Artikel

De nieuwe Koude Oorlog en het lot van het kapitalisme

Radhika Desai

—21 december 2020

PDF-versie

Het succes van China, een niet-kapitalistisch land dat geleid wordt door een communistische staatspartij, zal andere landen aantrekken, terwijl neoliberale mislukkingen net zullen afstoten.

Wat internationale betrekkingen ten tijde van een pandemie inhouden, werd plots duidelijk toen de Verenigde Staten een nieuwe Koude Oorlog startten tegen China. Geen trumpiaanse ommekeer, maar een voortzetting van Obama’s “focus op Azië”, een aanwijzing dat het ook na tientallen jaren niet gelukt is om China te overtuigen zich tot het neoliberale kapitalisme te bekeren.1 Net zoals de eerste Koude Oorlog is de nieuwe Koude Oorlog een reactie op een existentiële bedreiging. Alleen een verdwazend triomfalisme over het “einde van de geschiedenis” maakt dat de meeste mensen zich niet meer herinneren hoe ernstig de Sovjetdreiging en hoe zenuwslopend de eerste Koude Oorlog van het Westen was.

Vandaag vormt China een nog grotere uitdaging. De VS en de Sovjet-Unie waren ongeveer even sterk en stabiel. Vandaag is de situatie heel anders. De VS staat op de rand van de afgrond, net zoals andere neoliberale, ge­­financialiseerde kapitalistische staten in de hele wereld. De pandemie is een soort wereldwijde stresstest waarbij China goed scoort, terwijl de VS met moeite een onvoldoende haalt. Over het algemeen hebben landen die minder vervlochten zijn met het neoliberale, gefinancialiseerde kapitalisme – ongeacht of het kapitalistische landen zijn zoals Duitsland, Japan of Zuid-Korea, of socialistische zoals Cuba en Vietnam – de pandemie met succes het hoofd geboden, terwijl toonaangevende naties zoals de VS en het Verenigd Koninkrijk duidelijk zwaar hebben gefaald.

Internationale betrekkingen kan men enkel begrijpen binnen de geschiedenis van het kapitalisme.

Het neoliberalisme bevrijdde het kapitaal van opgelegde regeltjes, zogezegd om zijn dynamisme een duw in de rug te geven. Maar het enige wat het tot stand heeft gebracht, is een roofzuchtige, crisisgevoelige ge­­­financialiseerde economie en een internationaal dollardictaat, een echte wereldwijde creditocratie [heerschappij van schuldeisers, n.v.d.r.] die een handvol nationale en internationale financiële elites verrijkt en de overgrote meerderheid verarmt. De taken van de overheid werden teruggeschroefd tot één zaligmakende prioriteit, een monetair beleid dat de wereldwijde creditocratie overspoelt met massa’s liquide middelen zodat het speculeren op aandelenbubbels, kredieten, grondstoffen en opkomende markten ongehinderd kon doorgaan. Zelfs de militaire macht, die essentieel is om de wereldwijde creditocratie toegang te garanderen tot winstgevende opportuniteiten, is op zo’n desastreuze manier beheerd dat ze niet eens de schijn van dominantie kan wekken, ondanks duizelingwekkende militaire budgetten en aanhoudende agressie. Laat staan dat ze erin slaagt vrede te brengen of mensen harmonieus te laten samenleven.2

De verkiezing van onbetrouwbare onverlaten als Donald Trump en Boris Johnson heeft al aangetoond hoe ver het onvermijdelijke verlies van vertrouwen en legitimiteit in hun land al gevorderd was, nog voor er sprake was van een pandemie. Die onbekwame leiders hebben zo chaotisch op de pandemie gereageerd dat het vertrouwen en de legitimiteit nog meer is ondermijnd, zodat een terugkeer naar de normaliteit onmogelijk wordt.3 Noch het neoliberale, gefinancialiseerde kapitalisme noch de wereldwijde creditocratie die het ondersteunt, kunnen hier zonder kleerscheuren uitkomen.4

De nieuwe Koude Oorlog ontketend door een macht in pijlsnel verval, zal ongetwijfeld onvoorspelbaar, zonder perspectief en gevaarlijk zijn. Hij zal ook verstrekkende gevolgen hebben. In zijn World Economic Outlook (de economische vooruitzichten van de wereldeconomie) van juni 2020 voorspelt het Internationaal Monetair Fonds dat China zich veruit het beste zal herstellen, met een verwachte groei van vijftien procent in de periode 2020-2021.5 Andere opkomende economieën zullen met twee procent groeien, maar de geavanceerde economieën zullen één procent onder hun bnp-niveau van begin 2020 blijven. Als de weegschaal overhelt naar de kant van de geplande markteconomie, doemt het socialisme wereldwijd aan de politieke horizon weer op, en deze keer zal het steviger in zijn schoenen staan. Voor het eerst in de geschiedenis van het kapitalisme laat een niet-kapitalistisch land dat geleid wordt door een communistische staatspartij, de grootste groei optekenen. Het voorbeeldeffect en de economische aantrekkingskracht van China zullen andere landen aantrekken, terwijl neoliberale, negatieve voorbeelden hen zullen afstoten.

Om de Koude Oorlog tegen China te begrijpen moeten we eerst uitleggen hoe het neoliberale, gefinancialiseerde kapitalisme en de wereldwijde creditocratie zijn ontstaan. Productievere vormen van kapitalisme, onder andere dat van de VS, hadden hun voorganger —dat was bij uitstek het gefinancialiseerde Britse kapitalisme6 van de goudstandaard— voor 1914 al overvleugeld, zoals voorspeld door Karl Marx en Friedrich Engels,7 beschreven door Vladimir Lenin,8 Nikolaj Boecharin9 en Rudolf Hilferding10 en bevestigd door Karl Polanyi,11 Edward Hallett Carr12 en John Maynard Keynes.13 Midden de twintigste eeuw waren de meeste kritische waarnemers ervan overtuigd dat het kapitalisme zover ontwikkeld was dat privébezit als basis van het systeem niet langer verenigbaar was met vooruitgang. Doelbewuste volkscontrole —jazeker, een vorm van socialisme— was nu mogelijk en ook nodig.

De geschiedenis heeft die consensus op zijn minst gedeeltelijk gelijk gegeven. De naoorlogse wereld van keynesiaanse kapitalistische welvaartsstaten met een ‘ge­­­organiseerde’ productie, echte socialistische staten en ontwikkelingsstaten neigde naar het socialisme.14 Alleen een terugval in de geschiedenis kon een archaïsch, roofzuchtig, gefinancialiseerd kapitalisme, aangevuld met een wereldwijde creditocratie, nieuw leven inblazen in de VS van het einde van de 20e eeuw. Maar vier verwoestende decennia later stellen we vast dat de geschiedenis die terugval uitvlakt: economieën met een meer gereguleerde productie doen het opnieuw beter dan de liberale economieën. De nieuwe Koude Oorlog tegen de machtigste van de centraal geleide economieën, China, is niet anders dan een wanhopige poging van de VS om het onvermijdelijke verdict van de geschiedenis af te wenden.

De tegenstrijdigheden van het kapitalisme en zijn geopolitieke economie

Commentatoren van internationale ontwikkelingen beschrijven de wereldorde meestal als iets dat boven het lappendeken van de wereldkaart zweeft, een immaterieel podium waarop niet-grijpbare staten aan machtsspelletjes deelnemen die uiteindelijk niet te verklaren vallen. Zo’n schets is zeker onvolledig, en helemaal onbruikbaar als het lot van het kapitalisme op de helling komt door de veranderende internationale machtsverhoudingen. Wanneer je op zo’n moment internationale betrekkingen kadert binnen de geschiedenis van het kapitalisme, is dat geen omweg, maar net de belangrijkste voorwaarde om tot een analyse te kunnen komen.

De pandemie is een soort wereldwijde stresstest waarbij China goed scoort, terwijl de VS met moeite een onvoldoende haalt.

Het (internationaal) politiek karakter van een samenleving groeit historisch. In de thuislanden van het kapitalisme gebeurde dat doorheen de geschiedenis van hun eigen kapitalisme en de manieren waarop zij omgaan met de tegenstrijdigheden ervan, waaronder men ook het imperialisme moet rekenen. Elders kregen staten vorm door hun onderwerping aan of hun verzet tegen het imperialisme. Die strijd bepaalt hoe het kapitalisme zijn buitenlandse betrekkingen15 en zijn geopolitieke economie ontplooit.16

De geopolitieke economie van het kapitalisme ontwikkelde een dialectiek van ongelijkmatige en gecombineerde ontwikkeling17 doordat de dominante staten de gevolgen van hun tegenstrijdigheden probeerden af te wentelen door andere, onderworpen samenlevingen te verplichten overtollige goederen en kapitaal af te nemen en goedkope arbeidskrachten en grondstoffen af te staan.18 De dreiging en de realiteit van deze onderwerp­ing leidden tot verzet. Imperialistische machten onderzochten hoe ze hun eigen hightech productie konden aanvullen met producten met een geringe toegevoegde waarde, geproduceerd in kolonies en halfkolonies. Tegenstanders die bereid en in staat waren zich te verzetten, wezen die vorm van onderwerping af. In plaats daarvan industrialiseerden ze zich op de enige manier19 waarmee ze nog productieve gelijkwaardigheid konden bereiken in een tijdperk waarin staten die reeds geïndustrialiseerd waren, de wereldmarkt al beheersten: door protectionisme en staatsgeleide economische ontwikkeling.20

In het begin namen kapitalistische klassen het voortouw bij dat soort acties. De klassieke concurrerende naties —de VS, Duitsland en Japan— weigerden het agriculturele aanhangsel van Groot-Brittannië te zijn en kozen voor industrialisatie. Met de Russische Revolutie ontstond er in 1917 een nieuw pad van socialistisch verzet, een pad dat andere staten, waaronder China, sindsdien ook zijn ingeslagen. Niet de wereldmarkt of het imperialisme hebben de productiecapaciteit over de hele wereld verspreid, maar wel dat verzet, dat ook door minder succesvolle kapitalistische ontwikkelende economieën zoals India en Brazilië gevoerd werd. De oorspronkelijke concurrentie van de klassieke rivaliserende staten maakte de wereld multipolair. Sindsdien heeft de geopolitieke economie van het kapitalisme die multipolariteit steeds versterkt, en niet een steeds grotere globalisering of een opeenvolging van hegemonieën.

Voordat de kosmopolitische ideeën van globalisering en van een Amerikaanse hegemonie of imperium het publieke discours in de decennia van het neoliberalisme veroverden, nam een lange reeks van denkers, beginnend met Marx en Engels, het tegenovergestelde standpunt in. Zij geloofden dat de veel productievere, door de staat gestuurde economische structuren van de concurrenten, met financiële sectoren die ondergeschikt zijn aan de productie, het geliberaliseerde, gefinancialiseerde kapitalisme van Groot-Brittannië snel zouden voorbijsteken, wat ze effectief hebben gedaan.

Geld en financiën in het kapitalisme: twee modellen

Marx maakte een onderscheid tussen het vroege, door concurrentie gedreven kapitalisme van kleine bedrijven en het volwassen kapitalisme van de megabedrijven. Dat laatste vermaatschappelijkte de arbeid zo ver als het kapitalisme dit toestond. Terwijl het vroege kapitalisme de verdeling van arbeid over een massa bedrijfjes bevorderde, concentreert het volwassen kapitalisme kapitaal en arbeid massaal in reuzachtige strak bestuurde conglomeraten.

Volgens Marx bestond dat soort grote naamloze vennootschappen uit “sociaal kapitaal” (kapitaal van rechtstreeks met elkaar geassocieerde individuen), en uit “de opheffing van privébezit van kapitaal binnen de kapitalistische productiewijze zelf”.21 Het deelde de kapitalisten op in de betaalde manager en de “pure geldkapitalist”. Omdat die laatste geen enkele rol speelt in de productie, bestaat zijn winst alleen uit rente, “een beloning voor het loutere bezit van kapitaal”. Het was ook een “noodzakelijke overgangsfase om het kapitaal opnieuw te veranderen tot eigendom van de producenten”, dus een stap naar het socialisme. Engels stelde op dezelfde manier vast dat de tendens om “de volledige productie van een industrietak onder te brengen in één grote naamloze vennootschap met één management” “op een bijzonder aangename manier het pad effende voor diens toekomstige onteigening, door de maatschappij in haar totaliteit, door de natie”.22

Marx en Engels merkten die trends op toen ze nog in hun kinderschoenen stonden, maar ze zagen wel de link met het protectionisme en de groeiende rol van staten in het beheersen van het kapitalisme.23 Helaas heeft Marx de lang tevoren beloofde delen van Het Kapitaal over de staat, de internationale handel en de wereldmarkt nooit kunnen voltooien. Latere marxisten hebben die thema’s wel uitgewerkt. Ten tijde van de tweede industriële revolutie ging het volwassen kapitalisme massaal productiegoederen produceren, het bevorderde industriële concentratie door bedrijven steeds groter te maken en onderling kartels te vormen, het voerde investeringen op en veranderde de rol van de banken. Lenin zag het als monopoliekapitaal, Boecharin omschreef het als de nationalisering van kapitaal, maar Hilferdings analyse van het financierskapitaal is waarschijnlijk de best onderbouwde. Door te onderzoeken hoe kapitaal begon als geldkapitaal om van te rentenieren en veranderde in industrieel kapitaal, werpt hij licht op de huidige vorm daarvan, een wereldwijde creditocratie, rentenierschap op de grootst mogelijke schaal.

Het communisme genoot zoveel steun wereldwijd dat de toonaangevende kapitalistische naties ook staatsgeleide welvaartsstaten moesten steunen.

Het vroege kapitalisme erfde het middeleeuwse financieel systeem. Omdat hij wist dat dit systeem niet vies was van speculeren, gokken en bedriegen, ging Marx ervan uit dat het volwassen kapitalisme dit zou “onderwerpen”.24 De “voorwaarden en vereisten van de moderne industrie” en de “veranderde figuur van de ontlener”25 —niet langer iemand die uit financiële nood om geld vraagt, maar een kapitalist aan wie men geld leent “in het vertrouwen dat hij … dat zal gebruiken om zich onbetaalde arbeid toe te eigenen”— zouden een nieuw kredietsysteem in het leven roepen, een “originele schepping” van het kapitalisme.26 In de tijd van Hilferding draaide het al op volle toeren en hij noemde het financierskapitaal.

De oorspronkelijke industriële revolutie in Engeland kon zich redden met oud kortetermijn- en op de markt gebaseerd geldhandelskapitaal dat beperkt bleef tot het verstrekken van commercieel kortetermijnkrediet en tot het verhandelen van activa in een parasitaire relatie met industrieel kapitaal, omdat de financiële behoeften van dat laatste minder groot waren. In de modelstaten van het financierskapitaal die later geïndustrialiseerd werden, financierden de banken daarentegen massale langetermijninvesteringen en zorgden ze voor de productieve expansie van het industriële kapitaal en de concentratie en kartelvorming ervan.

Het onmetelijke Britse Rijk functioneerde als de onderworpen kern van Groot-Brittanniës archaïsche en roofzuchtige monetaire en financiële systeem, en ook van de internationale goudstandaard, uitgedrukt in Britse pond. Het Britse pond was de wereldmunt, want Groot-Brittannië onttrok overschotten aan kolonies waar zich geen kolonisten hadden gevestigd —vooral India— en verschafte via kapitaalexport internationale liquiditeit —vooral aan kolonies waar zich kolonisten vestigden, en aan de VS— om die bij hun kapitaalintensieve industrialisering te helpen.27 Nostalgici omschrijven de Britse goudstandaard als alomtegenwoordig en stabiel. In werkelijkheid moest hij wel zwaar getroffen worden door de instabiliteit van het internationale systeem toen concurrerende machten opdoken en om markten en kolonies streden, wat uiteindelijk resulteerde in de Eerste Wereldoorlog en de Dertigjarige Crisis, van 1914 tot 1945.

Kolonies zoals India werd die Britse goudstandaard met geweld opgedrongen. Onafhankelijke landen namen het slechts aan als hun dat uitkwam. Rivaliserende industrialiserende naties zoals Duitsland gebruikten die alleen om hun eigen munt te laten concurreren met het Britse pond en om het eigen marktaandeel te vergroten. Geen wonder dus dat het systeem, om het met de woorden van een historicus te zeggen, “steeds meer begon te wankelen en in juli 1914 definitief instortte”.28

De economische onrust tijdens het interbellum bevestigde dat Groot-Brittannië en de wereld, die intussen meer multipolair was geworden, nood hadden aan een monetair en financieel systeem dat fundamenteel anders was. In 1944 trok John Maynard Keynes naar de Conferentie van Bretton Woods, waar internationale maatregelen voor na de oorlog werden besproken. Hij bracht zijn voorstellen mee voor een nieuwe internationale munt om betalingen tussen centrale banken te regelen, de bancor,29 en een International Clearing Union (een organisatie die internationale garanties stelt) om die munt multilateraal te gebruiken. Een nationale munt zou zichzelf niet langer tot wereldmunt kunnen ontpoppen. Zodanig was de wereld veranderd.

De Dertigjarige Crisis

De Dertigjarige Crisis, van 1914 tot 1945, was de eigen invulling van de geschiedenis van creatieve vernietiging. Ze begon toen de imperialist­ische concurrentiestrijd tussen Groot-Brittannië en rivaliserende machten ontaardde in de Eerste Wereldoorlog en duurde dus dertig jaar, goed voor twee wereldoorlogen en de Grote Depressie. De crisis vernietigde koloniale rijken, kende de grootste communistische revoluties tot dan, zette de de­­­kolonisatie in gang en in de landen waar het kapitalisme stevig was verankerd, zette ze de samenleving op haar kop. De imperialistische, autoritaire wereld van voor de crisis veranderde in de naoorlogse gouden jaren met kapitalist­ische welvaartsstaten, communistische staten en staatsgeleide economieën.

De val van de Berlijnse Muur en de ondergang van de Sovjet-Unie heeft de oorzaken van de Koude Oorlog niet opgeheven.

Dat de beter gereguleerde economieën de bovenhand zouden krijgen, was voor bijna iedereen duidelijk. Neem twee boeken uit 1944 van politieke schrijvers die diametraal tegenover elkaar stonden. De overwinning van de geallieerden was op handen en elk van hen probeerde de naoorlogse toekomst te schetsen. In The Great Transformation beschreef de socialist Karl Polanyi hoe de “liberale samenleving” die Groot-Brittannië tot 1914 had geleid, in elkaar was gestort. Haar “utopisch” marktsysteem was sociaal onhoudbaar en had al tot spontane sociale correcties geleid. Markten werden door sociale regels aan banden gelegd en zo ontstonden “vis-noch-vleesnaties,” Polanyi’s term voor gereguleerde kapitalistische staten. Die zouden de overhand halen, stelde Polanyi, net zoals Marx en Hilferding, en de basis leggen voor georganiseerde, democratische socialistische staten met een echte geplande economie. En dat was precies waar zijn tegenpool, Friedrich Hayek, bang voor was. Hayek is de Oostenrijkse neoklassieke econoom die het socialisme en marxisme te vuur en te zwaard bestreed; hij werd dan ook de belangrijkste pleitbezorger van het neoliberalisme. In zijn boek The Road to Serfdom (De weg naar het lijfeigenschap) waarschuwde hij dat als de westerse samenlevingen in de richting van het etatisme en het social­isme zouden blijven opschuiven, ze een nieuw soort lijfeigenschap zouden creëren. Polanyi won de eerste ronde, na de oorlog schoof de wereld naar links op. Hayek en zijn kompanen kwijnden tientallen jaren weg in de woestijn, waar ze doorzetten om op een dag terug te komen en hun slag thuis te halen. Ze gaven de neoliberale wereld vorm, precies zoals Polanyi in 1945 al had voorvoeld. Die waarschuwde dat het “nieuwe patroon van internationale betrekkingen” in een wereld van “vis-noch-vleesnaties”, die de “kansen van democratische socialistische staten enorm zou verbeteren”, voor een bedreiging stond: de VS bleef vasthouden aan het oude kapitalisme Britse stijl: liberaal en “universeel” (lees: imperialistisch).30

Hij had het goed gezien. Bedrijfsleiders en politieke leiders in de VS hunkerden ernaar om een open wereldeconomie te domineren, en liefst in dezelfde stijl als de Britten vroeger.

Tegen het einde van de Tweede Wereldoorlog, in Bretton Woods in 1944, gebruikte de VS zijn economische macht en stelde het zijn veto tegen voorstellen voor alternatieve internationale betalingssystemen, zoals het systeem dat Keynes had uitgewerkt. De wereld kreeg geen keus, ze moest het met de dollar doen, al verguldde de VS de pil enigszins door te beloven de dollar aan het goud te koppelen. De theorieën over de hegemonie van de VS suggereren dat de VS in zijn opzet slaagde. Maar de macht van de VS was slechts een tijdelijk gevolg van de oorlog. En zelfs met die macht, was die van de VS veel beperkter dan die van Groot-Brittannië tot 1914. Het viel niet mee om de wereldeconomie open te houden, en ook niet om van de dollar de wereldmunt te maken.

In volle pandemie is de president van de VS uit pure wanhoop een nog gevaarlijkere Koude Oorlog tegen China begonnen.

De economische ‘openheid’ van de negentiende eeuw was een creatie van het imperialisme. Het Britse rijk, en ook andere rijken, hadden kolonies en halfkolonies gedwongen zich open te stellen voor hun kapitalisten, terwijl het de rivaliserende machten daar buitenhield. Een eerste probleem was dat de VS na de oorlog niet over een vergelijkbaar imperium beschikte. Ten tweede was de multipolariteit verder toegenomen en telde de wereld tal van “vis-noch-vleesnaties”, en ook communistische. Die onttrokken op het enorme Euraziatische vasteland grote gebieden met vele miljoenen inwoners volledig aan het kapitalisme. De toonaangevende kapitalistische landen schaarden zich achter de VS als leider in de strijd tegen het communisme, maar dat had zoveel steun wereldwijd dat de VS niet anders kon dan ook staatsgeleide welvaartsstaten te steunen in West-Europa en Oost-Azië, die zich na de oorlog wilden herstellen en ontwikkelen, en staten in socialistische ontwikkeling in de opkomende derde wereld tolereren.

Omdat in die economieën de arbeidersklasse goed georganiseerd was en ook het productieapparaat goed georganiseerd en gesocialiseerd was, hielden die de deur naar veel opportuniteiten voor het VS-kapitaal gesloten. Bovendien beseften de beleidsmakers in de VS heel goed dat geregulariseerde kapitalistische naties die met de dekolonisatie ontstonden, heel makkelijk konden dienen “als tussenstation naar een vorm van socialisme”.31 De eerste Koude Oorlog was de reactie van de VS op zijn frustrerende positie in een wereld vol gereguleerde en afgeschermde staten, waarbij de VS even fel ten strijde trok tegen economisch nationalisme als tegen het communisme.

En wat de dollar betreft, zonder een stabiele bron van inkomsten om de wereld liquiditeit te verschaffen —zonder kolonies die overschotten opleverden— bouwde de VS tekorten op. Die liquiditeitsgarantie leidde tot het beroemde Triffindilemma: hoe groter de tekorten hoe meer de dollar onder druk stond en hoe meer de vraag naar goud steeg. Geen wonder dat de dollar van crisis naar crisis sukkelde, het goud uit de VS verdween en na uitputting van alle mogelijkheden in de jaren zestig om de goudstandaard te redden, die uiteindelijk in 1971 tot zijn einde kwam.

De zegetocht van het neoliberalisme

De jaren 70 waren traumatisch voor het kapitaal in het algemeen en voor de VS in het bijzonder. Nadat het in 1971 met hangende pootjes de goudstandaard liet vallen te midden van een wereldwijde kapitalistische crisis, dreigde de VS nu ook de oorlog in Vietnam te verliezen, woedde er in eigen land zowel een economische als een politieke crisis, geraakte de wereldeconomie in het slop en zag de VS zijn aandeel daarin flink dalen. Pas aan het einde van dat decennium brak de glorietijd aan van de neoliberalen zoals Hayek met hun simpel refrein —geef kapitaal alle vrijheid – waarbij ze zomaar over het hoofd zagen dat dit kapitaal al lang de overgang had gemaakt van de concurrentiefase naar de monopoliefase.

Bovendien legde de hypothese van de internationale financiële bemiddeling toen al de basis voor de wereldkredietinstellingen. Deze beweerden schaamteloos dat de dollar als wereldgeld kon en moest dienen, omdat, zoals particuliere beleggers begrepen —in tegenstelling tot tegendraadse Europese centrale bankiers die hun goud eisten— de VS geen gewoon land was, maar de bankier van de wereld. Diens tekorten waren leningen aan de wereld. Met dat soort uitspraken rechtvaardigden wetenschappers en beleidsmakers in de VS het vrije verkeer van kapitaal, het heel licht gereguleerde internationale financiële systeem waar geld kon ontsnappen aan nationale regels, en de uitbreiding van het vrije verkeer van kapitaal om de druk op de dollar te verkleinen door de puur financiële vraag naar dollars te vergroten.

Neoliberale besparingen hebben de legitimiteit van het establishment danig ondergraven, dat kiezers wereldwijd voor omhooggevallen parvenu’s stemmen.

Volgens de neoliberalen was de wereldwijde economische crisis van de jaren 70 te wijten aan de overmatige staatsinmenging en de macht van de vakbonden. In werkelijkheid hadden de kapitalistische staten hun gouden jaren te danken aan de door de staat georganiseerde expansie van de binnenlandse markt (die onvermijdelijk was, afgedwongen door de mobilisatie van de werkende klassen en de dekolonisatie), aan het staatstoezicht op de naoorlogse sociale compromissen tussen vakbonden en werkgevers —waardoor de fordistische productiviteitsgroei zich vertaalde in hogere lonen terwijl ook de winsten hoog bleven— en aan de lage prijzen voor grondstoffen uit de derde wereld. Toen de West-Europese en de Japanese economie zich hersteld hadden, was de productiecapaciteit groter dan de vraag32 en daardoor vertraagde de groei van de productiviteit. Georganiseerde werknemers in krappe arbeidsmarkten vroegen nog steeds loonsverhogingen en de derde wereld eiste hogere grondstofprijzen; dat maakte immers deel uit van de Nieuwe Internationale Economische Orde die de industrialisering in die landen moest bevorderen. Maar daardoor kwamen de winsten in gevaar. Staten konden de sociale compromissen niet langer handhaven en de investeringen stokten. Er barstte een felle, internationale klassenstrijd los en het communisme vergrootte zijn invloedssfeer.

Een overwinning van de werkende klasse zou de naoorlogse trend van gereguleerd, socialistisch, nationaal-gericht kapitalisme versterkt hebben, waarbij de staat acties ondernam om de vraag van de werkende klasse en de derde wereld te doen stijgen. Maar daarvoor zou de staat de controle over de economie van het kapitaal moeten overnemen en de productie moeten plannen, en de linkerzijde stond politiek te zwak en was intellectueel te verdeeld door de neoklassieke economie.33 Ze had binnen het debat over de organisatie van productieve economie de leiding niet genomen, ondanks signalen dat de tegenstellingen van het kapitalisme uiteindelijk een “min of meer volledige socialisering van de investeringen” noodzakelijk zouden maken.34

Omdat de linkerzijde zwak was, was de macht van het kapitaal zelfs tijdens de gouden jaren zo goed als intact gebleven. In de jaren 70 werd er een hevige strijd uitgevochten en het kapitaal zegevierde pas op het einde van dat decennium, toen Margaret Thatcher en Ronald Reagan de verkie­­­­­­­­­­­­z­ingen wonnen. Maar de basis voor de triomftocht van het kapitaal was gelegd door twee ontwikkelingen eerder in dat decennium. Na de oliecrisis van 1973 hief de VS de kapitaalcontroles op zodat de overschotten van de OPEC gerecupereerd konden worden via dollarstortingen aan westerse financiële instellingen. Die schreven massaal leningen uit, vooral aan derdewereldlanden, en zo begon het eerste hoofdstuk in de tumultueuze geschiedenis van de wereldwijde creditocratie. Die groeide toen steeds meer landen een einde maakten aan de kapitaalcontroles. Een paar jaar later offerde Volcker, de voorzitter van de Amerikaanse Federal Reserve, de werkende klasse (zij die voltijds werkten) en de met schulden opgezadelde derdewereldlanden op het altaar van de dollar. Met de Volckerschok trok hij de intrestvoet sterk omhoog om de waarde van de dollar te versterken.

De overwinning van het kapitaal leek uit te groeien tot een ware triomftocht toen de Berlijnse Muur viel. Francis Fukuyama parafraseerde Hegel en beweerde dat de geschiedenis haar eindpunt had bereikt: liberale democratie en kapitalisme. Maar aan het einde van de twintigste eeuw was het kapitaal allang uitgeput en over zijn hoogtepunt heen, en ‘vrijheid van kapitaal’ kon enkel slaan op de vrijheid om de boel op een gigantische schaal te verknoeien.

Neoliberalisme: retoriek en werkelijkheid

Het neoliberalisme heeft de motor van het kapitalisme nooit kunnen herstellen. Het schreef voor dat het kapitaal moest worden bevrijd uit de dode hand van de staat en de macht van de vakbonden, ook al was het kapitaal niet meer in staat die macht nuttig te gebruiken. Dit was niet onbedoeld.

Het neoliberalisme ontstond juist op het moment dat het kapitalisme zijn monopoliefase inging. De troeven van het neoliberalisme waren zorgvuldig geplande, complexe arbeidsverdelingen in mega-bedrijven met een stijgende opbrengst; concurrentie maakte er nooit deel van uit. Concurrentie tussen industriële kolossen of nationaal georganiseerde blokken kapitaal was gevaarlijk, disfunctioneel en potentieel zeer kostelijk. Hun privébezit leidde alleen maar tot irrationaliteit en renteniersgedrag en ze waren rijp voor overdracht aan de overheid.

De bedoeling van het neoliberalisme was om deze onvermijdelijkheid af te wenden. Het stelde alleen vast dat het monopolie het resultaat was van concurrentie (wat klopt, maar dat doet hier weinig ter zake). Voor het overige verdedigde het het kapitalisme alsof het nog steeds in zijn concurrentiefase zat en, meer nog, verdedigde het de particuliere eigendom van monopolies op grond van het welzijn van de consument en niet als het resultaat van een keuze. Dit kwam neer op het verwerpen van potentieel democratische staatscontrole, alleen maar om oncontroleerbare privécontrole van bedrijven te verwelkomen.

Een wereld waarin werknemers wereldwijd beter georganiseerd waren en meer invloed hadden, maakte dat progressieve ideeën de wind in de zeilen hadden en zo werd het neoliberalisme tientallen jaren lang op afstand gehouden. Pas in de jaren 80 werd de neoliberale agenda ten uitvoer gebracht, het meest resoluut in de VS en Groot-Brittannië, met privatiseringen, deregulering, aanvallen op de vakbonden en het terugschroeven van de welvaartsstaat – de lijst is ontmoedigend en bekend. Internationaal kreeg het neoliberalisme in eerste instantie hulp van multilaterale organisaties zoals het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, de Wereldhandelsorganisatie en het (mislukte) Multilateraal Investeringsakkoord. Vervolgens droegen regionale handelsovereenkomst­en hun steentje bij en tot slot nam het neo­liberal­isme zelf het voortouw om gereguleerde staten ervan te overtuigen voor vrije handel te kiezen, en in het bijzonder voor vrij verkeer van kapitaal. Tientallen jaren van loonstagnatie en regelrechte economische achteruitgang in de derde wereld werden afgedaan als collateral damage. De economische functies van de staat verdwenen natuurlijk niet, maar ze werden wel aangepast om bedrijven in het algemeen en financiële bedrijven in het bijzonder te begunstigen, en die aanpassingen gingen almaar verder en werden steeds schaamtelozer.

Multipolariteit en een verschuiving van het centrum van de wereldeconomie weg van de VS en het Westen bepaalden het decennium.

Wat heeft dat ons gebracht? Veertig jaar lang heeft men het kapitaal almaar grotere vrijheid gegeven, maar procentueel vielen de groei- en investeringscijfers lager uit dan tijdens de etatistische, door de vakbondsmacht gestuurde gouden jaren. Het kapitaal heeft altijd de mogelijkheid om te ontsnappen naar de wereldwijde creditocratie om te profiteren van uitbuit­ing en speculatie en daarom heeft het zich uit bijna alle productiesectoren teruggetrokken: het investeert enkel nog in de meest lucratieve. Sectoren met lage lonen of met precaire arbeid uitgevoerd door immigranten of vrouwen in low-end diensten waar geen vakbonden zijn, of in juridische entiteiten waar werknemers hun lot niet kunnen verbeteren via door de staat gereguleerde bescherming en groeimogelijkheden. Een andere uitweg was het privatiseren van lucratieve overheidsmonopolies en het contractueel aanbieden van voorheen publieke producten om belastingbetalers geld uit hun zakken te kloppen voor extra’s waarvoor bedrijven dan ondermaatse goederen en diensten leveren. In die situaties zijn de enige goedbetaalde jobs die van de managers en de creatievelingen die die zwendels binnen bedrijven en overheden opzetten.

Aangezien het neoliberalisme enkel de mammoetbedrijven steunt, ondermijnt het ook de kleine bedrijven. Die trends maken het al lang bestaande vraagtekort nog erger zodat producenten elkaar beconcurreren in stagnerende markten. Dat leidt tot een devaluatie van arbeid en geld, vooral in de derde wereld, en ligt op zijn beurt aan de basis van onze sociale en ecologische crisissen. Het is dus niet verwonderlijk dat er in de lange periode dat het neoliberalisme het voor het zeggen had, tal van crisissen uitbraken en koerswijzigingen nodig waren, want de mislukkingen dwongen het neoliberalisme om aanpassingen door te voeren. De financiële sector daarentegen nam een steile vlucht.35 Onder druk van de stagnerende markten, met dank aan de deregularisering en toegang tot speculatieve orgieën in de dollar­creditocratie, verleid door de verlokkingen van hoge opbrengsten, stortten zowel productiebedrijven als financiële instellingen zich op die sector. Regeringen hieven de kapitaalcontroles op en in plaats van geld te creëren leenden ze geld op obligatiemarkten. Zo verbreedden ze de basis van de ‘veilige’ kredieten binnen de wereldwijde creditocratie, als vangnet voor de grotere risico’s die ze namen om meer winst te boeken.

Die uitbreiding van de financiële wereld wordt doorgaans omschreven als financialisering, maar het is interessanter om ze te zien als specifieke financialiseringen of financiële bubbels, zowel nationaal als internationaal, elk met hun eigen activa, geldstromen, spelers en regels. De meest opzienbarende werden in elkaar gezet door de wereldwijde dollarcreditocratie, hadden hun hoofdkwartier in New York of Londen, en werden ondersteund door de dollar die ook na 1971 de wereldmunt bleef. Er werden systematisch bubbels gecreëerd in aandelenmarkten, opkomende markten en in elke denkbare activamarkt. Ze bereikten hun hoogtepunt tijdens de vastgoed- en kredietbubbels van de jaren 2000.

Om de wereldwijde creditocratie tot stand te brengen moest het financiële systeem in de VS omgevormd worden. Het moest afstappen van zijn organisatievorm als financierskapitaal, die versterkt was door de regelgeving ten tijde van de Grote Depressie, o.a. door de Glass-Steagall Act, en moest kiezen voor een vorm die leek op het ouderwetse, roofzuchtige Britse model. Alleen zo kon de VS een dollarsysteem ontwikkelen dat leek op het systeem ten tijde van de Britse goudstandaard. De deregularisering ging langzaam van start in de jaren 70 en 80 en versnelde nadat Alan Greenspan in 1987 voorzitter werd van de Federal Reserve. Greenspan hielp de uitbreiding van de dollarcreditocratie ook met de Greenspan put, zijn belofte om de financiële sector met gratis liquide middelen uit de nood te helpen nadat de systematische, speculatieve orgieën fout waren gelopen. Kleine privé-investeerders en pensioenfondsen van werknemers stapten daar ook in mee, maar de rigide pikorde van het systeem zorgde ervoor dat zij minder profiteerden van de bubbels en grotere klappen incasseerden toen die uiteenspatten.

Dat systeem van woekerrentenieren produceert niets, het transfereert alleen inkomsten van de ene (doorgaans arme en productieve) hand naar de andere (rijk en niet-productief). Dankzij de toverkunst van de samengestelde interest betalen overheden, kleine bedrijven en werknemers vele keren de som die ze uitgeleend hebben, en de wereldwijde creditocratie rijft die binnen. Dat gebeurt er wanneer je overrijp kapitaal de volledige vrijheid geeft in plaats van het onder sociale controle te brengen. Die financialiseringen hebben meer bijgedragen tot de astronomische ongelijkheid van vandaag dan de logica van het kapitalisme an sich, in tegenstelling tot wat Thomas Piketty beweert.

De terugkeer van economische tegenstellingen

Dit sombere scenario had één positief element: hoewel het neolibera­l­isme slechts weinig economieën niet besmet heeft, trad het niet overal tegelijk in en sloeg het niet altijd even hard toe. Vaak werd het zelfs gedeeltelijk teruggedraaid. Het schoot het verst door in de VS en Groot-Brittannië, en in Angelsaksische landen zoals Australië, Nieuw-Zeeland en Canada (mede dankzij verkiezingssystemen zoals first past the post waarbij de winnaar alles krijgt). Landen in Latijns-Amerika en Afrika werden hard getroffen door de Structurele Aanpassingsprogramma’s die het IMF hen in de jaren 80 en 90 oplegde. Oost-Europa deelde in de klappen toen het een arbeidskrachten­reserve van de EU werd, en Rusland leed eronder toen de shocktherapie voor een decennium van economisch verval zorgde.

De omvang van de geldcreatie vormt nu al een bedreiging voor het internationale financiële systeem dat met de dollar werkt.

Duitsland en Japan daarentegen, en ook China, behielden een groot deel van respectievelijk hun georganiseerd en gereguleerd kapitalisme en hun socialistische planning en verbrandden zich niet aan veel problemen van het neoliberalisme. Andere landen zoals India, met machtige klassen van grondbezitters, steunden het neoliberalisme, maar combineerden het wel met de nog steeds bestaande traditie van ‘socialistische’ industriële planning. Nog andere landen, met op kop de gematigd linkse golf in Latijns-Amerika en het Rusland van Poetin, draaiden het grotendeels terug.
 Precies omdat het neoliberal­isme niet alle gereguleerde en georgan­iseerde economieën had veroverd, omdat velen van hen nog altijd vasthielden aan het grootste deel van hun apparaat voor economische regulering en controle, of het zelfs volledig behielden, werden de historische tegenstellingen tussen geliberaliseerde, gefinancialiseerde economieën en gereguleerde opnieuw zichtbaar. De VS, de grootste pleitbezorger van het neoliberalisme, belandde opeens aan de andere kant.

Dat werd heel erg duidelijk na 2008. Bijna iedereen, van George W. Bush tot Ben Bernanke, legde de schuld voor de vastgoed- en kredietbubbels in de VS bij het wereldwijde besparingsoverschot, en vooral bij de reserves van China. Maar de echte bron van niet-Amerikaanse fondsen die deze als een ballon opblies, was de eurozone. Kort na de invoering van de euro introduc­eerden de Amerikaanse en Britse banken Europese financiële instellingen, die gewend zijn industriële kredieten op lange termijn te verstrekken aan de Anglo-Amerikaanse handel in effecten. Ze zaten op een bom contanten, waren kort daarvoor gedereguleerd en investeerden in de VS zwaar in giftige waardepapieren. Logisch dus dat buiten de VS en Groot-Brittannië vooral de eurozone de zwaarste klappen moest incasseren in 2008, waardoor het een Noord-Atlantische financiële crisis werd en geen wereldwijde. In de eurozone legde ze ook de basis voor de eurocrisis die twee jaar later uitbrak. De rest van de wereld kreeg een felle maar korte val van de aandelen te verduren, daarna zette de groei weer in.

Eigenlijk had de crisis van 2008 het einde van het neoliberalisme al op verschillende manieren aangekondigd. De wereldwijde creditocratie en de dollar kregen een oplawaai van jewelste toen de internationale kapitaalstromen crashten. Ze herstelden zich enigszins, maar tien jaar later waren ze nog altijd 65 procent kleiner dan op hun piek in 2007. Heel wat investeerders, vooral Europese, hadden zich teruggetrokken. De groei bereikte ook na 2008 nieuwe dieptepunten, zelfs volgens neoliberale normen. Door de besparingsfase binnen het neoliberalisme —voor de rijken werden er reddingsoperaties opgezet, de rest moest de broeksriem maar aanhalen— kwamen de politieke legitimiteit en de macht van het neoliberale politieke establishment overal onder druk te staan. Het gevolg was dat de kiezers in de VS en Groot-Brittannië voor omhooggevallen parvenu’s stemden. En terwijl Japan bleef vastzitten in zijn aanslepende stagnatie (in essentie de prijs die Japan moet betalen om het kapitalisme te behouden) en Europa in zijn eurocrisis (de prijs die het moet betalen omdat het zijn sterkst gereguleerde kapitalistische economieën toestond ongeremd handelsoverschotten op te bouwen zonder in de rest van de eurozone de capaciteit te verhogen om die te absorberen), bleven China en andere opkomende economieën stevig groeien. Multipolariteit en een verschuiving van het centrum van de wereldeconomie weg van de VS en het Westen bepaalden het decennium. Die aspecten vormen de achtergrond voor de sterk verschillende prestaties in de aanpak van de pandemie tussen de neoliberale VS en het socialistische China, en tussen de eerste Koude Oorlog en de huidige.

Koude Oorlogen, de oude en de nieuwe

De trend naar multipolariteit, het onvermijdelijke gevolg van een ongelijke en gecombineerde ontwikkeling, heeft altijd ernstige gevolgen gehad voor de toekomst van het kapitalisme. Naarmate dat proces vorderde, hield het het kapitaal gevangen in zijn nationale kooien waar de volkskrachten het gemakkelijker kunnen beheersen, temeer daar het samenviel met de trend naar monopolie- en financieel kapitaal. Daarom verwachtten denkers als Marx, Keynes, Carr en Polanyi gek genoeg dat het de vooruitzichten van het socialisme zou bevorderen.

Het kapitalisme, aangevoerd door de VS, is er tientallen jaren lang niet in geslaagd die trend om te keren en kon niet anders dan een Koude Oorlog te ontketenen om de verdere verspreiding van regulerende planeconomieën een halt toe te roepen. Het kapitalisme boekte wel degelijk successen —coups in Iran en Chili, het aan banden leggen van links in West-Europa— maar het waren er niet zoveel, en ze leidden alleen tot nog meer verontwaardiging. De grootste anticommunistische actie, de oorlog in Vietnam, werd een gigant­ische mislukking. In de jaren 70, met het einde van de goud­standaard, de nederlaag in Vietnam, de wereldwijde toename van de invloed van het communisme en de economische en politieke crisis in eigen land, daalde de invloed van de VS tot een dieptepunt en hetzelfde gold voor het kapitalisme. De Koude Oorlog leek af te nemen, ook al groeide de sympathie voor het communisme in Latijns-Amerika en Afrika. Klassenstrijd en internat­ionale conflicten hielden de mogelijkheid in om een linkse route te kiezen die de wereld verder had kunnen brengen op de weg die Marx en andere kritische denkers verwachtten. Dat gebeurde niet, omdat links er niet op voorbereid was, waardoor de VS de kans kreeg om nog een poging te doen om zijn ambitie om de wereld te domineren te verwezenlijken door van de dollar de munt van een open wereldeconomie te maken. Deze nieuwe poging was nog onstabieler, want gefinancialiseerd en besmet door Ronald Reagans ‘tweede’ Koude Oorlog.

Met de val van de Berlijnse Muur en de ondergang van de Sovjet-Unie —bijna zonder dat acties van de VS en het Westen daar een rol in speelden— leek de eerste Koude Oorlog voorbij, maar de onderliggende oorzaken waren niet opgeheven. En ook de historische dynamiek van ongelijk­matige en gecombineerde ontwikkeling, die multipolariteit bevorderde, was niet verdwenen, net zomin als de pogingen van de VS om die toenemende multipolariteit tegen te houden. En op dat laatste aspect werd heel hard ingezet: de VS lanceerde eenzijdig aanvallen in Afghanistan, Irak, Syrië en later ook Libië, en zo dook de oude benaming opnieuw op. In 2014 startte de VS een nieuwe koude oorlog tegen Rusland, zogezegd vanwege de Krim en Oekraïne, maar in werkelijkheid omdat de VS weigerde de toenemende autonomie van Rusland te dulden.

Nu, in volle pandemie, terwijl hij na een ambtstermijn de duimen moest leggen tegen zijn tegenstander, is de president van de VS uit pure wanhoop een nog gevaarlijkere koude oorlog begonnen tegen China.

De toekomst van het kapitalisme staat op het spel

Het is duidelijk dat de Amerikaanse regering en de politieke klasse de economische en politieke situatie in eigen land niet langer onder controle hebben, en de nooit echt krachtige grip van de VS op de internationale ontwikkelingen verslapt ook steeds meer. Tot dusver is het land er niet op een stabiele en efficiënte manier in geslaagd van de dollar een wereldmunt te maken en de wereldeconomie open te stellen voor goederen, kapitaal en geld uit de VS, en de toekomstperspectieven lijken niet veel rooskleuriger. Zonder die troeven zijn de dagen van het neoliberale kapitalisme geteld, want het is de enige vorm die het kapitalisme kan aannemen als het zich niet wil blootstellen aan de mogelijkheid en de noodzaak van socialisme. Het lot van het kapitalisme zal bepaald worden door de internationale machtsverhoudingen.

De controle door de staatspartij stuurt de excessen bij en houdt China op het pad van de socialistische markteconomie dat het land tot dusver zo succesvol heeft gemaakt.

De economische krimp die door de pandemie onafwendbaar is in de neoliberale, gefinancialiseerde kapitalistische economieën, belooft lang en hevig te zijn, en overtreft alles wat tegenwoordig wordt voorgesteld als vreselijk. In de landen waar dit kapitalisme het verst is gegaan, kan het kapitaal proberen een pseudo-filantropisch neoliberalisme op te zetten waarin bedrijfsleiders de gulheid van de regering naar zich toe trekken en zich opwerpen als de leveranciers van de essentiële goederen die de overheid haar burgers moet aanbieden. De omvang van het eisenpakket aan de overheidskas zal de grenzen van de overheidsleningen en de geldcreatie op de proef stellen, terwijl het falen van het bedrijfsaanbod —dat al duidelijk is op een aantal fronten, waaronder het testen en traceren— ook de politieke legitimiteit op de proef zal stellen.

De omvang van de geldcreatie vormt nu al een bedreiging voor het internationale financiële systeem dat met de dollar werkt. Het is aan het afbouwen, net als de rol van de dollar in de wereld. Sinds 2008 zijn niet alleen de grote internationale financiële instellingen meer nationaal geworden, maar is de waarde van de dollar ook onderhevig aan twee tegenstrijdige vereisten: de behoefte van de financiële sector aan overvloedige en goedkope of vrije liquiditeit om de speculatie op de activamarkten met steeds kleinere marges te financieren, en de noodzaak om de liquiditeit te beperken om de waarde van de dollar te verhogen.

Bovendien is de waarde van de dollar niet langer het enige probleem. Zwakkere economieën zonder kapitaalcontrole die geplaagd worden door politiek onaanvaardbare koersschommelingen van hun munt gaan op zoek naar alternatieve financieringsbronnen en betalingssystemen, en die zijn ook steeds meer beschikbaar. Verder kon het dollarsysteem alleen werken zolang het een schijn van neutraliteit ophield. Maar de voorbije decennia is het door wetten omkaderde betalingssysteem van het dollarsysteem, SWIFT (Society for Worldwide Interbank Financial Telecommunication, de organisatie die het internationale financiële verkeer regelt) via de almaar agressiever klinkende VS-diplomatie omgevormd tot een wapen om de eigen bedrijven eenzijdig te begunstigen en om doelstellingen van het buitenlands beleid van de VS een duwtje in de rug te geven, zelfs als bondgenoten daar ernstige vragen bij hebben (bijvoorbeeld in het geval van de sancties tegen Iran). Dat begint heel wat zorgen te baren, zowel bij rivalen en doelwitten zoals Rusland en Iran, als bij de aloude bondgenoten zoals de West-Europese landen en de partijen die aanzienlijke hoeveelheden Amerikaanse staatsobligaties bezitten, onder andere China.

Tot slot, in de context van de huidige crisis heeft de Federal Reserve duidelijk een nieuwe grens overschreden. Na 2008 heeft ze massaal liquide middelen gecreëerd om de financiële sector te redden, zowel in de VS als erbuiten, maar de voorbije maanden heeft ze dat ook gedaan voor niet-financiële bedrijven in de VS. Op die manier ondermijnt ze nog meer de rol van de VS als geld- en kredietverstrekker.36

Andere landen gebruiken drie manieren om zich van het dollarsysteem te ontdoen. Ten eerste werken Rusland, de EU en China aan een eigen alternatief betaalsysteem, respectievelijk SPFS, INSTEXen CIPS. Ten tweede kiezen ze ervoor om in elkaars munt te handelen om zo het rigide dollarsysteem te omzeilen: de Chinees-Russische samenwerking op monetair en financieel vlak wordt steeds verder uitgebreid. Ten derde biedt China, met de Aziatische Infrastructuurinvesteringsbank en de Nieuwe Zijderoute, een alternatieve financieringsbron met voordelen die het dollarsysteem gewoonweg niet heeft: geduldig langetermijnkapitaal versus wispelturig kortetermijnkapitaal, productieve investeringen versus speculatieve investeringen, autonome beleidskeuze versus een beleidskeuze die gebonden is aan beperkingen. En zo kunnen we nog even doorgaan. Als we er bijvoorbeeld de oorlogen bijhalen die de VS gevoerd heeft tegen landen die zich uit het dollarsysteem willen terugtrekken, dan kunnen we daar samenwerking versus oorlog aan toevoegen. De meningen zijn verdeeld over de vraag of het recente fiscaal akkoord van de EU de euro zal doen herrijzen als een rivaal voor de dollar, maar dat akkoord trekt in ieder geval ook de eurozone weg van het dollarsysteem. Door de pandemie zal de aftocht van de dollar alleen maar verder versnellen en zal het dollarsysteem alleen nog door de VS toegepast worden. Zelfs traditionele, fanatieke aanhangers van de dollar moeten toegeven dat zijn einde nadert.37

De enige vraag is of die breuk met het liberalisme rechtse of linkse vormen zal aannemen.

Meer in het algemeen leidt de onaantrekkelijkheid van de VS als model en partner ertoe dat de kring van concurrenten en slachtoffers die ervoor kiezen om hun eigen weg te gaan, zowel militair en diplomatiek als economisch en financieel, alsmaar groter wordt. De nauwste bondgenoten van de VS zijn nog nooit zo onbetrouwbaar geweest. De problemen in de NAVO zijn niet nieuw, als we bedenken dat de Europeanen de dollar van het goud hebben verdrongen, hun monetaire integratie hebben gelanceerd om de dollar uit hun onderlinge betalingen weg te duwen of dat Frankrijk zich drie decennia lang afzijdig hield van de NAVO. De problemen worden vandaag alleen maar groter, nu de EU en de eurozone hun eigen koers varen op kritische fronten als Iran, Rusland en China. Japan blijft wel dicht tegen de VS aanleunen, net als veel andere bondgenoten, maar hoe lang kan het dulden dat de VS niet thuis geeft wanneer er internationale brandhaarden uitbreken?

De pandemie heeft er in elk geval voor gezorgd dat China zwaarder weegt in de wereldeconomie. Niet alleen de toonaangevende neoliberale economie­­­ën maken historische crisissen mee, landen zoals Brazilië en India, geleid door extreemrechtse, om niet te zeggen fascistische regeringen, doen het bar slecht tijdens de pandemie. In beide landen is slechts in enkele deelstaten een glimp van hoop te bespeuren.

Veel kosmopolitisch georiënteerde geesten vragen zich af of China de opvolger wordt van de hegemonie van de VS. Volgens onze analyse heeft die hegemonie nooit bestaan. De wereld was al te multipolair om van een hegemonie van de VS te spreken, en de multipolariteit is nu nog groter. Door zijn sterke groei zal China de VS voorbijsteken als grootste economie, maar het zal slechts één van meerdere economische zwaargewichten zijn.

De historische betekenis van China als wereldspeler zal elders liggen, als zijn interne dynamiek dat toelaat. Het heeft markthervormingen doorgevoerd, maar door de controle door de staatspartij zijn de excessen ervan bijgestuurd en China volgt nog altijd het pad van de socialistische markteconomie dat het land tot dusver zo succesvol heeft gemaakt. Het zal dat pad blijven bewandelen, tenzij de sterke neoliberale en kapitalistische krachten in de staatspartij, die aandringen op meer interne en externe liberalisering, de bovenhand krijgen.

Als hen dat niet lukt, zullen de successen van China een baken zijn. Want China aan de ene kant en Groot-Brittannië en de VS aan de andere vormen de twee uitersten van het spectrum van gereguleerde en liberale economieën. De meeste landen zitten daar tussenin. Beleidsmakers en de publieke opinie, die de grote tegenstelling zien tussen de neoliberale mislukkingen op het vlak van gezondheidszorg, economie en politiek en de successen van meer gereguleerde samenlevingen, zullen afkeer voelen voor het ene kamp en aangetrokken worden door het andere. De neoliberale heersende klassen die de neoliberale koers willen blijven varen, zullen geconfronteerd worden met steeds meer problemen die voortvloeien uit dat systeem vol tegenstellingen, en de bevolking zal druk uitoefenen om die op minder liberale manieren op te lossen. De enige vraag is of die breuk met het liberalisme tot rechtse, autoritaire of fascistische vormen zal leiden of tot linkse, socialistische vormen. De wereld staat opnieuw voor die keuze, net zoals in de jaren 30.

De wereld staat opnieuw voor die keuze, net zoals in de jaren 30.

Alleen wanneer een land sterke linkse krachten ontwikkelt, zal de weegschaal naar die tweede richting overhellen. Hoewel er maar weinig landen zo’n sterke linkse krachten hebben en hoewel links een zware erfenis meedraagt, kan de politiek in crisistijd heel snel veranderen, vooral als de fouten uit het verleden heel duidelijk erkend worden. Als de linkse krachten erin slagen hun samenleving dusdanig te heroriënteren dat ze beter op de pandemie reageren, zullen ze die onvermijdelijk ook omvormen tot meer gereguleerde vormen van kapitalisme of zelfs tot sociale democratieën of soc­­ialistische staten.

Dat staat er te gebeuren, het is onafwendbaar. Afhankelijk van hoe zwaar de crisis erin hakt en hoe groot de ambitie en slagkracht van progressieve krachten zijn, zal het zo ver komen, op verschillende tijdstippen en in verschillende mate, in tal van landen. Wanneer dat proces op gang komt, en dat zal onvermijdelijk internationaal gebeuren, zal dit het front waarlangs het socialisme zich zal verspreiden, verbreden door toenemende samenwerking tussen landen die geleid worden door volkskrachten die inzien dat de weg naar het socialisme via naties loopt.

Dit artikel werd oorspronkelijk op 12 oktober 2020 gepubliceerd in het tijdschrift Canadian Dimension, in het kader van de reeks What is to be done? A manifesto for politics amid the pandemic and beyond [Wat te doen? Een handvest voor een politiek voor de pandemie, en erna].

Footnotes

  1. Zie Jude Woodward, The US vs China: Asia’s new cold war?, Manchester University Press, 2017.
  2. Andrew Bacevich, The Age of Illusions: How America Squandered Its Cold War Victory. Metropolitan Books, 2020.
  3. Radhika Desai, “From pandemic to political pandemonium”, Canadian Dimension, 14 mei 2020.
  4. Stephen S. Roach, “The COVID Shock to the Dollar”, Project Syndicate, 23 juni 23 2020.
  5. World Economic Outlook Update, June 2020”, International Monetary Fund.
  6. Geoffrey Ingham, Capitalism Divided?: City and Industry in British Social Development, Palgrave MacMillan, 1984.
  7. Karl Marx & Friedrich Engels, Het Kapitaal, Vol. 3, Afdeling 5: De splitsing van de winst in rente en ondernemerswinst. Het rentegevend kapitaal, “Hoofdstuk 27. De rol van het krediet in de kapitalistische productie”.
  8. Vladimir Lenin, Het imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, 1916.
  9. Nikolaj Boecharin, Imperialism and World Economy, International Publishers, 1929.
  10. Rudolf Hilferding, Finance Capital. A Study of the Latest Phase of Capitalist Development. Ed. Tom Bottomore. Routledge & Kegan Paul, Londen, 1981.
  11. Karl Polanyi, The Great Transformation: The Political and Economic Origins of Our Time, Farrar & Rinehart, 1944.
  12. E.H. Carr, The Twenty Years Crisis 1919-1939, Macmillan and co, 1946.
  13. John Maynard Keynes, “National Self-Sufficiency”, The Yale Review, Vol. 22, nr. 4 (juni 1933), pp. 755-769. Zie: http://www.mtholyoke.edu/acad/intrel/interwar/keynes.htm.
  14. Eric Hobsbawm, The Age of Extremes: A History of the World, 1914-1991, Vintage, 1996. Met “ontwikkelingsstaat” wordt verwezen naar een staatsgeleide economie, waarin de staat niet enkel reguleert maar actief stuurt. Zie o.a. het werk van Chalmers A. Johnson.
  15. Kees Van Der Pijl, Nomads, Empires, States: Modes of Foreign Relations and Political Economy, Volume I, Pluto Press, 2007.
  16. Radhika Desai, Geopolitical Economy: After US Hegemony, Globalization and Empire, Pluto Books, 2013.
  17. Leon Trotski, Geschiedenis van de Russische Revolutie, Volume 1: Omverwerping van het tsarisme, “Hoofdstuk 1. De eigenaardigheden van de ontwikkeling van Rusland”.
  18. Prabhat & Utsa Patnaik, A Theory of Imperialism, Monthly Review Press, 2016.
  19. Ha-Joon Chang, Kicking Away the Ladder: Development Strategy in Historical Perspective, Anthem Press, 2002.
  20. Radhika Desai, “Geopolitical Economy:the Discipline of Multipolarity”, Valdai Papers #24, 2015.
  21. Marx & Engels, ibid.
  22. Ibid.
  23. Radhika Desai, “Marx and Engels’ Geopolitical Economy” in Amiya Kumar Bagchi and Amita Chatterjee, Marxism: With and Beyond Marx. Delhi: Routledge, 2014, pp. 71-91.
  24. Karl Marx. Het Kapitaal, Vol. 1, Hoofdstuk 24, “Deel 6. Wordingsgeschiedenis van de industriële kapitalist”.
  25. Marx & Engels, Het Kapitaal, Vol. III, Afdeling 5: De splitsing van de winst in rente en ondernemerswinst. Het rentegevend kapitaal, “Hoofdstuk 36. Voorkapitalisme”.
  26. Karl Marx, Theories of Surplus Value, “Addenda: Revenue and its sources”.
  27. Radhika Desai, “John Maynard Pangloss: Indian Currency and Finance in imperial context”, in The General Theory and Keynes for the 21st Century. Edward Elgar Publishing, 2018.
  28. Marcello De Cecco, Money and empire: The international gold standard, 1890-1914, Blackwell, 1974.
  29. De bancor was een supranationale munt die John Maynard Keynes en E. F. Schumacher in de jaren the 1940–1942 bedachten. Het Verenigd Koninkrijk stelde voor die munt na het einde van de Tweede Wereldoorlog te introduceren.
  30. Karl Polanyi, “Universal Capitalism Or Regional Planning?”, The London Quarterly of World Affairs, vol. 10, nr. 3, 1945, pp. 86-91.
  31. Fred L. Block, The Origins of International Economic Disorder: A Study of United States International Monetary Policy from World War II to the Present, University of California Press, 1978.
  32. Robert Brenner, The Economics of Global Turbulence: The Advanced Capitalist Economies from Long Boom to Long Downturn, 1945-2005, Verso, 2006.
  33. Radhika Desai, “Political Hope in Search of an Agent”, Canadian Dimension, 20 mei 2020. Zie ook: Radhika Desai, “Consumption Demand in Marx and in the Current Crisis” in Research in Political Economy, Volume 26, 2010, 101–143.
  34. John Maynard Keynes, The General Theory of Employment, Interest and Money. Hoofdstuk 24.
  35. Greta R. Krippner, “The financialization of the American economy”, Socio-Economic Review 3, 2005, p. 173–208.
  36. Robert Brenner, “Escalating Plunder”, New Left Review 123, mei-juni 2020.
  37. Benjamin J. Cohen, “The Pandemic Is Shaking the Dollar’s Supremacy”, Project Syndicate, 18 mei 2020.