Na de bestseller The Spirit Level zijn auteurs Wilkinson en Pickett terug met The Inner Level over het proces waarmee ongelijkheid zich in onze hoofden nestelt en daar enorme schade aanricht.
Richard Wilkinson en Kate Pickett zijn terug met een nieuwe schat aan cijfermateriaal om de schadelijke effecten van ongelijkheid aan te tonen. In The Inner Level zien we hoe kapitalisme in onze bovenkamer rommelt. De Britse sociaal-epidemiologen tonen minutieus aan hoe ongelijkheid een grote bron van psychologische stress vormt en zo de manier waarop we denken, ons voelen en ons gedragen helemaal overhoopgooit.
Hun nieuwe werk is de langverwachte opvolger van The Spirit Level – Why Equality Is Better For Everyone, dat Wilkinson en Pickett enkele maanden na het uitbreken van de grote recessie in 2008 uitbrachten. Het was een van de eerste boeken dat het thema van ongelijkheid weer hoog op de publieke en politieke agenda zette. The Spirit Level werd een internationale bestseller, met ondertussen meer dan 200.000 verkochte exemplaren, vertaald in meer dan twintig talen. De auteurs gaven al duizenden lezingen over de hele wereld en Wilkinsons TED talk werd ondertussen bijna 3 miljoen keer bekeken. Het maakt van The Spirit Level een van de meest invloedrijke werken uit de sociale wetenschappen van de laatste jaren.
Waarom gelijkheid beter is voor iedereen
The Spirit Level stak van wal met een duidelijke stelling: onze moderne maatschappij is een heuse sociale mislukking. “Material Succes, Social Failure”, luidde het. Ondanks een in de geschiedenis van de mensheid ongezien niveau van materiële en technische mogelijkheden, van welvaart en comfort, worden we vandaag gedreven door angst en onzekerheid. Depressie lonkt steeds om de hoek.
Wilkinson en Pickett laten zien hoe verschillende vormen van mentaal en emotioneel leed systematisch samenhangen met de mate van sociale ongelijkheid in een samenleving. Ze tonen aan dat het vanaf een bepaald niveau van welvaart niet langer de economische rijkdom op zich is die bepalend is voor de levenskwaliteit en de gezondheid, maar wel de verdeling van deze rijkdom. Hoe groter de inkomensongelijkheden, hoe meer risico je loopt om geconfronteerd te worden met een hele reeks gezondheids- en sociale problemen.
Statusangst door ongelijkheid leidt tot stress en depressie enerzijds, en zelfverheerlijking en narcisme anderzijds.
Een ongelijke samenleving staat gelijk aan een lagere levensverwachting, een hogere kindersterfte, meer geestelijke gezondheidsproblemen, een hoger druggebruik en meer obesitas. Een voorbeeld: in een land als Japan wordt minder dan één op tien geconfronteerd met geestelijke gezondheidsproblemen, in een zeer ongelijke samenleving als de VS wel één op vier. Ongelijke samenlevingen worden ook geconfronteerd met meer geweld, sluiten relatief gezien mensen vaker op in de gevangenis, kennen een lager niveau van onderling vertrouwen en een zwakker gemeenschapsleven. Ongelijkheid schaadt ten slotte de levenskansen van kinderen: ongelijkere samenlevingen kennen een lager niveau van kinderwelzijn, slechtere onderwijsprestaties, meer tienerzwangerschappen en een lagere sociale mobiliteit. In ongelijke maatschappijen komt pesten op school tien keer meer voor dan in een meer gelijke samenleving.
Een hoge mate van ongelijkheid maakt een samenleving dus ziek en dit, raar maar waar, in al haar geledingen. Niet alleen de meest armen zijn het slachtoffer: alle sociale lagen van de bevolking lijden onder een hoge graad van ongelijkheid. De armste bevolkingsgroepen worden wellicht het hardst getroffen, maar het is wel degelijk de bevolking in haar geheel die er in ongelijke samenlevingen slechter aan toe is.
Ter illustratie: als we de levensverwachting van de 10% rijkste inwoners van verschillende samenlevingen vergelijken, zien we dat deze hoger ligt in meer egalitaire samenlevingen, vergeleken met collega-grootverdieners in meer ongelijke samenlevingen. Of nog: hoogopgeleide burgers met een goede job en een hoog inkomen leven niet alleen langer in een meer gelijke samenleving, ze zullen ook minder risico lopen slachtoffer te worden van geweld en hun kinderen zullen betere resultaten halen op school.
Correlatie of causaliteit?
Het onverwacht succes van het boek werd niet door iedereen met evenveel enthousiasme onthaald. Vooral de vaststelling dat een reeks gezondheids- en sociale problemen in een maatschappij niet zou samenhangen met het aantal mensen in armoede, maar wel met de graad van ongelijkheid, bleek voor de TINA-aanhangers een ongemakkelijke waarheid. In het neoliberale verhaal wordt ongelijkheid (of toch minstens sommige vormen van ongelijkheid) namelijk vaak als rechtvaardig en zelfs als een noodzakelijk iets voorgesteld.1 De hoofdstelling die in The Spirit Level verdedigd wordt, namelijk dat gelijkheid beter is voor iedereen, vormde dan ook aanleiding tot heel wat kritiek en controverse. Samen met Piketty’ s Kapitaal in de XXIe eeuw was het “karikaturaal” werk van “gelijkheidsstrijders Wilkinson en Pickett” zelfs een van de drijfredenen voor Marc De Vos, directeur van de rechtse denktank Itinera, om zijn boek Ongelijk maar fair uit te brengen.
Naast financiële redenen geven jonge mensen ook sociale angst aan als motivatie voor ‘predrinking’.
Een van de voornaamste kritieken betrof de manier waarop Wilkinson en Pickett de vastgestelde verbanden interpreteerden. The Spirit Level toont namelijk “correlaties” aan. Dat zijn nog geen causale verbanden. Een klassiek voorbeeld is hoe de opwarming van de aarde een negatieve correlatie vertoont met… het aantal piraten op onze planeet. En is er een oorzakelijk verband tussen twee fenomenen, dan zeggen de cijfers nog niets over de richting van deze causaliteit. Dat klopt. Maar de stelling dat grotere inkomensverschillen een hele reeks van gezondheids- en sociale problemen veroorzaken (en niet omgekeerd), is wel gebaseerd op een synthese van een 400-tal empirische studies, voortkomend uit decennialang wetenschappelijk onderzoek, gepubliceerd in internationale peerreview tijdschriften.2 De controverse die The Spirit Level teweegbracht, is dan ook eerder ingegeven door ideologische drijfredenen.
In hun nieuwe boek graven Wilkinson en Pickett verder door om tot een beter begrip te komen van de oorzakelijke verbanden. Op basis van een nieuwe waaier aan empirisch bewijsmateriaal analyseren de auteurs waarom ongelijkheid tot ongezondheid en onwelzijn leidt. In The Inner Level leren we meer over het proces waarmee ongelijkheid zich in onze hoofden nestelt en daar enorme schade aanricht. De auteurs zoeken de verklaring voor onze grote gevoeligheid voor (meer) ongelijkheid in de psychische effecten ervan. Ze identificeren hierbij het fenomeen van statusangst als hoofdverantwoordelijke. Statusangst heeft een bepalende invloed op onze manier van denken en voelen, op hoe we ons gedragen en tot elkaar verhouden en vertaalt zich zo in een hoge graad van onwelbevinden en ongezondheid.
Epidemie van statusangst
Grootschalig psychologisch onderzoek toont aan hoe het vooral de situaties zijn waarin we beoordeeld kunnen worden door anderen die ons vandaag erg veel stress bezorgen. Op basis van meer dan 200 psychologische studies3 blijkt dat ons stressniveau sterk toeneemt wanneer deelnemers taken uitvoeren waarin hun prestaties vervolgens beoordeeld zouden worden door externen. Wat volgens de onderzoekers in deze situaties op het spel staat “is niet je fysieke, maar wel je ‘sociale ’ overleving. Dit laatste is een kwestie van je sociale waarde, achting en status, die grotendeels gebaseerd zijn op de perceptie die anderen hebben van jouw kwaliteiten en verdiensten.”
Wilkinson en Pickett stellen dat we vandaag getuige zijn van een heuse epidemie van statusangst: een vorm van sociale angst, waarbij we ons zorgen maken om negatief beoordeeld te worden in sociale situaties en interacties. Bij statusangst gaat het vooral over de gevoeligheid voor het oordeel die anderen vellen over jouw plaats in de sociale hiërarchie. Ook hier is een duidelijke sociale gradiënt vast te stellen, waar personen hoger op de sociale ladder zich relatief minder zorgen maken over hun status. Maar belangrijker is dat de statusangst binnen alle lagen van de bevolking systematisch hoger ligt in de meer ongelijke samenlevingen: in een ongelijke samenleving loopt iedereen een hoger risico om geconfronteerd te worden met statusangst en maken mensen zich vaker zorgen over hoe anderen hen zien en beoordelen.
Het is de stress die deze sociale angst vrijmaakt, die onze psyche sterk beïnvloedt. Geconfronteerd met de prikkels van statusangst, reageren mensen op twee verschillende manieren. Psychologisch onderzoek stelt inderdaad dat er in ons brein twee potentiële reacties ingebouwd zijn, die quasi intuïtief geactiveerd worden in zulke situaties van sociale stress, gaande van een onderdanige tot een dominante houding.
Een eerste reactie is er eerder een van angst en onzekerheid over het eigen zelfbeeld. De auteurs citeren een indrukwekkend cijfer van maar liefst 80 % van de Amerikanen die aangeven een periode in hun leven geconfronteerd geweest te zijn met verlegenheid, wat de interactie met anderen bemoeilijkte. Het is een indicatie van een eerste type reactie waarbij statusangst en onderliggende onzekerheid zich vertalen in een schaamtegevoel, een laag zelfvertrouwen, een groot ongemak in de sociale interacties. Uit angst om negatief beoordeeld te worden of wanneer sociale contacten gewoon als te stresserend ervaren worden, gaan mensen sociale contacten meer en meer mijden en zich soms helemaal op zichzelf terugtrekken. De strijd die men in ongelijke samenlevingen moet voeren om bij te blijven heeft dan ook zware gevolgen en schaadt de sociale cohesie binnen een maatschappij. Zo zien we dat het interpersoonlijk vertrouwen en de deelname aan het gemeenschapsleven afnemen naarmate sociale ongelijkheid, en dus statusangst, toenemen.
Statusangst en het gevecht met het laag zelfvertrouwen en laag zelfbeeld liggen aan de basis van heel wat geestelijke gezondheidsproblemen. We zijn de laatste jaren of zelfs decennia, ook in België, getuige van een zeer sterke toename van geestelijk lijden, wat zich in het bijzonder uit in een toename van depressies en angststoornissen. Zo vertoonde in 2013 maar liefst 15 % van de Belgische bevolking symptomen die de aanwezigheid van depressieve gevoelens doen vermoeden, wat een aanzienlijke toename is ten opzichte van 2008 (10 %). Ook angststoornissen namen sterk toe, van 6% in 2008 tot 10 % in 2013.4 De prevalentie van een hele reeks andere psychische stoornissen, tot en met aandoeningen als schizofrenie, ligt duidelijk hoger in ongelijke samenlevingen.
Een tweede, tegenovergestelde reactie is deze waarin men de toenemende onzekerheid eerder tracht te verbergen onder een overdreven grote eigendunk, hoogdravendheid, narcisme en snobisme. Hier komen Wilkinson en Pickett tot de vaststelling dat heel wat mensen in een ongelijke samenleving de neiging hebben een meer positief beeld op te hangen van zichzelf. Dit vertaalt zich soms in een narcistische persoonlijkheidsstoornis. Cijfers voor de Verenigde Staten wijzen op een erg verontrustende toename. Ze zien narcisme als het andere scherpe uiteinde van de strijd om (sociaal) te overleven en gevoelens van zelftwijfel en minderwaardigheid te overwinnen. De statusangst die toeneemt als gevolg van grotere ongelijkheden, maakt dat we ons allemaal tussen wal en schip bevinden: bezwijken aan stress en depressie, of proberen om onze weg naar boven te vinden via zelfverheerlijking en narcisme.
Toevlucht in valse remedies
“Proberen een gevoel van eigenwaarde en status te behouden in een meer ongelijke samenleving kan zeer stressvol zijn”, aldus Wilkinson en Pickett. “Leven met een hoge mate van sociale en statusangst is uitputtend; het is een bijna onmogelijke taak, Sisyfusarbeid bijna”, besluiten ze.
Om hieraan te ontsnappen en om de pijn van de onderliggende angst minstens te verzachten, zeker wanneer we het gevoel hebben dat anderen op ons neerkijken en we ons waardeloos, incompetent en afgewezen voelen, zoeken we volgens de auteurs meer en meer onze toevlucht in een hele reeks verslavingen, van drugs en alcohol tot compulsief eten.
Wilkinson en Pickett leggen ook de link met compulsief koopgedrag, waarbij iemand zijn of haar gewenste identiteit en plaats in de sociale hiërarchie probeert af te kopen met materiële producten. Gedreven door statusangst worden menselijke relaties vervangen door materiële zaken, die we kopen om erbij te horen. Wilkinson en Pickett beschrijven welke rol adverteerders en marketeers hierin spelen: “Vele onderzoekers en commentatoren wijzen op de gesofisticeerde manieren waarop designers en aanbieders van consumptieartikelen onze neurologische beloningssystemen als doelwit gebruiken en ons verleiden tot relaties met voorwerpen waarmee onze chronische stress en angsten op korte termijn verholpen worden terwijl ze beter door relaties met mensen zouden verzacht worden”. Ze richten hierbij hun pijlen vooral op de multinationals die zelf actief bijdragen tot het creëren van een gevoel van leegte: “Ze betalen lage lonen aan hun arbeiders en buitensporig hoge salarissen en bonussen aan hun directieleden om vervolgens de boodschap te commercialiseren dat we deze uitgeholde leegte zin kunnen geven door hun merkenlevensstijl.”
Mythes over de menselijke natuur en meritocratie
Nu we weten welke enorme fysieke en emotionele schade statusangst aanbrengt, moeten we op zoek naar de onderliggende krachten van dit fenomeen. Wat maakt sociale status zo belangrijk en hoe komt het dat de oordelen die anderen over ons vellen, ons zo sterk raken? Om dit te begrijpen ontkrachtten Wilkinson en Pickett in The Spirit Level twee hardnekkige ideeën, één over de ‘menselijke natuur’, een tweede over het natuurlijk karakter van ongelijkheden.
Het eerste idee dat Wilkinson en Pickett weerleggen, is dat de mens van nature competitief zou zijn. Dat is het beeld van de neoliberale homo economicus5: het idee dat de mens fundamenteel gedreven wordt door rationeel eigenbelang en louter individuele doeleinden nastreeft, zonder oog te hebben voor het algemeen belang. De onderlinge relaties tussen mensen worden hierbij bepaald door de ‘status-competitie’, waarbij men moet neerkijken op mensen die lager op de sociale ladder staan, opkijken — al dan niet met afgunst — naar hen die hoger op de ladder staan, maar waarbij men vooral kwetsbaar is voor het gevoel tekort te schieten wanneer men door anderen overtroffen wordt.
Interactie en samenwerking in groep was een essentieel element in de evolutie van de mensheid.
De sociale relaties die ons vandaag door het neoliberaal economisch systeem opgelegd worden, zijn fundamenteel gericht op onderlinge concurrentie voor een plaats in de pikorde en botsen hierdoor op de in wezen sociale natuur van de mens, aldus Wilkinson en Pickett. Zij stellen dat mensen zo’ n 95 % van de laatste 200.000 tot 250.000 jaren van het menselijk bestaan in bijzonder egalitaire samenlevingen hebben geleefd, waarin relaties gekenmerkt zijn door solidariteit en altruïsme, samenwerking en wederkerigheid.
Cruciaal in deze relaties zijn onderling vertrouwen en empathie. Deze zijn lange tijd beslissend geweest voor ons overleven, het welzijn en de reproductie. Via een proces van sociale selectie zorgden deze egalitaire samenlevingen voor een evolutionaire druk naar de ontwikkeling van wat men meer sociale karakteristieken zou kunnen noemen: “De neiging om waarden als onbaatzuchtigheid, generositeit en vriendelijkheid hoog in het vaandel te dragen gaat erg ver terug in de tijd (…) en deze altruïstische of ‘prosociale ’ kenmerken zijn dan ook diep in onze geëvolueerde psyche gegrift”, aldus de auteurs.
Interactie en samenwerking in groep vormden een essentieel element in de evolutie van de mensheid. De bron van onze diepgewortelde bezorgdheid over wat anderen over ons denken, ligt in de intrinsiek sociale natuur van de mens waarbij hij – om te overleven – altijd al nood heeft gehad aan begrip van zijn plaats en rol in de sociale hiërarchie en intuïtie over wat anderen over hem denken. In egalitaire samenlevingen zorgt deze gevoeligheid voor nabijheid, empathie en samenwerking. In de hedendaagse samenleving zorgt het voor statusangst, stress en depressies. In ongelijke samenlevingen heeft men veel te verliezen (of te winnen). Hoe steiler de sociale hiërarchie, hoe onzekerder iedereen wordt. En dit hakt zwaar in op de manier waarop we ons tot elkaar verhouden. Het is de vervreemding tussen de sociale natuur van de mens en de asociale doelen van het economisch systeem die mensen mentaal en fysiek ziek maakt.
Wilkinson en Pickett ontkrachten vervolgens ook het idee dat ongelijkheid in een samenleving het resultaat zou zijn van natuurlijke verschillen in individuele capaciteiten, intelligentie of talenten. Dit idee van een meritocratie wordt vaak gehanteerd om de bestaande sociale hiërarchie te rechtvaardigen. Onderzoek toont echter aan dat juist het omgekeerde waar is: de verschillen in individuele capaciteiten tussen mensen zijn het resultaat van iemands positie binnen de sociale hiërarchie en dus van diens inkomen en sociaal-economische status, eerder dan de bron ervan.
De auteurs vermelden hierbij zeer interpellerende studies die aantonen in welke mate men deze statusverschillen ook helemaal integreert. Ze verwijzen naar honderden studies die aantonen dat mensen een stuk minder goed scoren op testen als hen er zelfs nog maar subtiel en impliciet op gewezen wordt dat ze behoren tot een groep die volgens de stereotypen slechter zou scoren op de betreffende testen. Zo scoorden kinderen met een lagere sociaal-economische status bijvoorbeeld minder goed, wanneer hun verteld werd dat het om een intelligentietest ging, dan wanneer ze te horen kregen dat het om een ‘algemene ’ test ging.
De weg vooruit
Vandaag, aldus Wilkinson en Pickett, worden de verschillende besproken gezondheids- en sociale problemen grotendeels als afzonderlijke problemen behandeld, met specifieke diensten en selectieve remedies. Dokters en verpleegkundigen om de gezondheidsproblemen aan te pakken, politie en gevangenissen de criminaliteit, onderwijsassistenten de leerproblemen, sociaal werkers, psychologen, psychiatrische diensten, begeleiders voor drugsverslaving, enz. Elk van deze professionals en diensten is vandaag uiteraard essentieel, maar sowieso niet meer dan partieel doeltreffend. Zo is de toegang tot kwaliteitsvolle gezondheidszorg essentieel, maar kan de gezondheid pas fundamenteel verbeterd worden als ook de onderliggende sociale determinanten aangepakt worden.
Om het stressniveau fundamenteel terug te dringen, om de gezondheid van de bevolking te herstellen en ieders welzijn te bevorderen, moeten de problemen bij de wortel aangepakt worden en moet men zich richten op de onderliggende ziekmakende bacterie die ongelijkheid heet. Hiervoor volstaat geen gerommel in de marge, maar is een verandering van het maatschappijmodel nodig. Om het advies van Richard Layard te hernemen, ‘s werelds meest eminente autoriteit op het terrein van onderzoek naar geluk: “Realiseer een verschuiving van een individualistische competitieve naar een solidaire samenwerkende samenleving.”6
Dit inzicht begint meer en meer door te dringen in de wetenschappelijke wereld. Lees bijvoorbeeld de aanbevelingen die de Belgische Hoge Gezondheidsraad in zijn wetenschappelijke publicatie van november 2017 formuleert voor de aanpak van burn-out: “Burn-out kan worden beschouwd als een (normale) reactie op een pathologische context. […] Daarom is het eerst en vooral belangrijk dat de academische, klinische en politieke wereld stappen ondernemen om te wijzen op de dominante positie van de economische wereld ten opzichte van het collectieve en individuele welzijn en daar verandering in te brengen. Burn-out voorkomen of behandelen moet immers ook verlopen via een wijziging van het maatschappijmodel, in plaats van enkel te steunen op aanpassingsoplossingen, medicatie of psychologiseren.”7
Dit laatste aspect is trouwens misschien wel de grootste zwakte van The Inner Level, waar Wilkinson en Pickett in hun zoektocht naar causale paden bijna uitsluitend de nadruk leggen op het psychologiseren van de confrontatie met ongelijkheid. Een zwakte die eigenlijk ook al in The Spirit Level aanwezig was. De oorzakelijke verbanden tussen de graad van ongelijkheid enerzijds en van onwelbevinden en ongezondheid anderzijds, zoals de auteurs die uitgebreid beschrijven, kloppen zeer zeker. Ze verliezen in hun analyses echter systematisch één factor uit het oog die aan de grondslag ligt van beide fenomenen: de economische uitbuiting.
Een studie verschenen in het vooraanstaande medische tijdschrift British Medical Journal stelde vast dat de correlatie tussen ongelijkheid en ongezondheid het sterkst is op actieve leeftijd: “Er is een leeftijdsgebonden mechanisme dat leidt tot een hoger sterftecijfer wanneer het ervaren wordt in een maatschappij met een grotere sociale wedijver, maar voor het overige gelijk. Een hogere inkomensongelijkheid is eerder een kenmerk van een concurrentiële dan van een samenwerkende maatschappij. Wat het mechanisme ook moge zijn dat door wedijver schade berokkent of door samenwerking een beschermende uitwerking heeft, het kent zijn grootste effect bij het begin tot het midden van de volwassen leeftijd.”8 Dat de gevolgen van een ongelijke en competitieve samenleving zich vooral laten voelen op actieve leeftijd (en bijvoorbeeld niet tijdens de kwetsbare kinderjaren of op oudere leeftijd), laat zich uiteraard verklaren door het feit dat die toenemende ongelijkheid geen natuurfenomeen is, maar wel het resultaat van toenemende economische uitbuiting. Die uitbuiting vindt plaats op de actieve leeftijd en gaat gepaard met een fysieke uitbuiting als gevolg van een objectieve verslechtering van de werkomstandigheden, minder arbeidsbescherming, een hoger werkritme enz. Het is deze uitbuiting an sich die verantwoordelijk is voor de ongelijkheid en die direct verantwoordelijk is voor de toenemende ongezondheid. De systematische reviews zoals die van de WHO9 of het onderzoek van Vicente Navarro10 die hiervoor overtuigend bewijsmateriaal aanleveren, worden echter niet geciteerd in The Inner Level.
De verschillen in individuele capaciteiten tussen mensen zijn het resultaat van iemands positie binnen de sociale hiërarchie, eerder dan de bron ervan.
Ondanks de nagenoeg exclusieve focus op de psychologische impact van de confrontatie met ongelijkheid, sluiten ook Wilkinson en Pickett af met een pleidooi voor een maatschappijmodel waarin grotere inkomensgelijkheid op structurele wijze ingebed wordt. Ze pleiten voor een radicale koerswijziging, waarin de productie ondernomen wordt ten dienste van het hoogste algemeen belang, de mensheid, en dit binnen de ecologische grenzen van de planeet. Ze houden een pleidooi voor een maatschappij waarin elke verhoging van de productiviteit niet in winst omgezet wordt, maar in een vermindering van de werktijd, om tijd vrij te maken voor gezin en kinderen, om voor elkaar te zorgen, tijd door te brengen met vrienden, en van het gemeenschapsleven te genieten.
Om die gelijkheid en solidariteit te bereiken, kiezen de auteurs radicaal voor progressieve hervormingen die moeten leiden tot meer economische democratie. “Er is een geleidelijke en verregaande transformatie nodig eerder dan een revolutie”, schrijven ze. Dat is dubbel. Hoe de auteurs tot die verregaande veranderingen willen komen zonder werkelijke systeemverandering is niet duidelijk. Vandaag zien we wel talrijke nieuwe strijdbewegingen die kracht van hoop geven. Temeer omdat ze niet alleen strijden voor meer menselijke werkomstandigheden, voor meer koopkracht, maar ook voor menselijke waarden als respect voor de arbeid (werknemers van Lidl, Ryanair, Ivago, Aviapartner, Bpost …), respect voor de nood aan koopkracht (de gele hesjes), respect voor een gezonde woon- en schoolomgeving (initiatieven als café filtré) en respect voor een leefbare planeet op lange termijn (de klimaatbewegingen).
Het zijn die strijdbewegingen die politiek en patronaat dwingen om concrete toegevingen te doen. En ook bij het brede publiek winnen zij meer en meer aan waardering en maken zij een politiek bewustzijn wakker. Zoals de Zweedse klimaatactiviste Greta Thunberg op de VN COP24 in Polen zei: “We moeten de fossiele brandstoffen in de grond houden en we moeten gaan voor sociaal rechtvaardige oplossingen. En als we die niet binnen het systeem vinden, moeten we misschien het systeem zelf veranderen.” Met The Inner Level geven Wilkinson en Pickett alvast een schat aan cijfermateriaal en argumenten om de status quo tegen te gaan en te pleiten en strijden voor zo’ n systeemverandering.
Richard Wilkinson en Kate Pickett, The Inner Level. How More Equal Societies Reduce Stress, Restore Sanity And Improve Everyone’ s Well-Being, Penguin Books Ltd, 2018.
Footnotes
- In het neoliberale verhaal vormt enkel armoede een probleem, waarbij ook nog met de beschuldigende vinger naar mensen in armoede wordt gewezen. Zij worden individueel verantwoordelijk gesteld voor hun situatie.
- Hier vindt u een meer uitgebreid antwoord van de auteurs op de geformuleerde kritieken: www.equalitytrust.org.uk/authors-respond-questions-about-spirit-levels-analysis.
- S.S. Dickerson, & M.E. Kemeny, “Acute stressors and cortisol responses: a theoretical integration and synthesis of laboratory research”, Psychological Bulletin, 2004; 130 (3): 355-91.
- Bron: L. Gisle, “Geestelijke gezondheid”, in J. Van der Heyden, R. Charafeddine (ed.), Gezondheidsenquête 2013. Rapport 1: Gezondheid en Welzijn, WIV-ISP, Brussel, 2014.
- Zie bijvoorbeeld ook Dirk Van Duppen & Jan Hoebeke, “Marx, Darwin en het sociaal darwinisme”, Lava, nr. 2, juli 2018. Zie https://lavamedia.be/marx-darwin-en-het-sociaal-darwinisme/. Raadpleging: februari 2019.
- R. Layard, Happiness: Lessons from a New Science, London, 2005, Penguin Books.
- Hoge Gezondheidsraad, Burn-out en werk, Brussel, 2017. Advies nr. 9339. Zie www.health.belgium.be/sites/default/files/uploads/fields/fpshealth_theme_file/hgr_9339_burnout_zisa4_full_0.pdf . Raadpleging: februari 2019.
- Dorling Danny, Mitchell Richard, Pearce Jamie. “The global impact of income inequality on health by age: an observational study”. BMJ, 2007; 335 :873.
- Zie www.who.int/social_determinants/resources/articles/emconet_who_report.pdf. Raadpleging: februari 2019.
- Bijvoorbeeld V. Navarro, C. Muntaner, C. Borrell, J. Benach, A. Quiroga, M. Rodríguez-Sanz, M.I. Pasarín, “Politics and health outcomes”, The Lancet, 2006, 368 (9540), 1033-1037. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(06)69341-0zw.