Met haar biologisch deterministische verhaal over sekseverschillen speelt Griet Vandermassen in de kaart van de “anti-genderideologieën” van rechts en extreemrechts. Een feministisch-materialistische kritiek op Dames voor Darwin.
In Dames voor Darwin, een herwerkte versie van het 14 jaar eerder gepubliceerde Darwin voor Dames, analyseert UGent-filosofe Griet Vandermassen opnieuw het heikele spanningsveld tussen feminisme en evolutionaire biologie. Ze is ervan overtuigd dat het klassiek feministische denken gebaat zou zijn bij een beter begrip van de evolutietheorie.1 Met haar Darwiniaans geïnspireerde feministische meta-theorie probeert Vandermassen het feminisme te redden van niemand minder dan ‘de feministen’ zelf. Die laatsten zouden immers de wetenschappelijk onderbouwde inzichten uit de evolutiepsychologie en biologie over evolutionair gegroeide sekseverschillen tussen mannen en vrouwen naast zich neerleggen om hun politiek gemotiveerde sociaal-constructivistische genderideologieën bevestigd te zien. Vandermassen schurkt met haar wetenschappelijk onderbouwd feminisme gevaarlijk dicht aan tegen de zogenaamde ‘anti-genderideologieën’ van (extreem) rechtse figuren zoals Dries Van Langenhove, Thierry Baudet, Viktor Orbán of Recep Tayyip Erdoğan die de alomtegenwoordigheid en het ‘excessieve activisme’ van LGBTQIs, transpersonen en feministen aan de kaak stellen wegens ‘onnatuurlijk’ en ‘schadelijk voor het kerngezin’.2 Griet Vandermassen kreeg de voorbije twee jaar een uitgebreid en vaak onbekritiseerd soloplatform in de media. Zo kreeg ze een tweewekelijkse column in De Standaard waarin ze schijnbaar belangrijke gendertendensen — van ‘fout begrepen’ incels tot ‘oneerlijke’ transgender atleten en de ‘steeds groter wordende groep’ van detransitioners — op een simplistische en makkelijk verteerbare wijze mocht verklaren. Daarnaast werd ze op de Vlaamse televisie en radio opgevoerd als dé feministe bij uitstek: tegendraads, provocatief, altijd bereid om de illusies van de ‘klassiek’ feministische, LGBTQI en progressieve goegemeente te doorprikken met de bijbel van de Wetenschap in de hand. De mainstream media en conservatief rechts lustten hier gulzig pap van.
Het probleem met het discours van Vandermassen is de stellige vanzelfsprekendheid waarmee ze ons ‘gezond verstand’ aanspreekt en tal van schijnbaar waterdicht wetenschappelijk bewijsmateriaal opvoert over de sekseverschillen tussen mannen en vrouwen. Hierdoor lijkt het vaak moeilijk om haar biologisch deterministische narratief te doorprikken, want wie kan er nou tegen de wetenschap zijn? Ook in progressieve kringen weet men niet altijd goed wat aan te vangen met het salvo aan wetenschappelijk gepresenteerde man-vrouw stereotypen dat Vandermassen op ons afvuurt. Werken vrouwen écht vaker deeltijds omdat ze sinds de prehistorie voor de kroost zorgen? Zijn feministen écht mannelijker omdat hun ringvinger langer is dan hun wijsvinger? Zijn mannen écht competitiever en avontuurlijker omdat ze meer testosteron hebben?
We geven het grif toe: als feministen zaten we zelf ook al meermaals met de handen in het haar over wat de beste strategie zou zijn. Negeren we de Vandermassens (en bij uitbreiding ook de Jordan Petersons en Steven Pinkers) van deze wereld en steken we onze tijd en energie beter in het uitbouwen van onze eigen feministische initiatieven en onderzoekslijnen? Benadrukken we de zaken waarmee we het eens zijn en proberen we coalities aan te gaan? Contesteren we haar discours op de bedenkelijke wetenschappelijke inhoud of contesteren we de al even problematische en gevaarlijke politieke implicaties van de wetenschappelijke inhoud? We kozen voor een mix van de bovengenoemde strategieën en presenteren hieronder een feministisch-materialistische kritiek op het werk van Vandermassen, waarbij we zes van haar stellingen omtrent feminisme, biologie en de rol van wetenschap doorprikken.
Hoezo bio-aversie?
Volgens Griet Vandermassen is het gros van de feministische theorie inherent biofobisch. Feministen zouden omwille van hun sociaal-constructivistische vooringenomenheid de inzichten van de biologische wetenschap omtrent evolutionair gegroeide sekseverschillen naast zich neerleggen omdat die politiek onwenselijk zouden zijn. Het klopt inderdaad dat heel wat feministen sinds de 19e eeuw argwanend stonden tegenover de bijwijlen androcentrische of soms ronduit seksistische manier waarop de menselijke biologie werd gerepresenteerd in de biologische wetenschappen, en later in de sociobiologie en de evolutiepsychologie.
iologische inzichten werden vaak gebruikt om patriarchale genderstereotypen te bestendigen en de maatschappelijke onderdrukking van vrouwen te legitimeren.
Daar waren vaak gegronde redenen voor. Biologische inzichten werden immers vaak gebruikt om patriarchale genderstereotypen te bestendigen en de maatschappelijke onderdrukking van vrouwen te legitimeren. Ook Darwin zelf was hier niet vies van. In The Descent of Men and Selection in Relation to Sex uit 1871, blijkt heel duidelijk hoe sterk zijn wetenschappelijke analyse over de sekseverschillen tussen mannen en vrouwen doordrongen was van de toenmalige puriteinse Victoriaanse moraal. Net als andere tijdgenoten omschreef hij vrouwen als zwakker, kinderlijk en minder intelligent in vergelijking met mannen die hij als biologisch superieur beschouwde.
Verschillende generaties van feministische wetenschappers en theoretici hebben zich sindsdien sterk verzet, niet zozeer tegen de biologie an sich, maar wel tegen deterministische visies in de biologische wetenschap die binaire verschillen tussen mannen en vrouwen consolideren in plaats van ze net kritisch te onderzoeken. Die kritiek kwam vaak uit de sociaal-constructivistische hoek van de humane en sociale wetenschappen.3 Simone de Beauvoir, bijvoorbeeld, schreef in haar meesterwerk De Tweede Sekse uit 1949 dat men niet als vrouw geboren werd, maar vrouw werd door maatschappelijke socialisatie. Judith Butler poneerde in Gender Trouble dat de binaire tweedeling tussen man en vrouw geen biologisch vaststaand en onveranderlijk feit is, maar net performatief in leven wordt gehouden door een reeks van dynamische en herhaaldelijk uitgevoerde handelingen die passen in een maatschappelijk aanvaard genderscript.4 Andere keren kwam de kritiek op het chauvinisme in de biologie vanuit de biologische en medische wetenschappen zelf. Antoinette Brown Blackwell, bijvoorbeeld, was een Amerikaanse wetenschapster en tijdgenote van Darwin die in haar studie ‘The Sexes throughout Nature’ uit 1875 de these weerlegde dat vrouwen een biologisch minder ontwikkelde versie van mannen waren.5 Vandaag pleiten feministische biologen en zoölogen6 voor een meer dynamische kijk op evolutionair gegroeide sekseverschillen waarbij ze de interactie, co-productie of co-evolutie van genen, moleculen, hormonen en zenuwen met omgevingsfactoren centraal stellen.7 Zij wijzen biologie dus allerminst af, maar onderzoeken net hoe natuurlijke biologische processen aan het werk worden gezet door kapitalistische, koloniale, racistische en heteropatriarchale machtsstructuren. Ze kijken ook naar de gegenderde rol van taal en metaforen in de manier waarop objectiviteitsclaims worden gemaakt in de biologie, zoals bijvoorbeeld in de klassieke voorstelling van de passieve eicel die wacht op actieve bevruchting door de spermatozoa. Door bovendien perspectieven van vrouwen, interseksuelen, transpersonen, LGBTQs te introduceren, stellen ze de verborgen heteronormatieve aannames binnen de evolutionaire biologie aan de kaak. Zo blijkt dat er in sommige samenlevingen sprake is van niet twee, maar wel vijf seksen of drie genders (twospirits, hijras, en zo meer) en dat industriële vervuiling de hormoonbalans van sommige waterorganismen dermate aantast dat hun seksuele en reproductieve karakteristieken zich op plastische wijze aangepast hebben aan de omgevingsfactoren.
Ook al presenteert Vandermassen zichzelf graag als de enige feministe die iets begrepen heeft van evolutiebiologie, toch kan zij met haar essentialistische interpretatie geen monopolie nemen op een wetenschappelijk geletterd of zelfs een Darwiniaans feminisme. Er zijn vandaag de dag zó veel feministische onderzoekers (m/v/x) die — met of zonder Darwin als directe inspiratiebron — solide onderzoek verrichten naar de socio-materiële dynamieken van menstruatie, in/fertiliteit, stamceltechnologieën, obstetrisch geweld, transgenderism, en zo verder — dat Vandermassens verwijt van een bio-aversie binnen het feminisme bijna gênant wordt. In tegenstelling tot Vandermassen nemen deze feministen Darwins postulaat dat menselijke evolutie een resultaat is van steeds veranderende omgevingsfactoren au sérieux door de wisselwerking of dialectiek tussen biologie en samenleving centraal te stellen.
Hoezo biologische sekseverschillen om sociaal gedrag te verklaren?
Vrouwen kunnen niet parkeren en mannen zijn beter in balletjes werpen. Vrouwen zijn verstokte zorgers en mannen nemen graag risico’s. Mannen zullen altijd seksuele predators blijven en vrouwen genieten minder van losse seks. Wie hoopte dat deze hardnekkige genderstereotypen ondertussen verticaal geklasseerd zouden zijn, heeft het mis. In Darwin voor Dames argumenteert Vandermassen dat genderstereotypen een vrij accurate weerspiegeling zijn van gemiddelde mannelijke en vrouwelijke kenmerken. Die zijn volgens haar niet zozeer het gevolg van socialisatie door opvoeding, media en culturele verwachtingen, maar vinden veeleer hun oorsprong in biologische verschillen in de hersenen. Mannen en vrouwen zouden dus een verschillende neurologische hardwire hebben en dit zou verklaren waarom ze zich anders gedragen.
Nochtans zijn er heel wat neurowetenschappers en psychologen die stellen dat die sekseverschillen in de hersenen echt wel miniem zijn, en dat die onnodig overdreven worden binnen de evolutiepsychologie.8 Volgens hen is ons brein bovendien niet mannelijk of vrouwelijk, maar eigenlijk een plastische mozaïek van herseneigenschappen die we zowel associëren met mannelijkheid als met vrouwelijkheid. Mannen en vrouwen hebben dus niet noodzakelijk een ‘mannelijk’ of ‘vrouwelijk’ brein. Je kan als man perfect ondernemend en risicovol zijn, maar tegelijkertijd ook empathisch en zorgend zijn, net zoals je als vrouw perfect kunt balen van zowel moedertje als ondernemertje spelen. Volgens Cordelia Fine, een van voornoemde onderzoekers, nemen mannen die graag risico’s nemen op de aandelenmarkt niet noodzakelijkerwijs graag een benjisprong. Bovendien zijn niet alle mannen socio-economisch gezien in staat om financiële risico’s op de markt te nemen. Fine pleit in haar onderzoek dus voor meer contingentie of empirische nuancering van de immer generaliserende onderzoeksresultaten over sekseverschillen in gendergedrag: #notallmen en #notallwomen.
In tegenstelling tot Vandermassen nemen deze feministen Darwins postulaat dat menselijke evolutie een resultaat is van steeds veranderende omgevingsfactoren au sérieux.
In plaats van een biologisch essentialisme dat de sekseverschillen tussen mannen en vrouwen als startpunt neemt van een maatschappelijke analyse, pleiten wij — samen met heel wat andere feministen — voor een intersectioneel feminisme dat kijkt naar de manier waarop biologie en maatschappij elkaar vorm geven of co-construeren, en dat ook een plaats geeft aan socio-economische en geracialiseerde machtsverhoudingen tussen vrouwen en mannen en tussen mannen en vrouwen onderling. Als zwarte vrouwen in de Verenigde Staten drie keer meer kans hebben om te sterven tijdens de bevalling dan witte vrouwen, dan is dat niet door hun verschillende biologische set-up maar door een impliciet en expliciet racistisch gezondheidssysteem dat hun pijn en klachten niet voor echt aanneemt.9
De sociale condities waaronder onze biologie aan het werk wordt gezet, zijn dus niet voor iedereen gelijk en het is vaak onmogelijk om deze biologie-maatschappij dialectiek te reduceren tot een sekseverschil tussen man versus vrouw. Sommige groepen vrouwen hoeven niet te zorgen omdat ze hun zorgtaken kunnen uitbesteden aan een nanny of poetshulp, en sommige groepen mannen hebben niet de kans om ondernemend te worden omdat ze disproportioneel meer kans hebben om gedood te worden door politiegeweld. Deze verhalen hebben geen plaats binnen Vandermassens binaire en universaliserende analyses die alle mannen en alle vrouwen over dezelfde kam scheren.
Bovendien gaat veel van het neurobiologische of evolutiepsychologische onderzoek waarop Vandermassen zich baseert uit van gemiddelde seksuele verschillen tussen mannen en vrouwen. Maar niet iedereen is natuurlijk een gemiddelde, zo merkte Els Flour van Furia terecht op.10 De plaats die de zogenaamde buitenbeentjes innemen die niet aan de gemiddelde norm voldoen of niet binnen die binaire en heteronormatieve man-vrouw tegenstelling passen wordt amper belicht in Vandermassens werk. In onze verruwende maatschappij die meer opschuift naar rechts en waarin die genderbenders steeds vaker geviseerd worden als abnormaal, onnatuurlijk en een bedreiging voor het sociale weefsel van het kerngezin en zelfs de natiestaat, is er volgens ons enige voorzichtigheid en nuance geboden bij het correleren van sekseverschillen in de hersenen met gendergedrag. Dit zou des te logischer moeten zijn, omdat we heel goed weten wat er in het verleden is gebeurd met soortgelijk sociobiologisch onderzoek. Niet zelden gaf het munitie aan eugenetisch-geïnspireerde politieke projecten waarbij men op basis van zogezegde biologische feiten over vrouwen, homoseksuelen, joden, zwarten en zo meer, seksistische, racistische en zelfs fascistoïde maatschappelijke normen en idealen naar voor schoof.
Hoezo keuzekloof?
Een andere feministische mythe die Dames voor Darwin wil ontkrachten is die van de loonkloof tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Als er volgens Vandermassen vandaag al sprake zou zijn van een loonkloof dan is dit in de eerste plaats als gevolg van een keuzekloof tussen mannen en vrouwen: evolutionair gegroeide verschillen in interesses waardoor vrouwen ervoor kiezen om vaker thuis te blijven bij de kinderen en in minder goed betalende sectoren aan de slag te gaan. Feministen moeten dan ook niet proberen om vrouwen in mannenberoepen te pushen of van de deeltijdse contracten te ‘redden’, want dat levert gewoon tegennatuurlijke, evolutionaire brokken op.
Vandermassen heeft gelijk dat een (neo) liberaal elitefeminisme dat alleen maar meer vrouwen aan de top wil krijgen, weinig soelaas brengt voor 99 procent van de vrouwen wereldwijd. Vrouwen hebben uiteraard net zo veel recht en skills als mannen om professor, minister of CEO te worden, maar zonder een gedegen maatschappijkritiek blijft zo’n lean-in feministisch project inderdaad beperkt. Als vrouwen er al in slagen om glazen plafonds te doorbreken, dan moeten de scherven meestal opgekuist worden door een leger aan slecht betaalde poetsvrouwen en nannies. Maar laat ons wel wezen, het waren niet ‘de feministen’ die vrouwen en masse naar de arbeidsmarkt leidden na de Tweede Wereldoorlog, maar een kapitalistisch systeem in crisis dat nood had aan nieuwe arbeidskrachten. Het zijn ook niet ‘de feministen’ die thuisblijvende moeders financieel afstraffen, het is de staat die dat doet.
Er bestaat vandaag de dag wel degelijk een loonkloof op de arbeidsmarkt tussen mannen en vrouwen. Uit jaarlijkse rapporten van de Internationale Arbeidsorganisatie over de genderloonkloof blijkt dat globaal gesteld vrouwen nog steeds 20% minder verdienen dan mannen voor hetzelfde werk, en in sommige landen stijgt dat percentage zelfs tot 45%.11 In België verdienen vrouwen gemiddeld nog 9,2% minder dan mannen. Als er geen correctie wordt gemaakt voor de verschillen in gemiddelde arbeidsduur — het feit dat veel meer vrouwen parttime werken dan mannen — dan loopt de loonkloof op tot 23,7%.12
Neurowetenschappers stellen dat sekseverschillen in de hersenen echt wel miniem zijn, en dat die onnodig overdreven worden binnen de evolutiepsychologie.
Zelfs áls we ervan uitgaan dat mannen en vrouwen verschillende interesses hebben en daarom voor andere jobs zouden kiezen, dan verklaart dat nog steeds niet waarom die zogezegde vrouwenjobs zo slecht betaald en precair georganiseerd zijn. De slechtst betaalde jobs in België zijn voornamelijk ‘vrouwenjobs’: opdienend personeel, kappers, schoonheidsspecialisten, huishoudelijk personeel, schoonmakers en kassiers.13 Dat is niet de schuld van ‘de feministen’, maar van de werkgevers en overheden die dit soort werk te weinig valoriseren.
De loonkloof is niet alleen het gevolg van genderdiscriminatie op de werkvloer waarbij werkgevers bewust of onbewust verkiezen om mannen in dienst te nemen, maar ook van het feit dat vrouwen het overgrote deel van de onbetaalde zorgarbeid thuis op zich nemen. In de ‘economisch ontwikkelde’ OESO landen spenderen mannen gemiddeld 136.5 minuten per dag aan huishoudelijke arbeid terwijl vrouwen gemiddeld 263.4 minuten per dag bezig zijn met pampers verversen, eten klaarmaken, het huis schoonmaken, de schoonouders bezoeken en verjaardagsfeestjes voor de kids organiseren.14
Het gaat niet alleen om een loonkloof, maar veeleer om een inkomenskloof, omdat heel veel van het werk dat vrouwen verrichten zelfs niet erkend wordt als werk, en dus ook niet verloond wordt. Het blijft dus belangrijk om deze inkomenskloof in rekenschap te brengen in de organisatie van onze economie en arbeidsmarkt. Bijvoorbeeld door in te zetten op betaalbare kwaliteitsvolle kinderopvang, loopbaanmodellen die zwangerschap of ouderschapsverlof niet als een of andere ziekte of uitzondering zien, maar als een logisch deel van het leven — en dit dan ook niet financieel afstraffen. Door in te zetten op verlofstelsels die voldoende tijd en middelen voorzien om zorg op te nemen wanneer zieke kinderen, hulpbehoevende ouders of vrienden daar nood aan hebben. Daarom ijveren heel wat feministen ook voor een verkorting van de werkweek met behoud van loon, zodat het bestaande werk thuis en op de werkvloer kan herverdeeld worden.
Hoezo jager-verzamelaars?
Zowel Griet Vandermassen als andere evolutionaire psychologen verwijzen steeds naar ‘onze voorouders’ bij het verklaren van de oorsprong van een bepaald menselijk gedrag. Dit is een zeer ruim containerbegrip. Hoe wordt dat juist gedefinieerd? Aan de hand van welke selectiecriteria? Wie hoort erbij en wie niet? En waarom? Een diepgaande en grondige literatuurstudie over de evolutionaire psychologie, laat deze vragen onbeantwoord. Griet Vandermassen en andere aanhangers van de evolutiepsychologie doen op dit vlak aan de ‘Flintstonisatie’ van de jager-verzamelaars samenleving. Een term die voor het eerst gebruikt werd door de auteurs van Sex at Dawn (2010). Flintstonisatie verwijst naar het projecteren van moderne aannames en overtuigingen op de prehistorische jager-verzamelaars.
De evolutionaire psychologie claimt het menselijke gedrag te verklaren aan de hand van de evolutietheorie. Zo verklaren ze het menselijke gedrag als het product van geëvolueerde psychologische mechanismen die tot stand kwamen via interne en externe aanpassingen aan de omgeving. Volgens de evolutionaire psychologie leefde de mens 99 % van de menselijke evolutie als jager-verzamelaar. Het einde van deze periode wordt gemarkeerd door de opkomst van de landbouw en de sedentarisatie van de mens. In Dames voor Darwin schrijft Griet Vandermassen het volgende: “De wereld waarin onze verre voorouders evolueerden en waaraan we nog altijd zijn aangepast, noemt de evolutiebiologie de environment of evolutionary adaptedness of EEA.”15 Dit is een van de meest ingewikkelde en controversiële uitgangspunten van de evolutionaire psychologie en wel om de volgende redenen.
De EEA is naar verluidt geen plaats, woonplaats of zelfs een tijdsperiode, maar een statistische verzameling van alle omgevingsfactoren die aanwezig waren in de periode waarin een designkenmerk veranderde van één staat naar een andere (en eventueel vervolgens werd behouden). Het is in deze ‘periode’ dat natuurlijk selectieprocessen het menselijke brein vormden, aldus Vandermassen. Daarbij werden psychologische mechanismen geselecteerd indien zij op succesvolle wijze problemen rond reproductie en overleving konden oplossen. Natuurlijke en seksuele selectie is een dusdanig traag proces dat er sinds het einde van het Pleistoceen niet genoeg tijd verstreken is opdat nieuwe mechanismes zich konden ontwikkelen die beter aangepast zijn aan de huidige moderne problemen.
Wat Vandermassen vergeet te vermelden, is dat het verbeteren van vrouwenrechten niet het resultaat is van een natuurlijke evolutie, maar van voortdurende sociale strijd.
De menselijke schedels huizen nog steeds een brein uit de steentijd, aldus de grondleggers van de evolutionaire psychologie, Tooby en Cosmides.16 Voor de menselijke EEA wordt er naar het Pleistoceen verwezen, omdat deze tijdspanne praktisch overeenkomt met alle adaptaties van de anatomisch moderne mens, met enkele uitzonderingen zoals de ontwikkeling van lactosetolerantie. Het EEA-concept is een breed en niet-specifieke theoretische beschrijving van het voorouderlijk landschap. Een beschrijving die gebaseerd is op een abstracte statistische compositie van alle relevante selectie-omgevingen. Wat nu precies de criteria zijn voor zulke omgevingsfactoren, of hoe zo een verzameling tot stand komt, is niet bekend. Wat het wetenschappelijk onmogelijk maakt deze criteria te controleren, een van de belangrijkste principes van wetenschappelijk onderzoek.
De archeologie als discipline is één van de weinige disciplines die inzichten kan verwerven in het verleden en een bijna directe kijk kan bieden op de menselijke evolutie die de evolutiepsychologie onderzoekt. De archeologie zou materieel bewijs kunnen aanleveren om hypotheses van de evolutionaire psychologie om te zetten in daadwerkelijke onderbouwde theorieën of ze te ontkrachten. Hoewel de evolutionaire psychologie uitdrukkelijk claimt een multidisciplinaire methodologie te hanteren in het testen van de eigen hypotheses, hoort de archeologische discipline daar niet bij. Primaire archeologische inzichten komen amper of niet aan bod.
De prehistorie waarnaar Griet Vandermassen verwijst, een periode die 2.7 miljoen jaar beslaat, is echt wel dynamischer en veranderlijker dan de universalistische claims op basis van een ingebeeld en statisch prehistorisch verleden doen uitschijnen. Bovendien heeft de mens zelf daarin gaandeweg zijn invloed laten gelden, door het gebruik van werktuigen of vuur bijvoorbeeld. Verder is de aanname dat mensen gedurende deze periode altijd als jager-verzamelaars hebben geleefd fout. Lange tijd leefde de mens bijvoorbeeld enkel als verzamelaar. Maar ook worden de verschillen onderling tussen jager-verzamelaars genegeerd ten voordele van een universele abstractie van ‘de’ prehistorische levenswijze. Er wordt geen rekening gehouden met het feit dat de menselijke levenswijzen doorheen die lange perioden sterk veranderden. Of met de opkomende gender-archeologische bevindingen dat vrouwen een actievere rol hadden in het jagen, een activiteit die de evolutionaire psychologie slechts toebedeelt aan mannen.
Het Man the Hunter model is een van de belangrijkste theorieën waarop de evolutiepsychologie zich baseert om de arbeidsverdeling tussen mannen en vrouwen te verklaren.17 De arbeidsverdeling wordt gezien als een alom vertegenwoordigd en onveranderlijk kenmerk van het menselijke bestaan, dat geëvolueerd is in verschillende versies en contemporaine equivalenten van het ‘De Man de Jager, Vrouw de Verzamelaar’ model. Een taakverdeling die wordt geacht natuurlijker en efficiënter te zijn dan eender welke andere optie. Dat deze theorie al vanaf het ontstaan (1966) fel bekritiseerd wordt vanuit de (feministische) archeologie omwille van het gebrek aan concreet archeologisch bewijs en ideologische verankering in de toenmalige maatschappelijke tendens, wordt compleet genegeerd.18
De evolutionaire psychologie gaat uit van een heteronormatieve, monogame en gender-dichotome samenleving maar kan daar geen concrete bewijzen voor leveren. Op archeologische bevindingen worden deze theorieën alvast niet gestaafd. Als Vandermassen en andere adepten van de evolutionaire psychologie hun argumentatie zo sterk verankeren in wat onze prehistorische voorouders deden en lieten, dan zouden ze er goed aan doen om op zijn minst basisinzichten uit de archeologie te betrekken in hun analyses.
Hoezo wetenschappelijk objectief?
Dit brengt ons meteen bij een andere rode draad in het discours van Vandermassen, namelijk de claim van wetenschappelijke objectiviteit. Vandermassen verdenkt het merendeel van de feministische onderzoekers ervan ideologisch vooringenomen te zijn, en met al dan niet verborgen politieke agenda’s te werken, terwijl haar eigen ideeën altijd wetenschappelijk objectief, solide en neutraal zouden zijn. Ideologie is dus altijd de ander.
Nochtans is heel wat van het evolutiepsychologisch onderzoek waar Vandermassen haar mosterd haalt onderhevig aan dezelfde kritiek: dat het ideologisch gekleurd zou zijn. Neem bijvoorbeeld de studie van Stoet en Geary (2018) naar de zogenaamde gelijkheidsparadox waarnaar auteurs als Vandermassen en Jordan Peterson graag verwijzen.19 Die hypothese stelt dat naarmate samenlevingen uitblinken in gendergelijkheid, mannen en vrouwen meer ongelijke keuzes maken dan in genderongelijke samenlevingen. Vrouwen in Scandinavië zouden bijvoorbeeld minder vaak voor STEM-richtingen als wetenschap, technologie, ingenieur of wiskunde kiezen. Wanneer de GenderSci Lab in Harvard de studie van Stoet en Geary tevergeefs probeerde te repliceren, bleek echter dat die laatsten geknoeid hadden met de data.20
Een ander voorbeeld is de controversiële studie van Thornhill en Palmer (2010) over de evolutionaire functie van verkrachting (met onweerstaanbare voortplantingsdrang als voornaamste oorzaak en niet sociale machtsongelijkheid), waarnaar Vandermassen gulzig refereert in haar werk. Deze studie werd gediscrediteerd door evolutiebiologen, sociologen en psychologen omwille van de onderliggende ideologische aannames en de methodologische gebreken (zie de kritieken van onder andere Gowaty, Einon, Coyne, Browne Travis, Ah-Kahn). Bovendien zouden de auteurs cruciale inzichten van de evolutiebiologie op pseudowetenschappelijke en gevaarlijke wijze integreren in de evolutiepsychologie.
Ook Vandermassen zelf maakt zich hier schuldig aan. Neem bijvoorbeeld haar ronduit schaamteloze these dat “feministen vaak als mannelijker worden beschouwd omdat ze dat vaak ook gewoon zijn”.21 Dit wordt ‘bewezen’ aan de hand van een Zweeds onderzoek met 25 (!) deelneemsters aan een feministische conferentie wiens mannelijkheid werd vastgesteld op basis van een vragenlijst en een biomorfologisch onderzoek naar de verhouding tussen ring- en wijsvinger in beide handen om zo de prenatale blootstelling aan testosteron te meten. Wie zichzelf graag feminist wil noemen, kan dus maar beter eerst even checken of hij/zij daar wel de juiste handen voor heeft.
De loonkloof is niet alleen het gevolg van genderdiscriminatie op de werkvloer, maar ook van het feit dat vrouwen het overgrote deel van de onbetaalde zorgarbeid thuis op zich nemen.
Ook wetenschapsfilosoof Robert Richardson noemt het merendeel van de evolutiepsychologische verklaringsmodellen die menselijk gedrag herleiden tot adaptaties aan natuurlijke selectieprocessen speculatieve ‘just so stories’, die misschien wel plausibel klinken, maar weinig wetenschappelijke basis hebben en voorbijgaan aan de complexiteit van biologische evolutieprocessen.22 Hij merkt op dat er in de evolutiepsychologie via ‘reverse engineering’ altijd wel een verklaring gevonden kan worden waarom kenmerk a of b adaptief is. Maar niet alle menselijke eigenschappen zijn adaptaties door natuurlijke selectie. Neem bijvoorbeeld tepels bij mannen. Ze hebben geen evolutionair voordeel of nadeel. “Ze zijn er gewoon zomaar”, zoals Seppe De Meulder terecht opmerkt in een recent artikel over Griet Vandermassen.23 Het is ook niet omdat iets ‘is’ in de natuur, dat daar automatisch levenslessen of morele voorschriften aan gekoppeld moeten worden. Dat is wat de Schotse filosoof David Hume in 1739 al beschreef als de is-ought-fallacy. Het is niet omdat sommige vrouwen een baarmoeder hebben, dat ze ook kinderen moeten baren en zorgend moeten zijn.
De evolutiepsychologie is dus allerminst de neutrale of inherent wetenschappelijke onderzoeksdiscipline, zoals Vandermassen graag laat uitschijnen. Ze kan dus heel wat opsteken van feministische wetenschapsfilosofen als Donna Haraway en Marilyn Strathern die het nastreven van objectieve kennisproductie tot doel blijven stellen in hun onderzoek (en dus geen postmoderne relativisten zijn), maar altijd vanuit een nederige erkenning dat ze hier met hun specifieke positionaliteit en disciplinaire bril altijd maar partieel toe kunnen bijdragen. In plaats van altijd ‘de andere’ te discrediteren wegens ideologische vooringenomenheid, zou het Vandermassen sieren om de ideologische aannames in haar eigen onderzoek en onderzoeksdiscipline te benoemen en erkennen en zich niet te blijven verstoppen achter een mistig gordijn van zelfverklaarde positivistische objectiviteit.
Hoezo feminisme is achterhaald?
In Darwin voor Dames en tijdens haar publieke interventies laat Vandermassen weinig kansen voorbijgaan om het hedendaagse feminisme af te schieten als een gedateerde marginale beweging van autoritaire mannenhaatsters die niets begrepen hebben van wetenschap en nog minder van wat de doorsnee man of vrouw écht wilt. Ze richt daarbij haar pijlen vooral op progressieve feministische organisaties zoals Furia of publieke instellingen zoals het Instituut voor de Gelijkheid van Mannen en Vrouwen. Ook haar UGent-collega’s van de Master Gender en Diversiteit moeten het vaak bekopen.24
Vandermassen negeert, al dan niet bewust, de massale en inspirerende golf van feministisch verzet die via Argentinië, Polen, India, de Verenigde Staten, Spanje of Koerdistan ook België heeft bereikt. Populaire feministische bewegingen als NiUnaMenos, MeToo, International Women’s Strike en de Poolse Strajk Kobiet brachten wereldwijd honderdduizenden vrouwen en mannen op straat voor het recht op abortus, voor een betere herverdeling van zorgarbeid, tegen gendergeweld, tegen overheidsbesparingen in de sociale sector, enz. Doen alsof die bewegingen niet bestaan, irrelevant zijn of allemaal verkeerd bezig zijn, is niet alleen een miskenning van de werkelijkheid die maar al te graag wordt opgepikt door rechtse conservatieve gender bashers als Trump, Orban of Van Langenhove. Het is ook geen uitnodigend startpunt tot een kameraadschappelijke discussie of — stel je voor — solidariteit met die feministen die telkens verweten worden zich te blijven wentelen in een slachtofferrol.
Die “slachtofferrol” is onnodig, aldus Vandermassen, aangezien vrouwen in “onze” Westerse samenlevingen eigenlijk weinig te klagen hebben, en het vooral mannen zijn die gebukt gaan onder de tegennatuurlijke tirannie van het feminisme. Zo schrijft ze: “Mannen en vrouwen zijn gelijk voor de wet, meisjes worden niet gesluierd, genitaal verminkt of uitgehuwelijkt, vrouwen krijgen alle kansen om te studeren en carrière te maken, deeltijds te werken of thuis te blijven”.25 Eerst en vooral staat een sluier niet gelijk aan inherente vrouwenonderdrukking. Wat Vandermassen bovendien vergeet te vermelden, is dat het verbeteren van vrouwenrechten niet het resultaat is van een natuurlijke evolutie, maar van voortdurende sociale strijd; van feministen, syndicalisten, burgerrechtenactivisten die op de barricades zijn gesprongen en blijven springen om deze rechten af te dwingen. Bovendien gebeurde die sociale strijd dikwijls in weerwil van wat toen de “wetenschappelijke” consensus was. Het zou Vandermassen dus sieren om die historische en actuele feministische strijd op zijn minst te erkennen, in plaats van zich er telkens zo laatdunkend boven te stellen of die dood te zwijgen.
Populaire feministische bewegingen brachten wereldwijd honderdduizenden op straat voor het recht op abortus, voor een betere herverdeling van zorgarbeid, tegen gendergeweld …
Aan de Universiteit Gent, de alma mater van Vandermassen, zet het feministische collectief UGent Vrouwenstaking zich bijvoorbeeld al enkele jaren in voor een verbetering van de lonen en arbeidsvoorwaarden voor het geoutsourcete schoonmaakpersoneel dat voornamelijk bestaat uit vrouwen en personen van kleur en/of met migratieachtergrond. Dit initiatief staat inhoudelijk mijlenver af van het lean-in-feminisme dat Vandermassen bekritiseert in haar boek. De UGent Vrouwenstaking probeert het schoonmaakpersoneel niet te overtuigen om een carrièreswitch tot professor of bestuurder te maken. Ze eisen simpelweg betere werkomstandigheden en hogere lonen voor de essentiële zorgjobs waarin deze collega’s werken.
Jammer genoeg spendeert Vandermassen weinig inkt of energie om zulke reëel bestaande feministische initiatieven te ondersteunen. Dat is niet omdat vrouwen omwille van intraseksuele concurrentie biologisch gezien weinig te winnen hebben bij een ‘global sisterhood’, zoals Vandermassen beweert in haar boek, maar omdat zij er telkens bewust voor kiest om de maatschappelijke status quo te bevestigen in plaats van die kritisch in vraag te stellen. Ze kiest ervoor om tijdens haar interventies “genderkritische” en anti-feministische agenda’s te dienen die er in de realiteit toe leiden dat kwetsbare groepen zoals transpersonen, LGBTQIs, vrouwen die bescherming zoeken tegen huiselijk en/of seksueel geweld, steeds vaker basisrechten en (medische, reproductieve en sociale) zorg worden miskend. Misschien is het dus hoog tijd dat Vandermassen wat vaker kiest voor een wetenschappelijk geletterd revolutiefeminisme, in plaats van een ideologisch gemotiveerd evolutiefeminisme.
Beide auteurs droegen evenveel bij tot het tot stand komen van het artikel, en werden in alfabetische volgorde vermeld. Met veel dank aan de feedback van de twee reviewers, en de input van Noëmi Willemen, Anna Paeshuyse, kameraden van Furia en van de leesgroep die Dames voor Darwin las. Griet Vandermassen, Dames voor Darwin. Over feminisme en evolutietheorie, Antwerpen, Houtekiet, februari 2019.
Footnotes
- Griet Vandermassen beschouwt zich naar eigen zeggen niet als (feministische) evolutionaire psychologe, maar als filosofe. Zelf doet ze niet aan empirisch onderzoek, maar aan een kritische literatuurstudie. Het is vooral de evolutiepsychologische school van Tooby en Cosmides waarin Vandermassen zich de voorbije jaren heeft verdiept. Zie www.cep.ucsb.edu/primer.html.
- Inge Mutsaers, “Filosofe Griet Vandermassen: Baudet heeft een punt, er zijn ambitieverschillen tussen mannen en vrouwen”, Trouw, 2019.
- Over onderzoek naar de genealogie van Darwiniaanse feminismes, zie Pearl Brilmyer, “Darwinian Feminisms”. Gender: Matter, red. Stacy Alaimo, Macmillan Interdisciplinary Handbooks, 2017, p. 19-34.
- Judith Butler, Gender Trouble: Feminism and the Subversion of Identity, New York, Routledge, 1990.
- Wanneer A.B. Blackwell in 1869 haar eerder gepubliceerd werk opstuurde naar Darwin, begon die laatste zijn bedankbriefje met de volgende woorden: ‘Dear sir, I am much obliged to you for your kindness in sending me your “Studies in General Science”, over which, as I observe in the Preface, you have spent so much time’. Voor meer info omtrent de correspondentie tussen Darwin en Blackwell, zie: www.darwinproject.ac.uk/antoinette-brown-blackwell.
- Zie bijvoorbeeld Sarah Blaffer Hrdy, Patricia Gowaty, Malin Ah-King, Evelyn Fox Keller, Lynda Birke, Donna Haraway, Anne Fausto Sterling, Sarah Franklin, Deboleena Roy etc.
- Een co-evolutionaire visie gaat ervan uit dat menselijk gedrag een product is van twee evolutionaire processen, cultuur en genen die met elkaar in interactie staan. Veranderingen in het dieet door culturele praktijken zoals de domesticatie van bepaalde planten of dieren is een goed voorbeeld van genen-cultuur co-evolutie. De invloed van culturele praktijken op de selectiedruk zorgde ultiem dan weer voor genetische verschillen tussen verschillende bevolkingen. De kracht van genen-cultuur co-evolutie wordt over het algemeen sneller en sterker geacht en beïnvloedt een grotere waaier aan situaties dan de conventionele evolutietheorie voorspelt.
- Zie bijvoorbeeld onderzoek in Joel Daphna en Luba Vikhanski, Gender Mosaic: Beyond the Myth of the Male and Female Brain, Little Brown Spark; Gina Rippon, The Gendered Brain: The new neuroscience that shatters the myth of the female brain, Vintage Books, 2020; Cordelia Fine, Testosterone Rex: Unmaking the Myths of Our Gendered Minds, 2017.
- “Working Together to Reduce Black Maternal Mortality”, CDC Gov, april 2021.
- Els Flour, “We laten het niet blauwroze”. De Standaard, 2019.
- “Employment: Time spent in paid and unpaid work, by sex”, OECD.Stat, 22 november 2021.
- Instituut voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen. De loonkloof tussen mannen en vrouwen — Rapport 2021. http://igvm-iefh.belgium.be/nl/publicaties/de_loonkloof_tussen_vrouwen_en_mannen_in_belgie_rapport_2021
- “Lonen voor vele ‘essentiële beroepen’ ver onder Belgische gemiddelde”, De Morgen, 9 september 2020.
- OECD.Stat, ibid.
- Vandermassen, p 163.
- John Tooby & Leda Cosmides, “The theoretical foundations of evolutionary psychology “, in The Handbook of Evolutionary Psychology, (ed. David Buss), vol 1, Hoboken, N.J.: John Wiley & Sons, 2015, p. 3-87
- David Buss, Evolutionary Psychology: The New Science of The Mind, 6de Ed., Routledge, 2019.
- Diane Bolger, A Companion to Gender Prehistory, West-Sussex: John Wiley & Sons, Inc, 2013.
- Zie Stoet and Geary.
- Voor andere kritieken op de gendergelijkheidsparadox hypothese, zie: www.genderscilab.org/blog/the-gendersci-lab-takes-on-the-gender-equality-paradox-hypothesis-introduction-and-primer.
- Vandermassen, p 281-282.
- Robert C Richardson, Evolutionary psychology as maladapted psychology. Cambridge, MA: MIT Press, 2007. Zie ook Bolhuis, Brown, Richardson & Laland, “Darwin in Mind: New Opportunities for Evolutionary Psychology “, PLoS Biology, 9 (7), 2011 p. e1001109 en Kevin Laland, Darwin’s Unfinished Symphony. How culture made the human mind, Princeton University Press, 2017.
- Seppe De Meulder, “Waarom het feminisme geen schrik moet hebben van Darwin“. De Wereld Morgen, 2021.
- De interuniversitaire opleiding Gender en Diversiteit wordt door Vandermassen niet wetenschappelijk genoeg bevonden omdat er geen vakken uit de biologie in worden aangeboden. Dat er echter binnen de opleidingen Biologie doorgaans ook weinig tot geen maatschappijvakken worden aangeboden, vindt Vandermassen blijkbaar minder een probleem, want die opleidingen worden niet geviseerd in haar discours. Het klopt dat er in het onderwijs meer plaats zou moeten zijn voor interdisciplinaire samenwerkingen tussen de humane, sociale en politieke wetenschappen enerzijds, en de biomedische wetenschap anderzijds; maar dit is zeker niet alleen een ‘probleem’ in de genderstudies.
- Vandermassen, p 298-299.