Henri Houben maakt een analyse van Thomas Piketty’s boek Een kleine geschiedenis van de gelijkheid, een synthese van zijn voorgaande werken. De Belgische econoom wijst op de afwezigheid van het begrip uitbuiting in het werk van zijn Franse collega.
“Kort”, het is een begrip dat je niet met de Franse econoom Thomas Piketty associeert. Zijn belangrijkste werken, of het nu gaat om Les Hauts Revenus en France au XXe siècle uit 2001, Het Kapitaal in de 21e eeuw uit 2013 of het nieuwste Kapitaal en Ideologie uit 2019, beslaan elk bijna of zelfs meer dan duizend bladzijden. Genoeg om menig lezer af te schrikken, ondanks zijn mogelijke interesse voor Piketty’s mening.
In dit opzicht houdt zijn Korte geschiedenis van de gelijkheid een verbetering in ten opzichte van die uitwijdingen.1 Hoewel ze hun nut kunnen hebben om een debat te verdiepen, zijn ze wellicht weinig toegankelijk voor het grote publiek. Het boek wil duidelijk een synthese bieden van de drie eerder geleverde “bouwstenen”. Het is inderdaad gemakkelijk te lezen en geeft een duidelijk beeld van de stellingen van Thomas Piketty. Met zowel de kwaliteiten als de gebreken ervan.
Het werk van de econoom, dat zich toespitst op sociale ongelijkheid, bestaat gewoonlijk uit twee delen die aan elkaar gelinkt zijn, maar ook probleemloos los van elkaar kunnen worden gelezen. Eerst komt zijn analyse, meestal nauwkeurig en gedetailleerd, doorspekt met talrijke cijfers en suggestieve tabellen die de ontwikkeling van inkomen en rijkdom sinds het einde van de 18eeeuw weergeven Uiteraard is de auteur afhankelijk van de kwaliteit van de statistische bronnen, die worden gaandeweg kwalitatief steeds beter; maar voor de oudste perioden is de nodige voorzichtigheid geboden.
Een onverbiddelijke observatie
Op basis daarvan zet hij een vrij realistisch beeld neer van de situatie in Europa en de Verenigde Staten: een globale en groeiende verrijking van de meest vermogende sociale categorieën tijdens de 19eeeuw tot de eerste Wereldoorlog; daarna een daling van de rijkdom, vooral van deze categorieën, door de oorlogen en de crisis van de jaren 30; tijdens de Trente Glorieuses (1945-1975), een stabilisatie van deze situatie; en tot slot een toename van de ongelijkheden sinds het einde van de jaren zeventig.
Zo schat hij dat in 2020 de helft van de bevolking in Europa nog altijd bijna niets bezit (5% van de rijkdom), terwijl de 10% rijkste 55% van de rijkdom bezit. In de Verenigde Staten is de toestand nog erger: de 50% onderaan de sociale ladder bezit slechts 2% van de activa, terwijl 10% beslag legt op 72% ervan.2
In 2020 de helft van de bevolking in Europa nog altijd bijna niets bezit (5% van de rijkdom), terwijl de 10% rijkste 55% van de rijkdom bezit.
Vanuit deze vaststelling belicht hij twee factoren die deze evolutie verklaren, met name na de Franse Revolutie, wat ogenschijnlijk tegenstrijdig is, deze laatste ging immers prat op haar egalitaire wil: het kolonialisme en de slavernij. “De huidige verdeling van de rijkdom zowel tussen landen onderling in de wereld als binnen de landen zelf, draagt de diepe sporen van de erfenis van slavernij en kolonialisme.”3 In dit liberale kapitalisme kon er, zeker in de begintijd, geen sprake zijn van bevrijding voor degenen die geketend waren. Onder de vijftien Amerikaanse presidenten die aan de verkiezing van Abraham Lincoln in 1860 voorafgingen, waren elf slavenhouders.4
En Thomas Piketty herinnert aan het exemplarisch geval van de voormalige Franse kolonie Haïti. Ten tijde van de Franse Revolutie zijn er ongeveer 450.000 slaven in San-Domingo aan de Franse zijde.5 Dit komt neer op 90% van de bevolking van dit gebied.6 In 1789 komen in de Antillaanse havens circa 40.000 Afrikanen aan land om de arbeidskrachten te vervangen die hun afschuwelijke arbeidsomstandigheden niet hebben overleefd. Dit toont de excessieve uitbuitingsgraad van de werkende mensen in die tijd op het eiland.
Naar aanleiding van de gebeurtenissen van 1789 in Parijs, vragen ook de zwarte mensen om deel te nemen aan de nieuwe democratie die in de metropool tot stand kwam, met name via het stemrecht. Dit wordt hen geweigerd. Vanaf augustus 1791 komen ze dan ook in opstand, en Frankrijk stuurt onmiddellijk troepen om de opstand de kop in te drukken. Twee jaar later gaan de revolutionairen in Frankrijk akkoord om de emancipatie van de slaven af te kondigen, en in februari 1794 wordt deze maatregel tot alle koloniën uitgebreid.7 Maar zij beschikken niet echt over de middelen om dit besluit te doen handhaven. In 1802 voert Napoleon de slavernij opnieuw in. Hij kan het echter niet toepassen op Haïti, dat in 1804 zijn onafhankelijkheid uitroept. Alle militaire interventies om de helft van het eiland te heroveren lopen uit op een mislukking. In 1825 erkent Karel X dan ook deze soevereiniteit.8
Maar de nieuwe Haïtiaanse regering moet aan één voorwaarde voldoen: de schadeloosstelling van de slavenhouders. De nieuwe staat wordt belast met een schuld van 150 miljoen goudfranken, ofwel 300% van het nationaal inkomen van het land in 1825.9 Tussen 1840 en 1915 moet het jaarlijks 5% van dat inkomen afstaan om de Franse schuldeisers te vergoeden. De schuld bedroeg 30 miljard euro aan de huidige koers.10 En dat voor een land met een bbp11 van 13,6 miljard euro in 2020! Deze claim wordt pas in 1950 vereffend. Maar dan duiken weer andere problemen op waardoor Haïti in een positie van afhankelijkheid blijft.
Deze schadeloosstelling van slavenhouders beperkte zich niet tot Haïti alleen. Het gebeurde ook elders, met name voor Groot-Brittannië, toen Londen dit verfoeilijke systeem van uitbuiting afschafte,12 of in de Verenigde Staten.13
“Samengevat: de gekoloniseerde bevolkingen betaalden zware belastingen om uitgaven te financieren die vooral ten goede kwamen aan hun politieke en militaire overheersers van weleer.”14
De opmerkingen van Thomas Piketty zijn duidelijk beschuldigend, en terecht. Hij schat de extra jaarlijkse inkomsten die Frankrijk uit internationale beleggingen haalde op 5% en bijna 10% voor Groot-Brittannië vóór de Eerste Wereldoorlog.15 Deze bedragen worden waarschijnlijk ondergewaardeerd. Geen wonder dat beide landen zich in de 19e eeuw behoorlijk konden verrijken.
Piketty is een van de weinige economen die het belang van sociale strijd in de economische realiteit onderkent. Zo schrijft hij dat “ongelijkheid in de eerste plaats een sociale, historische en politieke constructie is.”
Maar de auteur is ook een van de weinige economen die het belang van sociale strijd in de economische realiteit onderkent. Zo schrijft hij dat “ongelijkheid in de eerste plaats een sociale, historische en politieke constructie is.”16 Hij voegt eraan toe dat er een trage, niet-lineaire tendens is naar gelijkheid, afhankelijk van de politieke, ideologische en sociale strijd:
“Deze opmars naar gelijkheid is het gevolg van strijd en opstanden tegen het onrecht, die machtsverhoudingen konden veranderen en instellingen omverwerpen die steun genoten van de overheersende klassen om de sociale ongelijkheid in hun eigen voordeel in te richten. Zo konden deze vervangen worden door nieuwe instellingen, nieuwe sociale, economische en politieke regels die rechtvaardiger en emancipatorischer zijn voor de meerderheid”.17
Jammer genoeg, aldus de auteur, beperkte deze ontwikkeling zich vaak tot een pro forma niveau.18 De huidige situatie is volstrekt onbevredigend: “De representatieve democratie is slechts een onvolmaakte vorm van politieke participatie; de ongelijke toegang tot onderwijs en gezondheidszorg blijft rampzalig”.19 “De meeste media zijn bezit van een handvol oligarchen.20 En bovenal: “De huidige economische organisatie, die berust op het ongecontroleerde kapitaalverkeer, zonder enige sociale of ecologische doelstelling, is vaak een vorm van neokolonialisme ten gunste van de allerrijksten. Dit ontwikkelingsmodel is zowel politiek als ecologisch onhoudbaar. Een uitweg door de omvorming van de sociaal-nationale staat tot een sociaal-federale staat die openstaat voor het Zuiden, en door een grondige herziening van de regels en verdragen die momenteel de mondialisering regelen.”21
Bedenkelijke analyse en oplossingen
Hij beschouwt het huidige systeem, vooral in het Westen, als een “inegalitaire” democratie”. Niet alleen is er volgens hem sprake van een democratie die ongerechtvaardigde sociale ongelijkheden ondersteunt. Het is een inkomensgebonden democratie gebleven, net als het censuskiesrecht van de 19eeeuw.22 Alleen is de wijze waarop volksdeelname geblokkeerd wordt niet meer dezelfde.
Vandaar zijn voorstel om alle fortuinen boven de tien miljoen euro in de wereld te belasten aan 2%, wat een opbrengst van 1.000 miljard euro per jaar zou opleveren, met een verdeling per land naar rata van de bevolking van elk land. Hij voegt er nog aan toe dat een deel van de belasting op de winsten van multinationals naar de armste landen moet gaan.23
De analyse van Thomas Piketty, met wiens uitgangspunten we het volmondig eens kunnen zijn, vertoont echter een grote onvervulde leemte. De specialist in statistiek en ongelijkheid komt tot een terechte vaststelling, maar hij lijkt enigszins hulpeloos als het erom gaat arbeidsverhoudingen te onderzoeken. Zolang hij op het bij cijfers en gegevens houdt, is hij briljant, en overstijgt heel wat van zijn collega’s. Maar de economische traditie om het bij de oppervlakte te houden en zich niet te verdiepen in de structurele relaties achter deze statistieken, is nog steeds prangend en Piketty heeft zich daar niet geheel van bevrijd.
Het begrip uitbuiting is hem bijna vreemd, omdat het niet direct uit de cijfers blijkt. Sociale ongelijkheden blijken wél duidelijk en hij houdt het daarbij. Zonder in te zien dat juist deze verhoudingen in het productieproces, tussen bedrijfseigenaren enerzijds en werknemers anderzijds, zo’n menselijk onaanvaardbare discriminatie veroorzaken. De aandeelnhouders, zoals heel goed aangetoond in de boeken van Piketty, zijn degenen die zich verrijken. De arbeiders en bedienden daarentegen, die het productiewerk leveren, oogsten de winsten hiervan niet, op enkele zeldzame uitzonderingen na.
Vandaar het probleem dat voortkomt uit de voorstellen van de Franse econoom. Zijn centrale toekomstvisie is het verderzetten van de trend naar gelijkheid die hij door de geschiedenis heen waarneemt. Volgens hem “vormen de sociale staat en de progressieve belasting effectief een systemische transformatie van het kapitalisme”.24 En verder:
“Gedreven naar het einddoel van hun logica, vormen deze instellingen een essentiële stap naar een nieuwe vorm van democratisch, gedecentraliseerd en zelfbesturend socialisme, ecologisch en gemengd, waardoor een andere wereld kan worden ontworpen, die bevrijdender en egalitairder is dan de huidige wereld.“25
Het begrip uitbuiting is Piketty bijna vreemd, omdat het niet direct uit de cijfers blijkt. Sociale ongelijkheden blijken wél duidelijk en hij houdt het daarbij.
Maar dit lijkt wel een geloofsbelijdenis. Het is duidelijk dat een wereld waarin de rijken hoge belastingen betalen, naargelang hun rijkdom, waarin de mechanismen van de sociale zekerheid worden verdiept, waar de strijd tegen onderwijsdiscriminatie onverdroten wordt voortgezet, en gestreefd wordt naar democratische gelijkheid, waar een einde wordt gemaakt aan milieuschade, oneindig veel aanvaardbaarder zou zijn dan de huidige situatie waarbij de ongelijkheid toeneemt en oorlogen en conflicten regelmatig voor de deur staan. Maar is dit haalbaar zonder een structurele verandering van het kapitalisme?
Thomas Piketty deelt op dit punt de opvattingen die in socialistische of sociaaldemocratische partijen de ronde doen en verwerpt de zogenaamde “communistische” ervaringen. Zo zegt hij:
“Historisch gezien werden de socialistische en communistische beweging opgebouwd rond een wezenlijk verschillend platform, namelijk de staatseigendom van de productiemiddelen en de centrale planning; dat mislukte en werd nooit echt vervangen door een alternatief platform. Ter vergelijking: de sociale staat en vooral de progressieve belastingen worden vaak gezien als “halfslachtige” vormen van het socialisme, die niet in staat zijn de diepe logica van het kapitalisme in vraag te stellen.”26
Het probleem is dat hij in die geschriften niet echt elementen aanvoert om aan te tonen dat het “communistische platform” faalde, zoals hij beweert. In dit opzicht deelt hij de analyses van degenen die hun uiterste best deden om de zogenaamde socialistische staten zoals de USSR, China en Cuba te demoniseren: “Laten we het er niet meer over hebben, dat is het niet waard.” Een diepgaander wetenschappelijk onderzoek zou er daarentegen in bestaan na te gaan wat werkte en wat niet.
Deze ervaringen afdoen als mislukkingen, is vanuit economisch oogpunt gewoon onzin, als men weet dat de USSR in 1913 een achtergebleven en technisch achtergebleven land was en in vijftig jaar uitgroeide tot de tweede industriële macht ter wereld, dat China sinds 1949 een van de sterkste groeicijfers ter wereld heeft, ondanks alle ups en downs die het doormaakte, en dat Cuba zijn bevolking gratis onderwijs en gezondheidszorg biedt, ondanks de VS-blokkade. Haïti, bijvoorbeeld, had ongetwijfeld graag soortgelijke mislukkingen meegemaakt.
Tussen 1840 en 1915 moest Haïti jaarlijks 5% van haar inkomen afstaan om de Franse schuldeisers te vergoeden. De schuld bedroeg 30 miljard euro aan de huidige koers.
De tegenstellingen die Piketty afleidt uit de conflicten tussen de socialistische en de communistische beweging, tussen “hervorming” en “revolutie”, tussen “zogenaamd democratisch socialisme” en “noodzakelijkerwijs autoritair socialisme”, zijn echter niet zo categorisch als wordt voorgesteld. In de huidige situatie in Europa en de Verenigde Staten kan een radicaal programma als dat van de Franse econoom, dat duidelijk in strijd is met wat door de Europese socialistische, sociaaldemocratische en arbeiderspartijen naar voren wordt gebracht, het onderwerp zijn van gerechtvaardigde gevechten van werknemers en gewone burgers.
Hij sluit zijn boek trouwens af met volgende zinnen waar we het volkomen over eens kunnen zijn: “Economische kwesties zijn te belangrijk om aan anderen over te laten. De toe-eigening van deze kennis door de burgers is een essentiële stap in de strijd voor gelijkheid.”27
Enkele fundamentele eisen inzake de belasting op rijkdom, de democratisering van het onderwijs, de democratisering van het politieke leven, de ontwikkeling van de sociale zekerheid en de openbare diensten, de opwarming van de aarde, kunnen iedereen verenigen. Het verschil is niet op dat vlak te zoeken, maar in het karakter dat aan deze gerechtvaardigde strijd wordt gegeven: Bieden zij op zich de mogelijkheid van bevrijding van het kapitalisme of tonen zij aan dat wij een stap verder moeten gaan en dit systeem moeten ontmantelen om het door een ander te vervangen?
Korte bibliografie van Thomas Piketty
Les Hauts Revenus en France au XXe siècle : inégalités et redistributions (1901-1998), Éditions du Seuil, collection Points, 2001, 928 pagina’s.
Kapitaal in de 21eeeuw, de Bezige bij, 1e editie 2014
Kapitaal en ideologie, De Geus, 2022.
Een kleine geschiedenis van de gelijkheid, De Geus, 2022.
Zijn website: http://piketty.pse.ens.fr/fr/recent
De database die hij (samen met anderen) heeft opgezet en gebruikt voor zijn boeken over mondiale ongelijkheid heet de World Inequality Database: https://wid.world/. Er is ook een Franse versie: https://wid.world/fr/accueil/.
Footnotes
- Thomas Piketty, Kleine geschiedenis van de gelijkheid, De Geus, 2022.
- Ibid, p 218. De pagina’s verwijzen naar het Franstalige origineel, Une brève histoire des inégalités, Editions Seuil, 2021.
- P. 138.
- P. 119-120.
- Het eiland wordt gedeeld door Frankrijk en Spanje. Het Franse deel zal Haïti vormen en het andere de Dominicaanse Republiek.
- Pagina 105.
- Pagina 107.
- Pagina 109.
- Pagina 110.
- Pagina 111.
- Het bruto binnenlands product (bbp) is de markt- en monetaire rijkdom die in een jaar in een land wordt gecreëerd.
- Pagina 115.
- Pagina 120.
- Pagina 135.
- Pagina 208.
- Pagina 20.
- Pagina 20-21.
- Pagina 253.
- Pagina 14.
- Ibid.
- Pagina 293.
- Men mag niet vergeten dat in die tijd algemeen kiesrecht zeldzaam was. Alleen de rijkste mensen die belasting betaalden konden stemmen. Later kon iedereen (dat wil zeggen de mannen) zijn stembiljet in een stembus steken. Maar de rijken hadden meerdere stemmen naargelang hun rijkdom en inkomen. Dit is wat men het cijnskiesrecht noemde.
- Pagina 310.
- Pagina 225.
- Ibid.
- Ibid.
- Id. op 350-351.