De coronapandemie leidt tot een ernstige economische en sociale crisis, en tot een afrekening met de onbestuurbaarheid van het kapitalisme.
Het is misschien meer dan een toeval dat de ernst van de coronavirusdreiging het grootste deel van de Westerse wereld trof rond de Iden van maart, de traditionele dag van de afrekening van de uitstaande schulden in het oude Rome. De week daarvoor was een echte rollercoaster. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) noemde de besmetting eindelijk een pandemie, de regeringen begonnen halsoverkop hun reactie uit te werken, het virus domineerde alle nieuwsberichten en de overvloed aan mis- en desinformatie op sociale media, steden en zelfs hele landen gingen dicht, markten van elke denkbare soort stortten in en bedrijven kondigden ontslagen en productieonderbrekingen aan. Het werd duidelijk dat Covid-19, zoals het virus nu heet, wat zijn oorsprong en dodelijkheid ook moge zijn, het Westerse kapitalisme en zijn veerkracht zwaar op de proef zou stellen. En dat zou vrijwel zeker gebrekkig worden bevonden. De problemen en onevenwichtigheden in het Westerse kapitalistische systeem hebben zich immers gedurende vier decennia opgehoopt, voornamelijk sinds de crisis van de jaren zeventig, toen men de neoliberale weg is ingeslagen en altijd op die weg is blijven gaan, zonder rekening te houden met de crises en problemen die deze met zich meebrachten.
In deze decennia heeft de westerse kapitalistische wereld, zoals een belangrijke analyse het uitdrukte, “tijd gekocht” door schulden op te bouwen, zowel in de publieke als in de private sector, om de afrekening met zijn krappe en enge markten te vermijden, een probleem dat het neoliberalisme, met zijn niet aflatende neerwaartse druk op de lonen en prijzen, alleen maar heeft verergerd.
De crisis van 2008 was een eerder moment van de waarheid, maar die leidde niet tot een serieuze heroriëntatie van het beleid, alleen tot een socialisatie van particuliere schuldenbergen omdat banken die too big to fail werden geacht, werden gered en hun leidinggevenden die too big to jail werden genoemd, hun oude praktijken gewoon voortzetten. Alleen gewone stervelingen verloren huizen en banen en kregen te maken met de opgelegde ellende van de bezuinigingen in naam van het consolideren van de overheidsfinanciën.
De huidige pandemie is zeker anders, niet omdat ze dodelijker is dan de vorige (dat is ze niet), noch omdat ze een ravage aanricht op de financiële markten (dat hebben de meeste crises van het neoliberale tijdperk gedaan), maar omdat ze de zwakheden, verstoringen en onevenwichtigheden van het productieapparaat blootlegt die het neoliberalisme in de loop van vier decennia heeft gecreëerd.
Het neoliberalisme zou het kapitalisme nieuw leven inblazen, de “dierlijke drive” herstellen die tot nu toe door de ‘dode hand van de staat’ was ingetoomd. Dat heeft het nooit gedaan. De groeicijfers van de afgelopen vier decennia zijn consequent onder die van de naoorlogse staatsgeleide “Gouden Eeuw” van het kapitalisme gebleven.1 In plaats daarvan werd het door het westerse kapitalisme geregeerde productiesysteem op minstens drie manieren onder druk gezet. Ruimtelijk ging het de hele wereld omspannen, in tijd heeft het zich met de just-in-time productie opgespannen door te werken met weinig of geen voorraden en weinig financiële marge voor onvoorziene omstandigheden. Sociaal, ten slotte, heeft het een enorme druk gezet op de werknemers en kleine ondernemers, door hen te dwingen hun werk en producten voor lage lonen en prijzen te leveren en door allerlei sociale en financiële risico’s op hen af te wentelen.
Tijdens de afgelopen tien jaar werd een nieuwe aandelenbubbel geblazen op de beurs, die nu gebarsten is.
De ontwrichtingen die het virus en de bestrijding ervan al hebben veroorzaakt en die nog in het verschiet liggen, hebben ons al enorm veel gekost en zullen dat blijven doen: je kunt onmogelijk cruciale delen van de wereldeconomie maandenlang stilleggen zonder dergelijke kosten op te lopen. Maar een gezonde structuur met wat overtollig vet zou er veel beter tegen opgewassen geweest zijn dan onze afgeslankte en overspannen productiestructuur die al veel langer aan een afrekening toe was.2
De tweede week van maart, toen de WHO de Covid-19-epidemie eindelijk een “wereldwijde pandemie” noemde, was getuige van een ongekende onrust op de wereldmarkten. De aandelenmarkten in de VS leden hun grootste eendaagse daling sinds de crash van ‘87, ondanks de uitzonderlijke renteverlaging van de Federal Reserve en de belofte om biljoenen (dat lees je juist) in het systeem te injecteren de week ervoor. Dit was niet zomaar een “correctie”. In tegenstelling tot de normale gang van zaken, waren de aandelenmarkten, die meestal als de meest risicovolle worden beschouwd, niet de enige die getroffen waren. Ook de minder risicovolle obligatiemarkten hadden te lijden, evenals de markten in die ‘veiligste’ activa, de Amerikaanse obligaties en de goudmarkten, omdat de beleggers alleen nog op zoek waren naar liquiditeit.
Bovendien was de pijn meer dan financieel. Omdat land na land zijn grenzen sloot en reisbeperkingen oplegde, hadden luchtvaartmaatschappijen, cruisemaatschappijen, luchthavens en andere bedrijven in de toerismesector te lijden onder sluitingen, bezuinigingen en ontslagen. Dit gold ook voor enorme delen van de grote — misschien wel te grote — dienstensector die sterk steunt op face-to-faceproductie en -consumptie. De verstoorde toeleveringsketens en de ineenstorting van de markten drukten de productie. Als klap op de vuurpijl leidde de onenigheid tussen de OPEC en haar bondgenoten tot een prijzenoorlog die de Amerikaanse schaliegasproductie, die alleen floreert bij hoge olieprijzen, onrendabel maakte. Die schaliegasproductie was een van de weinige sterren aan het Amerikaanse economische firmament in een overigens somber decennium.
Hoewel de omvang van al deze ellende aan het virus voorafging, was het bijna ondenkbaar dat de neoliberale regeringen de pandemie niet als de schuldige van de neergang zouden aanwijzen. George Bush Jr. had immers de schuld van de recessie, die in feite al maanden eerder was begonnen, ook al in de schoenen van 9/11 geschoven en de Amerikanen gevraagd zich patriottisch te gedragen door te gaan winkelen.
Er zijn minstens vier verschillende aspecten aan de langetermijnfrekening waarmee de Westerse kapitalistische samenlevingen te maken krijgen tijdens de “zwaarste volksgezondheidscrisis van deze generatie”.3
Het vraagprobleem
Het allerbelangrijkste is het lage niveau van de totale vraag — vanuit consumptie en investeringen — in verhouding tot de productiecapaciteit, om nog maar te zwijgen van het productiepotentieel, dat aan de basis lag van de groeivertraging in de jaren zeventig van de vorige eeuw. Het neoliberalisme, de voorkeursoplossing van het Westen, pakte dat probleem niet alleen niet aan, maar maakte de zaak nog erger door de financiële “investeringen” te vergemakkelijken, de lonen en de overheidsuitgaven onder druk te zetten en de ongelijkheid te vergroten. Dat brengt alleen maar geld in de zakken van degenen die dat toch niet uitgeven of productief investeren, maar de enorme bedragen die op de speculatieve activamarkten rondslingeren, alleen maar nog verder verhogen. De afrekening hiervan werd eerst afgehouden door meer overheidsleningen die niet dienden om broodnodige sociale of sociale uitgaven te financieren, maar voor steeds krankzinnigere belastingverlagingen voor de rijken en enorme stijgingen van de militaire uitgaven, subsidies aan bedrijven en dergelijke. Later is de eindrekening opnieuw vooruitgeschoven door de privé-schuldenlast, die aan de basis lag van de crisis van 2008.
De weinige groei die deze neoliberale maatregelen mogelijk maakten, was vooral te danken aan de “winst” op de zeepbellen van de activamarkten. Daarmee kon enkel een kleine elite haar consumptie verhogen. Tijdens de laatste twaalf jaar “soberheidsbeleid” is zelfs die kleine groei afgenomen tot vrijwel nul en tekent het westen de laagste groeicijfers uit de hele neoliberale periode op. Zelfs als strategie voor minimale groei is de neoliberale optie dus uitgeput. De laatste twintig jaar is de vraag blijven slabakken en kwam het merendeel van nieuw gecreëerde vraag naar consumptie en beleggingen uit China en andere landen buiten het westen.
De schok die de huidige pandemie in de vraag veroorzaakt, heeft een situatie, die al dramatisch was, nog verergerd. Daarbij zal de ongelijkheid, opgebouwd tijdens de neoliberale periode, de verspreiding van de pandemie bevorderen, wat op zijn beurt die ongelijkheid nog zal verergeren, zodat de vraag nog verder zal afnemen.
We kunnen niet rekenen op door decennia neoliberalisme aangevreten staten om een coherent antwoord te bieden op de huidige crisis.
Sinds 2008 hebben westerse regeringen en centrale banken een nieuwe manier ontdekt om tijd te winnen voor het kapitalisme: ze pretenderen de trage groei aan te pakken met een puur monetair beleid – en ze doen dat met veel flair. Beleidsmakers en analisten houden iedereen in spanning door almaar meer ingenieuze monetaire konijnen uit hun hoge hoed te toveren, op het ronduit bizarre af — almaar lagere interestvoeten, negatieve interestvoeten, quantitative easing (QE), beleidsrichtlijnen voor de centrale banken. Zo scheppen ze de indruk dat ze voortdurend al hun hersencellen pijnigen om de wereldeconomie te redden. Het zijn echter allemaal niet meer dan schijnmanoeuvres: John Maynard Keynes waarschuwde lang geleden al dat het alleen een kwestie van tijd was tot blijkt dat een zuiver monetair beleid “op zich niet volstaat om het optimale investeringsniveau te bepalen” om voldoende groei te produceren. Hij beschreef de effectiviteit van zo’n beleid als “pushing on a string” (een touw vooruitduwen).
De onophoudelijke retoriek over een monetair beleid leidt de aandacht van het publiek af van een fiscaal beleid, dat wil zeggen van meer uitgaven en meer investeringen door de staat. Terwijl delen van de financiële pers dit erkennen, beelden ze zich met veel fantasie in dat een minimalistisch fiscaal beleid voldoende is. Daarbij vergeten ze dat Keynes de hoger geciteerde uitspraak aanvulde met de zin: “Ik denk daarom dat een vrij alomvattende socialisering van de investeringen de enige methode is om iets te bereiken dat volledige tewerkstelling benadert.”4 Voor Keynes was volledige tewerkstelling de belangrijkste doelstelling van het beleid, een doelstelling die we zonder veel overdrijving kunnen kwalificeren als een eerste stap om het kapitalisme te overstijgen en de weg in te slaan naar een betere maatschappij.
Het hoeft geen betoog dat wat Keynes enigszins onderkoeld “een vrij alomvattende socialisering van de investeringen” noemde, een soort socialisme zou zijn waarin regeringen het initiatief nemen om te investeren, al is het maar omdat de privésector niet in staat of niet bereid is om te investeren. Anders gezegd, het niveau van fiscaal activisme dat nodig zal zijn om opnieuw voldoende groei, tewerkstelling en vraag te realiseren, zal zodanig hoog blijken dat het fundamentele vragen oproept. Als kapitalisten niet in staat noch bereid blijken te zijn om te investeren en tewerkstelling te creëren — de enige activiteit die maakt dat we zelfs de meest schadelijke onder hen tolereren — wat is dan de meerwaarde van een kapitalistische klasse? Waarom zouden onze democratische staten hen dan de controle laten behouden over onze economieën? Het kapitalisme verkeert al minstens tien jaar in een impasse. De huidige crisis zal het misschien onmogelijk maken om dit nog langer door de vingers te zien.
Het monetaire beleid ontspoort
Terwijl de focus op monetair beleid de aandacht van het publiek heeft afgeleid van het broodnodige fiscale activisme, heeft dat beleid enorme schade aangericht. Op dit moment heeft het waarschijnlijk zelfs het perverse nut verloren dat het ooit had. De financiële sector, de belangrijkste begunstigde van zowel de dereguleringsdrift van het neoliberalisme als de zwakke vraag die het neoliberalisme genereerde, de sector die investeerde in activamarkten in plaats van productieve investeringen te doen, wordt nu geconfronteerd met de instorting van haar belangrijkste instrument: de beurs. De beurscrash van 1987 was de eerste grote financiële crisis van het neoliberale tijdperk. De toenmalige voorzitter van de Federal Reserve, Alan Greenspan, reageerde op die crash met zijn notoire Greenspan Put. Die kwam neer op het aanvullen van de verdwenen liquiditeit – eenvoudig uitgedrukt: hij schonk de glazen nog eens vol zodat het speculatiefeestje kon verdergaan. Sindsdien blijven de Federal Reserve en de andere centrale banken in het westen op financiële crisissen reageren door liquiditeit te injecteren: ze verlagen de interestvoeten of passen de meer directe methode toe van het opkopen van minder liquide activa, ook gekend als quantitative easing.
Ze verantwoorden deze praktijken door te stellen dat ze nodig zijn om de investeringen, de economische activiteit en de tewerkstelling te herstellen, maar het enige dat in feite hersteld wordt, is de mogelijkheid van de financiële sector om voort te gaan met zijn onproductieve speculatie en de ongelijkheid nog meer te vergroten. Het resultaat was de reeks zeepbellen van artificieel opgeblazen activaprijzen, die het fortuin van de rijkste 1%, en in mindere mate van de rijkste 10% vergroot heeft, en enorme economische rampspoed heeft gebracht voor de 90% telkens wanneer de volgende bubbel barstte. De reeks gebarsten zeepbellen is gekend: de beurscrash van 1987, de opeenvolgende financiële crisissen in de jaren 1990 met als hoogtepunt de Oost-Aziatische financiële crisis van 1997-98, gevolgd door de “dotcom crash” van 2000 en de crisis van 2008.
Als kapitalisten niet in staat blijken te investeren en tewerkstelling te creëren, wat is dan hun verdienste?
Hoewel het monetaire beleid sindsdien de glazen blijft volschenken, wordt het feestje almaar minder geanimeerd. De internationale kapitaalstromen blijven bijvoorbeeld nog altijd 65% onder hun piek van voor 2008, ondanks de vrijgevigheid van de centrale banken.5 Banken en financiële instellingen worden geremd door de hogere reservevereisten, zowat de enige maatregel die de inefficiënte regulators na de crisis wisten op te leggen. Met de enorme hoeveelheden liquiditeit die vandaag nodig zijn om winsten te genereren in de financiële markten — de enorme hoeveelheid geld die op zoek is naar winst verkleint nu eenmaal de marges — heeft zelfs deze relatief zwakke regulering de winsten in de sector aangetast.
Desondanks heeft er zich tijdens de afgelopen tien jaar een belangrijke aandelenbubbel gevormd op de beurs, die nu gebarsten lijkt te zijn. Toen de onmiddellijke verlaging van de rentevoet door de Federal Reserve en de injectie van triljoenen dollars in het systeem tijdens de eerste week van maart niet werkte, kondigde de Fed op zondag 15 maart, vlak voor de opening van de Aziatische beurzen, een verdere verlaging van de rentevoet aan tot bijna nul, naast meer aankopen van activa en de gebruikelijke belofte om “de hele gereedschapskist in te zetten”.6 Daarmee had de centrale bank van de VS zo goed als al haar munitie verschoten. Sinds 2015 had de Fed de rentevoeten verhoogd met het expliciete doel om nog iets achter de hand te houden voor een nieuwe crisis, dat wil zeggen om nog wat ruimte te hebben om de rentevoet te verlagen. Tussen oktober 2019 en maart 2020, vooral in maart dan, heeft ze die munitie opgebruikt. Nu is er niets meer over. Negatieve rentevoeten zijn niet meer dan gebakken lucht. Zelfs de meer avontuurlijk aangelegde Europese centrale banken zijn nooit verder durven zakken dan tot -0,5% en de Fed heeft altijd geweigerd om negatief te gaan. Door op maandag 16 maart niet te reageren op deze maatregelen en van ‘s morgens in het oosten tot ‘s avonds in het westen te dalen tot ongekende diepten, hebben de markten een vernietigend oordeel uitgesproken over de grenzen van een monetair beleid.
Hoe hoog de waarderingen van activa ook stijgen in eender welke speculatieve roes, en hoezeer de Federal Reserve ze ook aanmoedigt, uiteindelijk worden de prijzen bepaald door de zwaartekracht uitgeoefend door de productieve economie en haar behoeftes en vraag. De dotcombubbel moest eenvoudigweg barsten omdat zoveel van haar “asset lite” aandelen geen echte waarde hadden. De vastgoed- en kredietbubbels zijn in 2008 gebarsten toen de rentevoeten verhoogd moesten worden om de dollarkoers te ondersteunen terwijl de prijzen van handelsgoederen stegen. Dit leidde tot een daling van de vastgoedprijzen, zodat meer en meer hypotheken niet meer gedekt waren omdat de waarde van het onderliggende vastgoed daalde. De aanleiding voor de huidige crash van de aandelenbeurzen mag dan wel de pandemie zijn, maar de echte oorzaak zijn de onderliggende problemen.
Naarmate de activamarkten, die speculatie financieren met de waarde van eerder geproduceerde activa, over de jaren bleven groeien, werd hun grootte buitenproportioneel in relatie tot de productieve economie — dat wil zeggen investeringen in de productie van nieuwe goederen en diensten. De activamarkten hangen echter af van die productie — wat wel eens de “echte” economie genoemd wordt. Het relevante aspect van die afhankelijkheid in de huidige crisis is dat banken en financiële instellingen de fondsen van productieve bedrijven als de hoogste kwaliteit van financiering beschouwen. De impact van de hevige schommelingen in vraag en aanbod voor en tijdens de pandemie heeft die productieve bedrijven echter gedwongen om die fondsen meer en meer aan te spreken en zelfs extra fondsen te lenen. Bovendien zijn alle multinationals en grote bedrijven dit tegelijkertijd beginnen doen.
Hoewel dit niet onmiddellijk tot een crisis van de banken heeft geleid, doemen er toch problemen op aan de horizon: in een opiniestuk in de Financial Times werd opgemerkt dat precies de Dodd-Frank-wet en andere striktere reguleringen die de banken na 2008 meer veerkracht gaven, hen ook dwingt om minimale niveaus van dergelijke fondsen van hoge kwaliteit aan te houden. “Het snelle verlies van deze fondsen bedreigt het liquiditeitsprofiel en de naleving van de reguleringen zelf door de banken. En daarbij komt dat we weldra een piek zullen zien in verlies van kredietwaardigheid en faillissementen van grote bedrijven, die de financiering nog meer onder druk zullen zetten.”7
De injectie van nieuwe liquiditeit door centrale banken heeft geen effect meer omdat de economie nu een manier nodig heeft om de totale vraag van consumenten en beleggers te verhogen en om de productie te herstellen en uit te breiden. In de huidige omstandigheden van lage private uitgaven en investeringen, kunnen enkel regeringen dit doen. Dit plaatst het kapitalistische westen voor een probleem: enerzijds zal de financiële en economische crisis zonder staatsinterventie zich op zeer korte termijn veralgemenen en verdiepen tot een recessie die veel verder gaat dan de tijdelijke dip in productie en consumptie die de pandemie alleen veroorzaakt. Anderzijds zal een staatsinterventie van voldoende omvang om zo’n recessie te vermijden een groot vraagteken plaatsen bij de toekomst van het kapitalisme.
Het overbelaste productiesysteem
Zoals al eerder gezegd was het door veertig jaar neoliberalisme in alle dimensies – ruimtelijk, qua tijd en sociaal – onder hoge druk gezette productiesysteem sowieso al toe aan een eindafrekening. De groei in het westen was al aan het vertragen lang voor de crisis van 2008, met leveringsketens die tussen 1995 en 2005 de wereld rondgetrokken waren tot in China. Een aantal factoren speelden daar een rol in, waaronder de verzadiging van de westerse markten die gewurgd werden door het neoliberalisme en de stijgende lonen in China. Na 2008, met de veralgemening van soberheidsmaatregelen, begonnen de consequenties van tientallen jaren van “vrijhandelsovereenkomsten” bovendien ook het westen zelf te treffen. Deze verdragen waren in werkelijkheid geen handelsovereenkomsten maar afspraken die buitenlandse investeringen bevrijdden van de beperkingen van sociale, ecologische en andere normen. Ondanks de bibliotheken aan vakliteratuur die stelt dat westerse loon- en tewerkstellingsniveaus geen enkel verband houden met handel, ondermijnden die handelsovereenkomsten in werkelijkheid beide aspecten, en troffen daarbij in het westen vooral handarbeiders.
Het westen toont weerstand tegen het succes van China: zelfs ontwikkelingen naar een effectieve behandeling worden niet gemeld.
De linkerzijde had de ontevredenheid daarover moeten kunnen mobiliseren, maar tientallen jaren van demonisering van links door een neoliberaal rechts dat de wind in de zeilen had, en de gelijktijdige verrechtsing van de traditionele sociaaldemocratische partijen, deels als gevolg van hun eigen historisch gewortelde beperkingen, hebben dit verhinderd. In plaats daarvan werd de verarming van de arbeiders electoraal uitgebuit door rechtse populisten met gimmicks zoals de Brexit en handelsoorlogen. Dit deed weinig om de precaire toestand van de arbeiders te remediëren, maar intensifieerde wel de destabilisering van de al overbelaste wereldomspannende productieve structuren. Het coronavirus heeft de onvermijdelijke komst van de eindafrekening enkel versneld.
De crisis van het crisismanagement
Het laatste element in deze giftige cocktail heeft te maken met de mechanismes die historisch gebruikt werden om de crisissen van het kapitalisme te beheersen — de staat en het politieke systeem. Tientallen jaren neoliberalisme hebben zowel de staat als het bredere politieke vermogen in westerse maatschappijen in zo’n mate aangevreten dat ze niet meer in staat zijn om een coherent antwoord te bieden op de huidige crisis, noch om de pandemie op korte termijn onder controle te houden en te stoppen, noch om de economische heroriëntering te bewerkstelligen die op lange termijn nodig zal zijn.
Dit onvermogen manifesteert zich het duidelijkst in de traagheid van de westerse respons op de pandemie. Nadat westerse regeringen maanden spendeerden aan het bekritiseren van de aanpak van China, bleek hun eigen reactie veel minder adequaat en efficiënt te zijn dan die van Beijing. Het verslag van WHO-China Joint Mission on Coronavirus Disease 2019 (Covid-19) concludeert:
“Geconfronteerd met een tot nu onbekend virus, heeft China gereageerd met wat wellicht de meest ambitieuze, veelzijdige en agressieve campagne ooit is om de verspreiding van een ziekte in te dammen. De strategie waarop deze campagne gebaseerd is, was initieel een nationale campagne voor universele temperatuurcontroles, het dragen van mondmaskers en handhygiëne. Naarmate de uitbraak evolueerde en de kennis van het virus verbeterde, werd overgeschakeld op een aanpak gebaseerd op wetenschap en risicobeperking om een implementatie op maat te ontwikkelen voor verschillende situaties. Specifieke controlemaatregelen werden aangepast aan de provinciale, lokale en zelfs gemeentelijke context, de aanwezige capaciteiten en de manier waarop de overdracht van dit nieuwe coronavirus ter plaatse gebeurde.”8
Het contrast met de aanpak in het westen kon nauwelijks groter zijn. Neem nu de twee dominante neoliberale staten, de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk. In beide landen heeft veertig jaar neoliberalisme de daadkracht van de staat aangevreten, cruciale instellingen vernietigd en de meest bekwame werkkrachten kwijtgespeeld. In beide landen ontbreekt het de politieke klasse aan geloofwaardigheid en zijn de politieke structuren zozeer aangetast dat openlijke charlatans de hoogste politieke functies bekleden. Hoe kunnen systemen die zo uitgehold zijn de politieke wil en de structurele capaciteit opbrengen om de algehele crisis aan te pakken die zich nu ontrolt? En we kunnen hieraan toevoegen dat de pandemie ook de architectuur zelf van de eurozone op de proef stelt.
Als de pandemie had toegeslagen in een gezonde en evenwichtige globale economie, zou de schade beperkt zijn gebleven in tijd en ruimte.
In de VS, met zijn geprivatiseerde gezondheidszorg en verzekeringen, leggen de kostprijzen en andere commerciële parameters een chaotische respons op. Zelfs de hoeveelheid testen blijkt ontoereikend, zodat de schaal van de pandemie een mysterie blijft. In het VK heeft de soberheidspolitiek de laatste tien jaar de National Health Service (NHS) al zo verzwakt dat ze de jaarlijkse griepseizoenen zelfs niet meer aankon zonder niet-dringende gevallen uit te stellen. De regering probeerde haar onvermogen als een deugd voor te stellen door te beweren dat ze de “groepsimmuniteit” nastreefde. Dit was niets anders dan een eufemisme om het bankroet van de staat te verbergen, dat bovendien sterk naar genocidale intenties rook. Aangezien de pandemie de armsten het hardst zal treffen, komt de aanvaarding dat het virus zich zou verspreiden, dat tientallen “naasten” zouden sterven en dat enkel de sterksten zouden overleven eenvoudigweg neer op “redde wie zich redden kan”. In het hele westen zorgde de controle van private mediabedrijven over de informatiesystemen en de sociale media bovendien voor een niveau van mis- en desinformatie dat de bestaande problemen enkel kan verergeren.
Daarnaast wordt het onvermogen op nationaal niveau nog verergerd door internationale rivaliteit en spanningen die een internationaal gecoördineerde aanpak bemoeilijken. De rivaliteiten die de eenentwintigste eeuw kenmerken zijn natuurlijk geworteld in de verschuiving van het zwaartepunt van de globale economie weg van het westen. Deze evolutie werd uiteraard versneld door de trage groei van het westen tijdens de neoliberale periode en het vermogen van China en bepaalde andere regeringen om te ontsnappen uit of zich aan te passen aan de door het westen opgelegde beperkingen. Het westen reageerde al langere tijd op een slechte manier op deze verschuiving, door een militaire en economische oorlog tegen rivalen en opkomende economieën te voeren. De opkomst van populisme in het westen heeft die tendens enkel nog verergerd.
Terwijl de betekenis van internationale vriendschap en samenwerking na 2008 altijd werd overdreven en de G20 in werkelijkheid maar weinig hebben gedaan om de crisis in te perken, zien we in het tijdperk van “America First” en Brexit wel een hoger niveau van vijandigheid. De poging van Trump om farmaceutische bedrijven “grote sommen geld” te bieden voor exclusieve toegang tot een potentieel vaccin is wellicht het voorlopige dieptepunt in het gedrag van westerse staten tijdens deze pandemie. De meeste westerse beleids- en mediacentra zijn zelfs niet bereid het succes van China te bestuderen. Dat gaat zo ver dat medische vorderingen in de ontwikkeling van een succesvolle behandeling niet eens gemeld worden, laat staan besproken of overgenomen. Internationale sancties tegen gedemoniseerde regeringen zoals die van Venezuela verhinderen ondertussen de import van geneesmiddelen voor de behandeling van de ziekte.
Als de pandemie had toegeslagen in een gezonde en evenwichtige globale economie, zou ze grote schade hebben toegebracht, maar zou die schade beperkt zijn gebleven in tijd en ruimte. Het coronavirus heeft echter een globale economie en een kapitalistisch systeem getroffen dat al verzwakt was door tientallen jaren neoliberalisme. Het effect van de pandemie is dus onlosmakelijk verbonden met die onderliggende gebreken en dat zal zo blijven. Al het voorgaande maakt duidelijk dat de situatie grote mogelijkheden inhoudt voor een versterking van linkse krachten.
Dit artikel werd oorspronkelijk in het Engels gepubliceerd in Canadian Dimension.
Footnotes
- Alan Freeman, “The sixty-year downward trend of economic growth in the industrialised countries of the world”, GERG data group working paper N° 1.
- Nouriel Roubini, “The Anatomy of the Coming Recession”, Project Syndicate, August 22 2019.
- Andrew Sparrow, “Boris Johnson calls coronavirus ‘ worst public health crisis for a generation ’ – as it happened”, The Guardian.
- John Maynard Keynes, The General Theory of Employment, Investment and Money. Chapter 24.
- Susan Lund, Eckart Windhagen, James Manyika, Philipp Härle, Jonathan Woetzel, and Diana Goldshtein, “The new dynamics of financial globalization”, McKinsey Global Institute, August 2017.
- FT Reporters, “Fed cuts US interest rates to zero as part of sweeping crisis measures”, Financial Times, March 15 2020.
- Rana Foroohar, “How coronavirus became a corporate credit run”, Financial Times, March 15 2020.
- “Report of the WHO-China Joint Mission on Coronavirus Disease 2019 ( COVID-19)”, 16-24 February 2020.