Artikel

Al ijlend naar de oorlog toe

De Russische invasie van Oekraïne doet sommige Europese politici en intellectuelen naar de oorlogstrom grijpen.  Een uittreksel uit Oorlogskoorts van Christophe Callewaert en Ludo De Brabander.

Pieter Bruegel de Oude, De parabel der blinden, circ. 1568.

Dat soldaten in Frankrijk en Duitsland lachend, juichend en zingend naar het front trokken, is een van de grote mythes over de Eerste Wereldoorlog. Een fabel die eerst gepropageerd werd door de regeringen die betrokken waren in de oorlog en later door de nostalgici van het geweld en de patriottische opstoot. Het beeld dat het volk eensgezind achter dezelfde nationale vlag aanliep, kwam beide groepen handig uit. Opeenvolgende historici hebben die mythe grondig ontmanteld. In hun onderzoek stelden ze vast dat de nationalistische sentimenten niet eens zo wijdverspreid waren en als ze er al waren, waren ze zelden oorlogszuchtig. De gevoelens die overheersten waren angst, verdriet, verwarring en later berusting.

Christophe Callewaert is journalist en redacteur bij De Wereld Morgen.

Het agressieve nationalisme bleef beperkt tot een kleine kring van intellectuelen en militairen. Op 25 juli, enkele dagen voor het uitbreken van de oorlog, trokken inderdaad zo’n 30.000 mensen in Berlijn de straat op voor een pro-oorlogsbetoging, maar dat was maar een fractie van de 100.000 Duitsers die op 28 juli meestapten in een vredesbetoging georganiseerd door de socialisten. In Frankrijk was het niet anders. Op 27 juli stroomden de boulevards van Parijs vol met tienduizenden antioorlogsbetogers. In de eerste vier dagen na het uitbreken van de oorlog waren er meer dan honderdvijftig vredesbetogingen verspreid over heel Frankrijk. In Montluçon ging zelfs een derde van de inwoners de straat op. Het leidde tot enige paniek bij de Franse staatsveiligheid die in allerijl een lijst van 2500 ‘staatsgevaarlijke’ individuen opstelde, pacifisten die de mobilisatie in de war konden sturen.

Superspreaders van de oorlogskoorts

Maar die antioorlogsgevoelens kregen weinig vertaling omdat het gros van de intellectuelen – kunstenaars, journalisten, academici – als een blok viel voor de oorlogszucht van de regering. ‘De dichters bezongen de oorlog alsof het een wedstrijd was. Ze verheerlijkten de oorlog alsof hen niets beter, mooier of zaliger kon overkomen’, schreef de Duitse schrijver Thomas Mann, die zelf ook bevangen werd door de oorlogskoorts, kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Drieënnegentig van de bekendste Duitse intellectuelen van die tijd zetten hun handtekening onder een beschamend manifest dat bol stond van de hoogdravende oorlogsretoriek: ‘Heb vertrouwen in ons! Geloof dat wij deze oorlog tot het einde zullen voeren als een geciviliseerde natie, voor wie de erfenis van een Goethe, een Beethoven en een Kant net zo heilig is als onze eigen haard en huis.’ Zij vormden de dominante stem in de kranten en in het maatschappelijk debat.

Ludo De Brabander is woordvoerder van Vrede vzw. Hij publiceert onder andere in Vrede, Uitpers, Knack.be, De Wereldmorgen, en MO*.

In elk land dat betrokken was bij de oorlog, deed deze intellectuele elite haar best om te bewijzen dat de beschaving en de rede aan hun kant stonden, dat zij zich alleen maar verdedigden en dat de vijand de ware agressor was. Veel schrijvers en kunstenaars zagen in de oorlog ook een groots evenement dat een einde kon maken aan de materialistische decadentie van hun tijd. De oorlog was een schok die de verveling wegjoeg en die het hart sneller deed slaan. Zij vonden dat ze leefden in vadsige en oude maatschappijen die nood hadden aan een verjongingskuur. Een oorlog kon de korst breken die de mannelijke jeugdigheid beknelde. De sociaal-darwinist Friedrich von Bernhardi, ooit een bestsellerauteur maar nu gelukkig in de vergetelheid geraakt, drukte dat het meest bombastisch uit. ‘De oorlog is een biologische noodzaak van de eerste orde, een regulerend element in het leven van de mensheid waar we niet zonder kunnen. Het is niet alleen een biologische wet maar ook een morele plicht en daardoor een onmisbare factor in de beschaving … Door de zucht naar vrede lijden de ontwikkeldste naties aan bloedarmoede, een teken van het verval van de geest en de politieke moed’, schreef hij in Duitsland en de volgende oorlog.

In de eerste vier dagen na het uitbreken van de oorlog waren er meer dan honderdvijftig vredesbetogingen verspreid over heel Frankrijk. In Montluçon ging zelfs een derde van de inwoners de straat op.

Naarmate de oorlog vorderde en de verhalen over de gruwel van de loopgraven het thuisland bereikten, kwamen sommigen bij zinnen. De reactionaire Thomas Mann werd een luidruchtige antifascist. Anderen deden gewoon verder en konden na de Duitse nederlaag de volgende nog gewelddadiger oorlog al ruiken. De Duitse schrijver Ernst Jünger was zo iemand. Hij werd bekend met zijn dagboek over zijn ervaringen in de loopgraven (In Stahlgewittern, 1920, letterlijk ‘onweer van staal’, maar in het Nederlands toepasselijk vertaald als ‘oorlogsroes’) en vond al snel na de oorlog in de extreemrechtse tijdschriften en kranten die als paddenstoelen uit de grond schoten een onverzadigbare afzetmarkt voor zijn ophitsende artikels. Volgens Jünger was de oorlog ‘onze moeder’ die ‘een nieuw ras van mannen’ baarde, ‘hard als staal’.

Er waren natuurlijk uitzonderingen, moedige dissidenten die de oorlogskoorts van hun landgenoten te lijf gingen. De schilder George Grosz is in alles zowat de tegenhanger van Jünger, eveneens een frontsoldaat, maar al snel een hevige pacifist. ‘Voor mij was oorlog niet meer dan horror, verminking en zinloze vernietiging’, schreef hij en in zijn schilderijen rekende hij genadeloos af met eerst het militarisme en later het kapitalisme en het nazisme. Kun je de gruwel van de oorlog vastleggen op een schilderij? In Explosion, een werk uit 1917, kwam Grosz er toch heel dichtbij. In rode en grauwe tinten schetste hij mensen en gebouwen die getroffen worden door bommen. Het schilderij lijkt op een versplinterde spiegel.

Aan de andere kant van de Noordzee was er de beroemde toneelschrijver Bernard Shaw en zijn wedervaren is tekenend voor de intellectueel beklemmende sfeer van die tijd. Shaw bevond zich in een hotel in de Engelse badplaats Torquay toen hij vernam dat Duitsland België was binnengevallen. Hij sloot zich meteen op in zijn kamer en begon, omringd door kranten en telexen, te schrijven aan een essay waarin hij naar eigen zeggen ‘nuchter’ de oorlog wilde analyseren, wars van imperialistische sentimenten en patriottische leugens. Hij zag de pers tekeergaan tegen de Junkers, de aristocraten uit Pruisen, maar vond dat hypocriet omdat ook Groot-Brittannië geleid werd door arrogante aristocraten en oligarchen, even onberekenbaar en oorlogszuchtig. Alleen door het verdelen van de grond en de rijkdom, de democratisering van de buitenlandse politiek en het afwijzen van militarisme bij alle machtsblokken kon er een einde gemaakt worden aan het oorlogsgevaar. Het demoniseren van de vijand vond hij niet meer dan propaganda. Gevaarlijke propaganda bovendien want, zo schreef Shaw heel visionair in 1914, ‘de vernedering van Duitsland, verpletterd onder een schuldenberg, dreigde een verlengstuk te breien aan de cyclus van interimperialistische oorlogen’.

Shaw stond toen op het toppunt van zijn roem. Als een van zijn artikels in de krant stond, leverde dat meteen een extra verkoop van meerdere duizenden exemplaren op. Maar de eerste krant die hij contacteerde, deed meteen de deur dicht. ‘Het is nu onze plicht om mensen aan te moedigen en te verenigen in plaats van te verdelen’, kreeg hij als antwoord. Shaw richtte zich tenslotte tot de New Statesman, een linkse krant met weinig lezers die hij zelf nog meegefinancierd had. Na een stevig rondje armworstelen met de hoofdredacteur die als de dood was voor een rechtszaak, werd het artikel toch gepubliceerd, weggestopt in een speciale bijlage over de oorlog. Shaw had een stok willen gooien in het hoenderhok, maar die kwam als een boemerang terug. Hij werd uit genootschappen gezet en zijn boeken werden geband uit boekhandels en bibliotheken. De beroemde schrijver werd een paria.

Na de oorlog werd de moordenaar van pacifist en socialist Jean Jaurès vrijgesproken. De weduwe van Jaurès werd verplicht om de kosten van het proces te betalen.

Het kon natuurlijk veel erger. De filosoof Bertrand Russell werd ontslagen aan de universiteit Trinity College wegens zijn antioorlogsactivisme en belandde later zelfs in de gevangenis. De Amerikaanse socialist en vakbondsman Eugene Debs keek aan tegen een gevangenisstraf van tien jaar omdat hij kritische vragen had gesteld bij de ‘oorlog voor democratie en mensenrechten’. In Duitsland werden Rosa Luxemburg en Karl Liebknecht, die respectievelijk als schrijfster en als parlementslid een immense inspanning hadden geleverd om de oorlog tegen te houden, achter de tralies gezet nadat ze midden in de oorlog een antioorlogsstaking hadden proberen organiseren. Drie jaar later werden ze beiden op gruwelijke wijze vermoord. Het levenloze lichaam van Luxemburg werd gedumpt in een Berlijns kanaal.

In de Franse socialist Jean Jaurès hadden Liebknecht en Luxemburg een zielsgenoot gevonden. Op 31 juli zat Jaurès omringd door enkele kameraden in een café in Parijs op het einde van een uitputtende dag waarin hij een laatste poging had ondernomen om de oorlog te vermijden, eerst in het parlement waar hij zetelde en daarna bij de minister van Buitenlandse Zaken. Jaurès wilde nog snel iets eten voor hij zich aan zijn schrijftafel zette voor wat zijn J’accuse moest worden, een ultieme aanklacht tegen de oorlog en het militarisme. Maar op dat moment stak een nationalistische student zijn revolver door het open raam en vuurde twee kogels af op Jaurès die op slag dood was. Twee dagen eerder was Jaurès samen met Luxemburg in Brussel waar hij een laatste keer het woord richtte tot een publiek in een geïmproviseerde speech ‘tegen het monsterlijke gevaar van de oorlog’. ‘Is het mogelijk dat miljoenen mensen, zonder te weten waarom, elkaar verscheuren zonder dat ze elkaar haten?’, donderde hij vanop het podium in het Koninklijk Circus.

De moordenaar van Jaurès was fier op zijn laffe daad. ‘Ik heb de vaandeldrager afgemaakt, de grote verrader, met zijn grote bek … Ik heb hem gestraft en die daad was het symbool van het nieuwe tijdperk’, schreef hij bedwelmd door oorlogskoorts vanuit de gevangenis. Wellicht kende de moordenaar de beroemde foto van Jaurès genomen tijdens een grote antioorlogsbetoging. Op de foto staat Jaurès met zijn bolhoed en imposante baard onder een wapperende rode vlag terwijl hij een van zijn bevlogen speeches geeft, hevig gesticulerend met zijn rechterhand. Na de oorlog werd de moordenaar vrijgesproken. De weduwe van Jaurès werd verplicht om de kosten van het proces te betalen.

Wie zijn de nuttige idioten?

Elke oorlog gaat gepaard met oorlogskoorts. Dat is bij de oorlog in Oekraïne niet anders. ‘Zo gaat dat als er een oorlog begint: we verliezen ons hoofd. Oorlogszucht wordt cool en mainstream’, zei de Griekse ex-minister en econoom Yanis Varoufakis kort na het uitbreken van de oorlog. Hij moest op dat moment zelf even bekomen van wat hem net overkomen was. Plots werd hij Poetins nuttige idioot genoemd omdat hij het gewaagd had kritiek te geven op de NAVO en gepleit had voor een onderhandelde oplossing voor het conflict.

Varoufakis moest terugdenken aan het jaar 2001 toen de universiteit van Athene waar hij werkte een eredoctoraat wilde geven aan Poetin en hij helemaal geïsoleerd stond in zijn protest. Hij had Poetin toen al een oorlogscrimineel genoemd na wat het Russische leger had aangericht in de opstandige deelrepubliek Tsjetsjenië. Bij die twee oorlogen kort na elkaar vielen 100.000 burgerslachtoffers. De tweede oorlog had Poetin, die toen nog premier was, gebruikt om zijn macht te vestigen. In 2000 won hij zo met de vingers in de neus de presidentsverkiezingen.

Poetin behoorde toen nog tot de good guys. De Britse premier Tony Blair wuifde in die tijd alle kritiek op de wreedheden in Tsjetsjenië weg. ‘Het is belangrijk dat we Rusland steunen in hun strijd tegen terrorisme’, zei hij. In die eerste jaren van zijn presidentschap was Poetin een graag gezien gast in Londen. Aan Downing Street 10 werd de rode loper uitgerold en hij mocht zelfs op bezoek bij de queen. Bedrijfsleiders stonden aan te schuiven om lucratieve contracten in de wacht te slepen. Blair roemde Poetin als een hervormer. ‘Ik geloof dat Poetin een leider is die een sterk en modern Rusland en een sterke relatie met het Westen wil’, zei Blair toen. Wat tijdens die staatsbezoeken in de achterkamers gebeurde, maakte meteen duidelijk wat ‘hervormer’ volgens Blair betekent. Enkele maanden na het bezoek van Poetin keurde de Russische regering de fusie goed tussen de Britse oliegigant BP en een Russisch oliebedrijf, de grootste financiële deal sinds het verdwijnen van de Sovjet-Unie.

Toen Varoufakis in 2001 bij zijn collega’s aan de universiteit van Athene de oorlogsmisdaden van Poetin aankaartte, stonden de sterren verkeerd.

Rusland begon ook massaal Britse wapens te kopen. Het aantal exportvergunningen van Britse wapenfabrikanten richting Rusland vervijfvoudigde. Toen de NAVO kort na 9/11 Afghanistan aanviel, ontpopte Poetin zich zelfs tot een onverwachte bondgenoot. Hij stuurde Russische specialisten met terreinkennis van de Afghaanse bergen naar het hoofdkwartier van de CIA en ging persoonlijk lobbyen bij de presidenten van de voormalige Sovjetrepublieken die grenzen aan Afghanistan opdat ze hun luchtruim zouden openen voor de straaljagers en bommenwerpers van de NAVO.

Toen Varoufakis in 2001 bij zijn collega’s aan de universiteit van Athene de oorlogsmisdaden van Poetin aankaartte, stonden de sterren verkeerd. Het overkwam ook de Russische onderzoeksjournaliste Anna Politkovskaya. Zij was een van de eerste journalisten die schreef over de oorlogsgruwel in Tsjetsjenië. Toen ze hoorde dat Tony Blair een private ontmoeting zou hebben met journalisten, zag ze haar kans schoon. Ze vroeg hem vlakaf waarom hij zo’n goede band onderhield met Poetin ondanks de misdaden in Tsjetsjenië. Zijn antwoord was kort en maakte meteen een einde aan het gesprek. ‘Als premier is het mijn job om Poetin leuk te vinden’, zei Blair. Vijf jaar later werd Anna Politkovskaya dood teruggevonden in de lift van haar appartementsgebouw. Het moordwapen en vier kogelhulzen lagen naast haar lichaam.

In een oorlog is de waarheid het eerste slachtoffer, zo luidt het cliché. Tijdens een oorlog bezondigt elke zijde zich namelijk aan propaganda. Het is een oorlogswapen dat even efficiënt ingezet wordt als een houwitser en een tank. Maar zoals alle gemeenplaatsen dekt het nog niet half de lading. Wat tijdens een oorlog gebeurt, is veel kwaadaardiger dan alleen een toename van manipulatie. De democratische ruimte wordt ingesnoerd van zodra de wapens spreken. Het zogenaamde venster van Overton – volgens de bedenker van die term het spectrum van meningen die in het publieke debat aanvaard worden – dat in normale tijden al niet echt een brede blik op de wereld biedt, wordt plots een kijkgat. De Amerikaanse mediawatchdog Fairness & Accuracy in Reporting maakte dat ooit heel aanschouwelijk. Ze plozen alle nieuwsuitzendingen uit in de aanloop naar de oorlog in Irak van 2003. 64 procent van de sprekers was pro-oorlog. De tegenstanders van de oorlog kwamen met 10 procent veel minder aan bod. Die 10 procent bestond dan nog hoofdzakelijk uit buitenlandse stemmen. Die verhouding was geen weerspiegeling van de publieke houding tegenover de oorlog. Uit peilingen bleek dat meer dan 25 procent van de Amerikanen zichzelf een tegenstander van de oorlog noemde. In het hele land waren er ook grote antioorlogsbetogingen. Het Amerikaanse tv-publiek werd dus overdonderd met argumenten voor de oorlog. De tegenstemmen kwamen nauwelijks aan bod.

Dat bleef niet zonder gevolgen. Net geen 70 procent van de Amerikanen was er van overtuigd dat de Iraakse president Saddam Hoessein persoonlijk betrokken was bij de aanslag met vliegtuigen op 11 september. Dat was in 2003, een eeuwigheid geleden in een medialandschap dat sindsdien grondig veranderd is. Maar de komst van sociale media en het verkruimelen van de inkomsten van nieuwszenders en kranten hebben weinig gewijzigd aan de dominantie van de militaristische stemmen. Toen in 2021 de laatste Amerikaanse troepen Afghanistan verlieten, een land dat ze twintig jaar bezet en gebombardeerd hadden, haalde het kapotgeschoten land even weer de voorpagina’s. Ook de zondagse nieuwsshows op de Amerikaanse tv-zenders besteedden veel aandacht aan die chaotische terugtrekking. Van de tweeëntwintig gasten die in die shows aan het woord gelaten werden, hadden er twintig banden met de militaire industrie. De shows boden niet meer dan promopraatjes voor de wapenbedrijven die twintig jaar lang zoete broodjes gebakken hadden in Afghanistan.

Maar de ervaringen van Varoufakis en lang daarvoor van Bernard Shaw tonen dat het probleem dieper zit. Het is niet alleen dat antioorlogsstemmen minder aan bod komen, ze worden ook het slachtoffer van stemmingmakerij. Wat ze zeggen, wordt gedelegitimeerd. Ze worden niet bestreden met argumenten maar met beschuldigingen en verwensingen. De linkse Amerikaanse denker Noam Chomsky noemt dat neo-mccarthyisme. Het oude mccarthyisme – genoemd naar de Republikeinse senator Joseph McCarthy – was een heksenjacht op al wat links was in de jaren 1950 in de VS. Met verdachtmakingen en geruchten werd de carrière van duizenden academici, ambtenaren en kunstenaars kapotgemaakt. In Hollywood kwamen scenaristen op een zwarte lijst terecht waardoor ze onder een schuilnaam moesten schrijven. Zangers als Pete Seeger en Paul Robeson werden van radio en tv geband.

Voor zijn carrière hoeft Chomsky die 93 werd in 2022 niet meer te vrezen, maar hij maakt zich wel stevige zorgen over het heersende intellectuele klimaat. ‘Als je het dominante discours in vraag stelt of als je vragen stelt bij de motieven van de machthebbers, dan wordt dat nu gezien als een daad van verraad of je wordt het knechtje van Poetin genoemd of er wordt verteld dat je betaald wordt in roebels. Dat is een bijzonder gevaarlijke trend waarbij iedereen die de overheid bekritiseert publiekelijk een verrader wordt genoemd.’ Het hield Chomsky niet tegen om op zijn gezegende leeftijd alle kanalen te zoeken om zijn antioorlogsanalyse én pleidooi voor een onderhandelde diplomatieke oplossing te verspreiden. Dat is ook de ‘verantwoordelijkheid van intellectuelen’ zoals hij schreef in zijn beroemde (gelijknamige) essay uit 1967. ‘Intellectuelen bevinden zich in de positie om de leugens van hun regeringen te ontmaskeren, om hun acties te analyseren op basis van de oorzaken en motieven en vaak verborgen intenties’, schreef hij toen. In het Westen is dat meer dan elders het geval omdat intellectuelen daar niet moeten vrezen voor vervolging én omdat ze een geprivilegieerde toegang hebben tot informatie. Chomsky is een studiedienst op zich en lardeert zijn interviews altijd met een overvloed aan feiten en cijfers. Maar als er al gereageerd wordt op wat hij zegt, gaat het nooit over die feiten. Er wordt alleen een karaktermoord gepleegd. In De Morgen werd hem in een opiniestuk ‘intellectuele botheid’ verweten en een verlies van ‘kritische denkvermogen en waarachtigheid’. Op sociale media ging het er zoals gewoonlijk wat ruwer aan toe. Een collega-professor noemde Chomsky op Twitter een ‘slecht geïnformeerde opa die Kremlinpropaganda verspreidt’ en die altijd ‘moordzuchtige tirannen verdedigt’.

Volgens de invloedrijke politicoloog Mearsheimer doet Poetin precies wat van grootmachten kan verwacht worden: ze houden niet van inmenging van andere grootmachten in hun achtertuin.

Kranten als The Washington Post en The New York Times hebben een intellectuele prikkeldraad geplaatst rond de ideeën van Chomsky. Hun quarantainemaatregelen werken zo goed dat hun lezers wellicht zelfs niet weten dat een van de meest vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen nog leeft. Maar niet alleen Chomsky wordt gebannen, ook figuren die vroeger tot het establishment behoorden maar die nu een kritisch geluid laten horen over de Amerikaanse aanpak van de oorlog krijgen het zwaar te verduren. De invloedrijke politicoloog Mearsheimer behoort tot de zogenaamde realistische school binnen de internationale politiek. Volgens hem doet Poetin precies wat van grootmachten kan verwacht worden: ze houden niet van inmenging van andere grootmachten in hun achtertuin. In de VS werd deze geopolitieke wet zelfs in een beginsel gegoten: de Monroedoctrine. Al in 1823 had de toenmalige president James Monroe gewaarschuwd dat elke Europese bemoeienis in Latijns-Amerika taboe was. De NAVO uitbreiden tot aan de grenzen van Rusland moest dus wel ooit tot een oorlog leiden, volgens Mearsheimer. Het leverde hem een reprimande op van historica Anne Applebaum die zich in een tweet afvroeg of Poetin zijn retoriek geleend had van de Amerikaanse politicoloog. Aan de universiteit van Chicago waar Mearsheimer doceert ging een brief rond waarin hij een ‘poetinist’ werd genoemd en waarin gesuggereerd werd dat hij op de Russische loonlijst stond. Het overkwam zelfs de paus. Nadat paus Francis in een interview met een Italiaanse krant had gezegd dat de NAVO ‘geblaft’ had aan de deur van Rusland, werd hij door de nieuwssite The Daily Beast een verspreider van samenzweringstheorieën genoemd, in een artikel waarin ook nog eens gesneerd werd naar zijn hoge leeftijd.

Voor ons of tegen ons

In maatschappijen die rillen van de oorlogskoorts bestaan uitsluitend nog patriotten en vijanden. Poetin maakte dat al vroeg in de oorlog duidelijk in een ijzingwekkende toespraak. ‘Het Russische volk kan de echte patriotten onderscheiden van het uitschot en de verraders, en zal de laatste uitspugen als een mug die per ongeluk in zijn mond is beland. Ik ben ervan overtuigd dat deze natuurlijke en noodzakelijke zuivering van de samenleving ons land alleen maar sterker zal maken’, zei hij op 16 maart. De kleine openingen die er waren voor critici van zijn beleid om toch nog hun mening te uiten of zich te organiseren, werden daarmee meteen dichtgeplamuurd. De zuivering die Poetin in gedachten heeft, werkt. In de eerste maand na de invasie van Oekraïne verlieten naar schatting 200.000 Rusland hun land. Ze kwamen terecht in de weinige landen waar Russen geen visumplicht hebben zoals Georgië, Armenië en Turkije. Daar lopen velen van hen rond met een schuldgevoel: dat Poetin een oorlog voert in hun naam, dat zij wel konden vluchten en vele anderen niet en dat ze hun interne oppositie tegen de regering en de oorlog moesten stopzetten.

In het vijandbeeld dat bij oorlogskoorts hoort, is elke Rus een pion van Poetin.

Tegelijk botsen ze op de gevolgen van de westerse sancties tegen Rusland waardoor ze geen geld kunnen afhalen met hun Visakaart of de roebels die ze meenamen niet kunnen inwisselen. En in de landen waar ze terechtkomen, worden ze vaak vijandig behandeld. In het vijandbeeld dat bij oorlogskoorts hoort, is elke Rus een pion van Poetin. Het zorgde ervoor dat kort na het uitbreken van de oorlog cultuurhuizen in verschillende landen de muziek van Russische componisten als Tsjaikovski en Moessorgski van het programma haalden. De universiteit van Milaan schrapte een lezing over Dostojevski, de schrijver die door het regime van de tsaar naar een werkkamp in Siberië werd gestuurd, omdat hij aan vergaderingen had deelgenomen waarin gepleit werd voor de afschaffing van de lijfeigenschap. Het lot van de operazangeres Anna Netrebko was ook opmerkelijk. Ze zag haar internationale tournée langs de grote podia in de VS en Europa instorten omdat ze aanvankelijk alleen kritiek gaf op de oorlog en niet op Poetin met wie ze in het verleden enkele keren op de foto ging. Nadat ze uiteindelijk toch afstand nam van Poetin werd ze in het Russische parlement uitgeroepen tot landverrader. Voor een voormalige Amerikaanse programmator van Netrebko was dat nog niet genoeg. Hij twijfelde of de zangeres wel ‘echt en compleet’ afstand genomen had van de Russische president. In zo’n heksenjachtsfeer hebben de VS tijdens de Tweede Wereldoorlog tienduizenden Amerikanen van Japanse origine opgesloten in kampen, omdat de autoriteiten ook nooit helemaal zeker waren of deze Amerikaanse staatsburgers wel ‘echt en compleet’ afstand genomen hadden van het land waar hun voorouders vandaan kwamen.

De stap van vijandbeeld naar ontmenselijking is klein. Dat bewees de Duitse onderzoekster Florence Gaub met haar ontluisterende interventie op de Duitse televisie. ‘We mogen niet vergeten dat, ook al lijken Russen op Europeanen, ze niet Europees zijn. In een culturele zin denken ze anders na over geweld en dood. Zij kennen het concept van het liberale, postmoderne leven niet, een leven dat iedereen individueel vormgeeft. De levensverwachting ligt er ook laag. Daar gaan ze gewoon anders om met het feit dat mensen sterven’, legde ze ernstig uit. Gaub is niet de eerste de beste. Ze is onderdirecteur van het aan de Europese Unie verbonden Institute for Security Studies. Ze adviseert de NAVO en maakt ook deel uit van het Wereld Economisch Forum. In diezelfde week verscheen in De Vlaamse krant De Morgen een interview met oud-kolonel Roger Housen, die op het einde van zijn loopbaan werkte voor de NAVO. Hij zei bijna letterlijk hetzelfde als Gaub maar deed er nog een schep bovenop. ‘Extreem geweld hoort voor Russen nu eenmaal bij oorlog. Ook voor de doorsnee-Rus is dat zo. Barbarij, burgerslachtoffers – het maakt deel uit van de mindset, zeg maar. Oorlog is voor hen bloedig en gewelddadig. Wij in het Westen zien dat anders. Wij hebben begin de jaren 1990, bij de eerste Golfoorlog, de omslag gemaakt naar de klinische aanpak, met precisiebombardementen op afstand en het maximale vermijden van burgerslachtoffers. Ook omdat bij ons de publieke opinie barbarij niet meer aanvaardt.’

Misschien eerst iets over die klinische aanpak. Dat is de retoriek bij elke oorlog. Wie een oorlog ontketent, doet dat altijd met precisie, zorgvuldigheid en vol respect voor de mensenrechten. De veiligheidsadviseur van de Amerikaanse presidenten Kennedy en Johnson schreef in 1967, op het hoogtepunt van de oorlog in Vietnam: ‘Onze bombardementen op het noorden van Vietnam zijn de nauwkeurigste en de meest terughoudende in de moderne oorlogvoering.’ Tussen 1965 en 1973 dropten de VS meer dan 7,5 miljoen ton bommen op Vietnam, Laos en Cambodja. Dat is meer dan alle bommen die vielen tijdens de hele Tweede Wereldoorlog. Tijdens de Vietnamoorlog vielen meer dan 2 miljoen burgerslachtoffers. Ook de Irakoorlog was even barbaars. Een studie uit 2006 die verscheen in het vooraanstaande wetenschappelijke tijdschrift The Lancet schatte dat tijdens de oorlog en de daaropvolgende eerste drie jaar van de bezetting van Irak meer dan 600.000 mensen op een gewelddadige manier om het leven kwamen. Zo waren er Ashad en Rutba die hun families hadden samengebracht om hun huwelijk te vieren. Het geroezemoes van het feest was net uitgedoofd en de meeste gasten hadden hun slaapplaats opgezocht toen het bommen begon te regenen op de huizen van het dorp. Even later stormde een twintigtal zwaarbewapende Amerikaanse soldaten het dorp binnen. Ze plaatsten explosieven aan de gebouwen die nog rechtop stonden en verdwenen snel weer in hun helikopters. Tweeënveertig van de gasten waren op slag dood, onder wie een van de bekendste zangers van de regio die de muziek had verzorgd op het feest. Ook nadat kranten de getuigenissen publiceerden met de overlevenden en beelden publiceerden van de duidelijke overblijfselen van een huwelijksfeest, bleef het Amerikaanse leger volhouden dat ze alleen opstandelingen had gedood. ‘Bad people have celebrations, too’, liet een bevelhebber weten en hij weigerde zich zelfs maar te verontschuldigen. De man werd twee jaar later beloond met een ministerpost in de regering van president Bush. Maar het zijn dus de Russen – niet Poetin en zijn oorlogszuchtige kliek, maar alle Russen – die barbaars zijn. Europeanen en Amerikanen doen alleen precisiebombardementen. De Russen zaaien dood en vernieling omdat geweld in hun cultuur zit, omdat zij achteloos de schouders ophalen voor dood en vernieling. Omdat ze nu eenmaal bruten zijn.

Tussen 1965 en 1973 dropten de VS meer dan 7,5 miljoen ton bommen op Vietnam, Laos en Cambodja. Dat is meer dan alle bommen die vielen tijdens de hele Tweede Wereldoorlog.

‘Exterminate all the brutes.’ Die vier woorden krabbelde de ivoorhandelaar Kurtz, een personage uit de roman Heart of Darkness van Joseph Conrad, op de laatste pagina van zijn essay dat hij geschreven had voor de International Society for the Suppression of Savage Customs. Kurtz was naar Congo gekomen om zogezegd beschaving te brengen maar eindigde als een brutale heerser omringd door schedels die hij op stokken spietste. Exterminate all the brutes is ook de titel van de vierdelige documentaire die regisseur Raoul Peck maakte voor HBO. Hij toont daarin de gruwel die Europa en later de VS begingen tegen wat zij de ‘barbaren’ noemden. De roman van Conrad deed doorheen de geschiedenis een vreemde paringsdans met de realiteit. De onderzoeksjournalist Seymour Hersh onthulde ooit de nota waarin de toenmalige Amerikaanse regering aan het leger de toelating gaf om Iraakse gevangenen te folteren. Hersh kreeg die informatie van een hooggeplaatste bron binnen de veiligheidsdiensten. Die legde uit dat de nota maar in een kleine kring bekend was en hij deed dat met deze opmerkelijke zin: ‘We wilden niet dat meer mensen dan gewenst konden kijken in ons heart of darkness.’ Of wat te denken van deze uitspraak van Tom DeLay, die in die tijd fractieleider van de Republikeinen in het parlement was, over het toenemende en vaak heel gewelddadige verzet tegen de Amerikaanse bezetting van Irak: ‘Dit zijn geen soldaten. Dit zijn monsters, dit zijn terroristen, en we zullen niet rusten tot de laatste van hen in een cel zit of op een begraafplaats ligt’. Exterminate all the brutes, dus.

De uitlatingen van Housen en Gaub vormen het spiegelbeeld van de retoriek uit het Kremlin. Aanvankelijk verkocht Poetin zijn oorlog als een ‘speciale militaire operatie’ met als doel de ‘denazificatie’ van Oekraïne. Maar toen bleek dat de Oekraïners zijn oorlog niet verwelkomden, veranderde de toon in de staatsmedia. Daar zijn nu frasen te horen en te lezen als: ‘Een groot deel van de bevolking is een passieve nazi, een handlanger van het nazisme.’ Wie zich verzet tegen de oorlog, is dus een nazi. De ontmenselijking van de tegenstander is een ingrediënt van elke oorlog. De Nederlandse filmmaakster Lidija Zelovic die dertig jaar geleden haar verkruimelde geboorteland Joegoslavië ontvluchtte, beleefde de oorlog in Oekraïne als een déjà vu. Als studente aan een Nederlandse filmschool maakte ze een eindwerk over oorlogspropaganda. Ze dook daarvoor in de archieven van de Servische, Kroatische en Bosnische nieuwsuitzendingen. Over wat ze toen zag, schreef ze in De Groene Amsterdammer: ‘Ook hier werd er alles aan gedaan om emoties op te wekken en die te gebruiken voor het zaaien van haat en het versterken van collectieve emoties. Er werd nadrukkelijk in tegenstellingen gewerkt: “wij”, verdedigers van vaderland, cultuur en vrijheid, tegenover “zij”, de dreigende barbaren, de decadentie en de dictatuur.’ In het begin van de oorlog in Oekraïne zag ze diezelfde mechanismes opnieuw opduiken, ook in de Nederlandse media. ‘Het duurde een paar dagen tot ik ook in de Nederlandse berichtgeving een herkenbare beeldvorming zag ontstaan. De Nederlandse media lijken ook op de rijdende trein van oorlogshysterie te zijn gestapt en ze doen weinig tot niets om de vrede te bevorderen. In plaats daarvan zijn ze bezig de polarisatie te voeden. Er wordt willekeurig met de geschiedenis omgegaan. In een nieuwsprogramma wordt Poetin zonder enige kennis van zaken vergeleken met Stalin. Er is geen ruimte voor de bredere context. Niemand kan over onze verantwoordelijkheid bij het ontstaan van deze crisis beginnen zonder in het FvD-hoekje [de extreemrechtse partij van Poetinbewonderaar Thierry Baudet, n.v.d.r.] geduwd te worden’, schreef Zelovic.

Maar het werd nog complexer omdat in het Westen niet alleen de Russen moesten afgeschilderd worden als barbaren. Er moest ook aangetoond worden dat de Oekraïners onze steun verdienen. Het mag misschien vreemd klinken, maar dat is niet evident. De oorlog in Oekraïne was maar een van de veertig gewapende conflicten in de wereld. Conflicten die vaak geen artikel of nieuwsitem waard zijn hoewel er meer slachtoffers vallen dan in Oekraïne. Europa en de VS bouwden hoge muren tegen de mensen die dat geweld ontvluchtten. De voorbije decennia werden de grenzen hermetisch afgesloten en werd onder meer de Middellandse Zee een massagraf voor vluchtelingen uit Azië en Afrika. Veel commentatoren worstelden met die tegenstelling en voelden zich geroepen om te verklaren waarom de Oekraïners wel steun en aandacht verdienden en alle andere vluchtelingen niet. Op de Amerikaanse zender CBS legde een correspondent uit dat Oekraïne een ‘relatief geciviliseerd en Europees land’ is in vergelijking met Irak en Afghanistan. Toen een journalist van VTM aan de Poolse grens zag dat ook veel mensen van kleur uit Oekraïne gevlucht waren, zei hij: ‘Er is weer sprake van een netwerk van mensensmokkelaars die van de gelegenheid en de chaos gebruikmaken om mensen naar hier te leiden.’ In een interview met de BBC zei een voormalig openbaar aanklager uit Oekraïne: ‘Dit is zeer emotioneel voor mij omdat ik Europese mensen zie met blauwe ogen en blond haar die vermoord worden.’ Op de Franse zender BFMTV zei iemand: ‘We zijn in de 21ste eeuw. We zijn in een Europese stad en het regent raketten alsof we in Irak of Afghanistan zijn. Kun je je dat voorstellen?’ Zo komen we opnieuw bij de redenering van Housen en Gaub. In Irak en Afghanistan zijn zoals in Rusland levens minder waard. Ze zijn minder ‘geciviliseerd’, ze zijn barbaars. Daardoor zijn er waardige en onwaardige slachtoffers van oorlogsgeweld.

Vrede is voor watjes

Oorlogskoorts tast ook het geheugen aan. De voorzitter van Open Vld, de Vlaamse liberalen, schreef in een opiniestuk: ‘Sinds de Tweede Wereldoorlog kende ons continent alleen voorspoed.’ EU-buitenlandchef Josep Borrell noemde de oorlog in Oekraïne ‘de donkerste uren voor Europa sinds de Tweede Wereldoorlog’. De inwoners van het voormalige Joegoslavië zullen wel eens de wenkbrauwen gefronst hebben bij het horen van die mantra. Tussen 1991 en 2001 vielen er in de opeenvolgende burgeroorlogen in het voormalige Joegoslavië naar schatting 140.000 doden, op minder dan een paar uur vliegen van de meeste Europese hoofdsteden. Twee keer kwam de NAVO tussen met bombardementen. Verder in de geschiedenis was er de burgeroorlog in Griekenland kort na de Tweede Wereldoorlog waarbij 160.000 mensen om het leven kwamen. Britse en Amerikaanse troepen probeerden toen een verzwakte en onpopulaire Griekse regering in het zadel te houden uit angst voor een machtsovername door het communistische verzet.

Aan die oorlog in Joegoslavië houden we een van de oorlogszuchtigste paragrafen over die ooit in een westerse mainstreamkrant verscheen. In 1999 maakte de NAVO zich klaar om Servië te bombarderen. The New York Times-columnist Thomas Friedman vond het nodig hen nog wat op te zwepen. ‘Of je dat nu leuk vindt of niet, we zijn in oorlog met de Servische natie en de inzet moet duidelijk zijn. Elke week dat jullie Kosovo verwoesten is een extra decennium dat we jullie land terug zullen katapulteren in de tijd. Willen jullie 1950? We kunnen 1950 doen. Willen jullie 1389? We kunnen 1389 doen.’ Merk op dat Friedman hier niet fulmineerde tegen de machthebbers in Servië maar tegen de hele bevolking. Al evenmin heeft hij het over zijn regering of over de NAVO maar over ‘wij’. Die ‘wij’ zou dan Servië moeten bombarderen tot het op een middeleeuws gehucht lijkt. Die totale vereenzelviging van journalisten met militaire instanties zie je wel vaker opduiken in de media. In april 2017 werd MSNBC-anker Brian Williams zowaar lyrisch toen hij de beelden zag van de raketten die op bevel van Donald Trump werden afgevuurd op Syrië. ‘We zien die prachtige nachtelijke beelden vanop het dek van die twee Amerikaanse oorlogsschepen in het oosten van de Middellandse Zee. En ik ben geneigd om de grote Leonard Cohen te citeren: “Ik word geleid door de schoonheid van onze wapens.” En het zijn prachtige beelden van angstaanjagende wapens die een korte vlucht ondernemen’, zei Williams in een nieuwsuitzending. In het lied ‘First We Take Manhattan’ waaruit Brian Williams dat citaat haalt, probeert Leonard Cohen naar eigen zeggen in het hoofd te kruipen van een terrorist. Heel geslaagd blijkbaar.

In de ogen van Ernst Jünger was oorlog als een zondvloed die de verwende cultuur wegspoelde.

De lofzang van een journalist op de ‘schoonheid van onze wapens’ bevestigt wat de marxistische filosoof Walter Benjamin ooit schreef: ‘De vervreemding van de mensheid heeft zo’n niveau bereikt dat ze haar eigen vernietiging als een esthetisch plezier van de eerste orde kan beleven.’ Wellicht had Benjamin toen onder meer Ernst Jünger – een van de figuren waarmee we dit hoofdstuk begonnen – in gedachten met wie hij wel vaker in de clinch ging. In een van zijn dagboeken beschreef Jünger hoe hij tijdens de Tweede Wereldoorlog met een glas bourgogne in de hand vanop het dak van zijn hotel genoot van de ‘ontzagwekkende schoonheid’ van de bommen die vielen op Parijs. In de ogen van Jünger was oorlog als een zondvloed die de verwende cultuur wegspoelde. Pas op dat moment, te midden van die verwoesting, voelt een man pas echt dat hij leeft. Het gedachtegoed van Jünger kom je op de meest onverwachte plaatsen tegen. Het dook zelfs plots op in een interview met de Oekraïense president Volodymyr Zelensky. ‘Vandaag is mijn leven mooi … Voelen dat je niet alleen maar een leegte bent die alleen ademt, wandelt en eet. Je leeft’, antwoordde hij op de vraag van een Franse journalist hoe het met hem ging terwijl de bommen op zijn volk vielen. Een kwarteeuw na zijn dood kan Jünger nog op een enthousiaste en trouwe fanclub rekenen. Naar elke nieuwe vertaling of uitgave wordt reikhalzend uitgekeken.

In Vlaanderen komt het Ernst Jünger Genootschap één keer per jaar bijeen onder leiding van de machtige man achter de schermen van N-VA, Joachim Pohlmann. Net als Jünger honderd jaar geleden vindt ook Pohlmann dat we nu ‘in de fase van verval en ondergang zitten’. In de zomer van 2018 ging Pohlmann samen met politicoloog Jonathan Holslag (tijdens de oorlog in Oekraïne een van de meest gevraagde experts in de Vlaamse media) in het leger. De vele interviews die ze samen of apart gaven in aanloop naar hun militaire opleiding barstten van de Jüngerretoriek. ‘Wij moeten allemaal strijders worden, dat is de essentie’, zei Holslag. Hij vond het ook nodig om ‘een groter draagvlak voor het leger te creëren in de samenleving’. Volgens Pohlmann was Europa toen, in 2018, al in oorlog. Hij wees op twee bedreigingen:

“Vanuit het oosten, met Rusland, en vanuit het zuiden, met de komst van migranten.’ ‘Dan mag je jezelf niet beperken tot woorden, dan moet je daarnaar handelen’, voegde hij daar aan toe. Maar het was vooral zijn legerkompaan Holslag die wel een bloemlezing lijkt te geven uit het werk van Jünger: ‘Als de ziel en de strijdlust en het burgerschap van mensen verdwijnen, ben je eraan. Dat is een belangrijke les uit de geschiedenis. Dat is een vorm van decadentie die heel diep zit in onze samenleving. De beveiliging van de overconsumptie. Patriottisme is mensen aanzetten om die levenswijze ter discussie te stellen en beter te doen. Patriottisme is mensen wijzen op plicht en burgerschap. Zelf sterker worden. Veel jongeren dragen geen zorg meer voor hun lijf. In Athene zag ik onlangs de Poseidon, dat prachtige bronzen beeld, met allemaal potloodmannetjes en papzakken eromheen.”

Geen echte mannen, geen mannen van wie de lijven gevormd en getekend zijn door oorlogsgeweld. Het is niet verwonderlijk dat Holslag zich ontpopte tot de oorlogszuchtigste en tegelijk meest gevraagde stem tijdens het mediarumoer over de oorlog in Oekraïne. Hij kon ongestoord fulmineren tegen de verwende ‘Europese middenklasse die haar stem laat klinken tegen oorlog, tegen raketten, enzovoort’ of die ‘hele bibliotheken bijeen schrijft hoe slecht Europa wel niet was met de kolonisatie en uitbuiting’. Nee, wat we nodig hebben is niet ontwapening, bezinning en diplomatie maar net het omgekeerde. Europa’s militaire macht moet hersteld worden. ‘Als we niet opnieuw mee voorop geraken in de militair-technologische modernisering, geen eigen afschrikkingsvermogen opbouwen en niet zelf onze samenleving kunnen beschermen, dan riskeren we effectief te eindigen als vele andere rijke beschavingen: op het kerkhof van de zelfgenoegzaamheid.’

The best lack all conviction, while the worst are full of passionate intensity.Het was de Ierse dichter William Butler Yeats die die regel schreef in 1919, op het einde van het bloedbad van de Eerste Wereldoorlog. O ironie, want de aristocratische Yeats zou enkele jaren later zelf verleid worden door het opkomende fascisme. Maar het klopt ook nu weer. De oorlogsfanaten zijn vol vuur en volledig overtuigd. De pleidooien voor vrede, diplomatie klinken bedeesd. Niet alleen omdat ze minder aan bod komen aan de debattafels in de media, maar ook omdat ze overstemd worden door het ijlen van een maatschappij die lijdt aan oorlogskoorts.

Uittreksel uit Christophe Callewaert en Ludo De Brabander, Oorlogskoorts, EPO, 2022.