD over te nemen om deze uiteindelijk politiek irrelevant te maken. Wat lang een plausibele uitkomst leek, werd echter gesaboteerd door het onverwachte herstel van de SPD en het stuntelige optreden van Merkels gekozen opvolger, Armin Laschet. Bijgevolg zal de regering die in Berlijn het roer overneemt, zich beperkt zien door haar eigen interne tegenstrijdigheden, aangezien het verkeerslicht de soms zeer uiteenlopende prioriteiten van verschillende segmenten van de bevolking met elkaar probeert te verzoenen. De Groenen hebben vooral geprofiteerd van de groeiende bezorgdheid over de klimaatverandering. Verwacht wordt dat ze ernaar zullen streven om de emissiedoelstellingen te halen die in 2015 in Parijs zijn afgesproken. De SPD heeft daarentegen geprofiteerd van de bezorgdheid over de groeiende ongelijkheid en zal naar verwachting de lonen en de levensstandaard voor werknemers en de middenklasse verhogen.
De programma’s van deze twee partijen zijn in bijna alle opzichten verenigbaar, en het lijkt niet meer dan normaal dat ze samen zouden regeren. Het plaatje wordt echter gecompliceerd door de aanwezigheid van Christian Lindner van de FDP als minister van Financiën. De gladde neoliberaal, die onlangs tijdens een reis naar Brussel journalisten verzekerde dat hij een “vriendelijke havik, geen angstaanjagende havik” was, is fel gekant tegen het soort overheidsinvesteringen dat door zijn twee coalitiepartners tijdens de verkiezingscampagne werd voorgesteld, en zal ervoor zorgen dat niets van wat de nieuwe regering doet te hard ingaat tegen de wensen van het kapitaal.
De Rijn koolstofvrij maken
Veel van de aandacht die aan de nieuwe Duitse regering is besteed, gaat naar haar klimaatbeleid, in handen van de groene vicekanselier Robert Habeck, die aan het hoofd staat van het omgedoopte Bondsministerie voor Economische Zaken en Klimaatbeleid. Dit ‘ministerie van transformatie’, zoals sympathisanten het noemen, heeft nu tot taak de uitstoot van broeikasgassen drastisch te verminderen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat het banenverlies in de industriële sector tot een minimum beperkt blijft. Vanaf nu — zo belooft de coalitie — zal er bij alles wat de regering doet, rekening worden gehouden met het klimaat. Elk nieuw beleid zal worden onderworpen aan wat het groene parlementslid Katrin Göring-Eckhardt een ‘klimaatcheck’ noemt, wat betekent dat elke ton CO2 als gevolg van een nieuwe maatregel elders moet worden gecompenseerd.
Door studenten geleide mobilisaties zoals Fridays for Future en milieurampen zoals de overstromingen in het Rijnland vorig jaar hebben de klimaatverandering op de voorgrond van de Duitse politiek geplaatst en de Groenen de wind in de zeilen gegeven. Hoewel de zestien procent die ze bij de verkiezingen behaalden lager was dan velen hadden verwacht, was dit nog steeds hun beste nationale resultaat ooit. Niettemin is de overgang naar een netto-nul-economie in Duitsland, om het voorzichtig uit te drukken, lastig: de exportgerichte economie van het land is immers sterk afhankelijk van de energie-intensieve productie van goederen zoals auto’s, machines en chemicaliën, waardoor de overschakeling op volledig hernieuwbare energiebronnen moeilijker zal zijn dan voor economieën die grotendeels op diensten zijn gebaseerd, zoals het Verenigd Koninkrijk.
Het was dus een teken van de kracht van de FDP in de coalitie — ondanks het feit dat zij de zwakste partner waren — dat de nieuwe regering besloot geen snelheidsbeperking op te leggen op de snelwegen van het land, wat een eenvoudige maatregel zou zijn om zowel de uitstoot als het aantal auto-ongevallen te verminderen. Hetzelfde geldt voor het voorgestelde verbod op verbrandingsmotoren tegen 2035, dat blijkbaar te ver ging voor de goedverdienende, BMW-rijdende clientèle van de FDP. In plaats daarvan hoopt de coalitie tegen 2030 vijftien miljoen elektrische voertuigen op de weg te hebben. Daarvoor zal ze ook de oplaadinfrastructuur fors uitbreiden.
Op de meeste andere gebieden zijn de plannen van de coalitie een concretisering en versnelling van de klimaatplannen die onder Merkel zijn aangenomen. Die waren al vrij aanzienlijk in vergelijking met het getreuzel van andere rijke staten zoals de VS. In het ideale geval zal het gebruik van steenkool tegen 2030 zijn uitgefaseerd, acht jaar vroeger dan oorspronkelijk gepland. Tegen die tijd moet tachtig procent van het Duitse energieverbruik afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Als alles volgens plan verloopt, wil de nieuwe regering de overgang naar een volledig koolstofneutrale economie tegen 2045 voltooien. Daardoor zou Duitsland, in de woorden van de Duitse Groene Europarlementariër Sven Giegold, “het eerste grote geïndustrialiseerde land op weg naar een echt duurzaam energiesysteem” worden.
Sommige van de geplande investeringen liggen voor de hand: de regering is van plan de capaciteit voor wind- en zonne-energie enorm uit te breiden door twee procent van het land te reserveren voor windenergie, de offshore-windinstallaties te verdrievoudigen en de opwekking van zonne-energie te verviervoudigen door de installatie van zonnepanelen op alle nieuwe commerciële gebouwen te verplichten. De regering heeft ook grote investeringen aangekondigd in de modernisering van verwarming en isolatie in het hele land, vergelijkbaar met programma’s die Denemarken reeds heeft gelanceerd. Volgens Duitse ordoliberale traditie zal deze overgang grotendeels worden bewerkstelligd door een combinatie van subsidies, kredieten en financiële prikkels om de particuliere sector te stimuleren. Energiebedrijven zullen hun winsten door de overheid laten financieren.
Maar hoe kan de kloof tussen vraag en aanbod bij de energieproductie in de tussentijd worden overbrugd? Anders dan in buurland Frankrijk zal kernenergie geen deel uitmaken van de mix. De Duitse Groenen ontstonden ten tijde van de antikernenergieprotesten van de jaren zeventig en koesteren sindsdien een diepe, wellicht meer emotionele dan rationele afkeer van kernenergie. Hoewel de publieke opinie over deze kwestie de afgelopen jaren is veranderd, zullen de laatste drie kerncentrales van het land volgens de planning eind dit jaar worden stilgelegd — nog een erfenis van het Merkeltijdperk.
Minister van Financiën Lindner is erin geslaagd belastingverhogingen voor de rijken uit te sluiten.
In plaats daarvan voorziet de coalitie een grote rol voor zogenaamd ‘groene’ waterstofenergie, waarvan de capaciteit tegen 2030 moet worden verdubbeld, en de inzet van een hoop aardgas. Duitsland verbruikt reeds een derde van al het Russische gas dat in Europa wordt ingevoerd, en gas maakt momenteel meer dan een kwart uit van de totale energiemix van Duitsland. Dit zal in de nabije toekomst zo blijven, aangezien gas volgens de planning pas in 2040 uit de energiemix zal verdwijnen. Sinds de Russische inval in Oekraïne heeft Habeck een ballonnetje opgelaten over het importeren van LPG uit de Verenigde Staten en Australië. Sommige opiniemakers speculeren zelf over een heractivering van kerncentrales.
Of deze maatregelen voor Duitsland voldoende zullen zijn om de doelstellingen van de Overeenkomst van Parijs te halen, is nog maar de vraag. Ecosocialistische geleerden zoals Markus Wissen hebben betoogd dat de huidige plannen geen ruimte laten voor onvoorziene vertragingen of andere onverwachte obstakels. Bovendien heeft de nieuwe coalitie niet duidelijk gemaakt hoe ze haar beloften inzake internationale klimaatfinanciering zal nakomen. Wat de bestrijding van de klimaatverandering betreft, lijkt het erop dat het motto ‘Duitsland eerst’ blijft.
Wie zal de rekeningen betalen?
De conflicterende aard van de oriëntatie van de nieuwe regering kan over de hele linie worden waargenomen, maar is misschien nergens duidelijker dan op het gebied van het fiscaal en economisch beleid. Als sociaaldemocratisch kanselier heeft Scholz een zware taak te vervullen. De laatste SPD-regering onder Gerhard Schröder was verantwoordelijk voor een reeks maatregelen, samen bekend als Agenda 2010, die de Duitse welvaartsstaat fundamenteel herstructureerden in het belang van de werkgevers. De werkloosheidsuitkeringen werden drastisch verlaagd en langdurig werklozen kregen negatieve stimulansen opgelegd, terwijl de ontslagbescherming versoepelde en de sociale premies voor werknemers verhoogden.
Sindsdien heeft de reeks door Merkel geleide grote coalities (in de laatste hiervan was Scholz minister van Financiën) van CDU en SPD een aantal belastingverlagingen voor de rijken goedgekeurd, terwijl de belastingen voor de midden- en lagere klassen gelijk bleven of geleidelijk stegen. Alle drie de verkeerslichtpartijen hebben besloten deze situatie te verhelpen. Sinds ze aan de macht zijn, hebben ze toegezegd de komende jaren belastingvoordelen van elf miljard euro in te voeren voor mensen met een laag of gemiddeld inkomen — maar hoé precies, blijft onduidelijk. Tegelijk is minister van Financiën Lindner erin geslaagd belastingverhogingen voor de rijken en het bedrijfsleven uit te sluiten, waardoor plannen voor hogere uitgaven in de komende vier jaar worden bemoeilijkt.
Alhoewel zowel de sociaaldemocraten als de groenen campagne voerden om de overheidsuitgaven te verhogen en te breken met de ‘zwarte nul’-orthodoxie van de vorige regeringen, zorgt de aanwezigheid van de FDP ervoor dat deze beloften waarschijnlijk niet zullen worden nagekomen. De coalitie heeft al toegezegd de belastingen niet te zullen verhogen en is van plan de rem op de schuld — die was opgeschort om de door de pandemie veroorzaakte economische malaise te bestrijden — tegen 2023 weer in te schakelen. Hoe de regering onder deze omstandigheden haar ambitieuze klimaatinvesteringsprogramma’s zal betalen, is nog maar de vraag. Naar alle waarschijnlijkheid zal de coalitie onderworpen zijn aan dezelfde budgettaire beperkingen die kenmerkend waren voor het Merkeltijdperk. Het geld is er, maar de zakenlobby in en buiten het parlement wil het niet overmaken. De groeiende ongelijkheid zal zeker blijven toenemen, zonder maatregelen op het gebied van fiscale rechtvaardigheid.
Nog een paar kruimels van de tafel
Naar verluidt geïnspireerd door de geschriften van de Amerikaanse filosoof Michael Sandel, leunde de verkiezingscampagne van de SPD zwaar op het begrip ‘respect’ — voor werknemers met lage lonen, alleenstaande moeders en alle anderen die zich onder Merkels regering gemarginaliseerd voelden — en de noodzaak om een inclusieve samenleving op te bouwen. Door werknemers het gevoel te geven dat ze worden gerespecteerd en erkend, aldus Scholz, kunnen ze worden gered van de sirenenzang van zowel linkse als rechtse populisten. Aangezien Scholz zelf tot de rechtervleugel van de SPD behoort en nooit bekend heeft gestaan als een bijzonder goede vriend van de georganiseerde arbeid, is het indrukwekkend dat de weddenschap lijkt te hebben geloond: de SPD is weer aan de macht gekomen, grotendeels met de belofte de sociale ongelijkheid aan te pakken en de excessen van de afgelopen jaren te corrigeren.
In beleidstermen betekent dit vooral een verhoging van het minimum-uurloon van 9,60 euro tot 12 euro. Retorisch gezien richtte de campagne zich echter op het publiekelijk prijzen van de deugdzaamheid van werknemers in de dienstensector en de gezondheidszorg tijdens de pandemie. Die waren zogenaamd de ‘echte helden’ die de samenleving tijdens de lockdowns draaiende hielden. De SPD-minister van Werk en Sociale Zaken, Hubertus Heil, heeft zich ook voorgenomen om de vakbonden te steunen door ondernemingsraden te bevorderen en druk uit te oefenen op de werkgevers om sectorale loonovereenkomsten te ondertekenen — de gouden standaard van Duitslands arbeidsregime dat de laatste jaren door flexibilisering en liberalisering is ondermijnd. Dit zou in feite gevolgen kunnen hebben voor de machtsverhouding op de arbeidsmarkt, aangezien de code-terminatie (de naam die wordt gebruikt voor het unieke corporatistische model van Duitsland) in vele bedrijfstakken al jaren op zijn retour is.
De verhoging van het minimumloon, die gepland staat voor oktober, betekent ongetwijfeld een reële verbetering ten opzichte van de status quo, net als de opname van flexibele, lagelonenwerkplekken in medebeheersstructuren. Toch is 12 euro nog altijd lager dan wat volgens berekeningen van de Duitse regering een leefbaar loon is, en de mechanismen om het minimumloon in de toekomst te koppelen aan een index van de kosten van levensonderhoud blijven vaag. Bovendien blijven de Duitse lonen al decennialang achter bij die van andere Europese werknemers. Het huidige minimumloon, dat in 2015 is ingevoerd, is naar EU-normen vrij laag.
Met de verhoging van het minimumloon en de uitbreiding van de ondernemingsraden lijkt de regering dus wat druk te verlichten om de sociale vrede te bewaren en om de vakbonden aan haar kant te houden. In ruil daarvoor zijn de vakbonden en de sociaaldemocraten echter overeengekomen om na te gaan of de werktijden kunnen worden ‘versoepeld’, waardoor de achturige werkdag — die al meer dan een eeuw de norm is voor alle Duitse werknemers — kan worden ontmanteld. Deze taboedoorbrekende overeenkomst staat weliswaar nog in de kinderschoenen, maar zou de weg kunnen vrijmaken voor verdere aanvallen op de achturendag in de toekomst.
Een soortgelijke goocheltruc huist in de omgang van de coalitie met Hartz IV, het alom bespotte samenstel van sancties en negatieve prikkels voor langdurig werklozen dat als onderdeel van de Agenda 2010-hervormingen is ingevoerd. Het programma zelf krijgt een make-over als Bürgergeld, of ‘burgerinkomen’, en een aantal van de meer weerzinwekkende aspecten ervan zullen worden afgezwakt of volledig afgeschaft. Heil heeft zelfs een extra bedrag van 150 euro per maand bovenop de standaard 449 euro aangekondigd voor uitkeringsgerechtigden die ervoor kiezen een aanvullende beroepsopleiding of bijscholing te volgen.
Het minimum-uurloon wordt verhoogd tot twaalf euro, maar dit bedrag is nog altijd lager dan wat volgens de berekeningen van de Duitse regering zelf een leefbaar loon is.
Dit beleid is zeker een welkome verandering ten opzichte van het draconische regime waaraan de armste burgers van Duitsland de laatste twee decennia zijn onderworpen, maar het schiet bij de meeste vakbonden en welzijnsorganisaties nog steeds tekort. Een aantal maatregelen — zoals het in mindering brengen van de kinderbijslag op de bijstandsuitkeringen, een veel te lage basisuitkering voor werklozen met kinderen, en vooral een aantal bestraffende sancties — zal van kracht blijven. In het slechtste geval zouden zij de lagelonensector verder kunnen doen groeien door opleiding en lonen te subsidiëren, in plaats van tot de afschaffing ervan te leiden.
Duitslands plekje in de zon
De voormalige VS-vicepresident, Hubert Humphrey, zou ooit hebben opgemerkt dat buitenlands beleid eigenlijk ‘binnenlands beleid is met een pet op’. Dat geldt ook voor het Duitse EU- en buitenlands beleid in ruimere zin. Het beleid van de nieuwe coalitie ten aanzien van haar buren is nauw verbonden met de belangen van het Duitse bedrijfsleven in eigen land, zoals dat ook onder Merkel het geval was. Het is dan ook niet verwonderlijk dat hierin het verkeerslicht initieel dezelfde politiek beloofde, en trends voortzet en uitdiept die al in het afgelopen decennium zijn begonnen.
De nieuwe coalitie verbergt de status van Duitsland als opkomende wereldmacht onder de mantel van de EU en hanteert een Europese retoriek die de vorige bondskanselier liever vermeed (al was het maar uit angst om haar meer patriottische achterban van zich te vervreemden). De SPD, de Groenen en de FDP vertegenwoordigen daarentegen alle pro-EU-segmenten van de bevolking en zijn het in grote lijnen eens als het gaat om de noodzaak om ‘Europa te versterken’. Alle drie hadden op hun campagneplatforms teksten gepubliceerd waarin werd opgeroepen de EU om te vormen tot een soort soevereine staat op zich. Hoewel een dergelijk project waarschijnlijk niet veel meer is dan mooie praatjes, heeft de groene minister van Buitenlandse Zaken Annalena Baerbock de ‘strategische autonomie’ van Europa tot de leidraad van haar beleidsoriëntatie gemaakt.
Hoe hol het idee van Europa als een ‘soevereine democratie’ is, blijkt uit het voorstel om de lopende Conferentie over de toekomst van Europa te gebruiken als een gelegenheid voor een constitutionele conventie die de basis legt voor een ‘federale Europese staat’. Voor wie het misschien heeft gemist: De Conferentie over de toekomst van Europa, die in 2019 van start ging en later dit jaar wordt afgesloten, is een ‘unieke en welkome kans voor de Europese burger om van gedachten te wisselen over de uitdagingen en prioriteiten van Europa’, gesponsord door het Europees Parlement, de Europese Raad en de Europese Commissie. In wezen bestaat de conferentie erin dat de burgers van de EU op een digitaal platform hun voorstellen voor de toekomst van de Unie indienen, waarvan er vervolgens een aantal worden geselecteerd voor bespreking in ‘burgerpanels’, die op hun beurt hun favoriete voorstellen ter ‘overweging’ aan de drie voornoemde instellingen overmaken.
Elke versterking van Europa zal dus gebeuren achter de rug van de Europeanen, door middel van nog meer onderhandelingen tussen ongekozen technocraten, en dus uiteindelijk overwegend op Duitse voorwaarden. Het grootste obstakel voor de verdieping van de Europese democratie — het EU-Verdrag inzake ‘Stabiliteit, Coördinatie en Bestuur’, dat een maximaal jaarlijks tekort van drie procent van het bbp en een maximale schuld van zestig procent van het bbp voorschrijft, wordt ongemoeid gelaten. In deze visie op Europa moeten de Europeanen vrij zijn om te stemmen op wie ze willen en zoveel constructieve e-mails te schrijven naar de Brusselse bureaucratie als ze maar willen, maar de beleidsresultaten moeten binnen nauw afgebakende grenzen blijven die niet door volksstemming, maar door contractuele verplichtingen worden gegarandeerd.
De groene minister van Buitenlandse Zaken Annalena Baerbock heeft zich uitgesproken voor een versterking en zelfs uitbreiding van het NAVO-bondgenootschap.
Op het wereldtoneel had de nieuwe coalitie gezworen het Duitse buitenlands beleid verder in te bedden in een “Europees perspectief” en een “offensief ontwapeningsbeleid” aangekondigd. Dit vaag omschreven offensief leek echter volledig beperkt te blijven tot het ondersteunen van internationale inspanningen voor nucleaire ontwapening, en zei weinig over het verminderen van Duitslands eigen militaire uitgaven of wapenverkoop. Duitsland is immers de op drie na grootste wapenexporteur ter wereld en heeft hiermee alleen al in 2021 negen miljard euro binnengehaald. Deze winsten — en banen — zijn een klein, maar niet onbelangrijk deel van Duitslands economische succesverhaal.
Maar sinds de laatste week van februari valt weinig nog met zekerheid te zeggen. Als reactie op de Russische agressie beloofde Duitsland snel om Oekraïne verdedigingswapens te sturen – en brak zo de belofte die Annalena Baerbock, Groene Minister van Buitenlandse Zaken, bij de Veiligheidsraad in München deed; namelijk dat Duitsland dit geenszins zou doen. Enkele duizenden raketten klinkt misschien als klein bier misschien — zelfs te begrijpen als een symbolische betuiging van solidariteit met het belegerde Oekraïne. Maar slechts een dag later kondigde Scholz in een dramatische speech in het parlement aan dat de regering een exuberante 100 miljard euro zou toewijden aan de modernisatie van het Duitse leger, en beloofde de defensie-uitgaven te verhogen tot 2% van het bnp, zoals de NAVO vraagt — en waar Merkel nooit in slaagde.
Het valt nauwelijk te overdrijven hoe dramatisch deze wending is voor de Duitse politiek. Sinds Scholz’ aankondiging, hebben analytici en politici opgeroepen om het leger te hervormen van een gericht op internationale vredeshandheving naar een gespierd defensief leger, dat in staat is de Russische dreiging op zijn eigen terrein te verslaan. Sommige conservatieve politici, die de nieuwe kanselier willen inhalen in oorlogszucht, hebben zelfs hardop nagedacht over een Duits aandeel in een Europees kernarsenaal. Anderen ambiëren het idee de dienstplicht opnieuw in te voeren, nadat Merkel die in 2011 afschafte. Wat echter het meest verrast zijn de peilingen, die aangeven dat Scholz’ uitingen ongelofelijk populair zijn. En dat in een land dat, sinds 1945, door een diepe afkeer voor militaire conflicten beheerst werd.
Welke voorzichtige stappen Merkel en de vorige regeringen ook richting herbewapening gezet hebben, ze zullen in het niets verbleken vergeleken met wat komen zal. Duitse herbewapening is nu een politiek gemeengoed — de jongerenorganisaties van de Groenen en de SPD hebben wat symbolische oppositie aangetekend, maar op die uitzonderingen na loopt het volledige politieke establishment in het gareel. Projecten als een Europees Leger, die ooit onmogelijk bleken net door het Duitse veto, kunnen nu een reële beleidskeuze worden, zo het niet daadwerkelijk gerealiseerd wordt.
Blauwe luchten voor groen kapitalisme
Voorlopig lijkt het erop dat de verkeerslichtcoalitie stevig in het zadel zit. De economische malaise van het begin van de jaren 2000 en de reeks politieke en economische crisissen die sindsdien hebben plaatsgevonden, lijken de verwachtingen van de kiezers naar beneden te hebben bijgesteld en het politieke centrum opnieuw te hebben geconsolideerd. Een centrum dat — hoewel het een aanzienlijke minderheid van de werknemers uitsluit — voorlopig stabiel blijft. De meeste Duitsers lijken genoegen te nemen met een iets groener kapitalisme en een paar stapsgewijze verbeteringen van het sociale stelsel in plaats van een sprong in het grote politieke diepe. Daarnaast zal de confrontatie met Rusland naar alle waarschijnlijkheid de populariteit van de regering gedurende enige tijd vergroten.
De eclatante overwinning van ‘Deutsche Wohnen & Co. enteignen’ bewijst dat de socialistische politiek in staat is om tot de verbeelding van de meerderheid te spreken.
Maar zoals het oude gezegde luidt, stille wateren hebben diepe gronden, en de ogenschijnlijke soliditeit van de regering moet niet worden opgevat als een garantie dat de komende vier jaar geheel zonder wrijving zullen verlopen. Naast de verpletterende nederlaag van Die Linke was het andere grote nieuws voor links op 26 september de klinkende overwinning van ‘Deutsche Wohnen & Co. enteignen’, een referendum dat in Berlijn werd gehouden over de vraag of het stadsbestuur een van de grootste verhuurders van het land zou moeten onteigenen en zo’n 200.000 appartementen weer in handen van de overheid zou moeten brengen. De stemming was het hoogtepunt van een jarenlange campagne waarbij duizenden activisten betrokken waren en honderdduizenden hun steun betuigden. Deze campagne toonde aan dat zelfs in een schijnbaar vreedzaam en welvarend Duitsland socialistische politiek in staat is — althans symbolisch — tot de verbeelding van de meerderheid te spreken.
Het succes van de campagne moet niet worden overdreven. Het referendum was niet bindend en zal waarschijnlijk worden uitgesteld en uiteindelijk genegeerd door de centrumlinkse regering van Berlijn. Niettemin herinnert het eraan dat zelfs een welvaartsstaat als de Bondsrepubliek tegenstrijdigheden en sociale spanningen kent die door progressieve en socialistische krachten kunnen worden aangewend als basis voor sociaal protest. Of het nu gaat om de voorspelde militarisering, torenhoge energieprijzen of misschien onvoorziene economische turbulentie — met beide centrumlinkse partijen in de regering en het grootste deel van de oppositie beperkt tot de rechtse CDU en de extreemrechtse AfD, hebben de linkse krachten de ideale gelegenheid gekregen om de mislukkingen van de coalitie om te zetten in hun eigen successen. Voor ieders bestwil kunnen we alleen maar hopen dat ze dat doen.