Het Masereelfonds ontstond in het kielzog van mei 68. Over een halve eeuw aan visionaire ideeën en cultuurpromotie om de koers van de maatschappij te veranderen.
België kent een zeer rijke geschiedenis van organisaties en verenigingen in de civiele sfeer. We kunnen zelfs stellen dat we op dat vlak een unieke plaats innemen in en buiten Europa. Historici hebben dan ook steeds gewezen op het unieke traject dat de Zuidelijke Nederlanden sinds de Middeleeuwen aflegden. Ambachten en gilden zijn sinds het einde van de elfde eeuw een vast onderdeel van ons stedelijk weefsel. Ambachten waren in de eerste plaats beroepsverenigingen die als doel hadden binnen de stadsmuren de belangen van hun leden te behartigen. Maar een ambacht had ook een duidelijke religieus-culturele functie. Het was een vereniging met een eigen patroonheilige en diverse rituele activiteiten. De leden associeerden zich met hun ambacht omdat het de kern van een identiteit vormde. Leden hielden feesten, verschaften onderwijs aan de jongeren, organiseerden caritas aan de zieken en weduwen en kwamen regelmatig bij elkaar over de vloer. Kortom, binnen de ambachten waren vriendschap en broederschap kernelementen om een gemeenschapsgevoel te bestendigen. Doorheen de eeuwen zouden ook nieuwe culturele en religieuze varianten ontstaan. Zo had je de rederijkerskamers, die het promoten van literaire rijkdom centraal stelden.
In de negentiende eeuw, met de komst van het kapitalisme en de moderne staatsvorming werden, in de nasleep van de Wet-Le Chapelier van 1791, deze ambachten afgeschaft. Maar dat betekende niet het einde van het verenigingsleven. De uit de vorige eeuwen overgeleverde cultuur leefde voort onder de middenklasse en de arbeiders. Moderne politieke partijen en syndicale organisaties werden gevormd —de liberale, de christendemocratische en de sociaaldemocratische —waarrond steevast onnoemelijk veel satellietverenigingen organisch ontstonden zoals kranten, leesclubs, drukkerijen, coöperaties, feestverenigingen. En ook de cultuurfondsen. Uit deze constellatie ontstond geleidelijk onze verzuilde samenleving.
Cultuurfonds van de Kommunistische Partij van België
Cultuurfondsen vind je nergens anders dan in onze regio. Zelfs in Nederland of Frankrijk bestaat er geen equivalent. De twee eerste fondsen stamden uit de twee politieke tradities die aan de wieg van België stonden: het Willemsfonds (1851, liberaal en vrijzinnig) en het Davidsfonds (1875, katholiek). Beide fondsen waren opgericht met het specifieke doel ideologische invloed uit te oefenen op onze cultuurbeleving — naargelang van hun aard voor of tegen de invloed van de kerk of de Verlichtingsidealen. In onze regio zou het Davidsfonds decennialang een dominante factor zijn. Zijn aanwezigheid in het lager onderwijs was daarbij van groot belang, met bijna een monopolie op de uitgave van kinderboeken. De sociaaldemocratie had tot de Tweede Wereldoorlog geen cultuurfonds, maar tal van andere verengingen in haar schoot namen die functie waar. Het Vermeylenfonds, opgericht in 1945, zou uiteindelijk het derde fonds worden, met een steeds sterkere affiniteit met de vrijzinnige stroming binnen de sociaaldemocratie.
Het Masereelfonds is net als het Vermeylenfonds een nakomertje. Het werd opgericht in de schoot van de Kommunistische Partij van België (KPB) met het specifieke doel een eigen cultuurwerking op poten te zetten, nadat de partij al succesvol een eigen krant, tijdschriften en volkshogescholen had opgericht. De oprichting gebeurde in 1971 en dat is geen toeval.
Het Masereelfonds ontstond in het kielzog van de contestatiebeweging van mei 1968, maar eerder onrechtstreeks, toen de traditionele partijen en vakbonden van “oud links”, waaronder de KPB, langzamerhand tot het besef kwamen dat de jeugdige, ludieke en luidkeelse contestanten geen kleinburgerlijke laatkomers waren die de klassenstrijd ontdekt hadden, maar eerder voorlopers van een nieuwe vorm van denken en mobiliseren, die de nadruk legden op vormen van sociaal onrecht die niet of te weinig binnen de klassieke arbeidersbeweging aan bod kwamen. Overigens, tot de jaren 60 waren de meeste traditionele intellectuelen, de hoger gediplomeerden, van rechts-conservatief tot ten hoogste liberaal van strekking. Mei 68 zorgde voor een omslag, waarbij een KPB-initiatief zoals het Vlaams Marxistisch Tijdschrift (VMT), gestart in 1966, poogde de opkomende progressief-linkse stroming onder de nieuwe generatie intellectuelen te ondersteunen. Ook waren er in de jaren 60 al talrijke initiatieven ontstaan om een progressieve brug te slaan tussen de zuilen. De KPB stond zeker in het Nederlandstalig gebied relatief geïsoleerd en wilde dan ook via haar cultuurwerking een breder publiek bereiken.
Een laatste reden voor de oprichting was een louter praktische aangelegenheid. België begon stilaan te federaliseren, waardoor elk taalgebied op cultureel vlak stapsgewijs autonomie verwierf. In 1972 werd het Cultuurpact uitgevaardigd, dat elke ideologische stroming recht gaf op vertegenwoordiging in het cultuurveld. Als vanzelfsprekend werden de drie andere cultuurfondsen onmiddellijk erkend als de cultuurvertegenwoordigers van hun respectieve zuilen, dus zag de KPB in zo’n erkenning ook een opportuniteit om haar bestaan te bestendigen en om uit te breiden.
Grafisch kunstenaar Frans Masereel
Door bemiddeling van dichter en activist Mark Braet verkreeg het nieuwe fonds van de radicaal-linkse kunstenaar Frans Masereel de toestemming om zijn naam te gebruiken. Masereel, algemeen beschouwd als een van de belangrijkste grafische kunstenaars uit de twintigste eeuw, was geen toevallige keuze. Hij was al voor de Tweede Wereldoorlog een bevlogen kunstenaar, die opkwam tegen het fascisme en voor de rechten van de arbeidersklasse. Het sociaal bewustzijn van Masereel werd initieel gewekt tijdens de Eerste Wereldoorlog, toen hij zich als jongeman aansloot bij de pacifistische beweging. Hij beschouwde die slachtpartij als compleet zinloos en als humanist doorzag hij zeer snel dat de arbeidersklasse werd gebruikt als kanonnenvoer voor de belangen van de kapitalistische elites. Vanaf dat moment zou zijn oeuvre in het teken staan van een humane toekomst zonder oorlog, waar internationale solidariteit tussen alle arbeiders centraal stond. Elke mogelijke sociale wantoestand moest worden aangeklaagd! Ook had hij als vrijzinnige een hekel aan het katholiek moralisme (hoewel hij respect had voor pakweg de tien geboden). In zijn werken, die een nieuwe seksuele moraal huldigen, kan je ook dikwijls naakten tegenkomen. In de jaren 20 vestigde Masereel zich in Parijs, waar hij snel behoorde tot het kruim van de modernistische kunstkringen. Picasso, Kandinsky of Breton: allen waren ze kennissen van Masereel. Van Chicago tot Wenen organiseerden musea tentoonstellingen om hem aan het grote publiek voor te stellen. Hij verzorgde de illustraties bij de werken van de bekendste schrijvers uit onze moderne tijd: Thomas Mann, Stefan Zweig, Oscar Wilde en Ernest Hemingway.
Masereel was voor de Tweede Wereldoorlog een bevlogen kunstenaar, die opkwam tegen het fascisme en voor de rechten van de arbeidersklasse.
En toen kwam het fascisme op. Sociaaldemocraten en communisten werden in de fascistische landen vervolgd. Toch waren en ook lichtpunten. In Frankrijk bundelden alle progressieve krachten zich in het Volksfront, een gezamenlijk project om zich actief te verzetten tegen het fascisme. Talrijke kunstenaars waren bevlogen verdedigers van dit front tegen het fascisme. Pablo Picasso ontwierp een indrukwekkend decor voor een toneelstuk van de befaamde auteur Romain Rolland, die op zijn beurt een van de beste vrienden van Frans Masereel was. Rolland zou de geschiedenis ingaan als een van de allergrootste literaire monumenten van het humanistisch pacifisme en Masereel gaf zijn werk meermaals grafisch vorm. Masereel was ook actief in de heropgerichte Clarté-beweging, die het idee van arbeidersemancipatie, universalisme en pacifisme hoog in het vaandel voerde.
In deze kringen werd ook besloten een eigen krant op te richten: Ce Soir. De krant werd uitgegeven onder redactionele leiding van de bekende surrealistische dichter en romancier Louis Aragon en van Jean-Richard Bloch, voorvechter van de proletarische roman. Bloch was goed bevriend met het literaire symbool van het antifascisme, Stefan Zweig. Ce Soir zou het middelpunt worden van talrijke demonstraties, optochten en activiteiten om het Volksfront te ondersteunen. Masereel maakte hiervoor geregeld cartoons en illustraties. De intellectuelen in de kringen van Ce Soir waren ervan overtuigd dat er een directe lijn liep tussen de Verlichting, de Franse Revolutie, de Commune van Parijs en het Volksfront. Alle generaties hadden dezelfde doelstellingen: de bevrijding van de mens uit de ketenen van het despotisme en de evolutie naar een meer gelijke samenleving. In 1936 zag je dan ook optochten waarin deelnemers gigantische afbeeldingen meedroegen van Diderot, Voltaire, Zola, Courbet en anderen.
De inval van de Duitse fascisten in 1940 betekende het einde van het Volksfront. Masereel vluchtte naar Zuid-Frankrijk. Hij leefde daar half ondergedoken, maar wist toch die tweede ervaring van geweld en brutaliteit op houtblok en papier te vereeuwigen. Na de oorlog kreeg hij in Oost- én West-Europa algemene erkenning. De Deutsche Akademie der Künste benoemde hem in 1957 tot lid-correspondent. De Westfälische Wilhelms-Universität Münster kende hem in 1962 de Joost van den Vondelprijs toe. In 1969 wordt hij doctor honoris causa aan de Humboldtuniversiteit in Oost-Berlijn. Hij krijgt zelfs erkenning in communistisch China. In oktober 1958 wordt hij naar aanleiding van de tentoonstellingen van zijn werk in Beijing, Shanghai en Wuhan in China uitgenodigd.
Kortom, het was een hele eer dat Masereel toestemde om zijn naam aan het fonds te verlenen.
Geschiedenis van het Masereelfonds
Terug naar het Masereelfonds. Op de stichtingsvergadering van 16 januari 1971 vatte Mark Braet de doelstellingen als volgt samen:
• De economische vorming van de kaderleden en het publiek die het fonds wilde bereiken.
• Uitbreiding van de kennis op het gebied van wetenschap, maatschappelijk leven en cultuur.
• Bevordering van het democratiseringsproces.
• De volksopvoeding losmaken van amateurisme en particularisme.
Dat vergt enige uitleg: met kaderleden werden niet alleen vrijgestelden en militanten van de KPB bedoeld, maar ook progressieven die actief waren in het hele middenveld, ongeacht hun partijkaart of levensbeschouwelijke keuze. Het ging bijvoorbeeld om militanten van de in die periode duidelijk links georiënteerde KWB (Katholieke Werkliedenbond). Onder uitbreiding van de kennis werd de marxistische analyse als methode, maar niet als dogma verstaan. Hoewel het eurocommunisme officieel pas in 1977 is ontstaan, zal het Masereelfonds daar naadloos bij aansluiten. Met de verwerping van amateurisme en particularisme wilden de stichters waarschijnlijk duidelijk maken dat het fonds een serieuze studie- en strijdvereniging was en niet de zoveelste vriendenkring in het rijke en gezellige Vlaamse verenigingsleven. Tot zover de doelstellingen en verwachtingen. Het nieuwe fonds kon voortbouwen op bestaande initiatieven, zoals de succesrijke volkshogeschool in Oostende en, heel gauw, andere afdelingen in Brugge, Gent, Brussel en Antwerpen.
Hoewel het eurocommunisme officieel pas in 1977 is ontstaan, zal het Masereelfonds daar naadloos bij aansluiten.
De bewuste keuze van het nieuwe fonds voor levensbeschouwelijk radicaal-links pluralisme leidde tot de rekrutering van leden en bestuurders uit verschillende progressieve ideologische milieus en tot de behoefte om de al te hechte band met de KP te verbreken. Deze verschuiving werd vergemakkelijkt door het decreet over de subsidiëring van het Nederlandstalig sociaal-cultureel vormingswerk voor volwassenen in verenigingsverband, dat in 1975 door de Cultuurraad voor de Nederlandse Cultuurgemeenschap werd uitgevaardigd. De subsidievoorwaarden van het decreet leidden tot een heroriëntering en professionalisering van het fonds. Officieel werd het Masereelfonds vanaf die tijd een niet-partijgebonden, pluralistisch en progressief fonds, waardoor de aantrekkingskracht op progressieve middens buiten de KP aanzienlijk toenam. Daarnaast werd ook besloten om een eigen blad — Aktief — uit te geven. Waar het Vlaams Marxisisch Tijdschrift instond voor academische bijdragen over maatschappelijke thema’s, moest Aktief vooral eigen activiteiten in de verf zetten en toegankelijke stukken over maatschappelijke thema’s publiceren. De loskoppeling van de KP werd onder meer gesymboliseerd door de oprichting van een nieuw onafhankelijk secretariaat in Gent en de intensivering van de samenwerking met diverse organisaties als Elcker-ik, Wereldscholen, het Vermeylenfonds, het Daens-Actiefonds, syndicale organisaties, het Vlaams Aktiekomitee tegen Atoomwapens en de vredesbeweging (de initiatiefnemers van de latere betogingen tegen de kernraketten).
In 1976 werd het Masereelfonds tijdelijk en in 1978 definitief erkend als organisatie voor sociaal-cultureel werk voor volwassenen. De voormalige verzetsstrijder, politiek gevangene in Buchenwald en historicus Leo Michielsen uit Antwerpen was toen, sinds 1971, de eerste voorzitter. Michielsen schreef talrijke economische en historiografische bijdragen over de evolutie van het kapitalisme en de Europese arbeidersbeweging en was hoogleraar aan de VUB. Binnen de marges van de orthodoxie in die tijd kon je hem zowel een loyaal als een kritisch partijmilitant noemen en een onvervangbaar intellectueel voorbeeld. Leo Michielsen stimuleerde de oprichting van lokale afdelingen van het fonds in kleinere centrumsteden, waardoor het zwaartepunt verschoof van West- en Oost-Vlaanderen naar Antwerpen.
In 1972 werd de uitgeverij van het Masereelfonds opgericht. In haar korte bestaan — want ze werd opgedoekt in 1981 — was ze, samen met Kritak in Leuven, uniek in Vlaanderen. Ze verzorgde talrijke vertalingen van auteurs zoals Federico García Lorca, Pablo Neruda, Michail Boelgakov en Yannis Ritsos en stond in voor de publicatie van boeken van Willy Spillebeen, André Mommen, Koen Raes, Ruddy Doom, Freddy Mortier, Rudi Van Doorslaer en van fotografisch werk van Herman Selleslaghs. Met In tegenstroom, de memoires van de socialistische, ex-communistische voorman van Aalst Bert Van Hoorick, en En de vrouwen van Denise Deweerdt droeg deze kleine uitgeverij bij tot het politieke en sociale debat.
De jaren 80 waren de periode van enorme expansie, zowel op het vlak van activiteiten als in ledenaantal. Na een bestaan van ruim 10 jaar telde het Masereelfonds in 1982 meer leden dan het Willemsfonds of het Vermeylenfonds. Het Masereelfonds was aanwezig in zowat elk maatschappelijk debat: syndicale strijd, apartheid, vrouwenrechten, acties tegen atoomwapens, antiracisme. Zowel oud-linkse als nieuw-linkse thema’s kwamen aan bod. Ook de culturele werking van het Masereelfonds kon mensen bekoren. In Brugge was het Masereelfonds mede-initiatiefnemer van het kunstencentrum De Werf. In Brussel stond het Masereelfonds mee aan de wieg van het festival Brussels Gekleurd, het culturele antwoord op de rampzalige Zwarte Zondag van 24 november 1991. In Leuven organiseerde de lokale afdeling van het Masereelfonds het bekende Colora Festival, dat al meer dan dertig jaar met succes wereldmuziek brengt. In 1978 richtten Jan Rispens en andere progressieve componisten en muziekmakers, in samenwerking met Edwin De Schepper van het Masereelfonds, het Brecht-Eislerkoor op, met oorspronkelijk afdelingen in Brussel, Gent en Antwerpen. Onder leiding van dirigente Lieve Franssen werd het Brusselse Brecht-Eislerkoor een groot succes in links Vlaanderen. Het koor brengt niet alleen socialistische strijdliederen op de planken, maar waagt zich ook aan moeilijke modernistische muzikale werken zoals De Maatregel van Brecht-Eisler en andere opera’s. Het koor experimenteert met avant-gardemuziek, maar bewaart altijd de band met de arbeidersbeweging.
Tijdens deze bloeiperiode stond Antoon Roosens aan het roer van het Masereelfonds. Roosens was het ideale uitgangsbord voor het vernieuwde Masereelfonds. Hij was een veelgelezen selfmade intellectueel, die zowel over economische als taalkundige en filosofische materies schreef. Actief binnen de linkervleugel van de Vlaamse Beweging, onder andere als medeorganisator van de Marsen op Brussel in de jaren 60, was hij een figuur die door één deur kon met alle progressieve strekkingen. Onder zijn impuls introduceerde het Masereelfonds het werk van Antonio Gramsci in Nederlandstalig België. Volgens Gramsci moeten de links-revolutionaire partijen en organisaties niet alleen het geheugen van de klassenstrijd zijn, maar de volgende generatie ook voorbereiden op een nieuw fase van de emancipatiestrijd met een zo goed mogelijk opgeleide arbeidersklasse.
Dat betekent dat linkse organisaties zoals het Masereelfonds het progressieve cultureel erfgoed moeten doorgeven, de ontwikkelingen in het cultuurbeleid kritisch in het oog moeten houden en waakzaamheid moeten cultiveren tegen elke vorm van manipulatie door de privésector en de overheid. Ze moeten tevens de ontplooiing van de avant-gardekunst als integraal deel van een progressieve beweging stimuleren. Het komt erop aan te bewijzen dat termen als “initiatief nemen” en “creativiteit” niet thuishoren in het neoliberale rechtse kamp, zoals de media het al te vaak voorstellen. Onder leiding van Frans Denissen, de eminente vertaler van klassieke Italiaanse meesterwerken als de Decamerone en een bewonderaar van Gramsci, organiseerde het Masereelfonds een rondreizende Gramscicyclus, die door verschillende afdelingen werd aangeboden.
De jaren 90 waren crisisjaren voor het Masereelfonds. Dankzij Roosens en zijn opvolger Ludo Abicht zou het fonds deze periode financieel overleven. Twee maatschappelijke ontwikkelingen verklaren deze crisis. Ten eerste kregen alle cultuurfondsen klappen te verwerken door de ontzuiling en de commercialisering van het cultuurleven. Voorts keerde de tijdsgeest keerde zich tegen het fonds. Electoraal kon links geen potten meer breken, ondanks een kortstondige uitschieter hier en daar, terwijl het socialisme algemeen werd beschouwd als een artefact van het verleden. De tijd van de grote verhalen leek voorbij. Progressieve maatschappijbeelden werden al te goedkoop geassocieerd met het failliet van de Sovjet-Unie.
Het voorzitterschap van Ludo Abicht, van 1995 tot 2002, werd gekenmerkt door een algemeen crisisbeheer. De expansie van de vorige periode werd gevolgd door een krimp in het ledenaantal. Maar Abicht was, als publieke figuur met de nodige academische adelbrieven, een godsgeschenk voor het fonds. Hij was verbonden aan de UA en de VUB en ook aan internationale universiteiten zoals Berkeley en New Brunswick. Hij schreef een dertigtal boeken over kritische filosofie, interculturaliteit, ethiek en het Midden-Oosten. Hij was voorheen ook verantwoordelijk voor de politieke vorming van KP-leden. Hij kon, net zoals Roosens, opschieten met veel verschillende politieke stromingen. Onder zijn voorzitterschap had het Masereelfonds oog voor nieuwe accenten: het Europese project, de opkomst van nieuw-rechts, intercultureel samenleven en migratie en ecologische thema’s. Het Masereelfonds overleefde, in tegenstelling tot vele kleinere progressieve sociale verenigingen, de jaren 90, maar werd door het verlies van kleinere afdelingen in meer landelijke gebieden steeds meer een stedelijk fenomeen.
Het Masereelfonds vandaag en morgen
Het eerste decennium van de jaren 2000 was vooral gericht op consolidatie. In 2008 maakte de financiële crash de noodzaak duidelijk om als fonds het profiel te behouden van een organisatie waarin een klassenanalyse van economische tegenstellingen onontbeerlijk is om een zinnig beeld op maatschappelijke evoluties te krijgen. Dat betekende niet dat er geen uitnodigende hand werd uitgestoken naar andere progressieve visies. Overtuigd van het belang van een big tent beschouwde het Masereelfonds zich als een mogelijke partner van elke civiele organisatie die een progressieve wind wilde laten waaien in de publieke opinie. Het Masereelsfonds is dan ook sterk aanwezig in collectieve initiatieven zoals acties voor klimaatrechtvaardigheid, superdiversiteit, herdemocratisering van onze samenleving en steun aan vluchtelingen.
Binnenshuis waaide er ook een nieuwe wind met het voorzitterschap van Karim Zahidi. Hij werd aangesteld in 2017, terwijl Kelly Franceus de taken overnam van wijlen directeur Bernard Desmet. Zahidi is een wetenschapsfilosoof verbonden aan de UA en UGent, actief in pluralistische linkse initiatieven als de Vooruitgroep en de Ronde Tafel van socialisten. Met Zahidi besloot het fonds om zich sterk in te zetten op de verjonging van het ledenbestand en een verdere professionalisering van de dagelijkse werking met een sterk accent op een langverwachte digitalisering.
Het Masereelfonds is sterk aanwezig in collectieve initiatieven voor onder andere klimaatrechtvaardigheid, superdiversiteit, (her)democratisering en vluchtelingen.
In 2019 besloot het fonds ook Jelle Versieren aan te stellen als hoofdredacteur van Aktief. Versieren is een economisch historicus verbonden aan de UA. Hij kreeg als taak het blad om te vormen tot een blad dat een jonger, veelal hoogopgeleid, progressief publiek aanspreekt. Ook met Aktief wordt het concept van de big tent in de verf gezet. Er kwam een totaal nieuwe redactie. Dries Goedertier (studiedienst ABVV-ACOD) en Deniz Agbaba (secretaris ABVV-BBTK) zorgen voor de band met de syndicale wereld. Goedertier is een intellectueel, die zich herhaaldelijk publiek uitspreekt tegen de privatisering van onze openbare diensten, terwijl Agbaba zich inzet voor de sans-papiers en andere precaire sociale groepen. Brecht De Smet, als politicoloog verbonden aan de UGent, staat in voor de banden van het fonds met de academische wereld. Kathy Van Crombruggen, die als organisator van tal van literaire festivals in kunstzinnige kringen een bekend gezicht is, legt zich toe op wereldliteratuur. Aktief wil zich meer positioneren als een progressief blad dat een verscheidenheid aan stemmen uitnodigt zonder zijn neomarxistische roots te verwaarlozen. Partijpolitieke verscheidenheid van auteurs vormt geen probleem, maar het belet de redactie niet om bij tijd en stond kritiek te leveren. Het wil internationale debatten over activisme en academische bedrijvigheid populariseren, maar ook onmiddellijk interveniëren in binnenlandse maatschappelijke thema’s.
In de toekomst wil het Masereelfonds zich blijven inzetten voor alle samenlevingsinitiatieven die ingaan tegen de neoliberale status quo, tegen het “realisme” van beleidsmakers die in wezen geen alternatieven aanbieden. Een status quo is momenteel niet meer houdbaar, sociaal, economisch noch ecologisch. De dingen moeten veranderen. Het fonds moet een plaats zijn waar andere visies op mens en maatschappij kunnen worden ontwikkeld, gekoesterd en herinnerd.
Maar de rol van het Masereelfonds moet verder gaan. De culturele hegemonie van het neoliberalisme beperkt zich immers niet tot het wegdrukken van alternatieve maatschappelijke visies. Cultuur bestaat niet alleen uit cognitieve of discursieve inhoud, maar ook uit praktijk. Het neoliberalisme verheft de competitie tussen individuen tot de norm van elke sociale interactie. Binnen het neoliberale discours is sociale interactie pas legitiem als het om een interactie tussen individuen gaat die competitief is of om strategische redenen wordt aangegaan om sterker te staan in de competitie met derden. In deze visie op sociale interactie is er geen ruimte meer voor vormen van collectieve identiteit of collectieve praktijk.
Het Masereelfonds wil daarentegen een laboratorium zijn waarin die alternatieven wel de nodige ondersteuning krijgen. Wij willen ons dus niet transformeren tot een eenvoudig cultuurloket voor de gegoede hogere middenklasse. We willen net uitvissen hoe we de gediversifieerde arbeidersklasse kunnen meetrekken in een model voor een leefbare toekomst. Met andere woorden, het Masereelfonds was, is en zal een politiserende rol opnemen, vermits elk maatschappelijk vraagstuk in wezen een politieke kwestie is.