Artikel

Raciaal Terrorisme en hoe de Amerikaanse democratie het ooit organiseerde

Loïc Wacquant

—3 april 2024

Hoe kon een racistisch regime in stand worden gehouden in een land waar de gelijkheid tussen blanken en zwarten formeel was vastgelegd door de afschaffing van de slavernij? Het boek van Loïc Wacquant, Jim Crow, Le terrorisme de caste en Amérique” (Jim Crow: Het Kastenterrorisme in Amerika), waarvan wij hier de eerste pagina’s in vertaling publiceren, laat zien dat recht en politiek garant kunnen staan voor woeste overheersing. Zelfs in een land dat zich ooit als een democratisch paradijs beschouwde.

Emancipation Monument, Sculpted by Thomas Ball, built in 1876 in Washington, DC, USA. Photo taken on August 5, 2017.

De uitdrukking ‘Jim Crow’ komt van de titel van een lied en een dans uit 1832, Jump Jim Crow, uitgevoerd door Thomas Dartmouth ‘Daddy Rice’. Hij was de meest geprezen entertainer van zijn tijd, zowel in de Verenigde Staten als in Engeland. Jim Crow werd een belangrijk personage in minstrel shows, waarin de vermeende karaktereigenschappen van zwarte plantagebewoners belachelijk werden gemaakt. Gehuld in opgelapte kleren, gebarend met zijn hoed, danste Daddy Rice tijdens zijn song lenig rond om het publiek aan het lachen te krijgen. Hij zong daarbij, zogenaamd in het ‘Ethiopisch’, over de legende van een slaaf die tevreden was met zijn toestand.

Historici hebben de uitdrukking ‘Jim Crow’ gebruikt om een tijdperk aan te duiden, het ‘tijdperk van de segregatie’, dat we kunnen markeren door twee uitspraken van het Hooggerechtshof van de Verenigde Staten. De eerste van 1896 bekrachtigde de wettelijke scheiding van de ‘rassen’ in het zuiden van het land. De tweede (in 1954) verklaarde ze ongeldig. Tussen die twee datums in heerste in de VS van de 20ste eeuw het meest gewelddadige regime van raciale overheersing in vredestijd.

Jim Crow kunnen we situeren in fases tussen de periode van zijn oprichting (het begin van de twintigste eeuw), de periode van zijn hegemoniale bloei (het interbellum) en tijdens zijn fase van openlijke betwisting en geleidelijke ontbinding (de twee decennia na de Tweede Wereldoorlog). In een twaalftal voormalige confederale staten in het zuiden wordt Jim Crow aan de ene kant vertegenwoordigd door een meer ‘beschaafde’ pool (Virginia en North Carolina), en aan de andere kant door de ‘wrede’ pool, in de buurt van de Mississippi. In dat laatste spectrum vinden we o.m. Florida, Georgia en Arkansas.

Een druppel zwart bloed maakt je helemaal zwart

Om dit systeem van raciale overheersing te begrijpen, moeten we eerst het classificatiesysteem bekijken dat eraan ten grondslag ligt. In het zuiden van de Verenigde Staten, na de afschaffing van de slavernij, erkenden de wet en het gezond verstand slechts twee, los van elkaar staande categorieën: blanken en zwarten (‘negers’ of ‘kleurlingen’). Voor de wet kon je slechts tot één van die twee categorieën beheoren en dat ondanks de wijdverspreide seksuele vermenging tijdens de slavernijperiode. Die vermenging blijkt overigens uit het scala aan huidtinten en fenotypen van de bevolking die als zwart werd beschouwd. De nakomelingen van raciaal gemengde ouders werden automatisch ingedeeld in de laagste categorie, die van de zwarten. Hun uiterlijk, status of de raciale identiteit van hun andere voorouders speelde daarbij geen enkele rol.

Deze zogenaamde ‘bloeddruppelregel’ werd nog strenger toen de animositeit tegen rassenvermenging halverwege de negentiende eeuw omsloeg in massahysterie. In het hele Zuiden werden anti-mengmilities en -liga’s georganiseerd. Veertien van de vijftien zuidelijke staten namen vrij snel strenge wetten aan die de raciale status van de ‘neger’ formeel definieerden op basis van een variant van de bloeddruppelregel. In Florida was volgens de grondwet van de staat 1/16de zwart bloed voldoende; in Maryland en Mississippi 1/8ste; in Kentucky maakte elke ‘merkbare hoeveelheid’ zwart bloed iemand zwart; in Arkansas was de term ‘neger’ van toepassing op ‘elke persoon die negerbloed van welke aard dan ook in zijn aderen heeft’, terwijl in Alabama mulatten als ‘negers’ werden geclassificeerd.

Maar dit loste de mulattenkwestie niet op en blanken, onzeker over hun eigen raciale identiteit, werden paranoïde over de ‘onzichtbare zwartheid’ (onderzocht in William Faulkners romans zoals August Light en Absalom, Absalom!). De angst werd zo intens dat het voldoende was om je te associëren met afstammelingen van slaven van welke kleur dan ook om als zwart (of als ‘blanke neger’) te worden gecategoriseerd, zelfs zonder enig bewijs van Afrikaanse afstamming. Vanaf de jaren 1920 vormden blanken en zwarten twee raciale categorieën, gescheiden door een onoverkomelijke bloedbarrière. Dat was vooral het geval in de zuidelijke staten.

In Arkansas was de term ‘neger’ van toepassing op ‘elke persoon die negerbloed van welke aard dan ook in zijn aderen heeft.’

De Verenigde Staten werden het enige land ter wereld dat ‘zwartheid’ definieerde aan de hand van de bloeddruppelregel. Binnen het zwart-wit dualisme bleven gradaties van kleur echter belangrijk voor de zwarte bevolking. In het kleine Mississippi van de jaren 1940 was een lichte huid bijvoorbeeld een economisch, sociaal en seksueel voordeel. Schoonheidsnormen waren wit en sociaal succesvolle mannen deden er alles aan om met ‘blanke’ vrouwen te trouwen.

De bloeddruppelregel werd ontwikkeld en ingesteld om de slavernij te versterken en overleefde de afschaffing ervan in 1865. Het gebod van bloedzuiverheid wortelde in het blanke geloof in de vernederende en mensonterende aard van het zwarte lichaam. Zij hadden angst voor zijn driften, zijn substantie en zijn vloeistoffen; een geloof dat voortkwam uit de associatie tussen slavernij en zwartheid. Na de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) was de dominante opvatting onder blanke elites dat het wegnemen van de veronderstelde heilzame beperkingen van slavernij leidde tot een terugkeer naar de woeste en beestachtige staat van zwarten. Vermenging met hen zou een existentiële bedreiging vormen voor de beschaving. Het beeld van de zwarte man als een brutale en wellustige demon ‘vindt zijn oorsprong in de verbeelding van de slaven, die de zwarte man voorstelden als iemand met een dubbele natuur: volgzaam en beminnelijk zolang hij slaaf was; woest en moorddadig van zodra hij vrij was.’ 1

Maar dat is nog niet alles: zwarte mensen werden beschouwd als bijzonder kwetsbaar voor ziekten. Ze zouden alomtegenwoordige maar onzichtbare dragers zijn van infecties waardoor intieme relaties met hen onvermijdelijk zouden leiden tot een ‘raciale zelfmoord’ voor de blanken. Het zwarte ras werd ook gezien als bijzonder vatbaar voor ziekten vanwege wat specialisten hun ‘grote sensualiteit en onmatigheid’ noemden, evenals hun ‘totale minachting voor de wetten van hygiëne en sanitaire voorzieningen’. Om deze bedreiging voor de gezondheid in te dammen, was het noodzakelijk de afstammingslijnen strikt te controleren en segregatiemaatregelen te nemen.

Denigrerende voorstellingen van Afro-Amerikanen gingen door tot halverwege de twintigste eeuw. In de jaren 1940 geloofden blanke inwoners van Mississippi bijvoorbeeld nog steeds dat ‘de neger een inferieur organisme is, biologisch primitiever, mentaal inferieur en emotioneel onderontwikkeld. Hij is ongevoelig voor pijn, niet in staat om te leren en dierlijk in zijn gedrag.’2 Zwarten worden beschouwd als van nature traag, zodat er geweld nodig is om ze te laten werken. Ze zijn net kinderen, komisch en zorgeloos. Ze hebben geen besef van tijd en zijn daarom niet in staat de bevrediging van hun verlangens uit te stellen of toekomstplannen te maken. Ze gehoorzamen aan een kuddeinstinct en hebben geen ambitie om hun lot te verbeteren. Daarom laten ze zich het liefst leiden en commanderen door de blanken: ‘Niet één op de duizend wil onafhankelijk zijn.’

Er werden milities op pad gestuurd om pogingen van zwarte arbeiders om zich te organiseren de kop in te drukken.

Blanken moeten echter op hun hoede zijn, want zwarten zijn van nature ook leugenaars en dieven, onstabiel en onbetrouwbaar, en aangeboren goedgelovig, zodat ze gemakkelijk verleid kunnen worden door de oproepen van ‘opruiers van buitenaf’, waaronder communisten. Toen de naoorlogse strijd van de zwarten tegen Jim Crow zich ontwikkelde, hekelden zuidelijke blanken het Afro-Amerikaanse activisme als een poging om ‘negersovjets’ te creëren.

De gewelddadige invallen van de Ku Klux Klan

Na de afschaffing was de meest gekoesterde wens van voormalige slaven om hun economische onafhankelijkheid veilig te stellen door stukken land te verwerven om voor eigen rekening te bewerken. Maar de belofte van ‘veertig acres (16 ha) en een muilezel’ kwam niet uit. 3 Blanke landeigenaren verzekerden de geografische en professionele immobiliteit van hun zwarte arbeiders door ze de toegang tot landeigendom te ontzeggen. In sommige staten verbood het ‘Zwarte Wetboek’ dat vlak na de Burgeroorlog werd uitgevaardigd, Afro-Amerikanen om bouwland te bezitten. In andere staten terroriseerden gewelddadige invallen van de Ku Klux Klan zwarte boeren en boerinnen. Hoe dan ook, de meeste afstammelingen van slaven hadden niet de middelen om stukken bouwland te huren of te kopen. Als gevolg daarvan werd de overgrote meerderheid van de zwarten deelpachters, die ‘voor de helft’ werkten. Anderen werden landarbeiders die aan de slag gingen in de plantages waar ze voordien als slaven hadden gewerkt.

In sommige staten verbood het ‘Zwarte Wetboek’ Afro-Amerikanen om bouwland te bezitten.

In de voormalige Geconfedereerde Staten werd deelpacht door de voormalige eigenaars opgelegd aan zowel blanken als zwarten. Maar in combinatie met de rassenscheiding die was overgeërfd uit het tijdperk van de slavernij, fungeerde de tegenstelling tussen blanke eigenaars en zwarte boeren als de belangrijkste bron van economische extractie en de scharnier van symbolische overheersing. Door hun onteigening en afhankelijkheid te consolideren bestendigde men de schande van Afro-Amerikanen. Bovendien was de status van deelpachter voor blanken tijdelijk, terwijl die voor Afro-Amerikanen over het algemeen permanent was.

Bij deelpacht leverden de boer en zijn gezin de arbeid, terwijl de landeigenaar het land, het zaaigoed, het gereedschap en de trekdieren verschafte, evenals een provisorisch hutje zonder ramen of comfort. De landeigenaar betaalde ook een minimumbedrag in contanten of bonnenboekjes die alleen konden worden gebruikt in de winkel van de plantage. Hij zorgde voor een minimale medische dekking gedurende de zes maanden voor de oogst. Het patriarchale gezin, gesteund door uitgebreide familie, was de agrarische basiseenheid in de katoenteelt en de economische levensvatbaarheid hing voornamelijk af van de grootte van het huishouden. Kinderen vanaf 7 jaar waren al verantwoordelijk voor het schoffelen en plukken terwijl jongens van 12 jaar en ouder ploegden.

Loïc Wacquant is hoogleraar sociologie aan de Universiteit van Californië in Berkeley en onderzoeksmedewerker aan het Centre Européen de Sociologie et de Science Politique in Parijs. Hij schreef Jim Crow, Le terrorisme de caste en Amérique (verschijnt op 19 april bij Raisons d’agir), deze tekst is daaruit overgenomen, aangepast en vertaald.

Na de oogst had de pachter recht op een derde of de helft van het inkomen, afhankelijk van het contract met de landeigenaar. De landeigenaar controleerde zowel de verkoop van de oogst als de boekhouding van de voorschotten die in het voorgaande jaar waren betaald. Hij kon de boekhouding gemakkelijk in zijn voordeel manipuleren. Het gevolg was dat pachters tegen het einde van het seizoen nauwelijks break-even draaiden of, erger nog, een betalingsachterstand hadden. Ze werden dan gedwongen om naar een naburige boerderij te verhuizen in de hoop op betere voorwaarden, of ze werden gedwongen om te blijven werken om hun schulden af te betalen, hoe oneerlijk hun landheer ook was. Rond 1930 was meer dan 80% van de pachtboeren in Indianola, Mississippi, niet in staat zijn schulden af te betalen, terwijl 91% van hen een tekort had in Macon County, Georgia. 4

Veel deelpachters, die te arm waren om tijdens de wintermaanden op de boerderij te overleven, moesten bij familieleden intrekken of naar naburige steden emigreren op zoek naar een vaste baan tot het volgende plantseizoen. Zwarte boeren die hun land huurden voor een vast bedrag, waren nauwelijks beter af. Ze leefden van melk en brood, dat ze bedelden bij hun landheren, en moesten genoegen nemen met voedselrantsoenen die inferieur waren aan die van de slaven voor hen.

Zwarte deelpachters waren bijzonder kwetsbaar voor deze georganiseerde oplichterij, want alleen al het feit dat ze de ‘afrekening’ van het seizoen betwistten, veroorzaakte onmiddellijk woedeuitbarstingen van blanke planters. De blanke planter kon zijn toevlucht nemen tot privégeweld of tot de wet om deze asymmetrische regelingen af te dwingen. ‘De baas zit achter zijn bureau, een [45 kaliber] revolver naast hem (…). De boer kan de regels niet in twijfel trekken, anders pakt de baas zijn pistool en vraagt hem of hij wel of niet in discussie gaat. Als hij dat wel doet, is het “pang-pang”’. 5 Afro-Amerikanen die het lef hadden om een gespecificeerd overzicht van hun voorschotten te eisen of een bonnetje voor de verkoop van hun katoen, werden zonder veel juridische consequenties, gegeseld, van het land verjaagd of vermoord. Als een zwarte man ervan verdacht werd te liegen of te stelen, was dat meestal reden genoeg voor een ‘gerechtvaardigde moord’. In afgelegen plattelandsdistricten waren zwarte levens eigenlijk maar weinig waard, zoals de zuidelijke uitdrukking luidt: ‘Dood een muilezel, koop een andere. Dood een neger, huur een andere.’

Afro-Amerikanen die het lef hadden om een gespecificeerd overzicht van hun voorschotten te eisen werden zonder veel juridische consequenties, gegeseld, van het land verjaagd of vermoord.

Intimidatie van zwarte boeren en deelpachters was aan de orde van de dag om te voorkomen dat ze ‘onbeschaamd’ zouden worden, met andere woorden, dat ze hun economische rechten zouden opeisen. ‘Een zwarte boer die de boekhouding van zijn blanke landheer in twijfel trok, werd altijd beschouwd als een “slechte neger” en een gevaar voor het functioneren van het plantagesysteem zelf. Hij werd meestal van de plantage verdreven voordat hij de anderen kon besmetten.’ 6 In één county in Mississippi was het niet ongewoon voor een eigenaar om andere planters uit te nodigen mee te doen aan ‘geselparty’s’ en om zijn recalcitrante deelpachters als waarschuwing te martelen voor de ogen van hun lotgenoten.

Het geweld escaleerde wanneer landarbeiders en deelpachters zich probeerden te organiseren om hun lot te verbeteren. Agenten van de staatsmilitie werden erop uitgestuurd om pogingen tot organisatie de kop in te drukken. Vermoedelijke leiders werden geslagen, gecastreerd of vermoord. In de meeste staten bevatte het deelpachtcontract de eigenaardige clausule dat de planter zich tot de strafrechter kon wenden in plaats van tot de burgerlijke rechtbank om zijn rechten af te dwingen. Een pachtboer die er tussenuit kneep werd niet vervolgd voor de burgerlijke rechtbank (hij had geen bezittingen), maar werd beschuldigd van een strafbaar feit en gevangen gezet. Meestal werd hij door de strafrechter opnieuw toegewezen aan zijn landheer om te werken in ruil voor het kwijtschelden van zijn schuld; soms werd hij verhuurd aan een particulier bedrijf als arbeider.

Om de haverklap opgesloten

De politie legde ook al snel zware boetes en heffingen op aan zwarte mensen voor triviale fouten of overtredingen die als voorwendsel werden gebruikt; overtredingen zoals ‘ordeverstoring’, ‘rondhangen’ en ‘landloperij’. Het geld van dat soort boetes spijsde het budget van de politie en van de plaatselijke rechtbank. ‘Wanneer blanke werkgevers een tekort aan arbeidskrachten hadden, informeerden ze de sheriff van hun probleem. Die ging dan plots vage wetten toepassen, zoals die tegen landloperij. Op die manier recruteerde hij met geweld de mankracht die nodig was om het land te bewerken.’ 7 Eenmaal achter de tralies werden de gevangenen gedwongen om contracten te ondertekenen die de planters toestemming gaven om elke vorm van privégeweld te gebruiken dat ze nodig achtten om ze aan het werk te zetten, om ze op te sluiten en zelfs om de kosten voor het opjagen en terugbrengen van voortvluchtigen van hun loon af te trekken.

De politie legde ook snel zware boetes en heffingen op aan zwarten voor triviale overtredingen of overtredingen die als voorwendsel werden gebruikt.

Wetten maakten het ‘beroven van boeren’ tot een halsmisdaad. Andere verordeningen beperkten dan weer de activiteiten van arbeidsronselaars die op zoek waren naar werkvolk om in de stad loonarbeid te verrichten. Die combinatie van economische afhankelijkheid en wettelijke druk leidde tot wat William Edward Burghardt Du Bois ‘schuldslavernij’ noemde in plaats van ‘gewone’ slavernij. De schuldslavernij was in vele opzichten erger. 8 Een minderheid van de zwarten die erin slaagde zich te ontworstelen aan de tentakels van de plantage door werk te zoeken in de terpentijnfabrieken, de houtzagerijen, de opkomende mijnbouw en in de industriesteden, besefte al snel dat hun economische vooruitzichten ook daar beperkt waren tot het meest onaangename en gevaarlijke ‘negerwerk’. Ze kregen deze banen omdat ze harder moesten werken, voor lagere lonen en harder konden worden aangepakt dan blanken. In de jaren 1930 bekende de eigenaar van een verpakkingsfabriek in Mississippi dat hij een voorkeur had voor Afro-Amerikaanse arbeiders omdat hij die gemakkelijker vond in de omgang.  Als ze lui waren of teveel vakbondspraatjes verkochten ‘neem ik een knuppel en geef ik twee of drie negers een flink pak slaag. Darna alles gaat weer zijn normale gang.’ 9

Zwarte vrouwen van hun kant vonden vrij gemakkelijk betaald werk in de huishouding, als kokkin, huishoudster, wasvrouw of kindermeisje, omdat alle families – behalve de allerarmste blanken – huishoudelijk personeel in dienst hadden. Ze werkten in het Mississippi van het begin van de twintigste eeuw voor bespottelijke lonen (en veertienurige dagen, zeven dagen per week). Dat ging uiteraard ten koste van de verwaarlozing van hun eigen huishouden, om nog maar te zwijgen van de altijd aanwezige dreiging van seksueel geweld door blanke mannen die gemakshalve beweerden dat geen enkele zwarte vrouw na haar puberteit nog kuis was.

Onder Jim Crow werden gewoonte, wet en geweld gecombineerd om het contact tussen de twee gemeenschappen drastisch te beperken en een systematische institutionele tweedeling tot stand te brengen waarbij elke organisatie, openbaar of privé, een weg aanbood die gereserveerd was voor blanken (‘Whites only’) en een andere weg voor zwarten (‘Coloured only’). De eerste was de koninklijke weg, de tweede een subalterne concessie die de inferioriteit en vernedering van Afro-Amerikanen benadrukte.

Het is deze tweedeling die wordt aangeduid met de inheemse term ‘segregatie’, gebruikt door de zuiderlingen zelf (en overgenomen door historici). Het is echter een ontoereikende term omdat Jim Crow niet tevreden was met het degraderen van zwarten naar aparte, inferieure woonwijken (bekend als ‘darktowns’). Jim Crow hield ze buiten het hele scala aan openbare voorzieningen en commerciële instellingen van wachtkamers en toiletten, liften en telefooncellen, trams en bussen, cafés en bioscopen, parken en stranden, ziekenhuizen en postkantoren, weeshuizen en bejaardentehuizen. Het principe van tweedeling gold zelfs voor gevangenissen, mortuaria en begraafplaatsen. Florida ging zelfs zo ver dat er verschillende galgen werden gebruikt voor het hangen van blanke en zwarte terdoodveroordeelden.

Verdraagzaamheid, volgzaamheid en vernedering

Voormalige slaven en hun nakomelingen mochten ook niet naar dezelfde scholen als blanken. Ze moesten ook hun eigen kerken stichten en ontwikkelen, omdat de blanke kerken hen in het beste geval een tweederangs lidmaatschap verleenden. De algemeen aangevoerde rechtvaardiging voor deze nauwgezette, zelfs maniakale, social engineering was dat zonder een institutionele opspiltsing ‘het zwarte ras het blanke ras zou besmetten en vertragen’. En had dat blanke ras in het Zuiden geen hoogtepunt van beschaving bereikt?

Tijdens de eerste twee decennia van de twintigste eeuw veranderde het hele fysieke landschap van het Zuiden van de VS. Er werden muren en scheidingswanden opgetrokken; in de steden werden er posters en borden opgehangen: ‘Alleen voor blanken’ en ‘Alleen voor gekleurden’, bijvoorbeeld aan waterfonteinen en in wachtkamers die exclusief gereserveerd waren voor de ene of de andere groep. Dat alles werd nog eens versterkt door de verspreiding van informele raciale opschriften, en door de bouw van dubbele ingangen bij openbare gebouwen en bedrijven. Deze racialisering van de ruimte hielp om in de bebouwde omgeving het script van twee fictieve rollen te schrijven: die van welwillende blanke meesters en die van hun tevreden Afro-Amerikaanse bedienden. De belangrijkste uitzondering op die rigide scheiding betrof zwarte bedienden. Zij mochten wel de blanke ruimtes betreden om hun taken uit te voeren.

In Alabama waren busmaatschappijen verplicht om wachtkamers te reserveren voor blanken en zwarten, gescheiden door ‘een scheidingswand van metaal, hout, sterke stof of enig ander materiaal zodat het zicht tussen de twee secties werd belemmerd’. In Arkansas kregen de spoorwegen een boete van 500 dollar voor elke trein die niet-rasgescheiden reed. In Georgia bedreven werknemers die nalieten een zwarte passagier die de segregatieregels overtrad uit de trein te gooien een overtreding. In North Carolina vervoerden trams alleen blanken of zwarten. Zij moesten verplicht afficheren of ze voor ‘Whites’ of voor ‘Colored’ reden. Die tekst moest ook na zonsondergang duidelijk zichtbaar zijn vanop een afstand van 300 voet (bijna 100 meter). Het was aan de conducteur van de tram om het ras van de passagier te bepalen. Het bedrijf werd echter tegen haar wettelijke aansprakelijkheid beschermd als de man ‘een eerlijke vergissing’ maakte.

In Arkansas kregen de spoorwegen een boete van 500 dollar voor elke trein die niet-rasgescheiden reed.

Zwarten moesten vooral eerbied en volgzaamheid tonen in het bijzijn van blanken, anders riskeerden ze snel berispt en terechtgewezen te worden door privérepresailles of publieke sancties. Bovendien moesten ze de regels van eerbied accepteren, ze vrijwillig en opgewekt naleven en blanken aanspreken met ‘mevrouw’ en ‘meneer’ (of ‘kapitein’ en ‘baas’), terwijl zijzelf bij hun voornaam werden genoemd of werden begroet met ‘jongen’ (‘boy’), ‘meisje’ of ‘tante. Hun leeftijd en de context waren daarbij van geen enkel belang. De taboes en sancties rond raciale interacties waren ook van toepassing op telefoongesprekken, ondanks de praktische moeilijkheid om de etniciteit van de persoon aan de andere kant van de lijn vast te stellen. Ze strekten zich uit tot krantenberichten en tot de verbale contacten van advocaten en rechters in rechtszalen. In een stad in de Mississippi-delta deed het postkantoor zijn uiterste best om de woorden ‘meneer’ en ‘mevrouw’ telkens te wissen op enveloppen voor gekleurde inwoners. In een andere stad maakten blanke postbodes er een punt van om post voor zwarten op de grond te gooien in plaats van het ze persoonlijk te overhandigen. In gesprekken met blanken was het de zwarten meer dan aangeraden hén het initiatief te laten nemen, hén de discussie te laten leiden en hún standpunt te aanvaarden.

Wacht tot de blanke klanten bediend zijn!

Om te voorkomen dat ze werden geslagen, van het trottoir geduwd, aangevallen of gearresteerd door de politie, moesten Afro-Amerikanen altijd snel van de stoep af om blanke voorbijgangers voldoende ruimte te geven zodat ze er niet tegenaan botsten of hun beweging belemmerden. In winkels en kantoren moesten ze wachten tot alle blanke klanten bediend waren, maar ze moesten ook discreet opzij gaan staan en de deur voor hen openhouden. Ze mochten ook geen kleren, hoeden of schoenen passen.

Op dezelfde manier verboden de gevestigde zeden zwarte automobilisten om voorrang te nemen op voertuigen van blanken; om ze in te halen, of om te parkeren in de hoofdstraten van de stad. De kleinste aanrijding met een blanke bestuurder kon fataal zijn als die met onbedwingbare woede reageerde. Afro-Amerikanen konden beter geen dure auto’s bezitten, want die werden door blanken gezien als een bewijs van ‘schaamteloosheid’. In sommige plattelandsdistricten kon alleen al het besturen van een auto leiden tot gewelddadige represailles. Dat gebeurde bijvoorbeeld toen blanken in een klein stadje in Georgia een zwarte boer en zijn dochter uit hun auto sleurden, het voertuig overgoten met benzine en het in brand staken terwijl ze riepen: ‘Jullie negers kunnen voortaan maar beter te voet naar de stad komen. Of gebruik jullie goede oude muilezel als jullie in deze stad willen blijven.’ Elk uiterlijk teken dat zwarten met respect behandeld wilden worden, zoals zich opkleden om op een doordeweekse dag naar de stad komen en boodschappen te doen, kon resulteren in een krachtige berisping en onmiddellijke arrestatie door de politie, maar ook in afranselingen en moorden die onbestraft bleven.

Taboes op vormen van beleefdheid tussen zwarten en blanken verboden hen zelfs om elkaar de hand te schudden, een maaltijd te delen, iets samen te drinken of te roken. Elke vorm van nauwe interactie riskeerde immers de deur open te zetten naar de gruwel van intimiteit. In de ogen van blanke zuiderlingen dreigde het samen eten de ondoordringbare grens te doorbreken tussen het verheerlijkte blanke ‘wij’ en het verfoeide zwarte ‘zij’.

Het wijdverspreide principe dat gelijkheid en wederkerigheid absoluut vermeden moesten worden, was ook van toepassing op de meest triviale vormen van vermaak, zoals kaarten, dobbelen, dominoën, dammen of biljarten. De staat Alabama verbood dat soort ‘samenspel’ zelfs in een privé-setting. Zwarten mochten niet deelnemen aan sportwedstrijden met blanken, omdat ze hen anders zouden kunnen evenaren of overtreffen. Nadat de zwarte bokskampioen Jack Johnson (‘Papa Jack’) op 4 juli 1910 in Reno de ‘Great White Hope’, Jim Jeffries, knock out had geslagen in het ‘Gevecht van de Eeuw’ om de wereldtitel, braken er tientallen rellen uit in het Zuiden en daarbuiten. Boze blanke menigten vielen als vergelding Afro-Amerikanen aan op straat. De film van het gevecht werd verboden uit angst dat het de misplaatste trots zou opwekken van zwarten die Johnson als een larger-than-life ‘rassenredder’ zouden zien. En omdat waakzaamheid en vaardigheid nodig waren om het gevaar van het per ongeluk overtreden van een ongeschreven regel te minimaliseren, vroegen Afro-Amerikanen die in een nieuwe plaats aankwamen vooraf aan de andere zwarte inwoners wat de plaatselijke normen waren in termen van verboden en demonstraties van volgzaamheid.

De voornaamste obsessie van de blanken was echter intiem contact, omdat de burgerlijke cultuur van de regio vooral gericht was op raszuiverheid (waarbij nakomelingen altijd als zwarten werden uitsloten). Kansen op interraciale intimiteit werden ijverig in de gaten gehouden en elke inbreuk door zwarte mannen, echt of ingebeeld, werd wreed onderdrukt. Als het ging om blanke mannen die betrokken waren bij seksuele activiteiten of concubinage met zwarte vrouwen, voerden tolerantie en discretie echter de boventoon. In feite maakten veel vooraanstaande blanken in het Zuiden, waaronder rechters en gouverneurs, er geen geheim van dat ze zowel een zwarte als een blanke familie hadden. Dat was acceptabel zolang die relaties niet officieel erkend werden of in gevoelstermen werden uitgedrukt, en… zolang de kinderen die eruit voortkwamen niet probeerden zich in de blanke samenleving te ïntegreren.

Zwarte vrouwen, onvermijdelijk losbandig

Blanke mannen konden relaties hebben met zowel blanke als zwarte vrouwen, terwijl zwarte mannen en blanke vrouwen beperkt waren tot hun eigen categorie wat hun seksuele keuzes betrof. Daardoor werd de zuidelijke blanke vrouw geïdealiseerd als puur en aseksueel, terwijl de zwarte vrouw werd afgeschilderd als hyperseksueel en promiscue. In geen geval mochten zwarte mannen intieme relaties hebben met blanke vrouwen, zelfs niet als het ging om prostituees. Zo’n relatie werd beschouwd als erger dan incest. De dader riskeerde er letterlijk zijn leven mee. De hysterische angst voor ‘rassenverloedering’ culmineerde in explosies van afranselingen, zweepslagen, massageweld, martelingen en rellen. In de laatste twee decennia van de negentiende eeuw werden zo’n 2.060 Afro-Amerikanen gelyncht, waarvan een derde na beschuldiging van seksueel misbruik of eenvoudig ongepast gedrag jegens blanke vrouwen.

Ondanks hun brutaliteit waren de planters er als de kippen bij de hulp te promoten die ze hun boeren en deelpachters boden in de vorm van voedsel, medische zorg en bescherming in hun omgang met de wet. Hortense Powdermaker verwoordt het heel goed: ‘De emoties die gepaard gaan met de houding van blanken tegenover zwarten beschrijven een gevarieerd scala van genegenheid, vriendelijkheid, medelijden, toegeeflijkheid, angst en vijandigheid. Het enige dat geen enkele blanke ooit openlijk aan een neger zal geven is respect.’ 10

In samenwerking met Le Monde Diplomatique, maart 2024. Vertaald door Jan Reyniers.

Footnotes

  1. George M. Fredrickson, The Black Image in the White Mind: The Debate on Afro-American Character and Destiny, 1817-1914, Wesleyan University Press, Middletown (Connecticut), 1987 (1ste druk: 1971).
  2. Allison Davis, Burleigh B. Gardner en Mary R. Gardner, Deep South: A Social Anthropological Study of Caste and Class, University of South Carolina Press, Charleston, 2009 (1941).
  3. De uitdrukking verwijst naar de belofte die in 1865 werd gedaan om land te herverdelen onder de bevrijde slaven die het hadden bewerkt. Deze laatsten geloofden dat ze een onafhankelijke boerenstand konden worden.
  4. Hortense Powdermaker, After Freedom: A Cultural Study of the Deep South, University of Wisconsin Press, Madison, 1993 (1939).
  5. John Dollard, Caste and Class in a Southern Town, University of Wisconsin Press, Madison, 1988 (1937).
  6. Allison Davis, Burleigh B. Gardner et Mary R. Gardner, Deep South…, op. cit.
  7. Gunnar Myrdal, An American Dilemma: The Negro Problem and Modern Democracy, Harper & Row, New York, 1962 (1944).
  8. William Edward Burghardt (W. E. B.) Du Bois, The Souls of Black Folk, G & D Media, New York, 2019 (1903).
  9. Aangehaald door Neil R. McMillen, Dark Journey: Black Mississippians in the Age of Jim Crow, University of Illinois Press, Urbana, 1990.
  10. Hortense Powdermaker, After Freedom…, op. cit.