Artikels

De breuklijnen van Europa

Sarah Scheepers

+

Liz Fekete

—7 april 2021

PDF-versie

In haar boek Zijn de jaren 30 terug? zet Liz Fekete de toxische connectie tussen nieuw rechts, neoliberalisme, de marktstaat, vreemdelingenhaat, de afbraak van sociale rechten en het toenemende geweld en autoritarisme duidelijk neer.

Wie denkt aan fascisme ziet mogelijks bruinhemden voor zich die door de straten marcheren of denkt aan uitroeiingskampen voor andersdenkenden en minderheden. Zaken die achter ons liggen en hopelijk nooit meer terugkeren. Fascisme kent echter vele gezichten, en in de actualiteit van vandaag herkennen we een manifestatie van het moderne fascisme. Het electoraal succes van extreemrechts in heel Europa,1 de sterke positie van extreemrechtse partijen in het Europees parlement, de lijst van Europese landen waar deze partijen niet enkel in het parlement maar zelfs in de regering zitten,2 tonen aan dat extreemrechts aan een politieke opmars bezig is. De verkiezingsuitslagen vallen op, maar ook de vele incidenten van geweld en racisme. In eigen land is er de zaak Chovanec, waarbij een politieagente een Hitlergroet brengt terwijl de aangehouden man sterft in de handen van haar collega’s. Of nog, het racistisch pestgedrag bij de Brusselse brandweer, of de geheime Facebookgroep waarin agenten racistische opmerkingen maken en geweld verheerlijken. Ook buiten Europa zien we hoe extreemrechts zich opwerkt. Op 6 januari vielen groepen van rechts-extremisten het Capitool aan om Donald Trump te verdedigen tegen afzetting. De veiligheidsdiensten stonden erbij en keken ernaar, hoewel de aanval in alle openheid aangekondigd was. Wie al deze gebeurtenissen samenlegt, ziet dat de voorbije jaren de grenzen van het aanvaardbare zowel op politiek als maatschappelijk vlak verlegd zijn.

Er is al heel wat geschreven over het gevaar van extreemrechts en over de methodes van de alt-rightbeweging. Toch is het boek van Liz Fekete niet overbodig, integendeel. Haar werk bij het Institute of Race Relations (IRR) stelt haar in staat om een uiterst gedetailleerde analyse te maken van het gedachtengoed en de praktijk van racistische bewegingen en extreemrechtse organisaties. Daarnaast toont ze ook aan hoe de staat en de traditionele partijen de politieke ruimte creëerden voor racisme en extreemrechts. Neoliberale politiek legde de voedingsbodem aan waarop extreemrechts vruchtbaar gedijt. Vooral op dat vlak maakt ze het verschil met andere publicaties over het thema.

Liz Fekete werkt al meer dan 30 jaar bij het IRR en is redacteur van het vaktijdschrift Race & Class. Haar nieuwste boek, Europe’s Fault Lines: Racism and the Rise of the Right, door EPO vertaald naar het Nederlands als Zijn de jaren 30 terug?, bouwt verder op haar eerder werk A suitable enemy: Racism, Migration and Islamofobia uit 2009. Dat was gebaseerd op haar werkervaring bij het IRR waar ze gedurende zestien jaar racisme en de vluchtelingenpolitiek in Europa bestudeerde. Het IRR begon de harmonisering van de immigratie- en vluchtelingenpolitiek in Europa onder de loep te nemen na de pogroms in Hoyerswerda en Rostock (Duitsland 1992). In de jaren 1990 pleitte uiterst rechts voor nationalisme en stond de verdediging van de eigen culturele identiteit centraal. Na 9/11 werd voluit de anti-moslimkaart getrokken bij het uittekenen van het Europese asielbeleid en nationale veiligheidswetten.

Zijn de jaren 30 terug? pakt de draad op vanaf 2009. Aan de hand van een uitgebreide analyse van de werking van de ‘marktstaat’ doet Fekete ons hedendaagse toestanden begrijpen zoals het opdelen van Europese samenlevingen in burgers, halfburgers en niet-burgers, het electoraal succes van extreemrechts, de afbrokkeling van de universele mensenrechten, maar ook kwesties als het einde dat de Vlaamse regering maakte aan haar samenwerking met UNIA (de interfederale instelling die discriminatie bestrijdt en mensenrechten beschermt), en de aanvallen op middenveldorganisaties als het Minderhedenforum en het CCIB (Collectif contre l’Islamophobie en Belgique). Het Minderhedenforum, dat reeds 20 jaar werkt aan antiracisme en antidiscriminatie, zou volgens de Vlaamse regering de integratie van etnisch-culturele minderheden tegengaan door op te komen voor groepen die zich ‘terugplooien op hun eigen identiteit’.3 Het CCIB, dat opkomt tegen islamofobie in België, wordt door Theo Francken ervan beschuldigd steun te verlenen aan radicale islamisten.4

De normalisering van extreemrechts

Fekete vindt dat de meeste studies over fascisme gekenmerkt zijn door een “meta-verhaal dat de verantwoordelijkheid van de staat of het kapitaal buiten schot houdt” omdat ze haast nooit de parallellen bestuderen tussen extreemrechts en de staat, en het verband niet leggen tussen het fascisme en het alledaagse en institutionele racisme. De auteur uit haar frustratie over de manier waarop men de dreiging die van extreemrechts uitgaat blijft reduceren tot de verkiezingsresultaten van dat soort partijen. “Wie zich daartoe beperkt, verhult het feit dat staten direct of indirect kunnen bijdragen tot de groei van het fascisme”. Hoe dat precies werkt, lezen we in haar boek.

Zijn de jaren 30 terug? bestaat uit vier delen. In het eerste deel schetst de auteur extreemrechts in Europa. Ze doelt daarbij vooral op bewegingen die het geweld niet schuwen en in het verlengde liggen van een ultranationalistische of fascistische traditie. Fekete overloopt in detail een reeks gewelddadige acties van extreemrechtse groepen en bewegingen over heel Europa, gaande van de aanslagen van Anders Breivik in Oslo waarbij 77 mensen vermoord werden, de terreurdaden van de neonazistische cel NSU (Nationalsocialistische Untergrund) in Duitsland, het geweld en de pogingen tot staatsgreep van de Gouden Dagenraad in Griekenland, de anti-islammarsen van Pegida en de geweldplegingen van witte supremacisten als Blood and Honour, KKK, Stormfront in Duitsland of van pro-identiteitsbewegingen zoals het Bloc Identitaire in Frankrijk en CasaPound in Italië. Binnen het extreemrechtse spectrum bestaan heel wat strekkingen (Fekete beschrijft ze in detail), met als constante hun zwak voor crimineel gedrag. In dit deel van het boek wordt een reeks voorbeelden aangehaald van moorden en pogingen tot moord op vluchtelingen, Roma, antiracisme-activisten, politici, en aanvallen op moskeeën, opvanghuizen, vakbonden … in Duitsland, Spanje, Oostenrijk, Italië, Frankrijk, Hongarije, Bulgarije, Griekenland, Finland en het Verenigd Koninkrijk. Extreemrechtse groepen zijn in meerdere Europese landen georganiseerd als privémilities en paramilitaire groepen. De opsomming van deze schijnbaar eindeloze reeks gewelddaden is verontrustend. België en Nederland staan minder op de radar van Fekete maar we zien dezelfde fenomenen. Denk aan de Belgische aanhangers van extreemrechts die naar militaire trainingskampen in het buitenland gingen, de brand die aangestoken werd in het asielcentrum in Bilzen, de Nederlander die eind 2015 een vuurwerkbom bij het huis van een Somalisch gezin in het Gelderse Pannerden liet ontploffen, of aan de de vijf mannen die een paar maanden later brandbommen gooiden naar een moskee in Enschede.

Fekete toont hoe de staat en de traditionele partijen de politieke ruimte creëerden voor racisme en extreemrechts.

Deze extreemrechtse groepen opereren allesbehalve geïsoleerd. De auteur beschrijft hun banden met geledingen binnen het leger, de politie en de veiligheidsdiensten. Zo kijkt de Griekse politie vaak oogluikend toe wanneer paramilitaire strijders wijken controleren en de bewoners intimideren. Een onderzoek van het Bar Human Rights Committee of England and Wales (BHRC) wees uit dat extreemrechtse antimigrantengroepen kampbewoners in Calais aftuigden, en daarbij niet zelden werden bijgestaan door politieagenten. Fekete omschrijft dit fenomeen als ‘collusie’: officiële ordediensten verbinden zich met niet-officiële diensten om illegale gewelddaden uit te voeren of ervoor samen te werken met niet-officiële politieke actoren. Dit kan actief gebeuren (samenspannen of samenwerken) maar ook passief (de andere kant op kijken). Mark McGovern5 onderzocht in zijn werk hoe de Britse staat de misdaden van paramilitaire organisaties in Noord-Ierland steunde of minstens oogluikend toeliet. Volgens Fekete geeft het begrip collusie ons een instrument in handen om de misdaden van de staat te ontrafelen, een cruciale taak voor links in de bestrijding van het fascisme: “Die misdaden achterhalen is van vitaal belang in de wereld sinds Trump. Vandaag hangt de essentiële veiligheid van etnische, religieuze en seksuele minderheden in Europa af van de manier waarop veiligheidsdiensten democratische normen vooropstellen en zich verzetten tegen alle vormen van collusie – actief of passief”.

Naast het groeiend geweld analyseert Fekete de electorale successen van reactionair rechts dat in de late jaren 80 een opgang kende. Na 1945 werden reactionaire partijen politiek geïsoleerd door een cordon sanitaire in te voeren. “Die houding”, beweert de auteur, “liet politici toe hun antifascistische geloofwaardigheid te bewijzen. Jammer genoeg negeerden ze zo de redenen waarom reactionaire ideeën de kiezers aanspraken.” Zowel politici als academici stelden dat het fascisme zich beperkte tot thema’s als immigratie en asiel, en deden het fascisme af als een maatschappelijk randfenomeen. Zo gaat men echter voorbij aan de overeenkomsten tussen reactionair rechts en politici van het centrum.

Fekete wijst op de drie belangrijkste overeenkomsten tussen deze twee. Het eerste punt van overeenkomst, zo schrijft ze, betreft de vluchtelingenpolitiek. Na de neonazistische pogroms in Duitsland begin jaren 90 liet Helmut Kohl artikel 16 uit de Duitse grondwet schrappen, tot vreugde van de neonazi’s. Dat artikel had tot dan garant gestaan voor het recht op asiel. Daarna werd het asielbeleid gestroomlijnd op EU-niveau. De grenzen van Europa (land en zee) werden gemilitariseerd en voor asielzoekers werden speciale gevangenisregimes ontwikkeld. In België was er in 1992 grote verontwaardiging over de inhoud van het 70-punten-programma (“70 Voorstellen ter oplossing van het vreemdelingenprobleem”) van het Vlaams Blok. In 2016 waren 8 punten ervan al uitgevoerd, en 16 punten deels uitgevoerd.6 Dit gebeurde telkens door mainstreampartijen.

De tweede overeenkomst gaat over de rechten van migranten op het vlak van werk en sociale bescherming. Waar de ‘eigen-volk-eerst’-ideologie (of nativisme) in het begin van de jaren 90 nog beschouwd werd als marginaal ideeëngoed van uiterst rechts, is deze ondertussen zo goed als het nieuwe normaal, schrijft Fekete. Het is alsmaar moeilijker om een verblijfsvergunning te krijgen, de toegang tot de arbeidsmarkt en de welzijnssector wordt alsmaar verder ingekrimpt voor ‘vreemdelingen’. Dit valt niet toevallig samen met ingrijpende besparingsmaatregelen in de welzijns- en zorgsector: de gecreëerde schaarste vraagt om een zondebok die gemakkelijk beschuldigd kan worden voor het verdwijnen van voorzieningen. Een Vlaams Belang-politicus verklaart bijvoorbeeld het tekort aan middelen voor personen met een handicap door de kosten van de opvang van asielzoekers.7

Niet enkel de partijen rechts van het politieke centrum laten nativistische geluiden horen van reactionair rechts. Ook meerdere sociaaldemocratische partijen springen op de kar en voeden de normalisatie. Denk aan al de sociaaldemocratische partijen in Europa die in verkiezingstijd campagne voeren voor strengere immigratiecontrole, aan het programma van de Deense sociaaldemocratie waarin voorstellen te lezen zijn als de juwelen van mensen op de vlucht afnemen om hun opvang te betalen, vluchtelingenkampen buiten de EU bouwen om asielaanvragen daar te behandelen, detentiecentra op een afgelegen eiland, collectieve bestraffing in probleemwijken.8 Of herinner u de uitspraak “Asielzoekers die hier als meeuwen op een stort komen zitten, omdat dat gemakkelijker is dan thuis te vissen of grond te verbouwen, dienen systematisch te worden uitgewezen”.9 Ze komt van niemand minder dan minister van staat Louis Tobback, het toenmalige boegbeeld van de Vlaamse sociaaldemocratie.

Waar ‘eigen volk eerst’ in het begin van de jaren 90 nog beschouwd werd als marginaal ideeëngoed van uiterst rechts, is deze ondertussen zo goed als het nieuwe normaal.

De derde overeenkomst tussen reactionair rechts en het politieke centrum ziet Fekete, terecht, in de ontwikkeling van een nieuw discours waarbij de thema’s van het publiek debat verlegd werden van ‘ras’ naar ‘cultuur’ en ‘volkseigenheid’.10 Nieuw rechtse denktanks ontwikkelden en verspreidden dit taalgebruik over ‘cultuur’ systematisch sinds de jaren 60. Ondertussen zijn ze erin geslaagd om de media en het onderwijs er volledig mee te doordringen. Begrippen als ‘culturele eigenheid’ en de ‘verzoenbaarheid’ van bepaalde ‘waarden’ worden ingezet als nieuwe maatstaf voor integratie. Waar het vroeger ging om sociale en economische criteria (bijvoorbeeld toegang tot de arbeidsmarkt, diploma…) gaat het nu over vage concepten als ‘het aanvaarden van Europese normen en waarden’. Dit proces wordt voor ons land feilloos beschreven en geanalyseerd in Het Belgische migrantendebat van Jan Blommaert en Jef Verschueren. Zij duidden hoe met de oprichting van het Koninklijk Commissariaat voor het Migrantenbeleid het paradigma van het debat verschoven werd van sociaaleconomische naar culturele en religieuze aspecten. De onderzoekers doen dit aan de hand van een taalkundige analyse van het vormingsprogramma en de training van ambtenaren en vormingswerkers. Ze merken in hun resultaten op dat ook progressieven ‘voortbouwen op de abnormalisering van de migranten’.11 Er wordt bovendien aangenomen dat België ‘vroeger’ een homogene cultuurgemeenschap is geweest.

Fekete waarschuwt dat er bij deze overeenkomsten tussen reactionair rechts en het politieke centrum nog een belangrijke in de maak is, één die “de domeinen van cultuur, religie en minderhedenpolitiek overstijgt en zich nu afspeelt op het slagveld van misdaad en straf […], tussen transnationaal kapitaal, het militair-industriële veiligheidscomplex, mediatycoons en sterke recht-en-ordelobby’s.” De grootste bedreiging voor de democratie ligt volgens de auteur in een ongecontroleerde veiligheidsstaat waarin de staat en zijn veiligheidsdiensten niet langer ter verantwoording kunnen geroepen worden voor hun activiteiten. Signalen die hierop kunnen wijzen zijn volgens Fekete o.a. de militarisering van de straten, de privatisering van politietaken naar privéveiligheidsbewakers, extreemrechtse stempatronen bij ordehandhavers en veiligheidsdiensten en het toenemend gebruik van buitensporig geweld door de politie bij dagdagelijkse incidenten. Het resultaat van deze combinatie is o.a. dat neonazi’s in veiligheidsfirma’s werken, en direct toezicht en autoriteit uitoefenen over vluchtelingen. Fekete citeert hier historica Priska Komaromi (HU Berlin) die schreef dat ‘aanvallers in de dop’ letterlijk ‘de sleutels in handen krijgen van de deur naar hun slachtoffer’.12

Hoewel de lezer niet vrolijk wordt aan het eind van het eerste deel, sluit Fekete af met de hoop die ze ziet in de antifascistische traditie in Europa. Die kan volgens haar een tegenmacht vormen die extreemrechts in bedwang houdt. Het gevaar vandaag is dan ook dat dit linkse verzet, deze tegenmacht in de vorm van linkse maatschappelijke groeperingen, partijen en activisten, beschouwd wordt als een van de vele verschijningsvormen van extremisme en politiek geweld. Dat maakt het voor staten mogelijk om antifascisten te criminaliseren.

Neoliberalisme en extreemrechts

In deel II van haar boek werkt Fekete de relatie uit tussen de groei van extreem- en nieuw rechts en de neoliberale marktstaat. Zo komt ze de structurele verschuiving naar rechts op het spoor. “De manier waarop de EU het neoliberalisme omarmde heeft, in combinatie met de recente besparingspolitiek, het autoritarisme de wind in de zeilen gegeven. […] Onder het mom van besparingen heeft rechts een agressieve aanval ingezet tegen de egalitaire en inclusieve sociale politiek van na de Tweede Wereldoorlog. […] Anderzijds, en ondanks de besparingen, hult rechts zich in een mantel van zogenaamd progressief beleid en claimt het de stem van de gewone man te vertolken.”

De besparingen leiden tot steeds meer schaarste, werkloosheid en ongelijkheid. Om orde, stabiliteit en autoriteit te verzekeren op het moment dat de mazen in het sociale vangnet steeds groter worden, is de staat verplicht om almaar dwingender en brutaler op te treden. Dit autoritarisme wordt verhuld in nationalisme, pattriotisme en militarisering. Het doel is om een ander discours op te dringen over rechten van minderheden en over mensenrechten in het algemeen. Nieuw rechts wil burgerrechten en sociale rechten terugdraaien, te beginnen met de rechten die etnische minderheden in de naoorlogse periode via hun strijd tegen racisme en ongelijkheid hebben veroverd.

Fekete neemt de lezer kort mee naar Groot-Brittannië, 2015. De Conservatieven behaalden toen een nipte meerderheid en konden aan een tweede beleidstermijn beginnen, deze keer zonder de Liberal Democrats als coalitiepartner. Deze laatsten stelden vast dat de Conservatieven de gewone man en vrouw lieten opdraaien voor de bankencrisis, en dat het de rijkdom herverdeelde van de werkende klasse naar de financiële elite. ‘Hoe is het mogelijk dat het Britse electoraat tegen zijn eigen belang in kiest’, vroegen de Liberal Democrats zich af. Volgens Fekete ligt het antwoord op deze vraag, die we perfect kunnen extrapoleren naar andere landen, in de manier waarop rechts zowat in heel Europa patriottisme en cultuuroorlogen heeft aangezwengeld, oorlogen die “werden gevoerd via discussies over immigratie en multiculturalisme, over nationale identiteit en terrorisme en over Zuid-Europese spilzucht.”

Centraal in de manier waarop het electoraat werd belazerd om tegen zijn eigen belang in te stemmen, stond de Europawijde aanval tegen het multiculturalisme dat verantwoordelijk werd geacht voor het ontstaan van ‘parallelle gemeenschappen’ en voor het ondermijnen van “Europese wetten, talen en tradities.” Er werd met andere woorden een discours gehanteerd waarbij de aandacht afgeleid wordt van een asociaal besparingsbeleid en vervolgens gericht wordt op de denkbeeldige gevaren van migratie voor de eigen normen, waarden en tradities. Deze methode van verdeel-en-heers hebben we in Vlaanderen onder meer gehoord in de toespraak van Jan Jambon toen hij minister-president werd van de Vlaamse regering na de verkiezing van 2019: “26 mei was een uiting van gevoel van onbehagen in de samenleving. Te veel mensen in onze samenleving hebben het moeilijk om rond te komen ook als ze aan het werk zijn, dus werk is geen volledige garantie dat je rondkomt met je budget. Het gevoel leeft dat lasten en lusten niet evenredig verdeeld zijn. Daarom gaan wij bijkomende inspanningen vragen, meer inspanningen vragen aan zij die toetreden tot onze samenleving. We hebben aan de onderhandelingstafel vaak gezegd: ‘Het toegangsticket gaat wat duurder worden maar eens ingeburgerd en lid, dan is men volwaardig lid’”.

Na de aanslagen van 11 september 2001 viel een aantal rechts georiënteerde politici het multiculturalisme aan. Mainstream rechts distantieerde zich toen nog enigszins van stellingen van politici als Berlusconi die publiekelijk de islam als inferieur bestempelde13 en denkers als Samuel Huntington die schreef over ‘botsende beschavingen’. Tien jaar later had er echter al een opvallende ruk naar rechts plaatsgevonden.

Fekete beschrijft hoe tegen 2011 centrumrechtse én ook sommige centrumlinkse politici in Europa zich tegen de multiculturele samenleving keren. Aan de hand van uitspraken van politici van Yves Leterme tot Sarkozy, van Merkel tot Soren Pind, wordt de lezer duidelijk gemaakt hoe al deze politici uiteindelijk de weg vrij maakten voor iemand als Viktor Orban. De Hongaarse eerste minister verklaarde in 2015 dat “verzet tegen de multiculturele maatschappij die door immigratie is ontstaan” de enige manier was om “het Hongaarse volk te beschermen tegen uitsterven”.14

De aandacht wordt afgeleid van een asociaal besparingsbeleid en gericht op de denkbeeldige gevaren van migratie.

Nieuw rechts bepaalt al een hele tijd de agenda als het gaat over multiculturalisme en islam. “Velen van hen zijn er zich niet eens van bewust dat ze ondertussen ver afgedwaald zijn van het (politiek en cultureel pluralistische) sociaaldemocratische kamp door steun te verlenen aan anti-immigratie en antimulticulturele thema’s. Nogal wat progressieve politici in Europa gaan net zoals vertegenwoordigers van nieuw rechts luidop argumenteren dat de toegang tot de sociale zekerheid afhankelijk moet gemaakt worden van de inzet van migranten om tot de plaatselijke cultuur te behoren. Het economisch en sociaal marginaliseren van mensen wordt hoe langer hoe meer gekaderd in een individueel schuldmodel: men heeft zich ‘onvoldoende geassimileerd aan de lokale normen en waarden’, men blijft ‘hangen in zijn armoede of in zijn eigen cultuur’, men wordt dan ‘logischerwijze’ uitgesloten. Of, zoals Fekete het verwoordt: “Vanaf 2011, toen het multiculturalisme ‘de grote illusie’ werd, kregen regeringen haast carte blanche om te verzaken aan hun positieve plicht om racisme en discriminatie te bestrijden. Het gelijkheidsstreven verdween dan ook uit talloze beleidsplannen.”

Deze ommekeer in het officieel beleid is nauw verbonden met de manier waarop staten hun rol zijn gaan herdefiniëren naarmate de welvaartsconsensus steeds verder afbrokkelde. In deel II beschrijft Fekete feilloos hoe de welvaart van burgers wordt uitgehold, terwijl de staat zich meer en meer tot de rol van ‘facilitator’ beperkt. Ideeën als ‘algemeen welzijn’ en ‘openbare dienstverlening’ en ‘sociale solidariteit’ worden vervangen door het neoliberale ethos van individuele verantwoordelijkheid. Volgens de auteur moet “het wegnemen van zekerheden en culturele speelruimte bij etnische minderheden daarom gezien worden in de context van een staat die zich uit een hele reeks domeinen terugtrekt. Zo bouwt de staat de bescherming af tegen vernederingen en kijkt hij de andere kant op bij uitbuitingspraktijken op de arbeidsmarkt. Zo beschermt hij burgers niet langer tegen overstromingen of treft hij onvoldoende maatregelen tegen de klimaatverandering. De staat geeft op talloze vlakken niet langer thuis.”

Nationalisme, migratie en de illegaliteitsindustrie

In deel III werkt Fekete de lijn van deel II nog verder uit. Ze bespreekt hier de impact van nationalisme op de staat, op het staatsracisme en op de relaties tussen arbeid en kapitaal, waarbij ze in detail ingaat op de verschillen en overeenkomsten tussen verschillende regio’s van de Europese Unie. Interessant zijn vooral de paragrafen over Oost-Europa. De overgang van een planeconomie naar een markteconomie liep op alle fronten mis. De neoliberale hervormingen in de postcommunistische landen van de EU kwamen er onder het mom van democratisering, maar het neoliberalisme kan zijn beloften van onmetelijke rijkdom en vrijheid niet inlossen. Dat maakt het nationalisme en de leuzen tegen multiculturalisme en immigratie zo succesvol in deze regio volgens Fekete: “postcommunistische, nationalistische leiders lanceren een heksenjacht naar interne en externe vijanden en bedenken daarbij nieuwe bedreigingen die zouden uitgaan van al wie hun corruptie en machtsmisbruik wil blootleggen. […] Op die manier proberen ze de aandacht af te leiden van de eigen onbekwaamheid om hun volk te beschermen tegen de ravage die het neoliberalisme heeft aangericht.”

Regeringen gaan vandaag niet op zoek naar de oorzaken van terrorisme en migratie, maar beperken zich tot het aanpakken van de gevolgen ervan. Het gevolg van zo’n beleid is dat elke burger gezien moet worden als een potentiële terrorist of als een illegale migrant, en dat er alsmaar meer controlemechanismes ingesteld moeten worden. Machthebbers beschikken daardoor over steeds meer biometrische en andere data van hun onderdanen. En ‘om veiligheidsredenen’ is er altijd wel een argument om deze verzameling uit te breiden. Wie de staatsmacht uitoefent kan een sterk verhaal ontwikkelen dat de staat voorstelt als het slachtoffer van destabiliserende acties van het volk. “Zo kunnen machthebbers hun autoritaire trekjes verdoezelen als een rationele vorm van zelfverdediging”, concludeert Fekete. Ze gebruikt het voorbeeld van de noodtoestand in Frankrijk om dit verder te illustreren en haalt daarbij een onderzoek van Amnesty International van 2017 aan, dat schreef dat er “een symbiose was tussen de antiterreurwetten en de arbeidswetgeving: de machtsstructuren die werden opgericht om het terrorisme te bestrijden, werden ook regelmatig ingezet om sociale protestbewegingen in te tomen.”

Onder de titel “asielmarkt” beschrijft Fekete in deel IV de “keten van zakkenvullers” die miljoenen tot miljarden euro’s verdienen aan het oppakken, controleren, huisvesten en transporteren van asielzoekers. Deze activiteiten werden overigens ook uitgebreid tot alle ‘problematische’ niet­EU-burgers binnen Europa: de deportatie van Britse Jamaicanen naar de Caraïben, Belgische Marokkanen naar Marokko, enzovoort. De markt voor grensbewaking is eindeloos. Ruben Anderson beschrijft dit fenomeen als een ‘illegaliteitsindustrie’: grenstechnologieën “creëren wat ze claimen te elimineren, namelijk meer illegaliteit op vlak van migratie”.15 De gewetenloze winsthonger, eigen aan het systeem van uitbestedingen, zorgt ervoor dat niemand verantwoording aflegt voor wat asielzoekers aangedaan wordt, en dat niemand controleert of de aanpak wel rechtvaardig is.

Fekete besluit dat het systeem dat sinds de jaren 90 bestaat, gekenmerkt wordt door vreemdelingenhaat, dehumanisering en structureel racisme. Ze voegt hieraan toe dat het neoliberaal beleid nog meer kwetsbare groepen ontmenst: “kijk maar naar de verwaarlozing waar mensen die kampen met hun geestelijke gezondheid of met een verslavingsproblematiek sinds de jaren 90 het slachtoffer van zijn”. Oftewel, van zodra een systeem wordt opgezet voor een specifieke categorie van mensen, wordt het gemakkelijk toepasbaar op andere categorieën.

Antifascisme gaat voor Fekete dus verder dan mobiliseren tegen het fascisme. Het is een politieke strijd over welk leven we willen leiden.

Op dit punt aangekomen in het boek is de toxische connectie tussen nieuw rechts, neoliberalisme, de marktstaat, vreemdelingenhaat, de afbraak van sociale rechten en het toenemende geweld en autoritarisme duidelijk neergezet. In de laatste pagina’s van dit vierde en laatste deel, gaat Fekete (kort) in op het belang van het antifascisme. Het neoliberalisme heeft veel mensen hun waardigheid ontnomen. Als links daar geen antwoord op biedt, zo schrijft ze, zullen extreemrechtse leiders die taak met het nodige geweld ongetwijfeld overnemen. Om dit te voorkomen moet links zich inwerken in de lokale gemeenschappen, vindt Fekete, want het is op het lokale niveau dat extreemrechts ruimte zoekt. De auteur benadrukt het belang van ondersteuning aan lokale verzetsgroepen die extreemrechts of politiegeweld aankaarten. Lokaal verzet biedt volgens haar “de beste bescherming tegen de industriële haatzaaiers die de regering inpalmen en het antiracisme ontdoen van zijn progressieve inhoud”. Daarbij moeten op een actieve manier waarden worden gepromoot die gebaseerd zijn op gemeenschapsvorming en solidariteit.

Een altruïstische benadering van het menselijk bestaan is volgens Fekete het absolute tegendeel van de fascistische mensvisie, die barmhartige mensen haat omdat ze ‘verraders zijn van hun eigen ras’. Antifascisme gaat voor Fekete dus veel verder dan mensen mobiliseren tegen het fascisme. Antifascisme is een politieke strijd over welk leven we willen leiden. We moeten er alles aan doen om de relaties te begrijpen tussen fascisme, kapitaal, oorlog, militarisme en beveiligingsdiensten. Dit is de enorme bijdrage van Fekete’s boek.

In een heldere en interessante analyse van het stijgende racisme en de toenemende opkomst van extreemrechts in Europa toont Fekete uitstekend aan hoe de neoliberale regeringen die Europa de afgelopen decennia hebben geregeerd, naadloos beginnen over te stappen naar het fascisme nu de beloften van het neoliberalisme zijn opgedroogd voor iedereen behalve de mondiale elite. In sommige opzichten is het allicht ontmoedigend om te beseffen hoe sterk de krachten zijn waartegen we moeten strijden; maar het is ook erg nuttig om je vijand te kennen, en Fekete’s analyse van de Europese politiek vandaag levert hieraan een uiterst bruikbare bijdrage.

Het boek zou nog sterker geweest zijn indien de auteur had gewezen op de rol die voor de werkende klasse is weggelegd. Wie zo goed de band tussen racisme, kapitalisme en neoliberalisme aantoont, moet in haar boek over racisme en fascisme ook het belang van de klassenstrijd benadrukken in de bestrijding van zowel het racisme als fascisme. Fekete pleit wel voor antifascisme, maar legt vervolgens niet concreet uit wat dit voor haar betekent – behalve dat het om een ‘politieke strijd’ gaat. Dat die strijd van onderuit gevoerd zal worden en niet in het parlement, moet de lezer tussen de lijnen lezen. Hetzelfde geldt voor haar analyse van de staat. Haar onderzoek toont aan dat extreemrechts geïnfiltreerd is in de organen van de staat, maar ze benadrukt daarbij onvoldoende dat het precies die staat is die in het belang van de 1% werkt. Zo blijven verschillende kansen om de band tussen staat, kapitaal en fascisme bloot te leggen onbenut. En precies dat is, volgens Fekete, de opdracht van links.

Liz Fekete, Europe’s Fault Lines: Racism and the Rise of the Right, Verso, London en New York, 2017. 224 pp.
Liz Fekete, Zijn de jaren 30 terug? Nieuw Rechts in Europa, EPO, 2020, 213 pp.

Footnotes

  1. Voor een overzicht, zie Selma Franssen, “Radicaal rechts regeert sinds lange tijd weer mee in Europa”, One World, 14 oktober 2020. Alle bronnen geraadpleegd op 10 januari 2021.
  2. In Polen, Hongarije, Italië en Estland maakt extreem-rechts deel uit van de regering. In Nederland en Denemarken hebben hebben traditionele partijen geregeerd met gedoogsteun van extreemrechts.
  3. Gie Goris, “Bart Somers stopt subsidie voor Minderhedenforum en noemt het een toekomstgerichte keuze”, MO*, 10 november 2020.
  4. “Theo Francken ‘choqué’ par des subventions accordées au Collectif Contre l’Islamophobie en Belgique”, La Libre, 4 januari 2021.
  5. Mark McGovern, “Inquiring into collusion? Collusion, the state and the management of Truth recovery in Northern Ireland”, State Criminal Journal 2: I, 2013 en Mark McGovern, “State Violence and the Colonial Roots of Collusion in Northern Ireland”, Race & Class 57:2, 2015.
  6. Peter Casteels & Simon Demeulemeester, “70 puntenplan van het Vlaams Blok: wat werd uitgevoerd en wat niet?”, Knack, 23 maart 2016.
  7. “Vlaams Belang: Gemeenteraad geeft geen steun aan gehandicapten wel aan asielzoekers”, Sint-Pieters-Leeuw Nieuwssite, 1 maart 2019.
  8. Pieter Stockmans, “Deense sociaaldemocraten kiezen voor rechts migratiebeleid. Volgt de sp.a?”, MO*, 18 februari 2019.
  9. Humo, 5 december 1991.
  10. Lees hierover ook Ico Maly, “Nieuw Rechts en de terugkeer van de hergeboorte”, Lava 11, 16 december 2019, en Ico Maly, “De Nieuw Rechtse revolutie”, Lava 4, 5 april 2018.
  11. Jan Blommaert en Jef Verschueren, Het Belgische migrantendebat. De pragmatiek van de abnormalisering, Onderzoekscentrum IPrA, Universiteit Antwerpen, 1992, p. 192.
  12. Priska Komaromi, “Germany: Neo-nazis and the market in asylum Reception”, Race & Class 58:2, 2015.
  13. Berlusconi zei enkele dagen na 9/11: “We moeten ons bewust zijn van de superioriteit van onze beschaving met zijn welvaart voor de mensen, respect voor de mensenrechten en godsdienstvrijheid. Dat respect bestaat zeker niet in de islamitische wereld.” Op deze uitspraak volgde een storm van protest. “Furor at Berlusconi Remark on West’s Superiority”, New York Times, 28 september 2001.
  14. Fekete raadt de blog van Eva S. Balogh aan voor een uitgebreide analyse van Orbans racisme: hungarianspectrum.org.
  15. Ruben Andersson, “Hunter and prey: patrolling clandestine migration in the Euro-African borderlands”, Anthropological Quarterly 87: I, 2014.