Artikel

De beperkingen van de moraal van de eco-burger

Jean-Baptiste Comby

—1 oktober 2018

Door de verantwoordelijkheid voor de ontregeling van het klimaat te individualiseren, hebben zij die de klimaatverandering veroorzaken hem ook gedepolitiseerd.

Les limites de la morale éco-citoyenne

Een belangrijke uitdaging die de door de mens veroorzaakte klimaatverandering heeft opgeworpen, is die van de transformatie van onze productie- en consumptiewijze. Daar lijkt consensus over te bestaan, maar vragen over de modaliteiten van deze transformatie blijven onbeantwoord. Het idee “transitie” werd onontbeerlijk om over de aanpassingen die de klimaatontregeling vereist te denken. Voor politieke krachten werd de “ecologische” of “energetische” transitie een zaak van publieke actie ter rechtvaardiging van steun aan diverse initiatieven in het maatschappelijk middenveld, en meer specifiek aan de beweging van initiatieven voor de transitie, die alternatieven op vlak van handel (korte ketens, ressourceries1), landbouw of ruimtelijke ordening (wijken in transitie, volkstuintjes) onderzoekt.2

Uitvinden en innoveren zijn twee sleutelwoorden van het technologisch ecologisme.

Zonder twijfel is er reden om positief te zijn over de mate waarin het leitmotiv van de transitie het uitvinden of herwaarderen van productie-, consumptie- en levenswijzes is, die zich kunnen onttrekken aan de logica van de markt en de concurrentie. Er liggen echter twee problemen op de loer. Enerzijds, het probleem van de recuperatie en verzwakking van deze alternatieven wanneer ze geconfronteerd worden met de verlokkingen van de institutionalisering. Anderzijds, het probleem van het sociaal draagvlak van deze initiatieven die, om het onverbloemd uit te drukken, het gepriviligieerde deel van de bevolking amuseren en het geprecariseerde deel van de bevolking koud laten of vervreemden.

Deze twee uitdagingen aangaan vereist dat de politieke dimensie van de klimaatopwarming wordt erkend: een duurzame transformatie (in beide betekenissen van het woord) van de productie- en consumptiewijze veronderstelt een volledige ommekeer van de logica van de verdeling van de macht op elk vlak, en dus van de krachtsverhoudingen tussen de sociale klassen. Willen de alternatieven ontsnappen aan commerciële of institutionele recuperatie en willen ze hun kritische vitaliteit bewaren, moeten ze hun karakter van conflict en contestatie erkennen en aanwakkeren. De klimaatkwestie wordt immers vaak afgebeeld als een ethisch, technologisch of financieel probleem. En juist deze depolitiserende kijk op het probleem leidt niet zo zeer naar een transformatie van de productie- en consumptiewijze, als wel naar de versterking van de kapitalistische sociale orde. Hieronder werk ik uit hoe de elite hun dominantie consolideert door deze herdefiniëring van de klimaatuitdaging. In mijn besluit wijs ik op de noodzaak dat de ecologische beweging zijn kritische en strijdbare kant bewaart.

De eco-burger, de markt en de technologie

In mijn sociologisch onderzoek toon ik hoe in Frankrijk, tijdens de jaren 2000, een eco-burgermoraal werd opgedrongen door een aantal actoren die gemobiliseerd werden om het alarm te luiden omtrent het klimaat. De minister van onderwijs, wetenschappers en experts, journalisten of klimaatactivisten bundelden hun energie om iedereen op te roepen om dagelijks de toekomst van de planeet in handen te nemen.3 Krantenkoppen, speciale edities van tijdschriften, documentaires, films, reclame, brochures, festivals, essays: de laatste vijftien jaar surft de meerderheid van de culturele productie regelmatig mee op de golf van het eco-burgerschap. Wat goed zou zijn aan ecologie, is dat iedereen iets kan doen, iedereen kan zijn steentje bijdragen. Waar komt dit geloof vandaan? En wat is er juist van aan?

Het postulaat dat stelt dat bewustzijn voorafgaat aan de praktijk wordt vaak verkondigd door gedragspsychologen. Hun uitgangspunten verschillen niet veel van de neo-klassieke economen die de rational choice theoretiseren. In een situatie van zuivere en perfecte informatie gedragen individuen zich rationeel. Fluisterend in de oren van beleidsmakers, benadrukken deze zelfverklaarde experts van de transitie het belang van positieve boodschappen – bemoedigend, niet beschuldigend en niet alarmerend. Ze roepen op om de verbeelding te stimuleren met inspirerende narratieven over het klimaat.

In Frankrijk hebben psychologen – gerenommeerd in de media, maar academisch marginaal – , zoals Beauvois en Vincent-Joule, aan de zijde van de communicatie van de staat een doxa, een algemeen geloof, geconsolideerd die ik als sensibilatrice4 omschrijf. Geconfronteerd met een abstract probleem dat zich op lange afstand bevindt, zowel op vlak van tijd als plaats, volstaat het om te sensibiliseren in de twee betekenissen van het woord: de verstoringen van het klimaat voelbaar maken zodat iedereen het bewustzijn krijgt dat het nodig is om iets te doen.

Een centraal aspect van die doxa was de communicatiecampagne van de minister van onderwijs. Die campagne had bijna negen jaar de slogan: Economie d’énergie, faisons vite, ça chauffe5 (vrij vertaald: Bespaar energie, doe het snel, het wordt warm). Deze campagne toont mooi de verplaatsing van de verantwoordelijkheid voor de klimaatontregeling van de publieke sfeer en de collectieve keuze naar de privésfeer en het individuele gedrag. Het gevolg is een depolitisering van het probleem. Zo kwam de campagne tegemoet aan de behoeften van besluitvormers en media en trok ze ook de aandacht van het grote publiek. Maar ze verborg ook de ideologische kant van het probleem evenals de structurele oorzaken van de toename van de uitstoot van broeikasgassen.

Tijdens de mobilisatie voor de COP21 in Parijs betekende het perspectief op een “ecologische transformatie van de samenleving” (en dus niet enkel van de individuen) niettemin een mogelijke verandering in het dominante discours. Het narratief van de oplossingen werd opgelegd aan het geheel van de protagonisten met in het bijzonder een officieel paviljoen voor oplossingen in het Grand-Palais en een militant kamp met oplossingen in Montreuil. Iedereen moet de ecologische switch in zijn levenswijze nastreven, maar de politieke en economische actoren worden ook gevraagd om een transitie naar een koolstofvrije economie en samenleving door te voeren.

Deze conceptie van de noodzakelijke verandering is minder kleinschalig en misschien iets politieker dan wat daarvoor dominant was. Toch het is de economische en technologische aanpak die het haalde. De finale verklaring van de conferentie Our Common Future Under Climate Change die 2000 wetenschappers verenigde bij de UNESCO in juli 2015 is daarvan het bewijs. Van de zes voorgestelde oplossingen is de vierde het meest symbolisch: “Een ambitieus doel om de klimaatverandering in te dijken vereist een aantal maatregelen, waaronder investeringen in onderzoek, de ontwikkeling en het delen van technologie; de progressieve eliminatie van de onderwerping aan fossiele energie en de implementatie van een belasting op koolstof”.

Deze dominante visie op transformatie heeft de neiging om zich tevreden te stellen met een nieuwe organisatie van de commerciële activiteiten die berust op de conversie van sommige sectoren en de heroriëntering van investeringen, het verbeteren van de energie-efficiëntie van apparaten, de uitvinding van nieuwe fabricatiemethodes of nieuwe modes van transport en uitwisseling. ‘Uitvinden’ en ‘innoveren’ zijn twee sleutelwoorden in dit technologisch ecologisme dat een tweede adem vond in het web 2.0 en de recente beloftes van de circulaire of collaboratieve economie. Kortom, het gaat hier niet meer over een transformatie van de samenleving maar over een transformatie van de infrastructuur, in het bijzonder de economische.6

De markt en de technologie vormen in die visie dus de motor van de verandering. Verheven boven de sociale verhoudingen, staat dit ten dienste van de eco-burger. Deze laatste vertegenwoordigt in feite een noodzakelijke verlenging, in de huiselijke sfeer, van de ideologie van het groene kapitalisme, of zoals het in managerstaal gezegd wordt, van de ‘ecologische modernisering’. De economisering van ecologische kwesties is een proces dat goed bestudeerd werd, maar haar verankering in de filosofie van de eco-burger werd minder opgemerkt.7 De twee tendenzen gaan nochtans samen.

De productie van normen die de eco-deugdzaamheid bepleiten gaat gepaard met een economische mindset. Het goede gedrag van individuen wordt beloond en opgeroepen via de kans op financiële winst. Leningen aan nul procent, belastingvoordelen, bonus-malus, eco-vignetten, creatieve belastingen of een beleid van etikettering van goederen omtrent hun ecologische performance (eco-labelling) worden gebruikt om het gedrag van individuen te veranderen. Ze worden in de eerste plaats aangemoedigd om een klein financieel verlies op korte termijn te gebruiken om een financiële winst op middellange termijn te anticiperen; ze leren hun belastingbrief sluw in te vullen en zich bijvoorbeeld strategisch op te stellen op vlak van mobiliteit en ondernemend op vlak van wonen.

Individuele veranderingen

Deze aanpak is niet volledig van de pot gerukt: we zien dat in de realiteit niet verwaarloosbare delen van de bevolking zich inzetten om aan de morele voorschriften te voldoen via een ethos die op het financiële gebaseerd is. Maar ze botst op sociale blindheid. Enerzijds ziet ze niet dat deze groene heroriënteringen onvoldoende zijn omdat ze slechts marginaal de koolstofuitstoot van de deugdzame ecologist verminderen. En anderzijds zijn de lagere sociale klassen niet betrokken; zij herkennen zich niet in deze normatieve voorschriften die de lange termijn voorop plaatsen en over de kleine gebaren nadenken.

Een sociologisch onderzoek van de relatie van de Fransen met het eco-burgerschap geeft ons het volgende beeld8:

  • Een onverschilligheid van de lagere en meest instabiele klassen van de bevolking. Het is niet dat ze niet ongerust zijn over de risico’s van de klimaatverandering, of niet bewust zijn over hun blootstelling aan vervuiling, of dat ze niets afweten van de natuur, maar ze zijn minder bezig met het zoeken van symbolische overwinningen door de nieuwe “ethische mode” van het moment over te nemen. “We hebben niet de middelen om de ecologist te spelen”, vat het onderzoek samen. Voor deze mensen is rekening houden met de portefeuille nu eenmaal belangrijker dan rekening houden met de planeet.
  • Desinteresse van de economische fractie van de lagere sociale klasse leidt volgens het onderzoek niet tot een aversie vanwege de respondenten voor het eco-burgerschap. Het is eerder zo dat ze al hun inspanningen willen gebruiken om te flirten met de beloften van de consumptiemaatschappij, waardoor er weinig plaats overblijft om zich zorgen te maken om het dagdagelijkse leven te ecologiseren ten voordele van het symbolische laagje vernis. Bovendien stellen ze in het onderzoek vooral dit: “als het me niets kost om het te doen, dan doe ik het”.
  • Deelname van de culturele fractie van de lagere sociale klasse en van de lagere middenklasse die het meest bereid is om mee te gaan in de groene mindset en zijn dagelijkse praktijk wil aanpassen voor ecologische motieven.9 Ze werken vaak in de zorg of voor wat Bourdieu de ‘linkerhand van de staat noemde’ (sociaal werkers, leerkrachten, etc.). Ze waarderen een sociale of symbolische integratie en het denken aan de anderen primeert bij hun op het materiële en het persoonlijke comfort. Het is in dit deel van de bevolking dat een groot deel van de deelnemers aan ecologische alternatieven gerekruteerd wordt.
  • Gespleten deelname vanwege de culturele fractie van de midden- en hogere klassen: ze zijn bezorgd over de ecologische uitdagingen maar worden geconfronteerd met de vereisten van het behoren tot de hogere klasse. Ze worden gepusht om een levensstijl aan te nemen die niet altijd samengaat met hun ethische aspiraties. Het lijkt erop dat het aannemen van ecologisch attitudes niet alleen gemotiveerd is door ecologische overtuigingen maar ook aan andere wensen beantwoordt zoals gezondheidsredenen (gezond eten) of comfort (geïsoleerd leven). Deze afzwakking van de ecologische bezorgdheden in een meerderheid van de gevallen, waaruit we kunnen afleiden dat ze minder altruïstisch zijn dan ze zich aanvankelijk voordeden, kunnen we vinden bij de verschillende onderdelen van de bevoorrechte klasse.
  • Een specifieke en distinctieve deelname vanwege de economische fractie van de middenklasse en hogere klasse. De norm van de zelfverbetering wordt hoog ingeschat omdat hij meegaat in de neoliberale en postmoderne conceptie van een autonoom en geïnformeerd individu. De respondenten tonen hier hun ecologisch bewustzijn zonder hun globale levensstijl met een hoge uitstoot op te geven. Ze schrijven zich in in het financiële kader dat de promotie van de eco-handelingen vergezeld. De uitdaging hier is om economische verrijking ook een symbolische waarde mee te geven.

De aanpassing van individuele gedragingen kan je niet decreteren.

Deze indicatieve vaststellingen zijn gebaseerd op verklaringen over de praktijk. Ze leren ons niets over het werkelijke gedrag, maar wel over de manier waarop die wordt uitgedrukt. Ze werpen geen licht op de praktische uitwerking van het eco-deugdzame gedrag, maar over hoe de normen van het eco-burgerschap sociaal gebruikt worden. Een kenmerk van deze leefregels is dat ze nooit met de vinger wijzen naar de meest schadelijke levensstijl, kenmerkend voor de hogere sociale klasse: frequent en snel lange afstanden afleggen, exploitatie van grote oppervlaktes, etc.

We zouden verwachten dat de ecologische uitdagingen een kans zijn voor de culturele fractie van de dominante klasse om zich te onderscheiden van de economische fractie, maar in realiteit draagt het eco-burgerschap eerder bij tot een afzwakking van de breuklijnen tussen de verschillende fracties van de bevoorrechte klasse.10 De consolidatie van de sociale orde wordt nog duidelijker als we de omgekeerde dynamiek aan de onderkant van de sociale ladder bekijken. De verschillen tussen de culturele en economische fracties van de volksklasse worden geaccentueerd door deze nieuwe moraal, gemaakt door en voor de hogere klasse.

Paradoxen van het eco-burgerschap

De individualisering van de klimaatuitdagingen is met andere woorden dubbel voordelig voor zij die de meest energieverslindende levenswijzes aanhouden.11 Enerzijds staat het toe om een ecologisch bewustzijn uit te drukken zonder fundamenteel de levenswijze te veranderen. Anderzijds versterkt het de interne cohesie en dominantie van de hogere klasse. Ze maakt de neutralisering van de kritiek mogelijk. Een kritiek waaraan hun levenswijze in het licht van de klimaatuitdagingen zeker blootgesteld zou kunnen worden.

Het eco-burgerschap zorgt tevens voor een dubbele bestraffing van de werkende klasse. Ze worden op afstand gehouden van de ecologisch hype en zijn collectief kwetsbaar tegenover deze nieuwe morele voorschriften die misschien enkelen kunnen verleiden maar het merendeel onverschillig laten. Hun levensstijl is, door materiële beperkingen dan wel het minst vervuilend, ze zijn toch het meest kwetsbaar voor de gevolgen van de klimaatverandering.

De paradox van het eco-burgerschap kent haar hoogtepunt als we bekijken hoe het gebrek aan aandacht voor de natuur, dat vooral aan de lagere klasse wordt toegeschreven, het grootste stigma blijft op het ecologische terrein. Dat toont ook aan wat het belang is van analyses die studies rond ongelijkheid qua blootstelling aan vervuiling koppelen aan studies rond de ongelijke bijdrages aan het klimaatprobleem. De individualisering van het klimaatprobleem lijkt de centrale dimensie van de sociale orde te bestendigen: de hiërarchie van de levensstijlen. Daarom is een herdefiniëring van de criteria voor ‘succes’ politiek noodzakelijk.

Kortom, de vergroening van de individuele handelingen gehoorzaamt minder aan morele voorschriften dan aan de materiële levensomstandigheden. Met andere woorden, rekening houden met de normen van het eco-burgerschap vereist middelen die ongelijk verdeeld zijn, in de eerste plaats een zekere socio-professionele stabiliteit die een blik op de middellange termijn mogelijk maakt. In tegenstelling tot psychologiserende voorspellingen die een mogelijke verandering in de mentaliteit en cultuur postuleren, herinneren de sociale wetenschappen ons dat onze wensen, aspiraties en wereldvisies verankerd zijn, en zich aanpassen aan onze objectieve mogelijkheden en materiële situatie, en niet vice versa.

We zien bijvoorbeeld dat structurele veranderingen in het persoonlijke leven een duurzame verandering van de levenswijze veroorzaken: verhuizen, scheiden of trouwen, een kind krijgen of een kind dat vertrekt, een job vinden of een job verliezen, enz. Daaruit volgt dat enkel een fundamentele transformatie van de sociale orde en zijn regels en functionering een massieve verandering in het individuele gedrag kan teweegbrengen. Het is dus urgent om de verandering te politiseren en in de eerste plaats de sociale instituten te veranderen en niet het individuele gedrag. Deze sociale instituten zorgen ervoor dat individuen internaliseren welke principes belangrijk zijn en welke evaluatiecriteria legitiem zijn. Deze principes en criteria bepalen de aantrekking tot bepaalde praktijken en de aversie voor andere.

Structurele veranderingen

De verandering van het individuele gedrag kan je niet decreteren, en zal ook nooit leiden tot een sociale organisatie met de ecologische imperatieven als leidend principe. Om te weten hoe deze sociale organisatie er wel uit kan zien moeten we ons richten op de verschillende experimenten van de collectieve toe-eigeningen van terreinen, technologie, mobiliteit of politieke instituten. De ondernemers met lokale munteenheden, solidaire kruideniers, participatieve projecten of permacultuur helpen om de noodzaak en de inhoud van de structurele veranderingen die de klimaatuitdagingen vereisen te begrijpen.

Maar om ons te verzetten tegen de depolitiserende recuperatie door experts en traditionele besluitvormers moet de positieve en constructieve kant van deze kritiek zich absoluut verrijken met een negatieve en strijdbare kant van de kritiek. Als ze de werkelijkheid niet ongedaan maken, de symbolische waarde van de levensstijl van de dominante klasse bijvoorbeeld, lopen ze het risico om gerecupereerd te worden door de kapitalistische sociale orde.12

De individualisering van het klimaatprobleem bestendigt de hiërarchie van de levensstijlen.

Zoals Eve Chiapello en Luc Boltanski toonden neemt deze orde kritieken constant op en functioneert deze via permanente aanpassingen: “Het heeft zijn vijanden nodig, zij die het verontwaardigt en zij die zich ertegen verzetten, om de morele steun die het ontbreekt te vinden en de rechtvaardigheid te incorporeren waarvan het anders nooit de pertinentie had ervaren.”13 We tellen dus de ecologische projecten die werden gerecupereerd en geïnstitutionaliseerd niet meer mee. Ze werden ontdaan van hun kritische kracht en hun alternatief door de machthebbers. Als de eco-wijken of biologisch eten ooit een subversief perspectief hadden, zijn ze vandaag industrieën geworden die de goede intenties van het kapitalisme moeten vertegenwoordigen.

Deze tendens is het gevolg van een nabijheid, die al lang bestaat, tussen een groot deel van de ecologische beweging en de economische besluitvormers. Sinds de jaren 1980 gaat de eerste groep geleidelijk aan steeds meer mee in de logica van de tweede groep. Zo gaat de tweede groep de leden van het maatschappelijk middenveld ook minder als opposanten maar als strategische partners beschouwen. Beide delen vervolgens een afkeer van radicale contestaties, subversieve agressie, verandering die conflict kan brengen of systemische analyses van de uitdagingen. Beide tonen zich bereid om te onderhandelen over kleine veranderingen, opgesplitst in deeltjes, geleidelijk aan en zonder iemand te kwetsen.

Deze visie mobiliseert de mogelijkheden van de uitdaging, het tevreden burgerschap, de dynamiek, de inventiviteit, de creativiteit. Of we links of rechts zijn maakt hier weinig uit, we dragen allemaal ons steentje bij aan het ecologisch reformisme. Het enthousiasme is zo groot dat het moeilijk lijkt om deze perspectieven aan een kritische lezing te onderwerpen. Nochtans schuilt er achter deze narratieven die de problemen “sexy” willen maken een psychologie die karakteristiek is voor de midden- en de hogere klasse en worden structurele, materiële en waarschijnlijk ook meer realistische visies op verandering gediskwalificeerd.

Les limites de la morale éco-citoyenneIn realiteit botsen deze hervormingen, die de spelregels intern proberen veranderen, op hun limieten. Want ze worden uitgevoerd door actoren die nog steeds verbonden zijn aan de logica van de voorgaande situatie, en hebben daardoor alle kans te blijven voortbestaan. De ecologische beweging moet dus weerstaan aan de lokroepen van het reformisme en het pragmatisme die vaak zorgen dat in een nietsvermoedende welwillendheid wordt toegegeven aan de wil van de gevestigde orde. Dit veronderstelt dat we moeten blijven strijden, in de ZAD (Zone à défendre) of tegen de ontginning van fossiele brandstoffen. De strijd tegen de belangen van de tegenstander zal je niet voeren door vrolijk samen te leven. Als blijk geven van sociaal-politiek realisme leidt tot desillusies, dan is dat ook een waarschuwing. We kunnen geen radicale verandering van de samenleving die we nodig hebben ten gevolge van de klimaatuitdagingen doorvoeren als we ons tevreden stellen met allerlei innovaties, die misschien welgekomen zijn, maar wel onvoldoende. De ecologische crisis vereist een collectieve inspanning voor een sociale, radicale en door en door politieke transformatie.

Footnotes

  1. Een ressourcerie beheert op een territorium de ophaling en herwaardering van vuilnis.
  2. In volkstuintjes worden op collectieve wijze kleine stukken gronden verdeeld waar mensen hun eigen groenten kunnen kweken.
  3. Jean-Baptiste Comby, La question climatique. Genèse et dépolitisation d’un problème public, Raisons d’agir, Parijs, 2015.
  4. Ze publiceerden een boek nadat ze een belangrijk commercieel succes werden met het promoten van hun aanpak bij verschillende publieke instituten, in het bijzonder het Milieu-agentschap en de energiebeheerder: Jean-Louis Beauvois en Robert-Vincent Joule (2002), Petit traité de manipulation à l’usage des honnêtes gens, Grenoble, Presses Universitaires de Grenoble.
  5. Voor een analyse van deze campagne van onbepaalde duur, met een belangrijke medewerking en de steun van de eerder geciteerde psychologen: Jean-Baptiste Comby: Jean-Baptiste Comby: Faire du bruit sans faire de vagues. Une analyse sociologique de la communication de l’Etat sur les questions climatiques , Communication, vol. 31 (2), 2013.
  6. Het rapport geschreven door Alain Grandjean (econoom, lid van het wetenschappelijk bureau van het Shift Project en van de Fondation Nicolas-Hulot) en Pascal Canfin (ex-minister van ontwikkelings, raadgever bij het World Resource Institute) voor de President van Frankrijk op 18 juni 2015 met de naam Mobiliser les financements pour le climat biedt een ander voorbeeld van het belang van deze economische en technologische visies op de transformaties. Deze werden uitgewerkt in think tanks zoals The Shift Project. Redesigning the Economy to Achieve Carbon Transition.
  7. Yannick Rumpala (2003), Régulation publique et environnement, questions écologiques/réponses économiques, Parijs, L’Harmattan.
  8. We baseren ons op recent geanalyseerde gegevens (wetenschappelijk onderzoek nog bezig): 84 interviews onder de bevolking tussen 2013 en 2017, gefinancierd door het Agence nationale de la Recherche.
  9. Voor een analyse van de petit-moyen klasse: Marie Cartier, Isabelle Coutant, Olivier Masclet, Yasmine Siblot, La France des “petits-moyens”: Enquêtes sur la banlieue pavillonnaire, Parijs, La Découverte, 2008.
  10. Lindsey B. Carfagna et al., 2014, “An emerging eco-habitus: The reconfiguration of high cultural capital practices among ethical consumers”, Journal of Consumer Culture, 14(2), p. 158–178; Rebecca Elliott, “The taste for green: The possibilities and dynamics of status differentiation through ‘green’ consumption”, Poetics, nr. 41, 2013, p. 294-322.
  11. We staan onszelf toe om te verwijzen naar hoofdstuk 5 van ons boek waar we diverse statistieken bovenhalen die bevestigen wat twee Belgische collega’s al hadden opgemerkt: “Du point de vue environnemental, ne vaut-il pas mieux être pauvre et mal informé que riche et conscientisé?”, Joël Dozzi et Grégoire Wallenborn in Cornut Pierre, Bauler Tom et Zaccaï Edwin (dir.), Environnement et inégalités sociales, Brussel, Éditions de l’Université de Bruxelles, 2007, pp. 49-57. Voor een amusante illustratie van deze sociologische realiteit, zie de video van Groland over duurzame ontwikkeling www.dailymotion.com/video/x8n2mo.
  12. Onder kapitalistische sociale orde verstaan we: de mechanismes die, door het verdelen van de materiële en symbolische rijkdommen, de relaties tussen de sociale groepen in een samenleving op min of meer hiërarchische wijze structureert in een samenleving waar de marktlogica de kapitalistische belangen dient. Deze conceptuele voorstelling volgt de definitie van kapitalisme van Immanuel Wallerstein, Mann, Collins, Derluguian en Calhoun, 5 specialisten over sociale en politieke geschiedenis van het kapitalisme.
  13. Luc Boltanski, Eve Chiapello, Le nouvel esprit du capitalisme, Parijs, Gallimard, 1999.