Artikels

Zijn de managers aan de macht?

Nicole Aschoff

—30 september 2019

Niet de brede werkende klasse zou de motor van verandering zijn, maar de topmanagers. Zowel praktijk als geschiedenis spreken dit tegen.

Is de macht van managers vandaag zo sterk toegenomen dat er een nieuw economisch systeem is ontstaan? Is de traditionele klassenpolitiek bijgevolg verouderd? In hun nieuwe boek beargumenteren Gérard Duménil en Dominique Lévy alvast van wel. Ondanks een empirisch sterk onderbouwd en analytisch interessant betoog, blijven hun argumenten echter niet overeind. De echte macht is nog steeds in handen van de kapitaalbezittende klasse.

De strijd tegen het kapitalisme is even oud als het kapitalisme zelf. De strijd is hard en bloederig geweest, met triomfantelijke hoogtes en pijnlijke, blijvende dieptepunten. Maar de linkerzijde blijft koppig doorgaan. We zwaaien nog steeds met de rode vlag voor een betere wereld, voor het socialisme. Hoe slecht de krachtsverhoudingen er ook mogen uitzien, we geven nooit op.

Gérard Duménil en Dominique Lévy, twee zeer hoog aangeschreven economen die nochtans ingaan tegen de mainstream-economie, willen dat we opgeven. Ze hebben genoeg van ons ploeteren en falen. Om ons te overtuigen schreven ze een nieuw boek, Managerial Capitalism: Ownership, Management and the Coming New Mode of Production.1 Het boek stelt dat onze strijd zinloos is geweest: de werkende klasse zal niet in opstand komen om het socialisme te brengen. Als er iemand ons zal redden, zijn het wel de dokters, bankiers, advocaten en andere leden van de 1%

Gérard Duménil en Dominique Lévy zijn politieke economen verbonden aan het Centre National de La Recherche Scientifique. Ze brachten samen reeds Economie marxiste du capitalisme (2003), The crisis of Neoliberalism (2011) en La grande bifurcation (2014) uit.

Dit lijkt een verrassende boodschap komende van marxisten, maar Duménil en Lévy (D&L) zijn deze ideeën al langer aan het ontwikkelen. Managerial Capitalism leest als een levenswerk, dat hun empirische en theoretische analyses over het einde van het kapitalisme door de overwinning van het managerisme – een “nieuwe antagonistische productiewijze” – samenbrengt en kracht moet bijzetten.

Heersende klasse af

Toch schrijven ze de 99% niet helemaal af, die spelen nog steeds een rol. Ze vinden wel dat links een fout heeft gemaakt door hen in het centrum van de geschiedenis te plaatsen, een fout die ze toeschrijven aan Marx en Engels. D&L zijn ervan overtuigd dat de marxistische geschiedenistheorie (deels) fout is.

Het juiste deel van Marx’ historische analyse is, volgens D&L, dat het kapitalisme tot een verhoogde socialisatie heeft geleid door toenemende rationalisatie en bureaucratisering, wat zij als iets positiefs beschouwen. Marx ging echter de mist in wanneer hij ervan uitging dat dit achterliggende proces van toenemende socialisatie uiteindelijk zou samenvloeien met de tegenstellingen van het kapitalisme (voortkomend uit klassenstrijd en concurrentie) om de werkende klasse te verenigen en zo het kapitalisme omver te werpen. Marx en Engels waren fout om te denken dat socialisme het kapitalisme kon vervangen door de strijd van ‘gewone’ mensen.

D&L vinden dat links een fout maakt door de volksklassen in het centrum van de geschiedenis te plaatsen.

D&L beschouwen deze zwakte van Marx’ historische analyse, samen met zijn gebrek aan uitwerking van het begrip ‘klasse’, als een ernstige theoretische tekortkoming, die ons belemmert om de grote veranderingen vanaf de negentiende eeuw te zien, nl. de trage overgang van het kapitalisme (dat privé-eigendom en erfelijke vermogensoverdracht voorop stelt) naar het managerisme, dat kaders met hoge lonen beloont en steunt op meritocratische waarden. Samengevat, we hebben het belang van managers in het proces van accumulatie totaal onderschat.

Als we de rol van managers serieus namen, zouden we beseffen dat al tijdens de New Deal (het sociaal en economisch hervormingsprogramma om de V.S. uit het slop van de Grote Depressie te trekken, nvdr) de ‘managerklasse’ (zijnde de bestbetaalde lagen van de loontrekkenden)2 het stuur in handen had genomen onder een nieuwe hybride accumulatievorm – het managementkapitalisme. In de jaren na de Tweede Wereldoorlog waren deze managers actief de samenleving aan het veranderen naar een nieuwe productiewijze voorbij het oude kapitalisme. Volgens D&L zagen de economen van die tijd (Burnham, Schumpeter, Galbraith, Chandler) dit aankomen en hebben het beschreven: marktmechanismen werden ingebonden en het winstmotief verdween naar de achtergrond, waarmee men zich volgens hen van de economische spelregels van het kapitalisme distantieerde.3

Die overgang werd verstoord door de neoliberale contrarevolutie, die een terugkeer naar vroeger aankondigde, bv. door het linken van lonen en bonussen aan aandelenkoersen. In deze chaos werd de groeiende macht van de managers vergeten, terwijl de postkapitalistische mijmeringen van Galbraith en Schumpeter in de vuilnisbak terecht kwamen. D&L beweren dat dit een fout was. Ze zeggen dat managers in de laatste decennia hun macht hebben kunnen behouden en vergroten, dit keer door samenwerking met de bazen in plaats van met de werknemers. Toen in 2007 de crisis begon, konden de managers hun macht, die ze niet enkel in het zakenleven hadden, maar ook bij de overheden, aanwenden om de situatie onder controle te houden.

Vandaag zijn managers machtiger dan ooit ze zijn de nieuwe heersende klasse geworden die, in tegenstelling tot vroegere elites, leven van hun loon in plaats van kapitaal. Het zijn niet de eigenaars, maar de managers die de globale economie regeren. Wanneer we kijken naar de 20e eeuw, zien we dat zij en dus niet de eigenaars van de productiemiddelen het sterkst vooruit zijn gegaan.4

Tien jaar na de crisis staan we op een keerpunt. Het neoliberalisme is op het einde van zijn rit gekomen, en veranderd in wat de auteurs ‘beheerd neoliberalisme’ noemen, een onstabiel systeem dat ons een stap dichter brengt tot “het geleidelijk ontstaan van productieverhoudingen voorbij het kapitalisme”.5 Maar net op dit moment zien ze een mogelijke opening. De tegenstellingen binnen de hogere klassen stijgen en de 0,1% die een onvoorstelbare rijkdom heeft geaccumuleerd, is zelfs aan het wegdrijven van de rest van de 1%. Volgens D&L creëert deze elitaire polarisatie net de mogelijkheid voor de werkende klasse om samen te werken met de lagere bovenklasse (zij die minder dan een half miljoen dollar per jaar verdienen). We moeten hen overtuigen om voor de gewone mensen te kiezen, in plaats van voor het kapitaal, zoals we deden in de jaren dertig. Zo kunnen we een nieuw compromis sluiten dat ons ooit kan brengen tot iets wat we socialisme kunnen noemen, “als een teken van de hervonden link met eerdere pogingen”.6

Wanneer kapitaal loon wordt

Er zijn twee samenhangende elementen uit Managerial Capitalism die actueel zijn en een grondiger onderzoek vereisen. Het eerste element is de focus van de auteurs op de veranderende materiële basis van de hogere klasse en het belang hiervan voor de toekomst van het kapitalisme. D&L leggen data voor die tonen hoe in de jaren 20 de 1% slechts 40% van hun inkomen genereerde uit loon (pensioen, bonussen, aandelenopties…); de rest waren kapitaalinkomsten (dividenden, interesten en huurinkomsten). In het begin van de 21e eeuw helt de weegschaal over naar de andere richting. De elite van vandaag haalt ongeveer 80% van haar inkomen uit lonen. D&L zeggen dat deze shift het traditionele beeld van het kapitalisme, als een sociale structuur gebaseerd op het privébezit van de productiemiddelen, onderuithaalt. De eigenaars van de productiemiddelen vormen niet langer de heersende klasse, maar wel een beperkt aantal hoogbetaalde werknemers.7

De enige manier waarop de werkende klasse de macht kan grijpen, is door collectief te weigeren mee te draaien in het systeem.

De plaats van hoogbetaalde werknemers in de klassenindeling, is een oude vraag: vallen ze onder het kapitalistische kamp of onder het arbeiderskamp? Generaties van denkers, sociologen, economen, geschiedkundigen en arbeidswetenschappers, marxisten en niet-marxisten, hebben geworsteld met de vraag hoe precies te bepalen wie voordeel haalt uit het kapitalisme en het dan ook verder wil laten bestaan, en wie ervan overtuigd kan worden dat het leven beter zou zijn onder het socialisme. We hebben deze hoogbetaalde werknemers in een tegenstrijdige klassenpositie al verschillende namen gegeven: salarisburgerij, managerburgerij … maar tot nog toe hebben we geen oplossing gevonden voor dit netelige vraagstuk.8

Toch zijn de meeste en niet enkel de radicale denkers het erover eens dat er een diepe en structurele kloof bestaat tussen de heersende en de werkende klasse. De heersende klasse bezit de middelen waarmee ‘gewone mensen’ hun kost verdienen. Zij beslissen of er jobs gecreëerd worden of niet. Ze reproduceren en vergaren kansen en middelen door gesloten netwerken en achterdeurtjes naar de macht. De werkende klasse heeft deze macht niet; de enige manier waarop ze die macht kan grijpen, is door collectief te weigeren mee te draaien in het systeem.

D&L zijn niet tevreden met deze opvatting over klasse. Ze zijn gefrustreerd dat, ondanks het feit dat “de voornaamste sociale kloof vandaag tussen laag- en hoogbetaalde werknemers loopt, de weerstand tegen een nieuw analytisch denkkader vooral van de linkerzijde komt”.9 Ze zien de verschuiving in de inkomstenbronnen van de hogere klasse naar lonen in plaats van naar kapitaal als fundamenteel belangrijk: het is namelijk geen kapitalisme als de rijkste mensen vooral rijker worden door lonen in plaats van door kapitaal.

Zelfs als we het debat over het vervagend onderscheid tussen loon en kapitaal in tijden van de financialisatie10 (zeker met het nieuwe monetaire beleid na de crisis van 2008) terzijde laten, wil die shift dan zeggen dat we niet langer in het kapitalisme leven? Of dat we in een overgangsfase zitten naar een nieuwe methode van accumulatie? Hoeveel kapitaal moet iemand hebben om een kapitalist te zijn?

D&L hebben oude debatten weer tot leven gebracht. Het kan zijn dat de heersende klasse nu meer leeft van zijn loon dan vroeger, maar dit wil niet zeggen dat de kloof tussen arm en rijk vervaagt of meer doordringbaar is. Klasse valt niet te reduceren tot activa, inkomensstromen of de vaardigheden die iemand op de markt kan brengen. Klasse gaat over de macht van de elite – de elite die actief haar macht reproduceert door relaties, netwerken en instituten.11 De rijken leven sinds de jaren zeventig in voorspoed terwijl de werkende klasse haar macht heeft zien dalen tot het niveau van voor de New Deal. De steeds breder wordende kloof tussen de rijken en de rest bewijst dit.

De meeste rijkdom blijft doorgegeven door rijke ouders aan hun rijke kinderen, en is niet gelijk verdeeld volgens ras, klasse en sekse.

Het kapitalisme, als een historisch systeem, is geëvolueerd en dus ook de samenstelling en de netwerken van de heersende elite. D&L tonen dit met interessante details aan in hun hoofdstuk over klasse en imperialistische krachtsstructuren. Afgeleid uit de Orbis 2007 marketingdatabase schetsen ze een globaal netwerk van eigendom en macht, met de nadruk op het aanhoudende, dichte Angelsaksische globale netwerk en hoe “het management van de grote economie eigenlijk in handen is van de top van het financiële management”.12

Maar zonder oude koeien uit de gracht te willen halen, mogen we niet uit het oog verliezen dat, ondanks een belangrijke reorganisatie, de drijvende krachten van het kapitalisme nog steeds de concurrentie, de commodificatie van nieuwe aspecten van ons leven en vooral de ongebreidelde winstzucht zijn. Hoe de heersende klasse hulp krijgt, heeft deze economische imperatieven voorlopig niet veranderd.

Daarom wordt aan de linkerzijde nogal wat weerstand geboden tegen een nieuw denkkader, niet omdat we vasthouden aan het idee dat de heersende klasse enkel de eigenaar mag zijn van kapitaal, maar omdat de drijvende krachten van het kapitalisme helemaal niet veranderd zijn. De heersende klasse probeert gewoon nieuwe manieren te vinden om haar macht te behouden en verder te reproduceren terwijl het kapitalisme evolueert.

Meritocratische managers

D&L zijn niet enkel bezig met het ‘verbeteren’ van Marx’ theorie over klasse om rekening te kunnen houden met de rol van managers in accumulatie. Ze willen ook aantonen dat managers centraal kunnen staan in het bouwen van een betere wereld. Dit doen ze door de nadruk te leggen op het deel van Marx’ theorie dat volgens hen wel degelijk klopte, nl. toenemende socialisatie – toenemende bureaucratisering en rationalisering van beheer en productie. Dit is het tweede belangrijke zwaartepunt van het boek.

Ze focussen op de ideeën van Marx en Engels die “de neiging naar een stijgende graad van socialisatie, voornamelijk de socialisatie van de productie gelinkt aan de vooruitgang van de productiekrachten” onderstrepen.13 Ze gaan akkoord met Marx en Engels dat het kapitalisme de “grote architect is van geleidelijk aan meer geavanceerde en efficiënte economische, en meer algemeen, sociale verhoudingen”.14 Ze karakteriseren de verhoogde socialisatie ten eerste als “het technische aspect van de productie en de daarbij horende verdeling van de taken, binnen bedrijven en industrieën” en ten tweede als de stijgende “organisatorische rol van de overheid of de parastatale instituties zowel in binnen- als buitenland”.15

Dit proces van socialisatie staat centraal in de analyse van de auteurs. Ze zeggen dat na verloop van tijd het kapitalisme heeft geleid tot een verhoogde complexiteit van taken, technologie en productieprocessen. De noden van bestuur zijn daarbij steeds gevarieerder en veeleisender geworden (daar de staat zijn bereik en capaciteiten heeft verhoogd), wat de vraag naar en de macht van managers verhoogt. Het oude systeem, stellen D&L, waarbij “eigendom overgedragen werd door erfenis en het huwelijk” is gewoon niet langer voldoende.16

De drijvende krachten van het kapitalisme zijn nog steeds de concurrentie en vooral de ongebreidelde winstzucht.

Vandaag worden “individuen geplaatst in een specifieke positie afhankelijk van hun vaardigheden”. Een verscheidenheid aan taken moet worden uitgevoerd; er is een verdeling van arbeid binnen, maar ook tussen bedrijven die verbonden zijn door markten of interageren door centrale coördinatie of organisatie.17 Managers zijn de “sleutelfiguren geworden in het proces van organisatie” en ze zijn geraakt waar ze zijn door hun harde werk en hun capaciteiten, niet door erfenis. Daarom waarderen managers meritocratie zo erg.18

Het toenemend belang van meritocratie tegenover nalatenschap, was volgens D&L al zichtbaar in de naoorlogse periode toen “geleidelijk aan zowel de fundamenten van het kapitalisme als de ideeën van privébezit van de productiemiddelen met erfelijke overdracht gesloopt werden onder het vaandel van de meritocratie door de opkomst van managementvaardigheden, geassocieerd met de toename van nieuwe productieverhoudingen”.19

Vandaag zijn de meritocratische idealen nog sterker. Meritocratie is het drijvende narratief van de kenniseconomie, het Informatietijdperk, van de ‘verstoorders’ uit Silicon Valley. Vooruitgang in wetenschap, geneeskunde, business en financiën hebben hoger onderwijs belangrijker dan ooit gemaakt. Een goede job vereist goede kwalificaties. Dit alles voedt niet enkel de groei van managers, maar ook de “ideologie van meritocratie” die volgens D&L steeds meer “de waarden van eigendom vervangt”.20

D&L hechten veel belang aan deze achtergrondevolutie van verhoogde socialisatie. Ze denken immers dat dit de samenleving beter heeft gemaakt voor iedereen (een kenniseconomie wordt als beter aanzien), en dat het opkomende legitimerende paradigma van het managerisme ervan doordrongen wordt, met een verschuiving naar meritocratie in plaats van erfelijkheid of een logica die uitgaat van het recht van de sterkste: “Door de versterking van sociale interactie en onderwijs, zou het monopolie van het sociaal initiatief van de elite steeds moeilijker te handhaven worden zodra het managerisme genoeg gebogen is in de richting van sociale vooruitgang.”21

Volgens hen houdt de centrale plaats van de meritocratie in onze hedendaagse samenleving de belofte in zich “een waardige toekomst te bouwen met de meest progressieve kenmerken van de managermoderniteit.”22 Ervaren en slimme mensen zullen gedijen in het managerisme. Met wat elleboogvet en veel studeren, kan iedereen alles worden. The American Dream kan dus toch nog uitkomen.

Hoewel een samenleving gebaseerd op meritocratie aantrekkelijker klinkt dan één gebaseerd op het erven van rijkdom, strookt dit toch niet echt met de werkelijkheid. De meeste rijkdom, ten minste in de Verenigde Staten waarop D&L hun analyse concentreren, blijft doorgegeven door rijke ouders aan hun rijke kinderen, en is niet gelijk verdeeld volgens ras, klasse en sekse. De Verenigde Staten hebben dan wel de rijkste werknemers, ze hebben ook de laagste intergenerationele mobiliteit.23

Zal een economie geleid door managers dan misschien nog evolueren naar een meritocratie in de toekomst, gezien de kennis- en competentievereisten van het moderne kapitalisme? Het is mogelijk, maar het lijkt niet waarschijnlijk. De wereld die opgebouwd is en bejubeld wordt door de ‘jonge helden’ van Silicon Valley en de bankiers van Wall Street, is een wereld gekenmerkt door uitsluiting en hyperconcurrentie. De meest vooruitstrevende sectoren creëren de minst goede jobs. Jonge mensen zijn hoger opgeleid, werken harder en productiever, maar zijn toch slechter af dan hun ouders en grootouders.24 De kenniseconomie is een economie die de kennis van de meeste mensen, voornamelijk van armen en gekleurde mensen, helemaal niet nodig heeft.25 Gewone mensen worden aangemaand de elite te gehoorzamen en te winkelen. Als ze niet kunnen bedienen of consumeren, worden ze genegeerd, opgesloten of vermoord.

Het meritocratische ideaal van de heersende klasse van managers, als die al zou bestaan, zal geen meer gelijke samenleving creëren.

Compromis als strategie

D&L zijn geen naïevelingen. Ze erkennen dat een wereld gerund door managers even slecht kan zijn als het kapitalisme. Ze zeggen wel dat de trend van toenemende socialisatie de mogelijkheid heeft gecreëerd voor een rechtvaardigere samenleving, en dat we, ondanks al onze verliezen tijdens het neoliberalisme, een betere samenleving zijn dan we denken. Al het harde werk van de 99% is niet voor niets geweest, want “eeuw na eeuw stapelen de overwinningen zich op”.26

D&L rekenen op gewone mensen om, door “geduldige veroveringen” en “hardnekkige klassenstrijd” de managers aan onze kant te krijgen – hen “naar links te buigen”. Volgens hen waren de historische maatschappelijke breuken ‘open’ momenten, die in verschillende richtingen konden evolueren. In de crisis van de jaren zeventig was er bijvoorbeeld volgens hen niets dat “een transformatie vereiste van de naoorlogse compromissen in het voordeel van de heersende klassen onder het neoliberalisme”.27 Voortbouwend op Marx, beweren ze dat de “materiële voorwaarden er waren, maar dat de uitkomst, namelijk één specifieke samenstelling van klassenallianties, werd bepaald door politieke omstandigheden”.28 Vandaag zien ze een gelijkaardig onvoorzienbaar moment. Om de overwinning te behalen die we willen, moeten we volgens hen terugkijken naar het tijdperk dat het beste was voor de Amerikaanse werkende bevolking en het model van Keynes heropbouwen.

De Keynesiaanse periode vertegenwoordigde volgens D&L een nieuwe hiërarchie van de klassenverhoudingen en een nieuwe sociale orde die de uiting was van het politieke compromis tussen de volksklasse en de opkomende klasse van zowel private als publieke managers. In deze orde gebaseerd op een alliantie tussen managers en de werkende klasse, werd een ongelofelijk niveau van democratie bereikt, aldus D&L.29

Het naoorlogse klassencompromis was wankel, exclusief en vol tegenstellingen.

D&L hebben gelijk wanneer ze zeggen dat er vandaag zo een opening is. Maar terugblikken is geen oplossing. De naoorlogse akkoorden waren wankel, exclusief en vol tegenstellingen. De bazen gaven nooit toe. Ze vochten steeds terug. Het enige wat het compromis staande hield, waren de dreiging van de Sovjet-Unie, de ruimte voor winstgevende economische groei na de verwoestingen van WOII, en de macht van de vakbonden en sociale bewegingen – een macht zo sterk dat ze de elite deed beven.30

De jaren zeventig waren een kruispunt. Op dat moment van crisis eisten werkers en sociale bewegingen diepere, radicale veranderingen om de tegenstellingen van het Keynesianisme te overstijgen. De heersende klasse had de keuze. Ze konden meegaan met de massa, en echte democratie installeren met een herverdeling van betekenis. Dat deden ze niet. De elite koos de kant van het kapitaal in plaats van het kapitalisme weg te managen.

Daarbij liet de elite ons een belangrijke les na die haaks staat op de les uit Managerial Capitalism. Vanaf een zeker punt zullen de rijken hun rijkdom en macht nooit loslaten. Wanneer in de jaren zeventig puntje bij paaltje kwam, wisten de rijke professionals aan welke kant ze stonden. Er is geen enkele reden om te geloven dat het dit keer anders zal lopen, dat managers hun macht en positie uit handen zullen geven. Waarom zou iemand die een half miljoen dollar verdient aan de kant staan van iemand die dertigduizend verdient? Een gedeeld geloof in meritocratie?

Het is niet dat de analyse van D&L niet waardevol is. Ze tonen vakkundig hoe het kapitalisme geëvolueerd is als een historisch systeem. Het is meer gerationaliseerd en gebureaucratiseerd geworden. De wegen waarlangs de heersende klasse rijkdom heeft vergaard en vermenigvuldigd zijn verschoven. Maar de fundamentele drang naar winst en macht zijn niet veranderd.

Zo ook is de rol van de werkende klasse niet veranderd. Als we een betere wereld willen, is het aan ons om die te maken. Duménil en Lévy hebben gelijk wanneer ze zeggen dat er geen natuurlijke overgang zal zijn naar het socialisme, maar links weet dit al lang. We zullen de rode vlag hoog houden om onze bazen een halt toe te roepen, om onrecht te bestrijden, om hier en nu een betere wereld te bouwen.

Gérard Duménil & Dominique Lévy, Managerial Capitalism: Ownership, Management, & the Coming New Mode of Production. Londen, Pluto Press, 2018.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd in Catalyst, volume 2, nr. 4. Zie https://catalyst-journal.com/vol2/no4/do-managers-rule.

Footnotes

  1. Gérard Duménil en Dominique Lévy, Managerial Capitalism: Ownership Management and the Coming New Mode of Production, Londen: Pluto Press, 2018.
  2. D&L, 11, 15.
  3. D&L, 14.
  4. D&L, 91.
  5. D&L 11.
  6. D&L, 224.
  7. D&L 53.
  8. Enkele voorbeelden: Erik Olin Wright, Classes, Londen, Verso, 1997; Slavoj Zizek, The Year of Dreaming Dangerously, Londen, Verso, 2012; Richard Sklar, “The Nature of Class Domination in Africa,” Journal of Modern African Studies 17, nr. 4, 1979, pp 531-552.
  9. D&L, 84.
  10. Michael Roberts behandelde deze kwestie in zijn bespreking van het boek in “Managers rule, not capitalists?Next Recession Blog, 29 april 2018.
  11. D&L, 29.
  12. D&L, 122, 125.
  13. D&L, 41–2.
  14. D&L, 41–2.
  15. D&L, 48.
  16. D&L, 53.
  17. D&L, 43.
  18. D&L, 44.
  19. D&L, 215.
  20. D&L, 54.p
  21. D&L, 216.
  22. D&L, 212.
  23. Miles Corak, “Income Inequality, Equality of Opportunity, and Intergenerational Mobility,” discussiepaper 7520, Bonn, Forschungsinstitut zur Zukunft der Arbeit, juli 2013.
  24. Malcolm Harris, Kids These Days: Human Capital and the Making of Millennials, Boston: Little Brown and Company, 2017.
  25. William Darity, “The Undesirables, America’s Underclass in the Managerial Age: Beyond the Myrdal Theory of Racial Inequality,” Daedalus 124, nr. 1, Winter 1995, p. 145-165.
  26. D&L, 214.
  27. D&L, 154.
  28. D&L, 154.
  29. D&L, 99–100.
  30. Bijvoorbeeld, Giovanni Arrighi, The Long Twentieth Century: Money, Power, and the Origins of Our Times, Londen, Verso, 1994.