Artikel

Waarom ‘financiële transfers’ nationalistische nonsens zijn

Guy Vanthemsche

—15 november 2022

Vlaamse separatisten stellen Walen voor als profiteurs. Maar het zijn de kapitaalkrachtige elites die zichzelf bevoordelen, of ze nu in Vlaanderen, Wallonië of Brussel wonen.

Shutterstock

In 2005 reed de N-VA-top met twaalf camions vol nepgeld naar Wallonië. Tien jaar later werd de act overgedaan door Vlaams Belang om te tonen dat de regeringsdeelname van de concurrerende zusterpartij de ‘financiële bloedstorting’ niet had gestopt. Dergelijke stunts, gefilmd door tv-camera’s, zijn heel efficiënt, want de argeloze kijker onthoudt dat jaarlijks ‘enorme geldstromen’ van Vlaanderen naar Wallonië vloeien. Voor de (extreem)rechtse Vlaams-nationalisten, van de partijvoorzitters tot de gewone kiezers, is de zaak klaar en duidelijk: de hardwerkende Vlamingen moeten een deel van hun zuurverdiende centen afstaan aan de luie en potverterende Walen, een hold-up waarvoor de Belgische staat en/of de Waalse socialisten verantwoordelijk zijn. Die slogantaal doet de complexe werkelijkheid echter geweld aan.

  1. Dit artikel is een fragment uit Debatfiches van de Vlaamse Elite, dit jaar uitgekomen bij EPO Uitgeverij. Koop het hier.

Niet alleen Vlaanderen ‘draait op’ en ook sommige Vlaamse streken behoren tot de ‘profiteurs’

Binnen België bestaan er inderdaad geldstromen tussen de verschillende gebiedsdelen. Een recente studie van de Nationale Bank becijferde de transfers voor 2019.1 Als je optelt hoeveel belastingen en sociale bijdragen per regio werden geïnd, en vervolgens nagaat waar die sommen werden uitgegeven, dan stel je vast dat 6,2 miljard euro ‘Vlaams geld’ werd uitgegeven in Wallonië (= 1,3% van het Belgische bbp). Maar tegelijk werd ook 0,9 miljard euro ‘Brussels geld’ in het zuidelijke landsgedeelte gespendeerd.

Een Waalse provincie is netto-bijdrager (Waals-Brabant), terwijl de Vlaamse provincies West-Vlaanderen en Limburg juist netto-ontvangers zijn.

Met andere woorden: Vlaanderen en Brussel zijn allebei netto-bijdragers en Wallonië is netto-ontvanger. Wanneer we de cijfers verder opsplitsen, per provincie, blijkt bovendien dat een Waalse provincie netto-bijdrager is (Waals-Brabant), terwijl de Vlaamse provincies West-Vlaanderen en Limburg netto-ontvangers zijn. Wallonië en Vlaanderen zijn dus geen homogene blokken en een aantal Vlamingen ‘profiteren’ ook van ‘andermans’ geld.

Guy Vanthemsche is em. hoogleraar hedendaagse geschiedenis aan de Vrije Universiteit Brussel (VUB).

De financiële transfers binnen België zijn geen unicum

Elke natiestaat bestaat uit minder of meer welvarende streken. Rijkdommen geproduceerd in voorspoedige gebieden worden vaak via belastingen of andere bijdragen overgeheveld naar minder fortuinlijke delen. De vermelde NBB-studie becijferde zelfs dat de transfers binnen België relatief gezien bescheidener zijn dan de geldstromen binnen andere Europese landen – niet alleen in ‘arme’ Oost-Europese landen als Polen, Roemenië of Bulgarije, maar ook in ‘rijke’ buurstaten als Frankrijk en Duitsland. Daar zijn de transfers naar armere regio’s immers verhoudingsgewijs groter. Het probleem bestaat ook in Italië, waar de rechtse Noord-Italianen hun zuidelijke ‘landgenoten’ willen afstoten om ‘nog welvarender’ te worden. Als we beide voorgaande vaststellingen combineren, is het evident dat ook een onafhankelijk Vlaanderen te maken zou hebben met interne financiële transfers. De Antwerpenaren zouden bijvoorbeeld moeten ‘opdraaien’ voor de West-Vlamingen: een afdoende reden om onafhankelijkheid op te eisen voor de welgestelde havenstad en haar hinterland? Wellicht niet, want de republiek/stadstaat Antwerpen zou op haar beurt weer te maken hebben met welvaartscontrasten tussen streken of zelfs wijken, en dus met financiële transfers.

Wat is er mis met solidariteit tussen regio’s?

Elke gezonde samenleving is gebaseerd op de herverdeling van financiële middelen (of zou dat toch moeten zijn). Tussen jongeren en ouderen. Tussen gezonde en zieke mensen. Tussen validen en minder validen. Tussen zij die aan de slag zijn en zij die hun job kwijtraakten. Tussen arme en rijke burgers. En logischerwijze dus ook tussen min of meer welvarende streken, want die cumuleren uiteindelijk de kenmerken van hun bevolking. Om historische redenen is de Waalse bevolking, gemiddeld gezien, armer en ongezonder. De dramatische afbraak van de zware industrie in amper één generatie heeft diepe wonden geslagen in het Waalse maatschappelijke weefsel, wonden die vandaag nog steeds niet volledig geheeld zijn.

De dramatische afbraak van de zware industrie in amper één generatie heeft diepe wonden geslagen in het Waalse maatschappelijke weefsel.

De manier waarop de Vlaams-nationalisten de transfers voorstellen, is dan ook bijzonder pervers: ze stigmatiseren een hele bevolking als lui en/of spilziek, zonder rekening te houden met historische en sociologische oorzaken, en met de vele interne verschillen. Omgekeerd is die karikaturale voorstelling ook wervend voor het eigen kiespubliek. Want plots zijn alle Vlamingen ‘hardwerkend en spaarzaam’, eensklaps zijn er in Vlaanderen geen werkschuwe en frauderende burgers meer. Het opzetten van één bevolkingsgroep tegen een andere, door de bestaande interne contrasten uit te vlakken, is een klassieke maar gevaarlijke propagandistische kneep. Ze effent de weg naar vijandschap en confrontatie.

Financiële transfers evolueren in de tijd

De auteurs van de NBB-studie merkten op dat de transfers binnen België de laatste jaren afnemen. In de toekomst zal die trend zich hoogstwaarschijnlijk ook doorzetten, onder meer omdat de vergrijzing sterker is in Vlaanderen dan in de andere landsgedeelten (zeker dan in Brussel). Die vaststelling nuanceert al enigszins het beeld van de onwrikbaarheid van de transfers – alsof die sinds mensenheugenis van het noorden naar het zuiden van het land gevloeid hebben en alsof ze tot in de eeuwigheid diezelfde richting zullen uitgaan. Wanneer we het tijdsperspectief verder opentrekken, wordt het beeld nog complexer. Tegenstanders van de simplistische voorstelling van de huidige Belgische ‘noord-zuid-transfers’, vooral Franstaligen, dachten nog niet zo lang geleden over een krachtig tegenargument te beschikken.

In 1951 woonden 71% van alle Belgische werklozen in Vlaanderen, terwijl dat landsgedeelte slechts 53% van de bevolking vertegenwoordigde.

Ze wezen er immers graag op dat de rijkdom van België in de 19e eeuw te danken was aan de jonge en bloeiende Waalse industrie en dat Vlaanderen toen dus ‘profiteerde’ van het zuidelijke landsgedeelte. In 2007 publiceerde de liberale historicus Juul Hannes echter een studie die deze bewering onderuithaalde.2 Volgens zijn berekeningen droeg Vlaanderen ook in de jaren 1830-1914 méér bij tot de algemene staatskas dan zijn aandeel in de totale bevolking zou rechtvaardigen. Hannes’ publicatie werd in Vlaams-nationale kringen op gejuich onthaald, want daarmee leek het ultieme bewijs geleverd dat Vlaanderen altijd de ‘pineut van België’ was geweest. Toch moeten we (weeral) corrigeren en nuanceren.

Ten eerste, waarom werd Vlaanderen benadeeld door het toenmalige belastingstelsel en waarom werd dat verouderde en onrechtvaardige fiscaal systeem zo lang in stand gehouden (het werd pas hervormd in 1919)? Dat kwam onder meer omdat de grote industriële ondernemingen (de naamloze vennootschappen) praktisch niet belast werden en die bedrijven bevonden zich voornamelijk, maar niet uitsluitend, in Wallonië en Brussel. De toenmalige politieke machthebbers, zowel uit Vlaanderen als uit Wallonië, wilden de kapitalistische belangen absoluut ontzien. Daarom moesten de kleine lieden, zowel Vlamingen, Walen als Brusselaars, de zwaarste fiscale lasten dragen, terwijl de grote ondernemers van noord en zuid amper belastingen betaalden. Klassentegenstellingen verklaren dus grotendeels de 19e-eeuwse financiële stromen. Door beide regio’s als twee homogene blokken tegenover elkaar te plaatsen, verdoezel je de kern van het probleem. Namelijk dat de kapitaalkrachtige elites zichzelf bevoordeelden, of ze nu in Vlaanderen, Wallonië of Brussel woonden.

Ten tweede, de analyse van Hannes zegt niets over de financiële stromen veroorzaakt door de sociale zekerheid-in-wording in de eerste helft van de 20e eeuw. Twee voorbeelden wijzen er immers op dat Vlaanderen niet per se en altijd het gelag betaalde.

Eerste voorbeeld: in de jaren 1930-1950 klaagde de Waalse socialist L.-E. Troclet ‘zuid-noord-transfers’ in de kinderbijslag aan. Geld dat was afgedragen in Wallonië werd uitgekeerd aan de talrijke Vlaamse kroostrijke gezinnen.3 Tweede voorbeeld: tijdens de crisis van de jaren 30 telde Vlaanderen proportioneel veel meer werklozen dan de andere landsdelen en na de Tweede Wereldoorlog was dat nog een hele tijd het geval. In 1951 woonden bijvoorbeeld 71% van alle (gedeeltelijke en volledige) Belgische werklozen in Vlaanderen, terwijl dat landsgedeelte slechts 53% van de bevolking vertegenwoordigde. Het Vlaams Economisch Verbond, de voorloper van de huidige werkgeversorganisatie Voka, klaagde er toen over dat West-Vlaanderen en Antwerpen te lijden hadden onder een werkloosheidspercentage van 17% à 18%, terwijl dat voor de Waalse provincies Henegouwen en Luik slechts 2 à 3,5% was. Daar heerste zo goed als volledige werkgelegenheid.4 Met andere woorden: zeventig jaar geleden betaalden de Waalse ondernemers en loontrekkers dus voor de werkloosheidsvergoedingen van de Vlamingen. Daarna is de situatie echter snel gekanteld. Vanaf de jaren 60 waren de Vlaamse arbeiders blijkbaar plots geen ‘profiteurs’ meer. Het noordelijke landsgedeelte industrialiseerde immers in ijltempo en werd ‘welvarend’. Dat was mede te danken aan het beleid van de Belgische staat, die de multinationale bedrijven naar Vlaanderen lokte door allerlei voordelen en belangrijke infrastructuurwerken.

Het separatistische verhaal onderschat helaas de onmiskenbare wederzijdse voordelen van solidariteit.

Dat Vlaams-nationalisten vandaag zo hard hameren op de transfers is tegelijk opmerkelijk en leerrijk. Het refrein van de geldstromen naar Wallonië bewijst, vreemd genoeg, hoe succesvol de Vlaamse Beweging is geweest. Ze begon als een legitiem protest tegen de culturele en politieke achterstelling van de Vlaamse taal. In de jaren 1900-1930 ontwikkelde ze stilaan ook een discours dat focuste op de economische achterstelling van Vlaanderen. Na meer dan een eeuw strijd gelardeerd met soms krakkemikkige compromissen en regelingen, is de taalkundige en institutionele discriminatie van de Nederlandssprekenden vandaag helemaal verdwenen. Vlaanderen is zelfs uitgegroeid tot een aparte regio met uitgebreide bevoegdheden en aanzienlijke budgettaire middelen. Bovendien heeft het kapitalistische winststreven, ondersteund door de Belgische overheid, er ook voor gezorgd dat Vlaanderen vanaf de jaren 60 de economische sterkhouder van België is geworden, terwijl Wallonië economisch achterop geraakte.

Vlaams-nationalisten die het gehate België ‘eindelijk’ willen opbreken, kunnen dus niet langer de cultureel-politieke verdrukking aanhalen om de kiezers te mobiliseren. Ze kunnen ook niet meer wijzen op de Vlaamse economische onderontwikkeling. Om te proberen het land op te blazen, bleef uiteindelijk enkel de money drain over. Maar zo vervelde het oorspronkelijke emancipatorische project van de Vlaamsgezinden tot een koele financiële berekening. Die strategie is misschien electoraal rendabel, want de portemonnee van de kiezer is altijd een gevoelige plek. Maar helaas onderschat ze de onmiskenbare wederzijdse voordelen van solidariteit over (echte of vermeende) grenzen heen.

Footnotes

  1. D. Cornille, D. Kumps, P. Stinglhamber & S. Van Parys, “Interregional Transfers via the Federal Government and Social Security”, in NBB Economic Review, september 2021, p. 5-28.
  2. Juul Hannes, De mythe van de omgekeerde transfers: fiscale prestaties van Vlaanderen, Wallonië en Brabant 1832-1912, Roeselare, Roularta, 2007, 117 p.
  3. Guy Vanthemsche, De beginjaren van de sociale zekerheid in België 1944-1963, Brussel, VUB-Press, 1994, p. 178-179.
  4. Het Vlaams bedrijfsleven. Vertoog van het Vlaams Economisch Verbond, Antwerpen, 1952, p. 68-69.