Artikels

Tussen Cambridge en Silicon Valley

Robert McChesney

—1 oktober 2018

Het schandaal rond Facebook en Cambridge Analytica is de noodzakelijke uitkomst van een lang proces van commercialisering van internet en media, zegt Robert McChesney. De enige uitweg is een publiek internet.

Entre Cambridge et la Silicon Valley

Cambridge Analytica verzamelde de data van miljoenen Facebook gebruikers en stelde het ten dienste van zijn klanten in politieke campagnes. Grote verontwaardiging over het schandaal bleef uit. “Waarom is er zo weinig aandacht voor dit verhaal, dat hetzelfde publieke debat zou moeten losmaken als Watergate rond geld in de politiek en de Vietnamoorlog rond de rol van de CIA in de jaren 1980?”, vraagt McChesney zich af. “Waarom krijgen we niet dat soort reactie op een schandaal dat mijns inziens even groot is? Het Cambridge Analytica verhaal kreeg wel wat aandacht van onze liberal news media, maar daarna stopte het. Wanneer ze zich realiseerden dat dit uitgevoerd werd door een traditioneel kapitalistisch concern, gefinancierd door een traditionele, Amerikaanse, rechtse hedge-fund miljardair genaamd Robert Mercer, werd dit een non-issue. Het was niet meer van belang, ook al was Mercer een significant deel van Trumps campagne aan het financieren”. Het schandaal heeft nochtans diepgaande implicaties voor de plaats van de media in het moderne kapitalisme en roept ook belangrijke vragen op over privacy en extern toezicht op het internet

Catalyst. In uw analyse van het Cambridge Analytica schandaal plaatst u het commerciële principe dat ons mediasysteem leidt centraal. Dat is natuurlijk wat ontbreekt in mainstreamanalyses. Kan u aantonen waar de connectie ligt tussen de commercialisering van de media en de manier waarop Facebook nu gebruikt wordt voor deze zeer verontrustende politieke doeleinden?

Robert McChesney. We kunnen dit beter begrijpen door een beetje terug in de tijd te kijken. Lezers jonger dan veertig zullen dit waarschijnlijk niet weten, maar toen het internet aan populariteit won in de jaren 1990 werd het, ironisch genoeg, gezien als een plaats waar je anonimiteit kon vinden. Er was een beroemde cartoon in The New Yorker die stelde dat niemand wist dat je een hond was op het internet. Er stond een hond aan een toetsenbord onder. Omdat je niet getraceerd kon worden. Je kon alles doen wat je wilde. Je kon niet weten met wie je omging online, iedereen was anoniem.

Cruciaal voor de commercialisering van het internet was het introduceren van de mogelijkheid om mensen op te sporen en te volgen.

De meeste mensen die mee het internet ontwikkelden, wilden niet dat het een commercieel medium zou worden, daarom maakten ze het op die manier. Het probleem voor het kapitalisme was dat het op die manier nooit een succesvol commercieel medium zou worden. In de jaren 1990 werd er veel gesproken over de killer app, de digitale gans met de gouden eieren. Kapitalisten wisten dat het internet alles zou veranderen, maar het leek onbruikbaar voor commerciële uitbuiting. Tegen het midden van de jaren 1990 realiseerde de kapitalistische klasse zich dat ze het internet moest hervormen. Het moest winst kunnen creëren en toegankelijk zijn voor adverteerders. Het moest gecommercialiseerd worden. Cruciaal hiervoor was de mogelijkheid introduceren om mensen op te sporen en te volgen, om exact te weten wie online is en om alles over deze mensen te weten te komen. Dit werd echt doorgevoerd in de late jaren 1990 en veranderde de volledige logica van het internet. In vele opzichten zette het het internet op zijn kop.

Hoe komt het dat men zo vroeg al begrepen had dat de sleutel om het internet te commercialiseren de mogelijkheid om op te sporen en te surveilleren was?

De adverteerders waren de eersten die dit inzicht hadden. Ze namen de leiding. Zij hadden begrepen dat niemand vrijwillig een advertentie zou bekijken als dit ook te vermijden was, tenzij men echt geïnteresseerd was in het product. Normaal gezien zou iemand dit negeren. Een traditioneel advertentiemodel is dus het volgende: je koopt ontzettend veel advertenties en bestookt mensen ermee, zodat ze het niet kunnen vergeten. Met een beetje geluk heb je ook je doelgroep bereikt.

Aanvankelijk leek het internet een nachtmerrie voor dit model. Mensen klikten gewoon de advertenties weg. Daar kwam nog eens bovenop dat je door de anonimiteit niet kon weten wie de advertentie aan het bekijken was. Al het demografische werk dat je verricht had voor televisie, radio en kranten kon je niet meer gebruiken. Je wist niet wie je advertentie bekeek en of ze het ooit zouden bekijken. Waarschijnlijk niet, enkel een idioot klikt op een banner met een advertentie. Men was dus in paniek en men zocht een oplossing. Hoe vind je een manier om je advertenties bij de juiste doelgroep te krijgen? Ze waren vastberaden een manier te vinden om mensen te bestoken met advertenties. Ze zagen toen ook al de mogelijke voordelen in: dit was een technologie die het potentieel had om bedrijven oneindig keer meer macht te geven over consumenten. Niet enkel via advertenties maar via verkoop. Dat vereiste echter een aanval op de mogelijkheid van internetgebruikers om hun privacy te bewaren. Bovendien moest dit gedaan worden zonder dat mensen doorhadden dat hen dit overkwam.

Deze beweging werd geleid door Procter & Gamble. De sleutel was een manier vinden om de internetactiviteit van mensen te volgen zodat je wist wie ze waren en waar ze waren. Dan kan je data beginnen verzamelen. Dit begon niet allemaal tegelijk, het was zeker geen onmiddellijke ommezwaai. Dit proces begon in het midden van de jaren 1990 en werd in het daarop volgende decennium geleidelijk aan uitgebreid tot waar we vandaag zijn.

Het initiële ontwerp van het internet was geen commercieel medium. Dat betekent dat een transformatie naar het commerciële model een zekere vorm van overheidsinterventie vereiste, correct?

Absoluut. Het internet is een pleidooi voor publieke uitgaven, of zelfs socialisme. De privésector zou nooit het internet of de digitale revolutie ontwikkeld hebben. Deze geschiedenis is verdwenen uit het publieke geheugen. Het internet werd opgestart dankzij financiering van het Pentagon en het leger enerzijds, en een aantal belangrijke onderzoeksuniversiteiten anderzijds. Het merendeel van het onderzoek werd daar gedaan door studenten en jonge professoren tussen de jaren 1960 en de jaren 1980. Deze mensen waren vaak deel van de tegencultuur. Het waren hippies. Ik heb een aantal van hen gekend in de jaren 1970. Het was een huwelijk van deze twee gemeenschappen en het werd gedreven door non-commerciële principes.

Voor het leger was het internet een manier om onze nationale veiligheid te beschermen tegen een aanval van de Sovjets wanneer die onze communicatie zouden aanvallen. Het internet had geen centrale hub, in tegenstelling tot het telefoonnetwerk. Als de Russen een bom zouden gooien, konden ze daarmee dus niet alle internetcommunicatie platleggen. Het internet kon alle blokkades omzeilen ; dat was hun motivatie. Het leger was nooit tegen toezicht op het internet, dat kon hun visie op nationale veiligheid versterken, maar dat was niet echt waar ze naar streefden voor de jaren 1990. Er was geen druk vanuit het Pentagon, de DIA en de NSA om de cyberspace te commercialiseren. Het was zelfs illegaal om het internet te gebruiken voor commerciële doeleinden voor 1992.

De hippies en de wetenschappers wilden met deze revolutionaire technologie iedereen in de wereld verbinden. Het klinkt als een flauw riedeltje vandaag maar er zit waarheid in. Het was een romantische, idealistische en sterke visie die mensen kon overtuigen om te zeggen: “Dit is iets belangrijks om aan mee te werken”.

Geen van beide visies stond toe het internet te gebruiken om winst te maken en de adverteerders namen het nog niet helemaal serieus. Toen Marc Andreessen de eerste commerciële browser opstartte vroeg in de jaren 1990 vond hij dit werkelijk een probleem. Hij vertelde later in een interview dat zijn grootste probleem was dat er een ronduit vijandige sfeer heerste tegenover commercialisering van het internet. Hij noemde het een militant egalitaire ruimte. Ik herinner me bovendien dat toen ik voor het eerst online ging begin de jaren 1990, berichten als “ik heb een fiets en zou hem graag verkopen voor 50 euro” in een chatroom niet aanvaardbaar waren. Dan werd er geantwoord met woedende emails zoals: “Hey, je bent hier niet welkom met dat gezever. Dit is het internet, hier doen we daar niet aan mee. Koop een advertentie in een krant als je je gerief wilt verpatsen. Dit is geen commerciële ruimte.”

Bedoelt u dat het tijdens de ambtstermijn van Clinton is dat de belangrijke beslissingen genomen worden die het winstmotief het internet doen overnemen?

Ja, de regering van Clinton staat in het midden van het verhaal. De moderne democratische partij, zoals vertegenwoordigd door de Clintons en Obama, staat centraal. Ze waren niet gewoon passagiers op de trein, ze zaten in de locomotief.

Het gebeurde niet plots. Eén van de redenen dat deze transitie zo weinig aandacht kreeg van onderzoekers en in het publieke debat — de meeste mensen weten niet van deze geschiedenis- is dat er niet één wet was die alles veranderde. Bij andere technologieën was dat anders. Het toestaan van online toezicht werd nooit in een wet gestemd in het parlement. Er was geen echt debat over adverteren op het internet. Ook niet over het toelaten van internetproviders en internetbedrijven om mensen te volgen op alle vlakken.

Er is nooit een wet gestemd om dit te legaliseren. Het werd gedaan door verschillende advocaten, onttrokken aan alle publieke controle. De bevolking had geen idee wat er gebeurde. Er was bijna geen aandacht voor in de media, 99 procent van de Amerikanen had geen idee dat dit aan de gang was. Het debat bleef beperkt tot internetingenieurs en de commerciële belangengroepen in wetenschappelijke en technologische conferenties die zelfs niet publiek toegankelijk waren. Alles werd uitgevoerd op het administratieve niveau of in semi-gouvernementele conferenties geautoriseerd door de overheid.

De vijf eerste bedrijven van de wereld zijn Microsoft, Apple, Amazon, Google en Facebook.

Als er al een wet was die meer betekende dan de andere, dan is het de Telecommunications Act van 1996, die in theorie de traditionele wet voor radio, televisie en telefonie moest amenderen. Het zou een upgrade betekenen in het licht van de digitale revolutie. De basisidee was dat alle traditionele media ook digitaal zou worden door de digitale revolutie. De verschillen tussen telefoonmaatschappijen, radiostations, filmstudio’s, televisie enz. zouden allemaal verdwijnen.

Deze wet was zo belangrijk voor het internet omdat het de reguleringen rond eigendom veranderde. De theorie hield in dat dit zou leiden tot een grote golf van competitie op vlak van communicatie. Plots was het aan telefoonmaatschappijen toegestaan om te concurreren op vlak van kabeltelevisie, ze zouden films maken en boeken publiceren. Ik bedoel maar, iedereen zou alles doen en bedrijven die winst maakten in communicatie zouden hevige concurrentie krijgen op elk vlak. Het zou een Wilde Westen worden waarin de consumenten en de samenleving de winnaar zijn.

Het was de bedoeling nieuwe spelers op de markt te brengen die een gouden tijdperk van investeringen en competitie zouden inluiden. Dat klinkt als een aannemelijk voorstel. Maar in de echte wereld van het Amerikaans kapitalisme was het lobbywerk van de grootste bedrijven over de inhoud van de wet gigantisch. Het nam ongeziene proporties aan tussen 1991 en 1996. De lobbyisten van de bedrijven die de wet schreven, en later de regulatoren de wet hielpen “begrijpen”, wilden helemaal geen competitieve markt creëren. Daar hadden ze geen enkele baat bij. Hun ambitie was simpelweg om meer monopoliemacht te verkrijgen en elke regulering ten dienste van de bevolking te vermijden als deze de winsten kon aantasten.

De versoepeling van de limieten rond eigendom in communicatie had het ironische effect dat er net een gigantische concentratie van macht kwam. Telecommunicatie (kabel en sateliet TV, telefonie en internet) is het meest sprekende voorbeeld. Voor 1996 waren er strenge voorwaarden en beperkingen op het eigendom van verschillende types communicatiebedrijven en fusies van bedrijven. Het tegenovergestelde van het vooropgestelde doel was het resultaat van deze nieuwe wet. Bedrijven gingen niet blind nieuwe markten betreden om een competitief bloedbad te creëren. Ze gebruikten de nieuwe eigendomswetten om te fuseren en elkaar op te slokken.

In 1996 waren er twintig grote telecommunicatiebedrijven, die zich bijna allemaal bevonden in de bovenste helft van de Fortune 500. Vandaag zijn er drie bedrijven (AT&T, Comcast & Verizon) bij de grootste Amerikaanse bedrijven. Nog een half dozijn kleinere bedrijven domineren de markt op vlak van gsm’s, kabel en satelliettelevisie. Ze werken meer als een kartel dan als een oligopolistische markt.

Wat heeft dit dan te maken met de internetgiganten waar we altijd over horen, zoals Apple, Facebook en Google?

Er is een belangrijk verschil tussen het ISP kartel (internet service providers) dat ik net beschreef en de bedrijven die je vermeldt. Het kartel zijn in de eerste plaats Amerikaanse bedrijven die hun monopolie uitbouwen door de licenties van de Amerikaanse staat te gebruiken om de markt af te sluiten. Dit zijn de bedrijven die de net neutrality proberen af te schaffen. Daar kom ik straks nog op terug. Deze bedrijven willen hun controle over kabel, satelliet en gsm gebruiken om het internet te privatiseren. Dat is waar net neutrality over gaat. Deze bedrijven zijn monopolies die door de overheid gecreëerd werden. Het zijn pure parasieten. Hun politieke macht zorgt ervoor dat de VS de duurste toegang tot gsm- en internetgebruik in de wereld heeft, maar toch inferieure service heeft vergeleken met de meeste landen in Europa en Azië.

De privé-sector zou nooit het internet of de digitale revolutie ontwikkeld hebben.

De grote internetmonopolies, Amazon, Apple, Facebook, Google en Microsoft zijn anders. Dit zijn globale bedrijven die niet afhankelijk zijn van licenties die overheden uitreiken. Anderzijds hebben ze wel extreem nauwe banden met de Amerikaanse overheid en rust veel van hun werk op onderzoek en innovatie die in het leger ontwikkeld werd. In twee decennia tijd hebben deze vijf bedrijven de kapitalistische wereld op een ongeziene wijze veroverd. Als je kijkt naar de grootste bedrijven in de VS op vlak van marktwaarde dan heb je in de top 5, in willekeurige volgorde: Microsoft, Apple, Google, Amazon en Facebook. Deze bedrijven spelen vandaag een waanzinnig dominante rol. Niemand kan ze volgen en ze groeien exponentieel.

Er zijn veel bezorgdheden over de macht die deze vijf internetgiganten hebben en nog zullen vergaren in de toekomst. We moeten dan ook enkele fundamentele politieke vraagstukken beantwoorden. De bezorgdheden en antwoorden zullen wel ietwat verschillen van het ISP kartel.

Dat betekent dat wat startte als een radicaal gedecentraliseerde en bijna niet te controleren vorm van communicatie in enkele jaren tijd enorm gecentraliseerd werd en informatie gecontroleerd werd door een kleine groep.

Exact. En deze bedrijven gaan dan over op een hoge vorm van toezicht waar ze de resultaten van verkopen aan de hoogste bieder.

Wat betekent dit voor de twee oorspronkelijke ambities van de wetenschappelijke gemeenschap die achter het internet zitten, namelijk anonimiteit en betere verspreiding van informatie?

Anonimiteit of privacy is verdwenen. Gsm’s kan je bijvoorbeeld even goed als tracking devices zien. De kwestie van informatie is ook zeer belangrijk. Naast de centralisatie van de controle is er namelijk het probleem dat de journalistiek op sterven na dood is. Het internet heeft dit niet veroorzaakt maar heeft het proces wel versneld. Elke hoop op een succesvol commercieel mediabedrijf dat de informatienoden van de volledige bevolking dient, is nu verdwenen.

De achteruitgang van de journalistiek is al enkele decennia bezig. De eerste honderd jaar van de Amerikaans geschiedenis waren kranten zwaar gesubsidieerd door de federale overheid om een rijk spectrum aan media te promoten. Niemand kon toen denken dat het winstmotief van de vrije markt genoeg zou zijn om de media waarover in de Amerikaanse grondwet gesproken werd te verkrijgen. Dit werd vooral gedaan door het verspreiden van gratis kranten via het postkantoor. Bijna alle kranten werden door de post verspreid in de eerste jaren na de Amerikaanse onafhankelijkheid. Er waren ook veel printcontracten die de overheid uitreikte met het specifieke doel om kranten te helpen. Als we de overheidssubsidies voor de journalistiek in de jaren 1840 zouden extrapoleren naar vandaag zou dat neerkomen op 35 miljard euro per jaar.

Op het einde van de negentiende eeuw consolideerde het commerciële systeem waarin advertenties het merendeel van de inkomsten uitmaakten. De staatssubsidies werden minder belangrijk en verdwenen ook in vele gevallen. Kranten publiceren en journalistieke imperia uitbouwen kon gigantische fortuinen opleveren en gaf tevens een grote politieke macht aan de eigenaars. In deze context ontstond het beroep journalist, in theorie onpartijdig, zonder opinie, politiek neutraal en geobsedeerd door feiten, in het begin van de twintigste eeuw.

Wat heeft het internet hier mee te maken? Wat is nu deze crisis in journalistiek waar u over spreekt?

Het fundamenteel probleem is dat de grote internetbedrijven, vooral Facebook en Google, de advertenties binnenhalen die normaal naar een krant zouden gegaan zijn, maar Facebook en Google gebruiken de opbrengsten niet om te investeren in meer journalisten of nieuwsproductie.

Waarom gebeurde dit? De reden is het einde van de anonimiteit, de mogelijkheid om toezicht te hebben. Bij het begin van het internet dachten kranten en televisiezenders: “we zullen gewoon online gaan. We zullen gewoon verder doen wat we offline deden. Mensen zullen advertenties kopen op de site van de the New York Times omdat mensen artikels willen lezen. Ze zullen de advertenties zien zoals het gebeurde bij de geprinte versie.” Zo zag de geleidelijke transitie eruit rond het jaar 2000. Het was nog niet duidelijk wat er met commerciële journalistiek zou gebeuren. Wat gebeurde met het nieuwe surveillance model is dat niemand nog advertenties koopt op een website. Je gaat niet naar The New York Times en zegt: “Hey ik wil een advertentie kopen”, en hoopt dat het de doelgroep zal bereiken. Het is veel gemakkelijker om naar Google of Facebook of AOL te gaan en te zeggen: “Hey, ik wil elke Amerikaanse man in deze inkomensgroep bereiken tussen 30 en 34 jaar oud die geïnteresseerd is in het kopen van een nieuwe auto.” Vervolgens zal het bedrijf elke man lokaliseren die hieraan voldoet, waar ze ook online vertoeven en de advertentie zal verschijnen op eender welke website die ze dan bezoeken. De doelgroep zal gevonden worden.

Dat betekent dat zij die de inhoud produceren, in dit geval de nieuwsmedia, hun deel van de opbrengst verliezen. Dit financierde vroeger het grootste deel van hun werk. Het commerciële model is verdwenen, daarom is journalistiek aan het uitsterven. Er zijn nog maar weinig journalisten aan het werk. Geen enkele rationele kapitalist zal investeren in journalistiek omdat het zo weinig winstpotentieel heeft. Een kwarteeuw geleden kwamen journalisten van alle grote kranten langs als er een belangrijk nieuwsitem was, of het nu om nationale of internationale politiek ging. Vandaag heb je enkel The New York Times en The Washington Post die betaalde journalisten ter plaatse sturen. Dat is het ongeveer. Een generatie geleden zaten de lokale parlementen en stadhuizen vol met journalisten van verschillende media. Vandaag lijken de mediakamers in deze gebouwen wel spooksteden. Er is bijna niemand meer actief in dit vak.

Ondanks de grote gebreken van het nieuwe commerciële, professionele nieuwssysteem, waren er ook positieve elementen op haar hoogtepunt — zoals grote groepen reporters die berichtgaven over hun gemeenschap — en sommige elementen daarvan zijn nu jammer genoeg afwezig. Er zijn bijvoorbeeld bijna geen buitenlandse correspondenten meer die nog verslag uitbrengen. Met het uitdunnen van de nieuwsredacties worden de grootste problemen van het commerciële systeem nog uitvergroot. Men rekent nog meer op de input van bedrijven en de overheid. De wanhopige zoektocht naar geld heeft tot allerlei soorten corruptie in de journalistiek geleid die we de voorbije eeuw niet meer gezien hadden.

Het is deel van de elementaire democratische theorie dat een samenleving die zichzelf regeert niet kan bestaan zonder een onafhankelijke media. Dat zou overal moeten verkondigd worden want het tegendeel is een realiteit die we nu betreden. Dit heeft twee noemenswaardige directe gevolgen. Ten eerste zien we een groeiend probleem met de jongere generatie die meer sympathie toont voor progressieve waarden en socialistisch beleid dan eender welke generatie tijdens mijn leven, maar die dramatisch ongeïnformeerd is. Er is een gebrek aan kennis over hoe de wereld in elkaar zit op economisch en politiek vlak. Ten tweede, zonder een geloofwaardige journalistiek die mensen kunnen gebruiken om het debat te begrijpen staat de deur volledig open om elk nieuws dat iemand niet leuk vindt af te doen als fake news. Dit is de strategie van Trump en die zou 25 jaar geleden absurd geweest zijn. Nu slaat dit aan bij een deel van de bevolking dat geen enkele reden meer heeft om de nieuwsmedia te respecteren, net zoals Trump dit doet.

Dus aan de ene kant heb je deze ongelofelijke centralisatie van informatie en aan de andere kant de trage dood van de journalistiek. Het klinkt Orwelliaans.

Absoluut. Het surveillance systeem wordt al gebruikt voor zeer gevaarlijke politieke doeleinden. Je kan nu degelijke informatie verkrijgen over een groot aantal mensen, wat hun standpunten zijn, waarin ze geïnteresseerd zijn, welke oproepen bij hen gaan werken en welke net niet … Dit geeft politici heel veel macht door de propaganda te selecteren die bij bepaalde mensen zal aanslaan en ze ook te versturen.

Obama gebruikte dit veelvuldig bij zijn herverkiezingen in 2012. Ze gebruikten toen moderne technologie om de stemmers in doelgroepen te verdelen en specifieke boodschappen te versturen naar specifieke groepen. Het was een campagne die puur op marketing gebaseerd was. Het was waanzinnig effectief en het briljante zit erin dat het niet werd opgemerkt door de nieuwsmedia of de brede politieke cultuur, omdat het allemaal naar individuen gericht was op het internet. Ondanks zijn gedaalde populariteit kon Obama dus meer geld ophalen online bij zijn herverkiezingen. Hij gebruikte gesofisticeerde tools die zijn campagne ontwikkelde om de boodschap constant aan te passen en te individualiseren op maat van zijn aanhang. Hetzelfde geldt voor zijn oproepen om te gaan stemmen.

De ironie van de campagne in 2012 was dat het de eerste keer was dat de politieke partijen de adverteerders voor waren. De mensen die het Obama campagneteam verlieten gingen naar Madison Avenue en corporate America om te zeggen: “dit is hoe je het nu kan doen. We weten hoe je mensen kan targetten. Obama heeft het gevonden”.

Je beschrijft dus een diepgaander fenomeen dat plaatsvindt, waar politieke partijen hun stemmers als een demografische groep zien die ze proberen managen. Net zoals bedrijven proberen om de marktpercepties vorm te geven. Stemmers zijn deel van een marketingstrategie, eerder dan een component van een democratische cultuur.

Ja. Het is een langetermijnsfenomeen, maar digitale toezichtstechnologie is versterkt in zijn kracht. In 2012 verrichtte Obama wonderen met de manier waarop hij zijn aanhang aansprak en ze overtuigde om bij te dragen. Het duurde slechts een ambtstermijn vooraleer deze technologie op een duistere manier gebruikt werd: in plaats van het targetten en cultiveren van een lokale aanhang, gebruikte men deze technologie om de tegenstander te demoniseren en vooral de aanhang van de tegenstander te demotiveren. Dit is met uitstek de meest verontrustende ontwikkeling tot nu toe.

Dat is wat fake news is. Dat is wat Cambridge Analytica doet. In plaats van positieve berichten, vertelt het leugens over de kandidaten aan bepaalde stemmers. Je gaat heel krachtige negatieve verhalen vertellen aan de aanhang van de tegenstander en je wekt tevens enthousiasme op over je eigen kandidaat bij de eigen harde kern. Je kan zaken vinden die aanslaan bij het publiek en die de steun voor je tegenstander doen afzwakken. Dit is het pompen van gif in de politieke wereld en het werkt omdat echte journalistiek aan het afsterven is.

Kunnen we ons voorstellen hoe dit gevaar ook onze democratische vrijheden kan aantasten?

Ja, dat is waar we echt over moeten beginnen nadenken. Niet enkel adverteerders en politici hebben toegang tot deze data. Het leger heeft ook toegang tot alle data die deze bedrijven genereren. Ze werken samen om deze data te verkrijgen en ze kunnen het gebruiken voor hun eigen toezicht. Dit is angstaanjagend omdat we nu op het punt komen waar het systeem dat ons leger gebruikt volledig onttrokken is aan politieke controle.

Het punt is dat militarisme en democratie een contradictie zijn. Dat is zelfs niets controversieels, zelfs de ontwerpers van de Amerikaanse grondwet hadden dit begrepen. Ze waren zeker niet op alle vlakken democratisch ingesteld maar dit is iets dat je hen moet nageven. Ze wilden de militaristische aanwending ervan echt beperken. Zelfs mensen als Madison, Jefferson, Washington of Hamilton zag je allerlei waarschuwingen schrijven over het risico op permanente oorlog in een vrije samenleving ; hoe dit propaganda en corruptie zal teweegbrengen en hoe de democratie dit niet zal overleven.

We leven nu hier in een staat van constante oorlogsdreiging die al bijna 70 jaar leidt tot extra uitbreiding van de staatsveiligheid. Eén van de grote beloftes van het internet, zoals je misschien nog weet, het duurde ongeveer drie weken, was dat het alle absurde oorlogen van de Verenigde Staten zou verhinderen. Men dacht dat het internet mensen zou informeren over de acties van het leger en dat dit de bevolking de macht zou geven om het leger te controleren. Het had mensen overal ter wereld de kracht moeten geven om rechtstreeks met ons te communiceren zonder de filter van de elite. Het had een grote overwinning voor de wereldvrede moeten zijn.

Wat we nu in de plaats hebben is het leger dat het internet gekoloniseerd heeft. Als je vandaag naar het Pentagon gaat, breken ze de wereld op in deeltjes. Sub-Sahara, West-Europa, Zuid-Azië, Oost-Azië, Zuid-Amerika. Vandaag is ook het internet een deeltje. Ze zien het internet als een continent dat ze moeten veroveren en controleren. Ze doen dat in samenwerking met de vijf grote internetbedrijven, die veel contracten krijgen om met hen samen te werken. Ze zijn allemaal grotendeels tegen politieke controle. Dit is een fundamentele contradictie die zijn schaduw zal werpen over de 21e eeuw.

Waar dit toe leidt is de kwestie van mogelijke hervormingen. Waar kunnen we nu naartoe gaan? Wat kan zowel de staat uit onze privé krijgen en anderzijds ook een nieuwe ruimte creëren voor een herboren nieuwsmedia? Wat kan een bereikbare hervorming zijn op korte en middellange termijn die ons terug op het juiste spoor krijgt?

Er zijn drie gebieden waarin we te werk moeten gaan. Ten eerste moeten we manieren vinden om onafhankelijke, competitieve, non-profit, niet commerciële journalistiek te financieren. Niet met staatscontrole maar met echte winsten die journalisten kunnen betalen voor degelijke berichtgeving in een competitieve omgeving, maar dan wel een niet-commerciële. We leerden op de harde manier dat adverteren en journalistiek niet samengaan en dat winst en berichtgeving een no-go zijn. Dat heeft de markt ons al aangetoond. Ik schuif het plan naar voren dat Dean Baker ontwikkelde. Hij wil dat elke Amerikaan het recht heeft om 200 dollar overheidsgeld te doneren aan een non-profit nieuwsmedium naar keuze. Massale overheidssubsidies of publieke investeringen, zodat we betaalde journalisten hebben die in onafhankelijke nieuwsredacties werken zonder overheidscontrole over de inhoud.

Een effectieve journalistiek is een sine qua non voor een democratische samenleving en dit moeten we écht nastreven. De grootste tegenkanting komt van rechts, waar ze al langer hebben begrepen dat een geïnformeerde en geëngageerde burger een aartsvijand is. Het neoliberalisme viert de dood van de journalistiek. Een wereld van fake news, die ze in gigantische proporties creëren, is een wereld die ze gemakkelijk kunnen domineren en overheersen. Het is de wereld die ons Trump gaf, alsook zijn beleid.

Oké, is er iets dat ook echt te gebeuren staat?

Ja, hoor. We hebben veel vooruitgang geboekt in de omgang met het zogenaamde ISP kartel met AT&T, Comcast en Verizon. Die willen hun monopoliecontrole over gsm’s en internettoegang gebruiken en het internet volledig privatiseren zodat ze hun winsten drastisch kunnen verhogen. Ze willen de mogelijkheid hebben hun gebruikers te discrimineren, zowel de aanbieders van de inhoud als de gebruikers ervan, zodat ze hen kunnen overtuigen om meer te betalen. Het kartel claimt dat ze niet moeten gereguleerd worden. Als gebruikers het niet eens zijn met hun netwerk, kunnen ze altijd naar de concurrentie overstappen. Dit is een grote leugen, aangezien deze bedrijven in een kartel werken en het dus onmogelijk is voor nieuwe kapitalisten om de markt te betreden. Zelfs met de theoretische giga-winsten die een nieuwe actor op de markt zou kunnen binnenhalen.

De strijd heet net neutrality. Dit belet het kartel om de controle over de inhoud en het gebruik van het internet te verkrijgen. Al geruime tijd was dit de regel op het internet ten gevolge van de regelgeving voor telefoonbedrijven in het pre-internet tijdperk. In de jaren 1990 veronderstelden de meeste mensen dat het internet beschermd was tegen inmenging van de overheid en bedrijven omdat het een soort magische technologie was. Nu zien we dat het eigenlijk overheidsreguleringen waren.

Wanneer het kartel zijn intenties om politici te overtuigen komaf te maken met net neutrality duidelijk maakte, leidde dit tot de grootste campagne van politieke bewustmaking in de recente geschiedenis van de communicatie. Tijdens de tweede ambtstermijn van Obama implementeerde de FCC (Federal Communications Commission) uitstekende en unilaterale regels rond net neutrality. Om duidelijk te zijn, het was meer dan een bewuste bevolking die dit voor elkaar kreeg. De vijf grote internetbedrijven steunden in ongelijke mate net neutrality omdat ook zij niet wilden gepluimd worden door de parasieten van het ISP kartel.

Maar de overwinning van Trump en zijn belofte “to drain the swamp” zorgde voor een ware dijkbreuk die voor een overstroming aan rioolwater zorgde. Zijn nieuwe FCC, geleid door Ajit Pai, die zijn strepen verdiende in het bestuur van Verizon, paste de reguleringen aan. Dit wordt nu uitgevochten in het parlement en zal waarschijnlijk uiteindelijk naar de rechtbank verwezen worden. Maar het is onwaarschijnlijk dat de situatie teruggedraaid zal worden zolang de Republikeinen de macht over de federale overheid behouden.

Dat is niet bepaald hoopgevend.

De jury is nog in beraad, vooral omdat de overweldigende meerderheid van de Amerikanen aan beide kanten van het politieke spectrum net neutrality steunt. Dit is eigenlijk een makkelijke beslissing. Maar er moet nog veel protest georganiseerd worden, inclusief het overtuigen van de vijf grote internetbedrijven om terug mee te doen. Wat AT&T, Comcast en Verizon gedaan hebben is deze bedrijven individueel overtuigen. Ze zeiden dan: “Je bent veilig. We laten je met rust. We gaan enkel de anderen aanpakken. We hebben nu de macht om je monopolie te beschermen tegen externe gevaren. Ga gewoon mee met de stroom.” We zitten nu in een gevaarlijke periode waarin deze bedrijven net neutrality minder hevig steunen dan voorheen. Maar ze kunnen overtuigd worden om dit opnieuw te doen.

Het ultieme doel is een alomtegenwoordig en gratis internet dat functioneert als een postkantoor.

Er is echter een meer hoopgevende trend die echt beloftevol is. Als we terugkeren naar net neutrality zitten we nog steeds met het probleem dat het kartel de controle behoudt over de toegang tot gsm’s en internettoegang in de Verenigde Staten. Ze laten mensen veel te veel betalen voor slechte dienstverlening. Ze zijn parasieten wiens bestaan economisch niet verantwoord is. Ze blijven enkel bestaan omdat ze de politici bezitten.

Het goede nieuws is dat er een stroom van politiek activisme is die heel goed werkt in de strijd tegen deze bedrijven. Dit is de gemeentelijke broadbandverbinding. In 750 steden en gemeentes in de VS zijn er de laatste 20 jaar gemeentelijke netwerken opgestart omdat de kabel- en telefoniebedrijven zo’n slechte service verleenden. Het gaat vaker over kleinere steden waar het niet zo winstgevend is voor de grote bedrijven om actief te zijn. Dit zijn de steden die buiten het netwerk vallen.

Dit is waar de strijd plaatsvindt. Het kartel heeft niet gereageerd door de prijzen te verlagen en hun service te verbeteren. Dat is uit den boze. Ze gaan eerder te werk als maffiosi die een nieuwe drugsdealer uit hun territorium verdrijven. Ze proberen de concurrentie uit te roeien en noemen deze gemeentelijke netwerken oneerlijke concurrentie. Dit kartel heeft zijn ongeëvenaarde lobbynetwerk gebruikt om in alle 50 staten wetten te stemmen die het illegaal maken om een eigen netwerk op te starten. Ze zijn er in geslaagd dit volledig te blokkeren in verschillende staten. In alle staten waar het succesvol was, zoals in Tennessee, lukt het niet om dit terug te draaien omdat de mensen in opstand komen van zodra je probeert tussen te komen. De strijd is om een nationale wet gestemd te krijgen die kapitaal en allerlei hulp beschikbaar maakt voor gemeentes om een eigen netwerk op te starten. Zo kunnen we uiteindelijk dit kartel breken.

Het ultieme doel moet alomtegenwoordige en gratis toegang tot een broadbandnetwerk zijn dat functioneert zoals een postkantoor. Het klinkt radicaal en het zal zeker het systeem doen beven. Dit zal natuurlijk mobilisatie en politieke organisatie vergen, maar dit is geen hypothese, dit gaat over de echte wereld. Vandaag de dag klinkt elke verandering moeilijk om in te beelden, maar we moeten onszelf eraan herinneren hoe onvoorspelbaar de toekomst is. Als we naar de geschiedenis kijken, is het duidelijk dat de enige zekerheid die we hebben is dat de wereld er radicaal anders zal uitzien binnen twintig jaar, wat we ook doen. Onze taak is om te zorgen dat deze radicale verandering zorgt voor een progressieve, humane, democratische en duurzame toekomst. De toekomst ligt open en dat kan zowel slecht als goed zijn.

Maar wat zouden we doen met de vijf monopolies die nu de US Steel en Standard Oil van het digitale tijdperk zijn? 
Wat doen we met Apple, Amazon, Facebook, Google en Microsoft? Het is moeilijk om in te zien hoe we een progressieve en democratische samenleving kunnen hebben met deze giganten die de economie, de cultuur en het politieke beleid bepalen.

Je neemt me de woorden uit de mond. Uiteindelijk zullen we het gevecht met deze bedrijven moeten aangaan.

Spreek je over een splitsing in kleinere bedrijven, zoals de telefoonbedrijven in de jaren 1980?

Nee, ik denk niet dat dat kan werken. De markt neigt naar monopolies. Ze zijn gemakkelijk te bereiken omdat je het netwerkeffect hebt. Dat betekent dat wie het grootst is, meteen ook de volledige strijd wint. Gebruikers hebben er veel baat bij om naar de grootste te gaan. Alle kleinere netwerken verdwijnen. Toen sociale media van start gingen was er veel competitie tussen Facebook, Myspace en nog één of twee andere. Relatief snel begon iedereen naar Facebook te surfen en verliet iedereen Myspace omdat er veel meer mensen op Facebook actief waren. Als je naar sociale media surft, dan surf je naar het netwerk waar iedereen is. Alle anderen verdwijnen en Facebook blijft alleen over. Dat is het netwerkeffect. Dat heeft McDonald’s nooit gehad. Je kon ergens anders dan bij McDonald’s ook een hamburger verkrijgen. Burger King en Wendy’s kunnen blijven concurreren.

De traditionele concentratievorming in het kapitalisme en de gigantisch barrières om de markt te betreden – Amazon, Microsoft, Google, ze moeten allemaal miljarden per jaar neertellen om de servers en computers te betalen, Amazon moet dan weer gigantische loodsen betalen – gecombineerd met de netwerkeffecten sluiten blijvende concurrentie quasi uit. Het idee om deze bedrijven op te delen in vele kleine bedrijven en een competitieve markt te creëren is dus onzin. Dit zijn natuurlijke monopolies.

Dat geeft ons twee opties. De eerste is om ze privaat te houden maar te reguleren. Zo werkte de telefonie lange tijd in de VS. Je laat ze winst maken maar zorgt ervoor dat ze zich houden aan de reguleringen, in ruil daarvoor sta je ze toe om een natuurlijk monopolie te behouden. Voor mij is er niet veel onderzoek nodig om te bewijzen dat dit onmogelijk is. Dit zijn gigantische en extreem machtige bedrijven. Het idee dat je ze kan reguleren en ze kan overtuigen om dingen te doen die niet winstgevend zijn, is lachwekkend. Denk je echt dat je de vijf grootste bedrijven in de wereld kan aanpakken en op die manier succesvol kan zijn? Er is geen enkel bewijs om die claim te ondersteunen.

De andere optie is om ze te nationaliseren of op gemeentelijk vlak te vermaatschappelijken. Je haalt ze uit het proces van kapitaalsaccumulatie. Je gebruikt ze als onafhankelijke, non-profit concerns.

Maar wat dat betekent, is het nationaliseren van vijf van de allergrootste bedrijven in de Verenigde Staten. Dat zou een massieve sociale beweging vereisen en zelfs een antikapitalistische.

Dat is hoogst waarschijnlijk waar. Maar ironisch genoeg zijn mijn voorstellen niet altijd geassocieerd geweest met antikapitalistisch links. Iemand die over dit onderwerp schreef was ook Henry Calvert Simons, een laissez-faire econoom van de Universiteit van Chicago die de mentor van Milton Friedman was. Hij was tegen de New Deal. Hij leefde in het midden van de twintigste eeuw en was geen fan van vakbonden of sociale zekerheid. Hij was een pure, vrije markt kapitalist. Hij schreef echter vaak over de onmogelijkheid om monopolies op te delen in kleinere bedrijven. Hij schreef ook dat het nonsens is dat je een monopolie kan reguleren. Een monopolie zal niet alleen de consumenten buitenspel zetten maar ook de legitieme kapitalistische bedrijven, want het zal hogere prijzen eisen. Volgens hem was de enige optie, als je geloofde in kapitalisme, een nationalisering van deze bedrijven. Ze moesten uit het winstsysteem gehaald worden. Anders zou de markt volledig verstoord zijn en het systeem corrupt. Ik denk dat dit klopt, of je nu een kapitalist bent, of, zoals ik, een socialist.

Entre Cambridge et la Silicon ValleyHoe moeilijk het vandaag ook mag lijken, dit is een een gevecht dat we niet kunnen vermijden. Gebeurtenissen zoals de onthullingen van Edward Snowden of het schandaal met Cambridge Analytica zijn de legitimiteit en de acceptatie van deze monopolies aan het aantasten. We hebben wel nog een lange weg te gaan. We moeten beginnen met het identificeren van het probleem, erover praten en het op tafel leggen. We kunnen niet aanvaarden dat de kwestie niet kan opgeworpen worden omdat er geen ready-made alternatief op tafel ligt. In onvoorspelbare en turbulente tijden zoals vandaag, kan een thema ontploffen voor onze ogen, maar het helpt als we al het basiswerk gedaan hebben.

Wanneer je begint te spreken over het aanpakken van het centrum van de kapitalistische economie en ze uit het kapitalistische systeem te halen, wel, dan bevind je je op zeer radicaal terrein. Dat is exact waar we naartoe gaan, en waar we moeten naartoe gaan.

Dit is een licht ingekorte versie van een interview dat eerder verscheen in Catalyst. Robert McChesney, Between Cambridge and Palo Alto Catalyst, Vol. 2, Lente 2018.