Artikels

De val van de sociaalliberalen

Daniel Zamora

+

Serge Halimi

—5 april 2018

PDF-versie

Links als regeringspartner maakt de grootste crisis uit zijn geschiedenis door. Ondertussen duiken uit de puinen nieuwe politieke krachten op. Hoe kunnen die vermijden in hetzelfde noodlottige vaarwater terecht te komen?

Interview met Serge Halimi

Daniel Zamora. Uitgeverij Agone bracht onlangs de publicatie Quand la gauche essayait uit 1993, geschreven door Serge Halimi, opnieuw op de markt. We lezen daarin een gedetailleerde analyse van de verschillende periodes van links aan de macht in Frankrijk (1924, 1936, 1944, 1981). U gaf toen al het laatste hoofdstuk de titel “La chute finale” mee. Dat ging over Mitterrand die afstand deed van het presidentschap. Waar staan we vandaag na de jaren Hollande en de ineenstorting van de PS in Frankrijk?

Serge Halimi. In 1993, bij het verschijnen van de eerste uitgave van mijn boek, had de Parti Socialiste net het ergste verkiezingsdebacle uit haar geschiedenis achter de rug. Haar verdiende straf, naar mijn gevoel. Ook al liep dat uit op de terugkeer van een tamelijk ondraaglijk reactionair en burgerlijk rechts (Édouard Balladur). Maar in die tijd trapte ik er al niet meer in. Eerst voert de Parti Socialiste een rechtse sociale en economische politiek. En dan tracht ze de linkse kiezers opnieuw voor zich te winnen met affiches met daarop de waarschuwing: “Help, rechts komt terug!” In elk geval verliest de PS in maart 1993 bij de parlementsverkiezingen vier vijfde van haar zetels. Dit resultaat had zware gevolgen voor uittredend premier Bérégovoy. Zijn ‘vrienden’ legden de schuld eerder bij hem dan bij François Mitterrand. Daarbovenop rezen twijfels aangaande zijn integriteit. Daarop zal hij enkele weken later zelfmoord plegen. Men concludeerde dat de PS heel wat tijd zou nodig hebben om zich te herstellen. Toch komt al in 1995 Lionel Jospin aan kop bij de presidentsverkiezingen (Jacques Chirac wordt in de tweede ronde verkozen). Nog eens twee jaar later, bij de vervroegde parlementsverkiezingen in 1997, haalt ‘breed links’ (PS, PCF en Groenen) de overwinning en vormt de nieuwe regering. Het herstel van de socialisten kwam dus veel sneller dan we ons in 1993 hadden voorgesteld.

 Serge Halimi
Serge Halimi is een Frans schrijver en journalist. Hij is sinds 2008 hoofdredacteur van Le Monde Diplomatique. Hij is auteur van Les Nouveaux Chiens de Garde bij uitgeverij Raisons d’Agir en publiceerde recent een heruitgave van Quand la gauche essayait.

Maar de situatie is wel helemaal anders. In 2012 werd François Hollande gekozen met exact dezelfde meerderheid als François Mitterrand in 1981 (51,7%). Hij kon bogen op een absolute meerderheid van socialistische volksvertegenwoordigers en socialistische senatoren. Hij had de controle over op één na (de Elzas) alle grote Franse regio’ s. Hij beschikte over een meerderheid van de departementen en de grote steden. Nooit eerder in de geschiedenis van Frankrijk had een linkse president of regeringsleider zoveel hefbomen voor de nationale macht in handen. En wat heeft hij daarmee gedaan? Een van zijn ministers, Arnaud Montebourg1, vatte het goed samen: “De Fransen wisten niet dat ze, door te stemmen voor de socialisten, hadden gestemd voor het programma van rechts in Duitsland.”

Kijken we naar de details, dan was het resultaat nog bedroevender dan dat van de twee opeenvolgende zevenjarige ambtsperiodes onder president Mitterrand. Links hield tal van zijn beloftes niet (er kwam geen nieuwe onderhandeling over het stabiliteitspact, er veranderde niets aan de stijgende werkloosheidscijfers, er kwam geen Tobintaks op de financiële transacties).

In 1983 kozen Mitterrand en Delors voor wat zij ‘Europese solidariteit’ noemden. Die houdt al snel niet veel anders in dan een streng besparingsbeleid.

Hollande voerde heel wat rechtse beleidsmaatregelen door zonder ook maar enige voorafgaande aankondiging. Denken we bijvoorbeeld aan het Pacte de responsabilité (verantwoordelijkheidspact). Dat was een idee van Emmanuel Macron, die toen op het Élysée adjunct-secretaris-generaal was. Het kwam neer op een cadeau van 30 miljard euro aan de ondernemingen, gefinancierd door begrotingsbesparingen. François Hollande, Manuel Valls en de PS gingen zelfs zo ver dat ze een aantal belangrijke elementen van de linkse identiteit gewoon ontkenden. De arbeidswet of Franse Loi travail schroefde belangrijke beschermingen voor de werknemers terug. Het voorstel tot het verlies van de Franse nationaliteit voor daders van terrorisme bekrachtigde een idee van extreemrechts. En wat ten slotte de buitenlandse politiek betreft, is de balans ronduit om te huilen. We kunnen ongetwijfeld spreken van het slechtste beleid sinds een socialistische premier, Guy Mollet, in 1956 Algerije de oorlog verklaarde en de crisis van het Suezkanaal op gang bracht. Het Frankrijk van François Hollande nam bijvoorbeeld deel aan de wurging van Griekenland. Het ‘huwelijk voor iedereen’ en de top in Parijs over de klimaatopwarming, ja, dat zijn natuurlijk goede dingen, maar ze wegen qua impact niet op tegen al de rest.

De linkse kiezers hebben zich daar overigens niet in vergist. In 1993 ging de PS van 275 naar 57 volksvertegenwoordigers. Het komt zelden voor dat je vier vijfde van je zetels verliest. Wel, met haar 6,3 % van de stemmen bij de presidentsverkiezingen vorig jaar verloor de PS zelfs negen tiende van haar volksvertegenwoordigers (ze heeft er nu nog maar dertig!). Dat is nauwelijks meer dan Nicolas Dupont-Aignan2 (4,7 %). Voor de partij van de uittredende president betekent dat een ondergang, misschien ditmaal wel de voorbode van de dood.

U citeerde Mitterrand die al in 1985 verklaarde: “Links, rechts, het is waar, die termen hebben nu wel een beetje afgedaan”. Als we nu jouw boek lezen, krijg je al snel de indruk dat men na 1983 nog enkel politieke discussies voert binnen het kader van de markteconomie. Elk alternatief is begraven. De historicus Michael Scott Christofferson schreef onlangs dat “het nieuwe centrum in 2017 zich optrekt uit de ineenstorting van een andere politieke kracht: die van het centrum zoals dit bestond op het einde van de jaren 80”. Deel je deze analyse?

In maart 1983 maken François Mitterrand, Pierre Mauroy en Jacques Delors een strategische keuze. Ze gaan voor wat zij toen noemden de ‘Europese solidariteit’. Ze verkiezen die boven het voortzetten van het zogenaamde ‘Socialistische project’ van 1980. Volgens hen zou dat laatste hen veroordelen tot een vorm van economische zelfvoorziening. En nu weten we allemaal wat het Europa in 1983 voorstelde. We hebben de christendemocraat Helmut Kohl aan de macht in Duitsland, Margaret Thatcher in het Verenigd Koninkrijk. Die ‘Europese solidariteit’ houdt al snel niet veel anders in dan een streng besparingsbeleid. Ze doet precies het tegenovergestelde van de keynesiaanse relance, beslist in 1981.

De mei-revolte bevorderde de kritiek op de autoritaire en conservatieve staat die linkse liberalen nadien hebben misbruikt tegen de sociale staat.

In het kort komt het erop neer dat Parijs zijn beleid afstemt op het monetaire beleid van Bonn (in een periode voorafgaand aan de Duitse eenmaking). En Frankrijk maakt elke ‘aanpassing’ van de eigen nationale munt (de euro bestond nog niet) ondergeschikt aan de instemming van één enkel land, Duitsland. Duitsland int op dat moment de rente van een derde van de Franse commerciële schuld… Eenmaal deze keuze gemaakt, is meteen de kwestie van de toekomst van het socialisme in Frankrijk geregeld.

Sommigen begrijpen dat onmiddellijk, zoals Jean-Pierre Chevènement, de auteur van het zogenaamde ‘Socialistische project’ van 1980. Anderen begrijpen het redelijk snel. In 1986 vat Henri Emmanuelli3, die zich op dat ogenblik links van de PS situeert (Benoît Hamon wordt een van zijn dichte vrienden), op deze manier samen wat er zich afspeelt: “De socialisten hebben lange tijd gedroomd van een derde weg tussen het socialisme en het kapitalisme. Klaarblijkelijk is dit niet meer mogelijk. De oplossing bestaat erin een duidelijke keuze te maken voor een van beide systemen en hiervan de excessen te corrigeren. Wij hebben gekozen voor de markteconomie.” En vier jaar later zal Emmanuelli zijn analyse nog verder verduidelijken, op een moment dat de ommekeer van de PS definitief is (onderhandeld door links, geratificeerd door rechts, komt de Europese Akte4 tot stand): “Wij hebben ons eigen Bad Godesberg5 gemaakt. Dat hebben we gedaan op 23 maart 1983 om elf uur’ s morgens. De dag waarop we hebben besloten de grenzen te openen en niet uit het Europees Monetair Stetsel6 te stappen, hebben we gekozen voor een markteconomie.”

Op 2 juni 1982 stelt een – toen nog – strijdbare François Mitterrand voor de Internationale Arbeidsorganisatie: “Ik heb drie doestellingen uitgetekend; allereerst de werkgelegenheid centraal in het Europese sociale beleid.” Drie jaar later wordt de ommekeer in het economisch beleid compleet. De werkloosheid is dan al sterk gestegen sinds de socialisten aan de macht zijn. En Mitterrand capituleert. Hij kondigt op televisie aan: “Onze belangrijkste prioriteit is de inflatie.” Het nieuwe politieke centrum van 2017, Macron dus, staat symbool voor twee zaken. Het is het eindresultaat van deze overgang van de socialisten naar het liberalisme en het monetarisme. En het is ook een uiting van het loochenen van de thema’ s en terminologie van links, zelfs in verkiezingsperiodes. Opportunistische socialisten zonder veel scrupules, zoals Laurent Fabius, voelden zich nog verplicht om Jean Jaurès of Léon Blum te citeren. Emmanuel Macron van zijn kant maakt zich niet druk over die hele geschiedenis. Hij drukt zelfs zijn genegenheid uit voor de culturele producties van Philippe de Villiers7, die een antirevolutionair en katholiek Frankrijk prijzen.

Andere sociaaldemocratische partijen in Europa blijken ook in de greep van deze verkiezingscatastrofe. In Duitsland, Nederland, België… De sociaaldemocratie loopt niets minder dan het risico volledig van de politieke kaart geveegd te worden. Wat denk jij van die afslachting? En dan is er die renaissance. Een aantal nieuwe politieke krachten die blijkbaar uit de as herrijzen. Ik denk aan Jeremy Corbyn of Bernie Sanders, die openlijk in protest komen tegen de neoliberale zwenking. Wat denkt u hiervan?

De ideeënstrijd verklaart niet alles. Maar de ideeënarmoede van de Europese sociaaldemocratie of de Amerikaanse democraten is toch treffend. Kijken we naar de voorbije dertig jaar waarin ze getracht hebben zich te onderscheiden van hun voorgangers. Die waren duidelijk linkser en sterker verbonden met de wereld van de arbeid. Er zijn beproevingen die je minstens een keer in je leven moet meegemaakt hebben om deze theoretische armoede te kunnen bevatten. Lees het boek van Gary Hart, A New Democracy, verschenen in 1983.8 Dat was bij de start van zijn campagne tegen Walter Mondale, die in die periode de vleugel van de democratische partij belichaamde die het dichtste bij de Amerikaanse vakbonden stond. Of het werk van Bill Clinton in 1996, Between Hope and History9. Of, in 1999, Anthony Giddens en Tony Blair, La troisième voie. Le renouveau de la social-démocratie10. De lezer krijgt de indruk dat zijn hersenen stil blijven staan, dat hij de bladzijden omdraait van een catalogus met clichés en holle woorden, uitgevonden door communicatiebureaus.

Samengevat zeggen al die auteurs ons hetzelfde: het verleden ligt achter ons, de toekomst wenkt ons; we moeten risico opnieuw naar waarde weten te schatten, schepping stimuleren; nieuwe ideeën komen in de plaats van oude categorieën die achterhaald zijn; het bezit van de productiemiddelen is niet langer een echt issue; de samenwerking tussen arbeid en kapitaal verdringt de klassenstrijd, die in feite verwordt tot sociaal-conservatisme; de vrijhandel, de open grenzen brengen een nieuwe samenleving voort, open, modern, divers enz. Sinds meer dan dertig jaar dient dit managementachtige ratjetoe als filosofisch stramien voor de sociaaldemocratie en voor het gebazel van de journalisten. Met de veralgemening van de laptops hebben ze aan de lijst van oude formules van het slag ‘links realisme’, ‘verzoening met de ondernemingen’, ‘ons eigen Bad Godesberg creëren’ eenvoudig toegevoegd: “We moeten de software veranderen”.

De Europese sociaaldemocratie bekrachtigt in alle domeinen de overheersing van de hogere middenklassen, van de gecultiveerde bourgeoisie.

Corbyn en Sanders, maar ook Mélenchon, breken met deze miskleunen en heractualiseren een sociaal discours dat de werkelijke aard van de logica van de markt in het licht stelt. Ze benadrukken de ongelijkheid en tegelijk de vernietigende kracht voor het milieu. Hun programma’ s verschillen; soms, bijvoorbeeld over vraagstukken in verband met de buitenlandse politiek, geeft Sanders te veel krediet aan zijn politieke bondgenoten, de democraten. Zij zijn altijd de loyale beheerders (zo al niet de architecten) geweest van de grote lijnen van de Amerikaanse politiek. Maar Corbyn, Sanders en Mélenchon houden momenteel goed stand. Ze staan alle drie op eenzelfde lijn, die zich verzet zowel tegen het sociaalliberalisme als tegen de postkoloniale en gauchistische universitaire prietpraat, gefabriceerd in de Amerikaanse instellingen van de elite – wat in bepaalde milieus blijkbaar moet doorgaan voor “radicaliteit”. Ik denk hier aan een obsessie voor “diversiteit” die de lof zingt van alle identiteiten, vaak star en essentialistisch, maar vooral ook op voorwaarde dat het nooit over klassenidentiteit gaat in termen van de verhouding tot de kapitalistische productie.

En hoe kunnen de nieuwe linkse krachten ontsnappen aan het lot van de socialistische partijen?

Volgens mij lijkt antwoord nummer één precies dat zij opnieuw de sociale groepen moeten veroveren die weleer het geraamte van een linkse coalitie uitmaakten. En dat zijn nu juist die groepen die opgeofferd zijn door het beleid van de socialisten. Dat zijn de groepen die in het verleden ook nooit overtuigd werden door gauchistische woordenkramerij, minder bekommerd om gratis onderwijs dan om taalanalyse. Maar we moeten wel begrijpen waarom de sociaalliberalen zich hebben gedistantieerd van het volk. Daar gaat een analyse achter schuil. Je weet hoe streng ik ben geweest voor de intellectuele producties à la Anthony Giddens.11 Wel, in dezelfde mate moet ik de kwaliteit – en de vrijmoedigheid – toegeven van de bedenkingen van Dominique Strauss-Kahn. Een goede vijftien jaar geleden gaf hij een uitleg over wat er aan het gebeuren was in Europa en wat volgens hem nog zou toenemen. In het kort kwam het neer op het theoretiseren van de prioriteit die de sociaaldemocraten wilden geven aan een kiespubliek uit de midden- en hogere klassen. Dit kwam meteen ook neer op het verwaarlozen van de volkslagen, die extreemrechts in de schoot werden geworpen of gedwongen tot onthouding. Of in meer brutale termen uitgedrukt, de voorkeur aan wat Christopher Lasch12 de “beschaafde minderheden” noemde boven wat Stendhal13 de “bemodderde meerderheid” had genoemd.

In zijn boek La flamme et la cendre, verschenen in 2002, geeft Strauss-Kahn verdere uitleg. Hij is op dat moment geen minister van Economie meer en nog geen directeur-generaal van het IMF. Hij legt uit dat de socialisten niet meer de “proletariër die enkel zijn ketens te verliezen heeft” moeten verdedigen, maar eerder mensen die “een cultuur [hebben geërfd], een opvoeding, soms een heel klein beetje geld, een appartement. Kortom, niet de meest ongelukkigen, maar die ook weer niet bij de rijksten horen. Zij vormen het geraamte van een maatschappij zoals de onze.” Kortom, niet de 20 % laagste groep, zelfs niet de 50 % minder rijken, natuurlijk ook niet (of nog niet) de 1 % van de bovenlaag, maar “de middengroep”. De bourgeoisie die “een heel klein beetje geld en een appartement bezit” wordt met andere woorden het bevoorrechte cliënteel van een socialistische beweging, ontstaan in de 19e eeuw dankzij het arbeiderssyndicalisme om de proletariërs van alle landen te verenigen… Welwillend als hij is, vergeet Strauss-Kahn ook niet helemaal de armen: hij stelt voor “zich om hen te bekommeren, hen te helpen leven, hun vorming en opleiding te geven om te trachten hen op te trekken tot de middengroepen”. Maar hij suggereert niet meer om “op hen te steunen, want het grootste deel van de tijd hebben ze geen zin om aan de politiek deel te nemen, want ze voelen zich daarvan uitgesloten”.

Het politieke leven in de westerse landen schuift aldus steeds meer op naar een censuskiesrecht (in juni 2017 zijn nul komma nul arbeiders, zesenveertig bedrijfsleiders gekozen in het Franse parlement). En in plaats van dit te bestrijden, bekrachtigt de Europese sociaaldemocratie in alle domeinen de overheersing van de hogere middenklassen, van de gecultiveerde bourgeoisie. De arbeiderswereld die heel goed aanvoelt dat links hem in de steek laat, keert zich meer en meer af van dit links van mannen zoals Strauss-Kahn (dat wil zeggen ook van Hollande, de Duitse SPD, Matteo Renzi, Justin Trudeau enz.). En dit links gaat bij andere sociale groepen op zoek naar steun voor zijn politiek. Al heel snel vormt die minachting van het volk zich om tot aristocratische angst voor het plebs. Een beetje zoals de Tocqueville14 uit de dagen van juni 1848 schrijft Strauss-Kahn: “Van de meest kansarme groep kunnen we jammer genoeg niet altijd een serene deelname aan een parlementaire democratie verwachten. Niet dat zij zich helemaal afkeren van de Geschiedenis, maar hun tussenkomst doet zich soms eerder voor op gewelddadige wijze.”

In het programma van het Volksfront uit 1936 stond geen enkele van de sociale verworvenheden waarmee we deze historische periode associëren.

Die ‘meest kansarme groep’ was nochtans lange tijd het fundament zelf waarop links steunde! En zich om hen bekommeren, hun de macht geven, was de bestaansreden van zijn handelen. Mij komt het dus voor dat de socialisten deze groep aan hun lot overgelaten hebben, en daarbij meteen ook een essentieel gegeven over het hoofd hebben gezien. De arbeiders en de bedienden maken ongeveer 50 % van de bevolking uit. Als je dan weet dat zij onder elkaar heel wat meer solidair zijn en de arbeiders vaak aan één zeel trekken met de bedienden, zouden die ‘nieuwe linkse krachten’ waar jij het over hebt, zich best wel wat meer tot hen mogen richten. Gebeurt dit nu voldoende? Daar ben ik niet zo zeker van. Proberen ze het te doen? Ik geloof van wel.

U wijst op het feit dat, uitgenomen in juni 36, de arbeiders over het algemeen aan de kant gezet zijn op het moment dat socialistisch links in Frankrijk aan de macht was. Links heeft nooit moeite gedaan om hen tot actoren te maken van een nieuwe politiek. Het is dan ook interessant om toch (tegen alles in) een nieuw ‘links’ links te zien terugkeren. Dit gaat dan nog samen met terugkeer van een meer militante opvatting van de politiek. Met dat idee dat president of premier zijn niet volstaat om de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden, om de krachtsverhoudingen te veranderen …

De ervaring van 1936 is voor verscheidene zaken verhelderend, in het bijzonder ter illustratie van de kracht die uitgaat van de band tussen politieke actie en sociale beweging. In het programma van het Volksfront stond geen enkele van de verworvenheden waarmee we deze historische periode associëren: betaald verlof, 40-urenweek, collectieve arbeidsovereenkomsten enz. En nochtans heeft men voor al deze voorzieningen gestemd. En dat gebeurde niet alleen door links, dat ze niet eens in zijn verkiezingsprogramma had opgenomen. Maar ook door een groot deel van rechts, dat het Volksfront had bestreden vanuit de overtuiging dat het al veel te ver ging.

De Kamer van volksvertegenwoordigers keurde het betaald verlof goed met 563 stemmen tegen 1, de collectieve arbeidsovereenkomsten met 571 tegen 5; zelfs de 40-urenweek werd goedgekeurd met een nooit gezien score (van 408 stemmen tegen 160). Toch mogen we uit dit precedent niet tot de conclusie komen dat een beweging die ongeorganiseerde acties voorstaat, directe actie of radencommunisme (conseillisme) duizend keer efficiënter zouden zijn dan de politieke strategie, de partijen en de allianties. Want zonder de vanaf 1934 moeizaam opgebouwde akkoorden tussen radicalen, socialisten en communisten, zonder de overwinning van het Volksfront bij de parlementsverkiezingen als gevolg van deze akkoorden in april-mei 1936, zou er in juni gewoon helemaal geen sprake geweest zijn van een sociale beweging. Die beweging is pas losgebarsten na het bekendmaken van de verkiezingsuitslag, alsof de arbeiders bepaalde garanties wilden inbouwen, er zeker van wilden zijn dat hun regering hen dit keer niet zou teleurstellen.

Toch doen we er beter aan om niet te vergeten dat tal van verworvenheden die wij vandaag verdedigen of ‘hervormingen’ waar we vandaag voor vechten, door politiek tot stand zijn gekomen, dat wil zeggen ook door verkiezingsmeerderheden, wetten, regeringsbeslissingen. Het zou bijgevolg onvoorzichtig zijn om dit overheidswerktuig, dit instrument van het veroveren van de macht, de rug toe te keren met als voorwendsel dat wij ons hiervan altijd moeilijker bedienen dan onze tegenstanders – wetende wel dat dit instrument, als wij er ons meester van maken, wel nooit zal volstaan als het niet tegelijkertijd geruggensteund wordt door sociale bewegingen.

Om nog even terug te komen op de actualiteit van 68: iets meer dan tien jaar geleden begon Nicolas Sarkozy aan zijn presidentieel mandaat met een fel discours tegen de erfenis van mei 68. Het was de te vloeren tegenstander. Er was sprake van het herstellen van de ‘waarde van de arbeid’, ‘het gezag’, van het bestrijden van ‘cultuurrelativisme’, van ‘moraal’ … Aan de andere kant beriep François Hollande zich hierop en verdedigde ‘de utopie van een broederlijke samenleving’. Vandaag, met het naderen van 50 jaar mei 68, lijkt dit gevecht om de herinnering helemaal verdwenen. Waarom?

Het politieke leven in de westerse landen schoof steeds meer op naar een censuskiesrecht.

Neen, dit gevecht is niet verdwenen. Ik denk integendeel dat de, naar mijn gevoel foutieve, interpretatie van mei 68 als een culturele en maatschappelijke confrontatie eerder dan een sociale en economische, dit evenement projecteert in de huidige botsing tussen twee soorten kapitalisme, het ene liberaal en post-nationaal – Macron, Renzi, Trudeau enz., het andere autoritair en nationalistisch – Trump, Orban, Wauquiez, Le Pen.

Laten we eens kijken naar hen die zoals Régis Debray vanaf de jaren 1970 van mening waren dat de belangrijkste roeping van mei 68 erin bestond het kapitalisme te moderniseren. Er waren daarin twee kampen. Aan de ene kant zij die van oordeel waren dat het de vervanging van De Gaulle door Valéry Giscard d’ Estaing moest bespoedigen. In het andere kamp zij die streefden naar de vervanging van de PCF en de CGT door een gemoderniseerde PS en de CFDT. Voor al deze figuren moet het feit dat Daniel Cohn-Bendit, anarchist in 1968, een liberaal-groene publieksentertainer voor Emmanuel Macron is geworden, de heerlijkste bevestiging zijn van al hun vermoedens. Iets minder dan drie jaar geleden onthulde Cohn-Bendit trouwens wat hij noemde het herstel van zijn wensen, toen hij aankondigde: “Vandaag is de grote kloof niet meer die tussen rechts en links, het is souvereinisme of openheid op de wereld en openheid op Europa.

We moeten hieruit de politieke gevolgen trekken. In het kamp van de souvereinisten is het Front National vandaag de sterkste.” Een dergelijke dialectiek met, in de geest van Cohn-Bendit, stenengooiers van het Quartier Latin in het kamp van Macron en agenten van de Franse veiligheidstroepen (CRS15) of gaullistische manifestanten van 30 mei 1968 in het kamp van Le Pen, stemt ook overeen met het beeld dat extreemrechts liefst van al van zichzelf ophangt. Maar dat beeld klopt niet altijd.

De libertaire (of anarchistische) liberalen plaatsen de voorstanders van open, intelligente en beweeglijke samenlevingen in oppositie met afgestompte bewoners van economisch veroordeelde en cultureel gefrustreerde buitenwijken van de grote steden. Op zijn beurt laat het Front National, net zoals een Steve Bannon in de Verenigde Staten, liever het plaatje doorschijnen van een botsing tussen patriotten en globalisten, nationalisten en mondialisten. En roept het op tot een soort ‘omgekeerde mei 68’ (om de formule van Pierre Rimbert16 over het actuele culturele schisma in Europa te hernemen), zoals een deel van autoritair rechts dat aan de macht is in Oost-Europa.

In 2007 had Nicolas Sarkozy begrepen dat er voor bepaalde elementen uit zijn conservatieve coalitie iets tegenover zijn tot het uiterste doorgedreven verdediging van het liberalisme en verheerlijking van het geld moest staan. Deze conservatieve elementen die het niet noodzakelijk zozeer begrepen hadden op de Amerikaanse moderniteit en die van mening waren dat ‘het vroeger beter was’, eisten een culturele en morele compensatie. Vandaar zijn stoten onder de gordel tegen mei 68, door hem herleid tot het gejengel van een verwend kind: “de wil om alles te vernielen”, “nihilisme”, “relativisme”, “verlies aan gezag”.

In 2015, op het moment dat hij zijn (mislukte) campagne opstart om opnieuw de kandidaat van rechts te zijn, neemt Sarkozy opnieuw mei 68 als mikpunt. Hij stelt zichzelf voor als de grote voorman van een autoritair en disciplinair liberalisme – waar niets paradoxaals in schuilt, als je denkt aan Ronald Reagan of Margaret Thatcher, om nog te zwijgen van Pinochet. Sarkozy nestelt zich op dat moment (zoals Laurent Wauquiez vandaag17) in de rol van dissident tegenover de nieuwe conformisten, de zogenaamde soixante-huitards (de vernieuwers van mei 68): “Zodra iemand een vraag stelde over de Franse identiteit, was dat meteen een reactionair. Zodra iemand op school vragen durfde stellen bij het ‘pedagogisme’ 18 en – jawel! – probeerde uit te leggen dat de leerling niet de gelijke is van de meester, dat de leerling moet rechtstaan als de meester de klas binnenkomt, dat de meester geen kameraadje is, dan was dat meteen een reactionair. Zodra iemand het gezin verdedigde, was dat een kleinburgerlijk ventje.”

Ter linkerzijde zijn de dingen altijd veel ingewikkelder geweest. Er zijn er toch een aantal die zich herinneren (of die toch wat inlichtingen hebben ingewonnen en hebben geleerd) dat 68 in Frankrijk en in de wereld nog iets meer was dan de affiches van de studenten uit de richting Schone Kunsten op de muren van Parijs en Daniel Cohn-Bendit in Nanterre. Maar de beweging van mei heeft gezorgd voor een kritiek op de staat. De staat is autoritair, moralistisch en conservatief. Een kritiek die de linkse liberalen vervolgens gebruikt hebben (of op een verkeerd spoor gezet hebben), ingegeven door hun vijandigheid tegenover de sociale staat en de genationaliseerde overheidssector.

Dat is niet in één keer gebeurd, maar heel geleidelijk, door het achtereenvolgend inkapselen van de libertaire en naar zelfbestuur strevende thema’ s ten voordele van de consumptie en de markt. Waarbij ze en passant geprofiteerd hebben van het intellectuele klimaat, vanaf 1975 voortgebracht door nieuwe filosofen, anticommunisten met een vijandige opstelling tegenover de staatsmacht (zie ook het artikel van Ico Maly in dit nummer, nvdr.).

In zijn discussie met Michel Rocard verweet François Mitterrand hem (al) het idee dat het mogelijk zou zijn de maatschappij te veranderen zonder de macht te nemen, zonder de industrie en de banksector te nationaliseren. En hij beschreef het socialisme van wat hij het ‘tweede links’ van Rocard noemde, als een “paradoxale mengeling van Fourier met een laagje Proudhon en gecorrigeerd door de Kerkvaders: het heeft van de mens en van de arbeid meer een moreel dan een economisch idee, vertrouwt op het spontane, wantrouwt structuren en komt er uiteindelijk op terug, bij gebrek aan geloof in de eigen capaciteit om de kapitalistische maatschappij te veranderen, en bekeert zich tot het saint-simonisme van Père Enfantin19, bezeten van het structureel modernisme. Ik sluit me erbij aan in de mate dat het de mens beschermt, dat broze product van de alledaagsheid en de eeuwige hoop en verwachting. Ik distantieer mij ervan als ik zie hoe het zich installeert aan de voet van het vijandige kamp en zich tevreden stelt met het aanslaan van een verheven toon, alsof de muren voor de zevende keer zouden gaan vallen.” Rocard trok daarop van leer tegen het centralistisch ‘archaïsme’ van Mitterrand, van Chevènement20 en van het zogenaamde ‘eerste links’. Rocard hekelde hun alliantie met de communistische partij en het feit dat ze geen rekening hielden met wat mei 68 – waarvan Rocard en zijn vrienden van het CFDT zichzelf als de erfgenamen zagen – in de Franse maatschappij ondersteboven had gehaald. Electoraal gezien heeft het ‘eerste links’ het gehaald, vermits Rocard in 1979 tijdens het socialistische congres van Metz het onderspit moest delven. Maar politiek gezien is het de meer liberale versie van dit ‘tweede links’ dat uiteindelijk heeft getriomfeerd vanaf 1983. Zelfs in die mate dat al heel snel een invloedrijke essayist zoals Alain Minc de kwalificatie ‘liberaal-libertair’ ging assimileren met “kapitalisme à la mei 68”.

In feite zijn zij die we over het algemeen naar voren schuiven als de gebruikelijke vertegenwoordigers van mei 68, al snel overgegaan van het Mao-pakje naar de Rotary, om de terminologie van Hocquenghem21 te hernemen. Hoe verklaar jij van jouw kant die overgang? Als het hier al echt over een overgang gaat? Zou je in feite, als we er nu op terugblikken, niet kunnen denken dat mensen zoals André Glucksmann22 ook al in mei 68 meer ‘anti-totalitair’ waren dan links? Gaat het hier eigenlijk om een fenomeen dat typisch is voor Frankrijk of is het iets dat we elders kunnen terugvinden?

Achter het kronkelige traject van sommige van de vroegere gauchistische vrienden van Hocquenghem richting de Rotary, zat er geen misprijzen, maar voltooiing. In zekere zin was het ‘neostalinistische’ discours niet helemaal onterecht. Vanaf mei 68 benadrukte die het kleinburgerlijke, individualistische, narcistische karakter van de studentenbeweging. Het waarschuwde ook voor de politieke instabiliteit die verbonden was aan de ‘gauchisten’. Dat is de wet van het kapotte horloge, dat toch twee keer per dag het juiste uur aangeeft: deze analyse kwam op het juiste moment, ook al berustte ze op de (foutieve) idee dat elke sociale beweging die niet was ingegeven door de communisten, veroordeeld was tot het lot van een politieprovocatie of een patronaal complot.

Zelfs al voor mei 68 had een liedje van Jean Ferrat (Pauvres petits cons) het over het feit dat “doodgewone burgerzoontjes”, die alles bereikt hadden wat ze wilden, geen enkel recht hadden om “te spreken in naam van de arbeidersjeugd”, vermits zij net zoals hun vaders vóór hen steunpilaren zouden worden van de kapitalistische orde, de begeleidingsdienst van het proletariaat. Dat had veel weg van een sociale wet: de bourgeoisie vond altijd wel weer haar kinderen terug. We weten trouwens best wel dat politieke metamorfoses van links in rechts vaker voorkomen dan in omgekeerde zin. Ze hebben inderdaad meer te bieden aan hen die er gebruik van maken, vermits het (economische, mediatieke) systeem het altijd nodig heeft om zich opnieuw uit te vinden door de talenten van zijn tegenstanders in eigen voordeel te recycleren.

Toch droeg mei 68 van bij het begin dimensies in zich die het van nature uit openstelden voor recuperatie. Niet alleen de sociale afkomst van de studenten die mei 68 maakten, maar ook het narcisme van enkele van de grote tenoren van de beweging, hun voorliefde voor de ‘subversieve’ happening en voor die symbolische transgressies, waarvan de hele geschiedenis suggereert dat ze dikwijls lijken op een meer doeltreffende manier van inpakken van dezelfde goederen. Kortom, eenmaal mei 68 was geamendeerd, uitgezuiverd, herschreven, om ontdaan te zijn van zijn voornaamste dimensie (de belangrijkste algemene staking uit de arbeidersgeschiedenis) en van zijn eerlijkste en ernstigste actoren, werd het ‘verraad’ praktisch een waarheid als een koe. Twintig jaar later bleef er van de hele beweging in het bewustzijn van hen die het allemaal niet meegemaakt hadden, al niet veel meer over dan het sympathieke doch weinig storende beeld van keet schoppende studenten tegen het bourgeois moralisme. Uitgezuiverd van zijn proletarische kaf, regenereerde de mei-revolte een kleurloos systeem zonder zuurstof en een productiewijze met een hiërarchie van de macht die de protestbeweging nochtans beweerde niet nog daadkrachtiger te willen maken – maar te willen vernietigen.

Footnotes

  1. Arnaud Montebourg: vooraanstaand lid van de PS. Was o.a. woordvoerder van Ségolène Royal tijdens haar kandidatuur voor het presidentschap en minister onder François Hollande.
  2. Nicolas Dupont-Aignan: voorzitter van Debout la République (DLR), een conservatieve en nationalistische partij die pretendeert de voortzetting van het gaullisme te zijn.
  3. Henri Emmanuelli: (1945-2017) vooraanstaand lid van de PS, was een aantal maal staatssecretaris onder Mitterand en in 1992-93 voorzitter van de Assemblée Nationale. Als mitterandist stond hij links van de (ten opzichte van Mitterand) meer naar rechts afgedreven Hollande e.d.
  4. Om de Europese integratie opnieuw op gang te brengen en de interne markt tot stand te brengen komt er een wijziging in de Verdragen van Rome door de Europese Akte (EA). Door het verdrag wijzigt de werking van de Europese instellingen en krijgt de Gemeenschap meer bevoegdheden, met name op het vlak van onderzoek en ontwikkeling, milieu en het gemeenschappelijk buitenlands beleid. Op 17 februari 1986 werd de EA door negen lidstaten ondertekend, gevolgd door Denemarken, Italië en Griekenland op 28 februari 1986. De Akte is de eerste belangrijke wijziging van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). Ze trad in werking op 1 juli 1987.
  5. In 1959 bekeert de Duitse socialistische partij (SPD) zich tot het reformisme tijdens haar congres in Bad Godesberg.
  6. Europees Monetair Stelsel: een overeenkomst tussen (aanvankelijk) acht landen van de toenmalige EEG om grenzen op te leggen aan de muntschommelingen (een stap op weg naar de euro). Ze trad in werking op 13 maart 1979. 23 maart 1983 is twee dagen na de derde devaluatie van de Franse frank (21 maart).
  7. Philippe de Villiers: (geboren 1949) schrijver en politicus uit de Vendée. Was voorzitter van de partij Mouvement pour la France en verdediger van conservatieve christelijke waarden, zoals verzet tegen homohuwelijk en invloed van islam.
  8. Gary Hart, A New Democracy: A Democratic Vision for the 1980s and Beyond, William Morrow, 1983.
  9. Bill Clinton, Between Hope and History: Meeting America’ s Challenges for the 21st Century, Random House, 1983.
  10. Tony Blair, Anthony Giddens, La troisième voie. Le renouveau de la social-démocratie, Éd. du Seuil, 2002. Originele tekst: Anthony Giddens, The Third Way. The Renewal of Social Democracy, Polity Press, 1998.
  11. Anthony Giddens: Brits socioloog, medebedenker van de ‘derde weg’, huisideoloog van Tony Blair en New Labour.
  12. Christopher Lasch: Amerikaans historicus en moralist (1932-1994).
  13. Stendhal: een Franse romantische schrijver, echte naam: Marie-Henry Beyle. Leefde van 1783 tot 1842. Zijn bekendste werk is Le rouge et le noir.
  14. Alexis de Tocqueville (1805-1859). Een van de eerste theoretici van de liberale democratie. Zijn hoofdwerk De la démocratie en Amérique (1835) schreef hij na een reis van negen maanden door de Verenigde Staten.
  15. CRS: de “Compagnies républicaines de sécurité” vormen een gespecialiseerde eenheid binnen de Nationale Politie in Frankrijk. Hun voornaamste taak is het handhaven van de openbare orde en de algemene veiligheid.
  16. Pierre Rimbert: Frans journalist, medewerker van Le Monde Diplomatique. Schreef een boek waarin hij de verrechtsing van het dagblad Libération in de verf zette (Libération: de Sartre à Rothschild).
  17. Laurent Wauquiez: (geboren 1975) Frans politicus uit het kamp van Sarkozy. Was staatssecretaris en minister onder Sarkozy, secretaris-generaal van diens partij Union pour un Mouvement Populaire en de opvolger ervan Les Républicains.
  18. ‘Pedagogisme’ is een pejoratieve term die duidt op moderne opvoedingsmethodes waarbij de ontplooiing van het kind centraal staat, in tegenstelling tot de zuivere kennisoverdracht.
  19. Barthelémy Prosper Enfantin (1796-1864), Franse sociaal hervormer, een tijdlang aanhanger van de ideeën van Saint-Simon, voorstander van de bouw van het Suezkanaal, bevorderde de aanleg van de spoorweg naar Lyon, was overtuigd dat hij een religieuze roeping had.
  20. Jean-Pierre Chévènement (geboren 1939) is een Frans politicus, mede-oprichter (in 1971) van de Parti Socialiste. Van 1988 tot 1991 minister van Defensie. In 2002 presidentskandidaat voor de Mouvement Républicain et Citoyen (5,3 % van de stemmen).
  21. Guy Hocquenghem (1949-1988): Frans journalist en schrijver. Bekend om zijn strijd voor homorechten. Na Paul Verlaine de tweede homoseksueel die zich out in de pers (Le Nouvel Observateur, 10 januari 1972).
  22. André Glucksmann (1937-2015): nouveau philosophe. Nam als maoist deel aan mei 68 en werd later anticommunist.