Artikels

Hoe is China aan de shocktherapie ontsnapt?

Daniel Zamora

+

Isabella Weber

—30 september 2021

PDF-versie

Toen de Sovjet-Unie in elkaar stortte, hertekende de Chinese Communistische Partij de eigen staat en economie via markthervormingen. Waarom zijn de marktversoepelingen in China niet uitgemond in ongebreideld neoliberalisme? Interview met professor Isabella Weber.

Veruit het meest verbluffende economische verhaal van de voorbije vijftig jaar is de opkomst van China. Het was een proces dat door de staat werd gestuurd en resulteerde in een explosieve economische groei die we in de moderne geschiedenis nog niet eerder hebben meegemaakt.

Die verbluffende recordgroei is absoluut niet te danken aan de vrije markt. In How China Escaped Shock Therapy beschrijft Isabella Weber, een econome verbonden aan de University of Massachusetts Amherst, op boeiende en meeslepende manier de economische hervormingen en debatten die de voorbije vijftig jaar in China zijn gevoerd. Ze beschrijft hoe China niet koos voor het pad van de “shocktherapie” dat in de jaren 90 het hele Sovjetblok fataal werd, maar op zoek ging naar een alternatief en zo voorkwam dat de rol van de staat werd uitgehold, een evolutie die het Westen wel kende en waardoor COVID-19 daar zo hard kon toeslaan.

Weber combineert uitgebreid historisch onderzoek met eigen economisch onderzoek en biedt een verhelderend inzicht in het unieke pad dat de Chinese Communistische Partij heeft uitgestippeld en welke gevolgen dat heeft voor de grootste werkende klasse van de wereld.

Daniel Zamora Wat heeft u ertoe aangezet dit boek te schrijven?

Isabella Weber Ik ben in de jaren 90 opgegroeid in West-Duitsland. De geschiedenis van het socialisme werd ons hoofdzakelijk verteld aan de hand van stereotypes over mislukking. Verhalen over reizen naar het grijze en sombere Oosten waarbij je cadeaus meenam zoals merkkoffie en jeansbroeken. Er heerste een soort triomfalisme, een gevoel van het einde van de geschiedenis.

Het idee voor dit boek kwam bij me op toen ik als uitwisselingsstudent aan de universiteit van Peking studeerde. Ik wou meer weten over de Chinese economie en ik volgde lessen aan de Guanghua School of Management, een van de beste managementscholen van China. Ik was verbaasd dat we daar dezelfde Amerikaanse handboeken bestudeerden als degene die ik in Berlijn had gebruikt. Ik vond het vreemd dat China een erg verschillend economisch systeem als Duitsland of de VS, maar dat het wel dezelfde economische regels toepaste. Terug in Berlijn ging ik aan de slag op de China-afdeling van de Rosa Luxemburg Stichting.

De “transitierecessie” in Rusland na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1989 was erger en langer dan de Grote Depressie in de VS.

Onze Chinese collega’s waren erg begaan met de ineenstorting van het staatssocialisme in Oost-Duitsland. Op een keer hielp ik een ontmoeting organiseren tussen Hans Modrow, de laatste premier van de Duitse Democratische Republiek, en een Chinese delegatie met hooggeplaatste mensen. Toen ik in die zaal zat met de vergeten laatste leider van Oost-Duitsland en de Chinese delegatie borrelde er in mijn hoofd een vraag op: waarom is het in die twee landen zo anders gelopen? Uit nieuwsgierigheid begon ik onderzoek te doen naar de economische hervormingen in China in het eerste cruciale decennium, de jaren 80, doorgaans afgebakend als de periode 1978-1992. Hoe was China erin geslaagd om aan de shocktherapie te ontkomen en welke rol speelden economische wetenschappen bij het tot stand komen van China’s opmerkelijke pad?

We vergeten vaak dat de transitie van het socialisme naar het kapitalisme in het voormalige Sovjetblok heel bruusk ging. Volgens u verklaart dat waarom in die periode de economische verschillen tussen China en Rusland steeds groter werden.

Het is me heel sterk opgevallen dat wanneer men het heeft over de crisis van 2008 en de COVID-19-crisis men bijna uitsluitend historische vergelijkingen maakt met de jaren 30. Nochtans is er geen twijfel over dat de “transitierecessie” in Rusland, na de ineenstorting van de Sovjet-Unie in 1989, erger was en langer duurde dan de Grote Depressie in de VS. Niet alleen daalde de totale productie met meer dan een derde, nog belangrijker is dat tegen 1995 de industriële productie nog maar ongeveer de helft bedroeg van die in 1987. Het is waarschijnlijk de meest dramatische de-industrialisering in de postkoloniale tijd. Rusland heeft zijn positie van industriële supermacht nooit meer teruggewonnen.

De nettolonen daalden tot minder dan 50 procent van wat ze voor de shocktherapie waren. Voor Russische mannen daalde de levensverwachting met zeven jaar, meer dan om het even welk geïndustrialiseerd land ooit in vredestijd heeft meegemaakt. Een studie in The Lancet beschreef dat er in de periode van chaos die daarop volgde, een oversterfte van miljoenen mensen was omdat armoede en werkloosheid door het dak gingen. Het aantal drugsverslavingen, hiv-besmettingen, ondervoede kinderen en de criminaliteit namen hand over hand toe en de oligarchen plunderden de overheidsbedrijven. In 2015 was 99 procent van de Russen, uitgedrukt in reëel inkomen per volwassene, er nog steeds slechter aan toe dan in 1991.

Voor alle duidelijkheid, het is niet zeker dat de “Chinese methode” in Rusland gewerkt zou hebben, maar als China dezelfde shocktherapie had ondergaan als Rusland, dan zou dat ongetwijfeld op zijn minst evenveel leed veroorzaakt hebben als in Rusland. Zelfs als de economische instorting veel minder dramatisch zou zijn geweest dan in het Rusland van de jaren 90, dan was het nog altijd een enorme catastrofe geworden.

Wat verwachtten de voorstanders van de shocktherapie?

De shocktherapie was de kern van de “Washington-consensus voor transitie”, de doctrine die de Wereldbank en het IMF opdrongen aan ontwikkelingslanden, Oost- en Midden-Europa en Rusland. Het idee van de shocktherapie is gebaseerd op de logica dat een pijn op korte termijn noodzakelijk is. Vaak werd de vergelijking gemaakt met een chirurgische ingreep – de patiënt moet eerst afzien, maar dat is nodig om op lange termijn weer gezond te worden. De sleutel tot de eerste schok is een “big bang”, de prijsliberalisering. Van de ene op de andere dag werden de prijzen losgelaten met de uitdrukkelijke bedoeling op die manier een rationeel prijssysteem te doen ontstaan, essentieel voor de neoklassieke visie op markteconomie. Macro-economische besparingsmaatregelen — monetaire terughoudendheid en snijden in overheidsbegrotingen — waren bedoeld om te voorkomen dat de geliberaliseerde prijzen omhoog zouden schieten en oncontroleerbaar zouden worden.

De Gele Hesjes, de Arabische Lente en de Franse revolutie geven aan dat de prijzen van bepaalde essentiële producten een belangrijk politiek element in zich dragen.

In de realiteit bleek dat niet te werken – de theorie deugde dus niet. De “big bang” waarvoor Jeltsin in 1991 het startschot gaf, leidde tot langdurige hyperinflatie. Wanneer de waarde van geld pijlsnel keldert, handelen partners die afhankelijk zijn van de wisselkoers uit paniek en doen ze alles om zelf te overleven. Rusland bleef achter zonder functionerende markt en zonder plan. Vaak moest het zijn toevlucht nemen tot ruilhandel, de enige overgebleven mogelijkheid.

Het was dus de bedoeling van de shocktherapie dat de markt de prijzen zou bepalen. Die transitie hebben we op het einde van de jaren 80 ook gezien bij ontwikkelingslanden die structurele aanpassingsplannen kregen opgelegd. Ook die waren bedoeld om prijscontrole af te schaffen. Waarom is prijsbeleid zo belangrijk voor de neoliberalen?

De shocktherapie is natuurlijk niet alleen toegepast in landen die de overgang maakten vanuit een staatssocialisme, het is inderdaad een veel breder toegepast beleidsparadigma. De shockdoctrine heeft haar vuurproef ondergaan in het Chili van Pinochet, is opgelegd in het Groot-Brittannië van Thatcher en in heel wat ontwikkelingslanden is ze toegepast in de vorm van structurele aanpassingen. In het neoliberale denken zijn vrije prijzen de heilige graal van de markt. In die visie is privébezit een noodzakelijke voorwaarde om de markt zijn werk te laten doen. De markt zelf is de plek waar de prijzen vrij evolueren. De prijzen bevatten alle noodzakelijke informatie om te komen tot een coördinatie van de acties van de individuen die enkel via vrije prijzen met elkaar zijn verbonden. Dat is de meer intellectuele redenering die verklaart waarom voorstanders van de shocktherapie geloofden dat er eerst een “big bang” nodig was om alle prijzen vrij te maken.

Hayek en von Mises1 bijvoorbeeld waren daar heel expliciet over toen ze in de jaren 40 hun aanval inzetten tegen het verlengen van de prijscontroles uit de oorlogsperiode. In Road to Serfdom waarschuwde Hayek: “Elke poging om prijzen of hoeveelheden van bepaalde goederen te controleren ontneemt de concurrentie haar vermogen om een effectieve coördinatie van individuele inspanningen tot stand te brengen.” In een essay over “hoe halfslachtig beleid tot socialisme leidt” verklaarde von Mises dat, als de overheid slechts de prijs van één product controleert, bijvoorbeeld van melk, dat de eerste stap is op een hellend vlak van prijsvervormingen en uiteindelijk resulteert in overheidscontrole op alle prijzen en zelfs totalitarisme.

Waarom is het zo belangrijk, zeker voor de werkende klasse, om prijzen als een politieke kwestie te beschouwen? Vandaag is het gangbare idee over prijscontroles dat ze een opstap zijn naar tekorten, inefficiëntie, zwarte markten enzovoort.

De meeste economische theorieën die we kennen, kijken ongeveer op dezelfde manier naar prijzen. Dat geldt voor de neoklassieke economie, grote delen van de marxistische economie en ook voor de mainstream keynesiaanse economie. Het grootste twistpunt tussen marginalisten die geloven in een subjectieve waardetheorie en de arbeidswaardetheorie van Ricardo en Marx is het algemeen principe van prijsbepaling en niet het begrip prijs als betaalmiddel voor allerlei goederen. Er wordt wel aangestipt dat er een andere prijsdynamiek is bij monopolieprijzen en voor bepaalde luxeproducten. Maar er wordt heel weinig systematisch nagedacht over hoe belangrijk sommige prijzen zijn voor de macro-economische stabiliteit en groei. En er is ook nauwelijks discussie over de politieke economie in verband met de prijszetting van bepaalde essentiële producten.

Verschillende belangrijke historische periodes geven nochtans aan dat de prijzen van bepaalde essentiële producten een belangrijk politiek element in zich dragen. De protestbeweging van de gele hesjes in Frankrijk is er gekomen doordat het ernaar uitzag dat de dieselprijzen zouden stijgen; de Arabische Lente brak uit omdat de broodprijzen gestegen waren; en sommigen zijn van mening dat omhoogschietende graanprijzen een rol hebben gespeeld in de Franse Revolutie. Dat is gebaseerd op een heel simpel gegeven: de prijzen van essentiële goederen zoals energie en basisvoedsel nemen een grote hap uit het budget van gezinnen met een laag inkomen, wanneer die prijzen stijgen, daalt het netto-inkomen dramatisch. Prijsrellen zijn dan een vorm van verzet tegen het feit dat mensen worden uitgeknepen en nauwelijks of geen waardig leven kunnen leiden. Het stabiliseren of subsidiëren van die essentiële consumptiegoederen is een maatregel die de kwetsbaarheid van mensen ten opzichte van marktschommelingen vermindert. Relatief kleine prijsschommelingen kunnen een economie alleen in de problemen brengen wanneer ze voor haar export grotendeels afhankelijk is van slechts een klein aantal basisproducten.

Een van de manieren om de prijzen van essentiële goederen te stabiliseren die in mijn boek uitgebreid aan bod komen, zijn buffervoorraden. Toen de wereldorde na de Tweede Wereldoorlog werd hertekend, werd er een voorstel bediscussieerd om internationale buffervoorraden voor basisproducten aan te leggen om de prijzen te stabiliseren, een voorstel dat onder andere de steun kreeg van John Maynard Keynes. Dat voorstel is nooit in de praktijk gebracht, maar in het licht van de huidige discussie over hoe we economieën veerkrachtiger kunnen maken, verdient het om weer op tafel te worden gelegd. In plaats van ons terug te trekken in economisch nationalisme kunnen we ervoor kiezen internationale buffervoorraden van essentiële producten aan te leggen. Dat is een valabel internationaal alternatief. Ook grote medische voorraden zouden daar deel van kunnen uitmaken. Zulke buffervoorraden hadden kunnen helpen om middelen te brengen naar plaatsen waar ze het meest nodig waren om de pandemie in te dammen.

In uw boek maakt u duidelijk dat de logica van een overheid die initiatieven neemt in markten waarin basisproducten verhandeld worden om de prijzen onder controle te houden, in China stevig verankerd is in de traditionele manier om aan economisch beleid te doen.

China kent een lange traditie van zogeheten “altijd gevulde graanschuren”. Al sinds de oudheid hebben overheden met graanschuren de prijzen gestabiliseerd. Ze kocht graan als de prijzen laag waren, na de oogst, en gaf de graanreserves vrij wanneer de voorraden op raakten, vooral in periodes van hongersnood. Vandaag, na tientallen jaren door de staat geleide marktcreatie en staatsactoren die in de markt actief zijn, beheert China de grootste publieke graanvoorraden van de wereld. De bijzonder strenge eerste lockdown in de beginfase van de COVID-19-pandemie werd mee mogelijk gemaakt doordat commerciële staatsagentschappen nieuwe voedselmarkten creëerden toen de normale aanvoerketens verbroken werden. Een ander voorbeeld is de stabilisering van de prijs voor varkensvlees. In 2019 had een uitbraak van varkenspest een flink gat geslagen in de voorraden varkensvlees. Om te verhinderen dat de prijzen voor varkensvlees te snel zouden stijgen, bracht de staat voorraden op de markt die afkomstig waren uit zijn reserves diepgevroren varkensvlees en staatsbedrijven boden organisatorische hulp bij de uitbreiding van de import van varkensvlees.

In plaats van ons terug te trekken in economisch nationalisme kunnen we ervoor kiezen internationale buffervoorraden van essentiële producten aan te leggen.

En net zoals de inflatie de val van de nationalisten in de hand had gewerkt, was het feit dat de communisten erin slaagden stabiele prijzen op te leggen, en dat slechts enkele maanden nadat de nieuwe regering aan de macht was gekomen, een belangrijke bron voor de legitimiteit van die regering. Het zorgde ervoor dat de communistische regering stevig in het zadel kwam te zitten. De waarde van het geld werd hersteld door technieken te gebruiken die grote gelijkenissen vertoonden met de Chinese traditie van prijsstabilisering via marktparticipatie door de staat. Op die manier verzacht de Chinese staat prijsschommelingen voor essentiële consumptie- en productiegoederen. Die aanpak is een aanvulling op het monetaire beleid om het algemeen prijsniveau te stabiliseren. Zo’n doelgerichte stabilisering van essentiële prijzen kan op haar beurt ruimte creëren voor fiscale expansie door inflatoire druk te stimuleren.

China hanteert die systemen al heel lang. Het is zich bewust van de potentiële impact van de markten en gelooft dat de overheid een rol moet spelen op de markt. En dat druist in tegen wat de meeste moderne economische theorieën als een basisprincipe beschouwen, namelijk dat de staat en de markt gescheiden entiteiten moeten zijn. De prijsregulering door commerciële staatsactiviteit suggereert dat er interactie is tussen private actoren en bureaucratische agentschappen en dat die twee samen de markt en de economie vormgeven. De generatie van de revolutie had in oorlogstijd geleerd markten te creëren en voor prijsstabiliteit te zorgen, en dat is ongetwijfeld een belangrijk aspect in de verklaring waarom China in de jaren 80 aan de shocktherapie is ontsnapt.

Stond China eind de jaren 80 niet op het punt om zelf prijsliberalisering en shocktherapie toe te passen?

Voor we daarop ingaan, moeten we even teruggaan in de geschiedenis. In het debat over welke economisch model China na de Grote Hongersnood moest aannemen, was de waardewet van Marx een van de felst bediscussieerde onderwerpen.2 Chinese economen waren sterk verdeeld over de vraag of die wet op de Chinese economie kon worden toegepast, of die gebruikt moest worden bij prijsbepalingen en of dat tot kapitalisme zou leiden. Eén cruciale vraag was of de landbouwprijzen waardegetrouw moesten zijn — de waarde wordt gedefinieerd op basis van de arbeidswaardetheorie — in plaats van ze bewust onder de waarde vast te leggen. Het debat, bedoeld om het hele prijssysteem efficiënter in te richten, had uiteindelijk geen concrete gevolgen. Het idee dat de prijsstabiliteit in gevaar zou kunnen komen, verhinderde dat de leiders alle prijzen aanpasten op basis van een axiomatische formule.

Toen Mao in 1976 stierf, was China nog een zeer arm land. Onder Hua Guofeng mislukte een laatste inspanning in de richting van Sovjet-industrialisering aangedreven door Westerse technologie. Vervolgens kwamen er de hervormingen onder Deng Xiaoping. Zo werd “politiek eerst”, de slogan van de Culturele Revolutie, vervangen door “economie eerst”. Men zou gebruikmaken van de economische belangen van bedrijven en individuen om de productiecapaciteit van China een boost te geven. Om zo’n radicale verschuiving in goede banen te leiden, van collectivisme, centraal bestuur en egalitarisme naar individuele economische impulsen, beseften de Chinese leiders dat het in de beginperiode van de hervormingen essentieel was het prijssysteem te veranderen.

Dat de communisten erin slaagden stabiele prijzen op te leggen was een belangrijke bron voor de legitimiteit van hun regering.

Aan het begin van de hervormingsperiode, op het einde van de jaren 70, werden er een heleboel vergaderingen belegd om over de waardewet te discussiëren. Die vergaderingen mondden in april 1979 uit in de Conferentie van Wuxi. Erg belangrijk was dat alle deelnemers aan de conferentie bereid waren het idee dat socialisme een centrale planeconomie nodig had op de proef te stellen. Deng Xiaoping bekrachtigde de theoretische doorbraak van de Conferentie van Wuxi en zei tegen een buitenlandse journalist: “Een markteconomie uitbouwen betekent niet dat je het kapitalisme omarmt. De planeconomie blijft de basis van ons economisch systeem, maar we ontwikkelen ook een markteconomie. Maar dat is een socialistische markteconomie”.

De vraag was hoe ze die ontzaglijke taak gedaan moesten aanpakken. In de jaren 80 namen de contacten met economieën wereldwijd razendsnel toe. De Wereldbank en de Ford Foundation speelden daarbij een belangrijke rol. Enkele beroemde bezoekers uit die beginjaren waren Milton Friedman, de econoom uit Chicago, Włodzimierz Brus, de Poolse emigrant, hervormingseconoom en een leerling van Oskar Lange, en Ota Šik, de in ballingschap levende architect van de economische hervormingsplannen van de Praagse Lente.

Als reactie op de bewering van von Mises en Hayek dat een rationeel socialistisch systeem onmogelijk was, had Lange in het socialistisch calculatiedebat3 aangetoond dat het mogelijk was om in het marktsocialisme rationele prijzen tot stand te brengen. Deze op hervorming gerichte denkrichting had dus gemeenschappelijke trekjes met het neoliberalisme: ze vonden het allebei belangrijk om de prijzen juist te krijgen. Tijdens een lezing in China ging Friedman zelfs zo ver om te zeggen dat het marktsocialisme in de stijl van Lange de op één na beste oplossing was die een grote doorbraak kon betekenen op weg naar een vrije economie. De Chinese economen die weer in ere waren hersteld, werkten een plan voor markthervormingen uit waarbij een prijshervorming centraal stond en ze stelden dat markthervormingen zonder een grootschalige prijsliberalisering — in sommige versies bewerkstelligd door berekende prijsaanpassingen in combinatie met een belasting- en loonhervorming — gedoemd waren te mislukken.

Uit de dialoog tussen de economen ontstond een van de meest geapprecieerde benaderingen om de markthervorming in China aan te pakken: de zogeheten pakkethervorming. Daarin stond een radicale prijshervorming centraal, de eerste stap van de shocktherapie – het neoliberale beleidsconcept dat de socialistische wereld van de kaart had geveegd. Om een rationele socialistische economie tot stand te brengen moesten de centrale planners de prijzen op het niveau van hun waarde brengen. Ze moesten de staatsbedrijven alle vrijheid geven. De logische conclusie was dat ze niet langer in fysieke termen zouden kunnen plannen. De voorstanders van zo’n radicale prijshervorming erkenden dat hun voorstel één groot risico inhield: een stijging van het algemeen prijsniveau. Die dramatische stap in het hervormingsproces moest worden voorbereid door de economie “af te koelen”. In de praktijk betekende dit dat men strenge besparingen moest opleggen om macro-economische onevenwichten af te vlakken. Ze gaven toe dat hun aanpak op korte termijn pijn zou doen. Maar volgens hen was lijden het enige alternatief voor hun concept op lange termijn.

En wat hield de andere aanpak in?

De tegenstanders van een big bang zeiden dat shocktherapie tot galopperende inflatie zou leiden in plaats van te stoppen op het gewenste evenwicht. Door alleen de prijscontroles op te heffen maak je van staatsbedrijven nog geen marktbedrijven. Dat bleven socialistische productie-eenheden in die zin dat ze geen zeggenschap hadden over de omvang van het kapitaal en over de hoeveelheid arbeidskrachten die ze tewerkstelden. De staatsbedrijven konden alleen maar reageren op stijgingen van grondstofprijzen door die door te rekenen aan de producenten verderop in de productieketen. Dat zou uiteindelijk leiden tot inflatie van de consumptieprijzen wat op zijn beurt voor loonstijgingen zou zorgen. Het hele proces zou dus resulteren in de vernietiging van de kern van de oude economie zonder dat er een functionerende markteconomie tot stand kwam. Zo’n ontwikkeling zou de sociale en politieke stabiliteit in China bedreigen en dus het hervormingsproject in zijn geheel in gevaar brengen.

China stond voor een uitdaging – de hoogontwikkelde kapitalistische wereld inhalen en de algemene levensstandaard verbeteren – maar volgens hen lag de oplossing daarvoor niet in pure centrale controle en ook niet in een plotse liberalisering. Zij vonden dat de staat de waardewet moest toepassen en tegelijk de spontane werking van de waardewet moest inperken om de bevolking tegen hevige prijsschommelingen te beschermen. “China mag niet toestaan dat Adam Smiths ‘onzichtbare hand’ het socialistische systeem doet wankelen”, zei een econoom van deze school. Bijsturen via planning zou verhinderen dat de markt in anarchie ontaardde.

Chinese economen waren sterk verdeeld over de vraag of de toepassing van de waardewet op de Chinese economie tot kapitalisme zou leiden.

Het belangrijkste verschil tussen die twee stromingen is niet, zoals vaak gesuggereerd wordt, de snelheid van de hervorming maar de logica aan de basis ligt van het beleid dat wordt uitgewerkt. ‘Big bang’-economen formuleren en definiëren alle stappen van de hervorming, vormgegeven door deductief te redeneren en met als einddoel de ideale staat. De meer pragmatische stroming koos ervoor het pad te banen terwijl men onderweg was. Ze erkende dat men niet wist waar het eindpunt zich bevond — de ultieme gedaante van de Chinese economie — en ook niet welke weg daarheen leidde. Het hervormingsmechanisme en de kenmerken van het nieuwe systeem moesten uitgewerkt worden door te experimenteren en door op theorie gesteund empirisch onderzoek te doen.

Hoe zijn die theoretische debatten omgezet in concreet economisch beleid? In uw boek besteedt u veel aandacht aan de Chinese plattelandshervorming en het dubbel-prijssysteem.

In 1984 nam het Centraal Comité het “Besluit tot hervorming van de economische structuur” aan. Dat was een doorbraak voor de hervorming van het economisch systeem. De socialistische planeconomie van China werd geherdefinieerd als “een geplande goedereneconomie gebaseerd op staatsbezit waarbij de waardewet bewust gevolgd en toegepast moet worden”.

Terwijl die academische theorieën uitkristalliseerden, raasde er in het begin van de jaren 80 een plattelandshervorming door het land en ontstond er een hervormingsparadigma voor experimentele marktcreatie. De plattelandshervormingen waren in tal van opzichten heel radicaal. Zo werd er bijvoorbeeld komaf gemaakt met de volkscommunes – in het maoïstische China het belangrijkste sociale, economische en politieke instituut.

Maar zelfs daar gebeurde het geleidelijk, in die zin dat de plattelandshervorming vasthield aan het systeem waarbij het platteland de door de planningsbureaus gevraagde quota van essentiële landbouwproducten zoals graan en katoen moest leveren, en dat tegen een door de planbureaus vastgestelde prijs. Door de hervorming werd het nu de verantwoordelijkheid van de gezinnen om hun deel van de quota te leveren, en daarnaast mochten ze, zodra de geplande quota waren ingelost, tegen marktprijzen produceren. Bovendien werd de overgang naar het zogenaamde systeem van gezinsverantwoordelijkheid eerst uitgetest in plattelandsgemeenschappen die geen grote producenten van essentiële landbouwproducten waren. Bij verdere uitbreiding van het systeem van gezinsverantwoordelijkheid van marginale communes naar het volledige platteland was er een belangrijke rol weggelegd voor enquêteonderzoek.

Studenten die hun jeugd op het platteland hadden doorgebracht, waar ze tijdens de Culturele Revolutie naartoe waren gestuurd, ontpopten zich tot een echte kracht. Met de steun van enkele belangrijke oudere leiders zoals Deng Liqun en Du Rusheng, richtten zij de zogeheten Groep voor Plattelandsontwikkeling op. Die groep hielp bij het analyseren en systematiseren, en puurde lessen uit de experimenten die voor de landbouwhervorming werden opgezet. De plattelandshervorming was de grote doorbraak voor Dengs bredere hervormingsagenda en richtte de schijnwerpers op Zhao Ziyang, die vervolgens doorgroeide tot premier en secretaris-generaal van de partij. De jonge hervormingsgezinde intellectuelen smeedden een sterke band met de leiders uit de generatie van de revolutie die ook hervormingen hadden doorgevoerd.

Midden de jaren 80 was de ultieme vraag over de hervormingen dan ook of men het dubbel-prijssysteem moest aanhouden en verbeteren of dat het afgeschaft moest worden. Het succes van de landbouwhervormingen droeg er in grote mate toe bij dat die gediversifieerde methode, die dubbelspoor-aanpak, het pleit won en de officiële beleidsstrategie werd. De kern van het dubbel-prijssysteem kun je samenvatten met het principe uit de Guanzi dat zegt dat je moet controleren wat “zwaar”, of essentieel, is en dat je het “lichte”, of onbelangrijke, moet loslaten.4 Het basisprincipe van het dubbel-prijssysteem was dus dat je afzag van prijscontroles voor onbelangrijke goederen die door kleine leveranciers werden geproduceerd. En het stapte ook af van prijscontroles op de boven de vastgelegde quota geproduceerde productie van grote producenten die essentiële industriële basisproducten produceerden zoals grondstoffen en energie.

De methode van geleidelijkheid en experimenteren moest door haar voorstanders verdedigd worden tijdens felle debatten.

De geleidelijke en pragmatische aanpak bij het doorvoeren van veranderingen in het economisch beleid is verschillende keren heftig gecontesteerd door degenen die liever meteen de grote sprong naar een niet-gereguleerde markteconomie hadden gezet. Dat de methode van geleidelijkheid en experimenteren het zou halen, was allesbehalve een uitgemaakte zaak. Ze had haar voorstanders, en die verdedigden haar tijdens de hoogoplopende intellectuele discussies en politieke ruzies. In de cruciale jaren 80 ontsnapte China aan de shocktherapie. China bleef gespaard van zware economische achteruitgang en de-industrialisering, het lot dat Rusland en verschillende andere transitie-economieën wel moesten ondergaan. En de hervormingen volgens het principe van het dubbel-prijssysteem legden de institutionele en structurele basis voor China’s economische opgang waarbij de partij en de staat nauwlettend toezien op het beleid. De rivier oversteken in een vooraf bepaald aantal stappen, binnen een vooraf opgelegde tijd, en liefst sneller en in minder stappen, dat is de big bang. China ging daarentegen tastend op zoek naar “stenen om de rivier over te steken”: het startte de hervormingen bij de prijzen die het los kon laten of bijsturen zonder dat de stabiliteit in gevaar kwam.

Wat heeft ervoor gezorgd dat China het pad van de shocktherapie niet verder heeft bewandeld?

Eerlijk gezegd is China twee keer ontsnapt aan de big bang of de shocktherapie. In 1984, na het “Besluit tot hervorming van het economisch systeem”, bereikten de Chinese leiders een nooit eerder geziene politieke consensus over het doorvoeren van markthervormingen. Maar de vraag hoe ze gingen hervormen — door “tastend de weg vooruit te zoeken” door eerst onbelangrijke sectoren voorzichtig van de markteconomie te laten proeven, of door doelbewust voor de korte pijn te gaan in de hoop een lange bloeitijd tegemoet te gaan door het systeem een shock toe te dienen en abrupt in de markteconomie te storten — daar waren ze nog niet uit.

De cruciale strijd in verband met de hervormingen ging over de vraag hoe je de kern van het stedelijk industrieel systeem aan de markteconomie moest aanpassen, een systeem dat was ingericht volgens het Sovjet-ideaal van “één grote fabriek”. Anders dan de communes op het platteland was het niet de bedoeling geweest om van elke industriële productiesite een zelfredzame economische entiteit te maken. Eenvoudig gezegd, ze produceerden overeenkomstig de centrale bevelen tegen door de staat vastgelegde prijzen, waarbij het prijssysteem zo was ingericht dat er geld naar andere sectoren werd doorgesluisd. Niet-essentiële consumptiegoederen zoals fietsen, radio’s en uurwerken werden verkocht voor prijzen boven de productiekosten, en haalden zo middelen weg bij consumenten, terwijl essentiële consumptie- en productiegoederen zoals graan en staal een prijs kregen die onder de productiekost lag. Door die manier van werken was de winstgevendheid heel ongelijkmatig verdeeld.

De hervormers die hun methode baseerden op de ervaringen die tijdens de landbouwhervorming waren opgedaan, pleitten ervoor om hetzelfde dubbel-prijssysteem, dus een combinatie van een marktprijs en een door het planbureau opgelegde prijs, ook in de industrie in te voeren en beweerden dat dit eigenlijk al spontaan aan het gebeuren was. Bedrijven zouden hun quota moeten blijven leveren, maar hun extraproductie zouden ze op de markt mogen brengen. Commerciële staatsagentschappen, die tot dan een redelijk passieve rol hadden gespeeld, werden nu belangrijke figuren die markten creëerden en leveranciers in contact brachten met nieuwe klanten. Door het dubbel-prijssysteem veranderden productie-eenheden in marktgeoriënteerde bedrijven met alle institutionele controles die ermee gepaard gingen.

Voor essentiële grondstoffen voor de industrie, zoals energie en metaal, die allebei schaars waren maar vroeger wel een prijs kregen die onder de kostprijs lag, resulteerde dit systeem in enorme verschillen tussen de door de staat opgelegde prijzen en de marktprijzen. Volgens de hervormers die voorstander waren van het dubbel-prijssysteem benadrukte dat hoe belangrijk het was dat de staat controle had over het quota-aandeel, zodat er zeker voldoende goedkope basisproducten waren, terwijl de hoge marktprijzen prachtige aanmoedigingen waren voor bedrijven die hun best deden om hun productie op te drijven. Maar de economen die zich over de hervorming bogen, focusten op hoe men de juiste prijzen moest bekomen, en voor hen was dat substantiële prijsverschil voor een en hetzelfde product totaal irrationeel. Sommigen gingen zelfs zo ver dat ze stelden dat het dubbel-prijssysteem slechter was dan het oude systeem van de planeconomie.

Het dubbel-prijssysteem vormde de basis voor een periode van sterke groei, maar het was ook een voedingsbodem voor corruptie. Aan het einde van de jaren 80 nam de ongelijkheid toe en de oorspronkelijke euforie over de hervorming verdampte toen de prijzen naar marktniveau evolueerden en alle prijzen stegen. De sociale en politieke spanningen namen toe. In die context leek het idee van een big bang — alle prijzen ineens loslaten en besparingen opleggen — een aantrekkelijk alternatief dat gezag ontleende aan hoe het Westen over wetenschappelijke economie dacht.

In 1986 heeft men zo’n programma voorbereid, maar dat ging niet door na waarschuwingen van economen van het Onderzoeksinstituut voor Systeemhervorming die de pogingen tot ingrijpende prijshervormingen in Joegoslavië en Hongarije hadden geanalyseerd. Er kwamen ook waarschuwingen van Duitse en Chinese economen die vertrouwd waren met de gevolgen van de transitie na de Tweede Wereldoorlog, toen men voor een gelijkaardige uitdaging had gestaan. Uiteindelijk begroef Zhao Ziyang het idee van een pakkethervorming. Het plan voor een big bang werd afgekraakt en tegengehouden door economen die absoluut voorstander waren van het creëren van markten, maar die meer voelden voor de alternatieve methode, “naar stenen tasten om de rivier over te steken”. De hervormingsmethode om de marktwerking voorzichtig en mondjesmaat te introduceren haalde het. De kern van het oude industriële systeem bleef behouden, maar de omvang ervan werd bevroren. De economische argumentering was als volgt: “Het staat buiten kijf dat het hervormen van bedrijven een heel langzaam proces is. En als je bij het hervormen van bedrijven geen big bang kunt toepassen, dan zal het ook niet lukken om de prijzen met een big bang te hervormen.”

En de tweede keer?

Ook de tweede keer ontsnapte China aan de big bang – maar daarvoor heeft het een historisch hoge sociale en politieke prijs betaald. In 1988 pleitten de hoogste politieke leiders opnieuw voor een radicale prijshervorming, want ze wilden wanhopig graag een vlugge doorbraak forceren. Op het dertiende partijcongres, in oktober 1987, stonden verschillende aspecten van een markthervorming op de agenda. Dat leidde tot stijgende spanningen tussen hervormers zoals Zhao Ziyang en Deng Xiaoping, die tot alles bereid waren om het economisch systeem van China te hervormen, en leiders zoals Chen Yun, die vonden dat een hervorming de socialistische planeconomie niet mocht ondergraven. In de tweede helft van de jaren 80 werd de strijd tussen de Chinese leiders over hoe ver de hervorming mocht gaan, steeds bitser. Het oude debat over de aard van het Chinese socialisme en de rol van de economische ontwikkeling flakkerde weer op.5 Het dertiende partijcongres beslechtte het debat in het voordeel van de economische hervormingen, tot elke prijs. Volgens de logica die Zhao op het dertiende partijcongres had ontvouwd, moest, zolang China in de eerste fase zat – die van economische onderontwikkeling – alles wat economische groei bewerkstelligde, beschouwd worden als noodzakelijk voor het socialisme. Dit was een “alles kan”-paradigma voor markthervormingen.

In 1988 stegen de prijzen in China oncontroleerbaar, voor het eerst sinds de revolutie van 1949, en de nettoinkomens daalden. Toonaangevende voorstanders van een pakkethervorming waarschuwden de Chinese leiders dat ze dringend een periode met strikte macro-economische beperkingen en een strak monetair beleid moesten inlassen om de inflatie opnieuw onder controle te krijgen en de juiste omstandigheden te creëren voor prijsliberalisering. Dat was volgens hen de enige manier om de waardewet in China toe te passen, hun uiteindelijke doel. Toen de hervorming in een politieke impasse belandde, nam Deng Xioaping het initiatief om “de barrière van de prijshervorming te doorbreken” door in de typische retoriek van de shockterapie te stellen dat pijn op korte termijn beter was dan pijn op lange termijn. In de zomer van 1988 kondigde de staats-tv een grootscheepse prijshervorming aan en dat leidde meteen tot paniek. Mensen haalden massaal geld van hun rekening en er werden basisproducten gehamsterd. Het leidde ook tot sociale protesten die nauw verband hielden met de tragische gebeurtenissen in 1989.

Maar kort erna veranderden de Chinese leiders van koers. Deng Xiaoping, een leider van de eerste revolutionaire generatie, was bereid een hoge prijs te betalen om een markteconomie tot stand te brengen, maar hij was niet bereid daarvoor de stabiliteit van het communistisch systeem en de communistische staat op te offeren. Economisch gezien was het dubbel-prijssysteem het plan-B om hervormingen door te voeren, nadat het idee van een big bang was afgevoerd…

Vreemd genoeg verdween in 1992 de verwijzing naar een “planeconomie” uit China’s definitie van zijn economisch systeem en zagen we dat er weer volop werd ingezet op de evolutie naar een markteconomie.

In oktober 1992, nadat Deng Xiaoping zijn hervormingsagenda nieuw leven had ingeblazen tijdens zijn tournee door Zuid-China, besliste het 14de nationaal congres van de Communistische Partij van China dat het land zou gaan voor een “socialistische markteconomie met Chinese kenmerken”. Jiang Zemin, die Zhao Ziyang was opgevolgd als secretaris-generaal, lichtte dat nieuwe zogeheten hoofdconcept toe: “Of de nadruk nu ligt op planeconomie of op markteconomie, dat is niet het essentiële verschil tussen het socialisme en het kapitalisme.» Die beslissing markeerde een nieuwe politieke doorbraak. De officiële aankondiging van een socialistische markteconomie gaf aan dat de Chinese leiders van de jaren 90 bereid waren alle nog bestaande barrières voor de werking van de marktkrachten uit de weg te ruimen, in het belang van de economische vooruitgang. De eerste stap in die richting was de verstrekkende prijsliberalisering van 1992-1993.

Hoewel in de jaren 90 grote stappen naar liberalisering genomen werden, hield de Chinese staat toch vast aan zijn controle op de sleutelsectoren van de economie.

Op het eerste gezicht leek die prijsliberalisering op de bigbang-agenda die in de jaren 80 was vermeden. Controles op essentiële consumptie- en productiegoederen werden stap voor stap opgeheven. Ook voor belangrijke grondstoffen zoals graan, staal, steenkool en olie. Maar doordat de situatie van de Chinese economie in het begin van de jaren 90 drastisch anders was — zelfs in vergelijking met de snelle groei op het einde van de jaren 80 — was de relatieve impact van deze big bang veel kleiner dan hij een paar jaar daarvoor zou zijn geweest. “Het plan was al geëvolueerd naar een eiland midden in een oceaan van transacties tegen marktprijs”, merkte een econoom op. Door de staat opgelegde prijzen werden minder belangrijk. In 1986 — en zelfs in 1988 — zou een big bang catastrofaal zijn geweest. Tegen 1992 kon je diezelfde liberalisering vergelijken met een sprong van een lage rots aan de voet van een berg die je net bent afgedaald.

De combinatie van de verregaande en geleidelijke uitbouw van een markteconomie, voorafgaand aan de liberalisering, en de bevestiging van de macht van de staat in 1989 zorgden ervoor dat de “small bang” van 1992 zodanig getemperd werd dat belangrijke economische instellingen behouden konden blijven. De staat behield zijn controle over de sleutelsectoren van de Chinese economie toen die overstapte van een rechtstreekse planeconomie naar onrechtstreekse regulering doordat de staat aan de markt participeerde. En zo vond China zijn plaats in het wereldwijde kapitalisme zonder dat het de controle over de binnenlandse economie verloor.

In het begin lijkt uw boek mee te gaan met de heersende opvattingen over het economisch model van China. Het wordt vaak omschreven als een mix van een communistische éénpartijstaat en ongebreideld economisch neoliberalisme – wat David Harvey “neoliberalisme met ‘Chinese trekjes’” noemde. Waarom is die opvatting verkeerd?

De bewering “China is neoliberaal” is, is meestal gebaseerd op twee misvattingen. Ten eerste stelt men het invoeren van een markteconomie gelijk met neoliberalisme. Dat houdt geen steek. Als je naar Europa en de VS kijkt, zegt toch ook niemand dat de jaren 60 en 1970 neoliberaal waren, ook al speelden de markten in die periode een belangrijke rol in de economie?

Ten tweede gaan die studies doorgaans uit van het onrealistische idee dat het Chinese systeem monolithisch is, ofwel focussen ze op heel specifieke voorbeelden, zoals de sector van het privéonderwijs, en trekken ze daaruit conclusies voor het hele systeem. Naarmate de hervormingen in de jaren 80 zich voltrokken, werd het neoliberalisme een belangrijke factor in China’s politieke beleid. Eerder, passend in de retoriek van het late maoïsme, had men ronduit geweigerd na te denken over efficiëntie en economische rationaliteit. Maar toen het neoliberale denken en de plannen voor een verregaande liberalisering en privatisering de wind in de zeilen kregen en er in de jaren 90 redelijk grote stappen in die richting werden gezet, hield de Chinese staat toch vast aan zijn controle op de sleutelsectoren van de economie, zowel in essentiële sectoren als de financiële, de zware industrie, de infrastructuur, grondbezit enzovoorts als bij het creëren van “nationale kampioenen”, de ongeveer negentig industriële conglomeraten die onder toezicht staan van de State-owned Asset Supervision and Administration Commission, de door de staat geleide commissie voor aandelensupervisie en -beheer.

We merken dat in de VS in het debat over het te voeren beleid er hard gepleit wordt voor publieke investeringen, vooral in de infrastructuur. Veel mensen verkondigen dat dit het einde van het neoliberalisme inluidt. Maar zelfs de meest ambitieuze plannen kunnen niet tippen aan wat China op dit moment al doet. Als we voor de VS en China dezelfde standaarden hanteren, dan zouden we moeten concluderen dat er iets flink mis is als we China als een neoliberale economie bestempelen.

Welk onderscheid is er dan tussen het neoliberalisme en het systeem in China, dat onmiskenbaar naar een markteconomie is geëvolueerd? Wat bedoelt u met “een postneoliberale markteconomie”?

Het neoliberalisme is gebaseerd op het principe van vrije prijsschommelingen mogelijk gemaakt door privébezit. Dat zegt niets over de impact van de staat – de staat hoort de marktregels op te stellen en toe te zien op de naleving ervan, maar hij mag niet actief aan de markt participeren en zijn eigen agenda uitvoeren, met de expliciete bedoeling prijzen te sturen op een manier die de staat nuttig acht voor sociale, politieke of economische doeleinden. De Chinese staat doet dat laatste wel. In die zin is China een gemengde economie. De Communistische Partij en de staat houden duidelijk grip op de economie. Ze proberen niet alleen de omstandigheden te creëren waarin de onzichtbare hand ongestoord zijn werk kan doen, ze geven de economische ontwikkeling van China ook bewust en actief vorm.

Neem het bouwspel Jenga als voorbeeld. De neoliberale shocktherapie zegt dat de oude Jenga-toren eerst afgegooid moet worden om met de houten blokjes van de oude toren een volledig nieuwe constructie te kunnen bouwen. Maar de Chinese methode om een markteconomie te ontwikkelen begint met zorgvuldig uitgekozen blokjes uit de toren weg te nemen en die vervolgens ergens anders een plek te geven in dezelfde structuur. De toren groeit terwijl zijn structuur fundamenteel verandert. De vrijgekomen ruimtes worden ingevuld met marktactiviteiten die een dynamiek creëren waardoor uiteindelijk ook de aard van de blokken verandert die in het begin onaangeroerd zijn gelaten.

Daarbij komen ook de lelijke neveneffecten van vermarkting kijken, zoals de gruwelijke arbeidsomstandigheden in sectoren die slecht betalen. De grote verschillen tussen het platteland en de stad hebben ook bijgedragen tot enorme ongelijkheid. Door de landbouwhervormingen ontstond er een variabele arbeidsmarkt met meer dan 200 miljoen migrantenwerknemers. De relatie tussen de seksen is ook verslechterd. We mogen het Chinese model zeker niet romantiseren. Het is absoluut niet het schitterendste voorbeeld van het socialisme. Maar het verdient het wel om zorgvuldig bestudeerd te worden in plaats van dat het met de natte vinger labels krijgt opgeplakt. Het hervormingspad dat ik in het boek heb proberen te schetsen, onderscheidt zich van andere en heeft een nieuw soort economisch systeem voortgebracht dat ons ertoe moet aanzetten om een pak vooroordelen te herbekijken.

Isabella Weber, How China Escaped Shock Therapy, Routledge 2021.

Footnotes

  1. Ludwig von Mises (1881-1973) was een filosoof en een economist van de Oostenrijkse school. Volgens von Mises is een planeconomie een irrationele ordening van het economisch functioneren en is de markteconomie de enige aanpak die kan zorgen voor een gesmeerd evenwicht. De socialistische economie heeft volgens hem een calculatieprobleem omdat de markt afwezig is. Friedrich Hayek (1899-1992) was een discipel van von Mises. Hij wordt beschouwd als één van de stamvaders van het neoliberalisme. Zijn economisch werk spitst zich op in uiteenzettingen over hoe eenmarktdoorprijsvorminginformatie aan haar deelnemers verschaft en hoeplaneconomieëndezeinformatieverspreidingverhinderen. Hij is de eerste die fascisme en communisme over dezelfde kam wil scheren: ze hebben volgens hem dezelfde wortels, namelijk een centraal geleide economie en de beknotting van de vrijheid van het individu door de almacht van de staat.
  2. De waardewet stelt dat de ruilwaarde van een product bepaald wordt door de hoeveelheid maatschappelijk noodzakelijke arbeidstijd die aan dat product wordt besteed, en dat producten tegen hun waarde moeten worden verhandeld. Het concept ‘sociaal noodzakelijk’ is een gegeven dat evolueert in functie van de productiviteit. De werking van de waardewet heeft vier verstrekkende gevolgen onder kapitalistische productieverhoudingen. (1) Hij bepaalt de verdeling van de productiefactoren (kapitaal en arbeid) over de sectoren: men investeert of desinvesteert volgens de winstverwachtingen, niet volgens de maatschappelijke noden. (2) Hij is de motor van de technologische vernieuwing: wie goedkoper en sneller kan produceren, kan extra winst maken, is zijn concurrenten te snel af en kan markten afsnoepen. (3) Hij ligt aan de basis van een voortdurend grotere concentratie van kapitaal: een struggle for life. Wie het grootste is, veegt de zwakkeren weg. (4) Hij dwingt tot het verhogen van de uitbuitingsgraad: door het drukken van de lonen, door nieuwe productiemethodes en het vervangen van arbeidskrachten door machines. Marx toont aan dat de waardewet – de ‘onzichtbare hand van de markt’ – helemaal niet leidt tot algemeen evenwicht. De waardewet leidt tot crisis, chaos, sociale catastrofes en vernieling.
  3. Het socialistisch calculatiedebat verdiepte zich in de vraag of een ideale planeconomie bij het tot stand brengen van een prijsevenwicht in theorie op zou kunnen tegen een ideale markteconomie.
  4. Guanzi is een belangrijk Chinees politiek-filosofisch werk waarin ook prijsstabilisering aan bod komt. Volgens Guanzi moet je prijsregulering aanpakken volgens het “licht-zwaar”-principe waarbij zwaar staat voor “belangrijk”, “essentieel” of “duur” en licht geassocieerd wordt met “onbelangrijk”, “niet-essentieel” of “goedkoop”.
  5. Onder Mao beschouwde men revolutie als een continue politieke strijd. Het uitbouwen van socialistische productierelaties werd niet alleen gezien als een doel an sich maar ook als een middel om materiële ontwikkeling te bereiken. Ten tijde van de hervorming werd economische ontwikkeling het allesomvattende doel, en de sociale productierelaties werden herbekeken op basis van hoeveel ze aan dat doel bijdroegen – en dat grotendeels zonder rekening te houden met hoe socialistisch ze waren. Vanaf dat moment beschouwde China de ontwikkeling van de productiekrachten als zijn belangrijkste project. Zhao formuleerde wat het inhield voor de agenda van de partij dat het land zich in de eerste fase van het socialisme bevond: “Wat bevorderlijk is voor de groei [van de productiekrachten] komt tegemoet aan de fundamentele belangen van het volk en is bijgevolg nodig voor het socialisme en toegestaan. Omgekeerd is alles wat schadelijk is voor deze groei in strijd met het wetenschappelijk socialisme en bijgevolg niet toegestaan.”