Frantz Fanon (1925-1961) was een Frans-Martinikaanse activist en psychiater. Zijn werk heeft een stempel gedrukt op nationale bevrijdingsbewegingen, de antiracistische strijd en de geschiedenis van de psychoanalyse. Honderd jaar na zijn geboorte zijn zijn gevechten nog steeds relevant.

Het is geen gemakkelijke taak om te proberen eer te bewijzen aan een man wiens werk niet gemakkelijk te begrijpen of samen te vatten is.
Fanon schreef zijn teksten al dicterend, waardoor je zijn ademhaling, het ritme van zijn prosodie en de schoonheid van zijn stijl, die grenst aan poëzie, kunt ervaren. In zijn werk vinden we enkele van de mooiste pagina’s die ooit door een revolutionair zijn geschreven.
Hij ontwikkelt een complexe gedachtegang, die zich tegelijkertijd op politiek, psychologisch en filosofisch vlak kan ontvouwen, zowel op individueel als op collectief niveau. Dit fragment uit Peau Noire, Masques Blancs illustreert dit perfect: “Wat dan naar voren komt, is de noodzaak van een actie die zowel op het individu als op de groep is gericht. Als psychoanalyticus moet ik mijn cliënt helpen zijn onbewuste bewust te maken, niet langer te streven naar een hallucinatoire lactificatie, maar wel te handelen in de richting van een verandering van de sociale structuren.”

Met andere woorden, zwarte mensen mogen niet langer geconfronteerd worden met het dilemma: wit worden of verdwijnen, maar moeten zich bewust kunnen worden van de mogelijkheid om te bestaan. Nog anders gezegd: als de maatschappij het hen moeilijk maakt vanwege hun kleur, als ik in hun dromen een onbewust verlangen herken om hun kleur te veranderen, zal het niet mijn doel zijn om hen dat af te raden en te zeggen “afstand te houden”. Mijn doel zal daarentegen zijn om, zodra de motieven zijn opgehelderd, hen in een positie te brengen waarin ze kunnen kiezen voor actie (of passiviteit) met betrekking tot de werkelijke bron van het conflict – dat wil zeggen met betrekking tot sociale structuren.”1
Nu begrijpen we beter waarom de Palestijnse filoloog Edward W. Saïd Fanon beschrijft als “Freuds meest controversiële erfgenaam”.2 Hij kiest niet voor een orthodoxe, dogmatische, neutrale en apolitieke psychoanalyse, maar voor een klinische benadering gebaseerd op de sociale en politieke kwesties van zijn tijd. Hij maakt dus deel uit van een traditie van denkers en clinici op het gebied van psychoanalyse die teruggaat tot Freud zelf en voortleeft tot op de dag van vandaag.3 Dit wordt bevestigd door de ‘hartstochtelijke’ belangstelling die hij tijdens de laatste periode van zijn leven toonde voor de geschriften van Sándor Ferenczi die in het Frans werden vertaald.4
Zwarte mensen zouden niet langer met dit dilemma geconfronteerd moeten worden: wit worden of verdwijnen, maar moeten zich bewust kunnen worden van de mogelijkheid om te bestaan.
Ferenczi staat bekend om zijn intense relatie met Freud en om zijn cruciale vooruitgang in het begrijpen en behandelen van psychologisch trauma. Tijdens de Hongaarse Radenrepubliek krijgt hij de opdracht om psychoanalyse te doceren en ’s werelds eerste analytische kliniek op te richten.
Fanon wordt ook beïnvloed door François Tosquelles, de hoofdpsychiater van het psychiatrisch ziekenhuis Saint-Alban, waar hij stage liep. Tosquelles was een Catalaanse revolutionaire psychiater en psychoanalyticus die in 1938, op 26-jarige leeftijd, hoofd van de afdeling psychiatrie van het Spaanse Republikeinse leger werd.5
Na de nederlaag van de Republikeinen emigreert hij naar Frankrijk, waar hij wordt geïnterneerd in een gevangenenkamp. Hij wordt aangeworven om te dienen in het Saint-Alban-ziekenhuis. Daar legt hij de basis voor wat de institutionele psychotherapie zou worden, een psychiatrie die openstaat voor de wereld, radicaal gekant is tegen het Vichy-beleid van die tijd en volgens Tosquelles maar op twee benen kan lopen: Karl Marx en Sigmund Freud.
Het werk van Frantz Fanon leidt ons, zijn lezers, tot een engagement. Zoals hij zelf zegt: “Elke generatie moet in relatieve obscuriteit een missie volbrengen: ze vervullen of ze verraden6 Hij weet waar hij het over heeft: hij is pas 27 wanneer hij dit schrijft, maar heeft al oorlog achter de kiezen. Hij meldt zich vrijwillig om zijn geliefde Frankrijk te verdedigen tegen het nazisme. Hij keert terug van het front gedecoreerd met het Oorlogskruis, maar hij is alle illusies over ‘Franse idealen’ verloren. Net voor zijn 20ste verjaardag, schrijft hij zijn moeder van aan het front in 1945: “Vandaag, 12 april. Ik heb Fort-de-France een jaar geleden verlaten. Waarom? Om een verouderd ideaal te verdedigen. (…) Als ik niet zou terugkomen, als je op een dag hoort dat de vijand mij heeft gedood, troost jezelf, maar zeg nooit: hij stierf voor een goed doel. Zeg: God heeft hem tot zich teruggeroepen, want deze valse ideologie van seculiere leraren, secularisten en imbeciele politici mag ons niet langer verlichten. Ik heb mij vergist. Niets hier rechtvaardigt deze plotselinge beslissing dat ik de belangen van de boer moet gaan verdedigen terwijl die er geen ene moer om geeft. Er wordt veel voor ons verborgen gehouden.”7
Deze desillusie stelt hem in staat om duidelijk de noodzaak in te zien van een nieuw politiek denken, zijn eigen denken, dat kon antwoorden op de vragen van zijn tijd. Hij haalt een expliciete verwijzing hiernaar naar de elfde stelling uit Stellingen over Feuerbach van Karl Marx: “Hoe kan men dan niet opnieuw die stem horen, die de trappen van de geschiedenis afdaalt?” Het gaat er niet langer om de wereld te kennen, maar om hem te transformeren.”8
Hij gaat geneeskunde studeren en versterkt zo zijn vastberadenheid om actie te ondernemen tegen onrecht en discriminatie. Tijdens zijn observatieperiodes in La Guillotière en de Monceystraat, wijken in Lyon die destijds een grote Algerijnse immigrantenbevolking hadden, is hij getuige van de armoede en het ellendige vuil van de woningen waarin veel Algerijnen noodgedwongen wonen.9 In 1952 schrijft Fanon zijn artikel Le syndrome Nord-Africain (Het Noord-Afrikaanse syndroom), gepubliceerd in het tijdschrift Esprit, waarin hij dit zogenaamde syndroom hekelt, dat puur racistisch is en vandaag de dag nog steeds wordt gehoord op sommige spoeddiensten (zoals ik helaas kan getuigen). Hij getuigt:
“In deze regels wil ik laten zien dat in het specifieke geval van de Noord-Afrikaanse emigrant in Frankrijk een theorie van onmenselijkheid in wetten en uitvloeisels dreigt uit te monden. Al deze mannen die honger hebben, al deze mannen die het koud hebben, al deze mannen die bang zijn (…) Wie zijn zij? Ik vraag het je, ik vraag het me af. Wat zijn ze, deze naar menselijkheid hunkerende wezens die zich vastklampen aan de ongrijpbare (maar ik weet uit ervaring vreselijk duidelijke) grenzen van volledige erkenning? Wat voor wezens zijn het in werkelijkheid die zich verbergen, die verborgen worden door een sociaal construct, onder het epitheton geitenkop, bruine, vuile Arabier, ratje, meneertje, mijn vriendje… “10
In dit artikel zegt hij dat het nodig is om de situatie te beoordelen op basis van een rooster dat is ontwikkeld door dokter E. Stern. In zijn diagnose probeert hij rekening te houden met alle aspecten van de context van de patiënt. Fanon neemt het voorbeeld van de Noord-Afrikaan. Hij stelt een ontmenselijking aan de kaak waartegen hij in opstand komt en vraagt aan de lezer hetzelfde:
“Deze man die je systematisch Mohammed noemt, die je herschept, of liever ontbindt, op basis van een idee, een idee waarvan je weet dat het walgelijk is (je weet het, je ontneemt hem iets, dat iets waarvoor je nog niet zo lang geleden bereid was alles op te geven, zelfs je leven). Wel, heb je niet het gevoel dat je het leven uit deze man zuigt?”
Ze moeten maar in hun land blijven!
Nu ja. Dat is de tragedie: ze moeten maar in hun land blijven. Alleen, ze hebben gehoord dat ze Frans waren. Dat hebben ze op school geleerd. Op straat. In de kazernes. (Waar er schoenen waren voor hun voeten). Op het slagveld. In hun lichamen en in hun “zielen”, overal waar ruimte was voor iets schijnbaar groots, daar werd “Frankrijk” binnengeleid. Nu krijgen ze steeds weer te horen dat ze “bij ons” zijn. Als ze niet tevreden zijn, kunnen ze teruggaan naar hun kashba.”11
De Arabier, permanent vervreemd in zijn eigen land, leeft in een staat van absolute depersonalisatie.
In de herfst van 1953 komt hij aan in het psychiatrisch ziekenhuis van Blida-Joinville in Algerije. Hij hervormt de twee afdelingen waarvoor hij verantwoordelijk is, een met 220 “moslimmannen” en een met 165 “Europese vrouwen”, op basis van het institutionele psychotherapiemodel van Tosquelles, dat hij aanpast aan de Algerijnse context.12
Naast zijn werk als psychiater en onderzoeker geeft hij clandestien medische steun aan het Algerijnse Bevrijdingsfront (FLN). Hij neemt revolutionairen op in het ziekenhuis en gebruikt zijn afdeling als bevoorradingscentrum voor de veldhospitalen van het FLN. Zijn betrokkenheid groeit naarmate de Franse onderdrukking intensiever wordt, totdat er een concrete breuk komt met Frankrijk, in de vorm van een ontslagbrief aan de Algerijnse minister-resident Robert Lacoste, in december 1956. Daarin beschrijft hij hoe hij, nadat hij zich drie jaar lang volledig in dienst had gesteld van het land waar hij woont en zijn inwoners, zich bewust werd van de grenzen van zijn actie:
“Als psychiatrie de medische techniek is die erop gericht is om de mens in staat te stellen om niet langer een vreemde te zijn in zijn omgeving, dan moet ik zeggen dat de Arabier, permanent vervreemd in zijn eigen land, in een staat van absolute depersonalisatie leeft”.
De status van Algerije? “Systematische ontmenselijking.”13
Na een uitzettingsbevel vertrekt Fanon begin januari 1957 illegaal vanuit Blida naar Parijs en vervolgens in maart-april naar Tunis, waar zijn vrouw en kind zich bij hem voegen. Hij sluit zich op dat moment officieel aan bij het FLN, waarin hij een actieve rol speelt, terwijl hij parttime werkt als psychiater in het Hôpital de la Manouba en daarna in het Hôpital Charles-Nicolle in Tunis. Hij sticht daar het eerste psychiatrische dagziekenhuis in Afrika. Hij wordt ook gevraagd om les te geven aan de faculteit Sociologie in Tunis, wat hij enthousiast accepteert.
Hij bekleedt verschillende functies binnen het FLN: eerst bij de persafdeling, waar hij veel bijdraagt aan de officiële krant van het FLN, El Moujahid. In juni 1957 wordt hij woordvoerder van het FLN en in april 1960 wordt hij benoemd tot GPRA-goodwillambassadeur in Afrika.
Het is een van de meest productieve periodes van zijn leven: klinische en politieke praktijk, schrijven en lesgeven, Fanon doet het allemaal tegelijk en op briljante wijze. In deze periode schrijft hij L’an V de la Révolution Algérienne (Jaar V van de Algerijnse Revolutie), dat hij uitgeeft bij François Maspero. Elk van de vijf essays, zowel sociologisch als klinisch, behandelt een aspect van de Algerijnse revolutie. L’Algérie se dévoile (Algerije ontsluierd) gaat over de plaats van vrouwen in de revolutie en hun transformatie door het revolutionaire proces, en Ici la voix de l’Algérie… (Dit is de stem van Algerije) over de impact van het gebruik van draadloze telegrafie op het nationale bewustzijn van de Algerijnen. De laatste drie essays gaan over de transformatie van de Algerijnse familiestructuur tijdens de revolutie, de rol van de arts in zowel het koloniale proces als de revolutie. In het laatste essay onderzoekt hij de positie van de Europese minderheid in Algerije. En deze kwesties zijn nog steeds actueel. De kwestie van de sluier is bijvoorbeeld (helaas) alomtegenwoordig gebleven in de media sinds die tijd, en Fanon maakt er een zeer rijke lezing van. De kwestie van telecommunicatie in de strijd wordt van groot belang. Fanon ziet dan al dat dat instrument in handen van het strijdende volk een middel zou kunnen worden voor nationale eenwording.
In december 1960 wordt er leukemie bij hem vastgesteld. Hij beseft meteen dat zijn dagen geteld zijn. Diezelfde avond vraagt hij zijn typiste Marie-Jeanne Manuellan, aan wie hij L’an V al had gedicteerd, om hem te helpen een nieuw boek te schrijven.14 Dit werk, Les Damnés de la Terre, (Verworpenen der Aarde) zal zijn laatste zijn.
Het wordt een niet in te delen meesterwerk, evenzeer een politiek testament als een sociologisch en filosofisch essay, doorspekt met psychiatrische observaties. Het is ongetwijfeld zijn meest doorwrochte werk, het werk waarin hij het beste toont hoe de verschillende niveaus van zijn politieke praxis in elkaar passen.
Opmerkelijk feitje: Fanon wijdt zijn laatste twee persartikels, gepubliceerd op 20 en 23 februari 1961, aan de dood van Patrice Lumumba. De laatste overlevende verantwoordelijke hiervoor, burggraaf Etienne Davignon, verschijnt in 2025, vele decennia te laat, voor de rechter.15 Zelfs in de tijd dat hij vecht tegen de ziekte en een race tegen de klok loopt om zijn boek af te krijgen, blijven zijn ogen gericht op de derde wereld en Afrika in het bijzonder. Het lijdt geen twijfel dat de moord op Lumumba hem erg heeft geraakt. Beide mannen leefden in bijna exact dezelfde tijd, op een paar maanden na16 en Fanon ontmoet Lumumba vaak tijdens zijn werk. Hij herkent in hem een voorvechter van een verenigd Afrika.
Fanon brengt zijn laatste dagen door in Washington. Hij had zich laten overtuigen om zich daar te laten behandelen, ondanks zijn afkeer van de “onderdrukker bij uitstek”, de Verenigde Staten.17 Hij sterft op 6 december 1961 aan een dubbele longontsteking. Drie dagen eerder had hij zijn nieuwste boek, dat net gepubliceerd was, in handen gehad. Zijn reactie op de eerste persrecensies is laconiek: “Dat zal mijn beenmerg niet terugbrengen”18. De onafhankelijkheid van Algerije, een paar maanden later, maakt hij niet meer mee.
De invloed van Fanon en zijn werk is na zijn dood aanzienlijk. Of het nu gaat om derdewereldbewegingen, de Black Panther en Black Power bewegingen, postkoloniaal denken of dekoloniaal links, waarvan hij een sleutelfiguur is, hij blijft alomtegenwoordig. Tijdens de Black Lives Matter-protesten na de moord op George Floyd, worden citaten van Fanon overal op de borden geplakt en hetzelfde gebeurt nog recenter tijdens acties op universiteitscampussen over de hele wereld, ter ondersteuning van Palestina.
In zijn analyse van geweld vergoelijkt Fanon criminaliteit niet, maar probeert hij het te zien als “een oproep om tot leven te komen, om dingen te veranderen”.
Welke steun kan Fanons werk ons bieden op een moment dat er een genocide aan de gang is in Gaza en het neofascisme toeneemt over de hele wereld? Zijn niet-aflatende activisme voor de zaak die hij verdedigt, waarbij hij zijn eigen situatie en ervaring als uitgangspunt neemt en deze vervolgens samenbrengt met die van alle Verworpenen der Aarde, lijkt mij een waardevolle maatstaf. Wat hij voor elkaar heeft gekregen en ons heeft laten zien. Het verband tussen de constructie van een politiek bewustzijn en een verlangen om de eigen relatie tot de wereld te verduidelijken door de eigen geleefde ervaring aan het werk te zetten:
“Totale bevrijding is de bevrijding van alle aspecten van de persoonlijkheid. De hinderlaag of de botsing, de marteling of de afslachting van zijn broers, de vastberadenheid om te winnen, vernieuwen het onderbewustzijn en voeden de verbeelding. Wanneer de natie in haar geheel begint, is de nieuwe mens geen productie a posteriori van deze natie, maar leeft ermee samen, ontwikkelt zich ermee, triomfeert ermee.”19
Gedurende zijn hele leven is Fanon een hartstochtelijk lezer van Sartre, maar zijn bewondering voor de Franse filosoof bereikt een hoogtepunt wanneer die zijn Critique de la Raison Dialectique (Kritiek van de Dialectische Rede) publiceert. Fanon heeft Sartre altijd graag willen ontmoeten, ondanks zijn ziekte en de bedreigingen die op zijn leven wogen.20 In dit werk probeert Sartre het existentialisme te verankeren in de marxistische traditie. Hij probeert een nieuwe menselijke rede te ontwikkelen op zowel sociologisch en collectief niveau als op psychologisch en individueel niveau, aan de hand van het werk van Marx. Fanon is natuurlijk erg enthousiast over de mogelijke verbanden tussen de gedachten van Sartre en van zichzelf rond de kwestie van individuele en collectieve emancipatie. Fanon probeert ook de netelige vraag aan te pakken van hoe we het fenomeen geweld tijdens bevrijdingsoorlogen moeten begrijpen. Hij probeert het te overstijgen, door het te dialectiseren. Door dit tot een dialectisch moment te maken, kunnen we afstand nemen van het manicheïsme waarin dit geweld naar voren komt en waartoe zijn standpunt over deze kwestie vaak is gereduceerd, met name in het licht van bepaalde passages in Sartres voorwoord bij De verworpenen der aarde. In zijn analyse van geweld vergoelijkte Fanon criminaliteit niet, maar zoals de psychiater Alice Cherki, die met hem samenwerkte in Blida en daarna in Tunis, het zegt, probeerde hij het te zien als een “oproep om tot leven te komen, om dingen te veranderen”.21 Alleen door het op deze manier te accepteren is het mogelijk om geweld te veranderen in een niet-vervreemdende kracht in plaats van een kracht die vervreemding versterkt.
Tot slot moeten we bij onszelf te rade gaan om te zien hoe we Fanons gebaar inschatten. Zonder het te idealiseren of te romantiseren, denk ik dat het gaat over accepteren dat we onszelf diepgaand laten omvormen door onze strijd en ons engagement en door de ontmoetingen die we erdoor aangaan. Zo kan ieder van ons vanaf zijn eigen plaats bijdragen aan de opbouw van een nieuwe wereld: “Voor Europa, voor onszelf en voor de mensheid, kameraden, hebben we een nieuwe huid nodig, een nieuwe manier van denken, een nieuwe mens.”22
Footnotes
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p.142
- SAÏD Edward Wadie, Freud et le monde extra-européen, Parijs, Le Serpent à Plumes, 2004, p. 30
- We verwijzen naar GABARRON-GARCIA Florent, Histoire populaire de la psychanalyse, Parijs, La Fabrique, 2021.
- CHERKI A, Frantz Fanon: Portret, Parijs, Seuil, 2000, p. 305
- ZEILIG L, Frantz Fanon: A Political Biography, New York, Bloomsbury Publishing, 2011, p.44.
- FANON Frantz, Œuvres, Paris, La Découverte, 2011, p. 589
- MACEY D, Frantz Fanon, une vie, Parijs, La Découverte, 2011, p.123
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p. 71
- MACEY D, Frantz Fanon, une vie, Paris, La Découverte, 2011, p.139
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p.691.
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p.691.
- FANON Frantz, Écrits sur l’aliénation et la liberté, Parijs, La Découverte, 2018, p. 366
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p. 733
- CHERKI A, Frantz Fanon: Portrait, Paris, Seuil, 2000, p. 224
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p.872: “La mort de Lumumba : pouvions-nous faire autrement ?” en FANON Frantz, Écrits sur l’aliénation et la liberté, Parijs, Points, 2015, p.652: “L’Afrique accuse l’Occident”.
- MACEY D, Frantz Fanon, une vie, Paris, La Découverte, 2011, p.479
- CHERKI A, Frantz Fanon: Portret, Parijs, Seuil, 2000, p.236
- CHERKI A, Frantz Fanon: Portret, Parijs, Seuil, 2000, p.238
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p. 672
- ZEILIG L, Frantz Fanon: A Political Biography, New York, Bloomsbury Publishing, 2011, p. 223
- CHERKI A, Frantz Fanon: Portret, Parijs, Seuil, 2000, p. 260
- FANON Frantz, Œuvres, Parijs, La Découverte, 2011, p. 676.