Artikel

America First: Het imperialisme volgens Trump

Olivier Goessens

—21 juni 2019

Hoewel Trumps America First botst met Obama’s Pivot to Asia hebben ze een gemeenschappelijke doel: het hoofd bieden aan de dreiging die uitgaat van de opkomst van China.

The Roman Empire came to an end, but the Roman people didn’t come to an end, so I see the American Empire coming to an end just as other empires have come to an end.

—Howard Zinn

In de afgelopen tien jaar vond een dubbele kentering plaats in het buitenlands beleid van de Verenigde Staten van Amerika. In 2010 kondigde president Barack Obama zijn ‘pivot to Asia’ of wending naar Azië aan: de verlegging van de militaire en diplomatieke focus van Europa en het Midden-Oosten naar Oost-Azië en meer bepaald China. Obama’s minister van Buitenlandse Zaken en gedoodverfde opvolger Hillary Clinton deed die strategie uit de doeken in een artikel in het vakblad Foreign Policy onder de veelbelovende titel America’s Pacific Century. De hoofdtrekken van dit beleid waren de verplaatsing van 60% van de Amerikaanse oorlogsvloot naar de Chinese Zuidzee en een groot multilateraal vrijhandelsverdrag met verschillende landen in en rond de Stille Oceaan. Dat Trans-Pacific Partnership (TPP) had hetzelfde doel als de opgedreven militaire aanwezigheid: China insluiten.

De visie van Donald Trump op buitenlandse betrekkingen kan kernachtig worden samengevat als ‘unilateraal imperialisme’.

Een tweede kantelpunt vond plaats met de verkiezing van Donald Trump in 2016. Trump vertegenwoordigde op dat moment een minderheidsstandpunt in het Amerikaanse establishment dat niets moet weten van de multilaterale benadering waarmee de VS al 70 jaar haar hegemonie in stand houdt. Doordat de overwinning van Trump op Hillary Clinton voor velen zeer onverwacht kwam, hadden analisten veel moeite om Trumps koerswending te kwalificeren. Ook veel politieke tegenstanders van Trump wisten niet van welk hout pijlen maken. Woorden als ‘protectionisme’ of ‘isolationisme’ wekken vaak meer verwarring dan duidelijkheid op. Het fel opgeklopte debat over mogelijke banden met Rusland leidt de aandacht af van Trumps werkelijke strategie met betrekking tot Rusland. De zelfgenoegzame geruststelling tijdens de eerste maanden van Trumps legislatuur dat het met die koerswending wel zou meevallen, bleek ook van korte duur.

De visie van Donald Trump op buitenlandse betrekkingen kan kernachtig worden samengevat als ‘unilateraal imperialisme’. Dat uit zich hoofdzakelijk op de volgende drie vlakken:

Handel. Veel meer dan zijn voorgangers is Trump bezorgd over de negatieve handelsbalans van de VS. Het klassieke argument dat de VS jaar­lijks voldoende buitenlandse kapitalen aantrekt om enig financieel verlies te dekken, overtuigt hem niet. Trump wil zoveel mogelijk industriële productie terug naar de VS halen. Om dat te bereiken, tornt hij als eerste president sinds Ronald Reagan aan de Amerikaanse politiek van vrijhandel en globalisering. Zodra hij in het Witte Huis zat, annuleerde Trump de ratificatie van het door Obama en Clinton onderhandelde vrijhandelsverdrag Trans Pacific Partnership (TPP). Enkele maanden later gingen de onderhandelingen met Mexico en Canada van start om het door Trump zo gehate vrijhandelsverdrag NAFTA te vervangen door een nieuw verdrag. In januari 2018 verhoogde Trump de invoerheffing op zonnepanelen en wasmachines. Later dat jaar trad een nieuwe heffing van 25% op geïmporteerd staal en 10% op aluminium in voege, tot grote ontsteltenis van Amerikaanse bondgenoten in Europa, Latijns-Amerika en Azië. Toch zijn de maatregelen vooral tegen China gericht. Trump voerde ook nog eens specifieke douanetarieven in voor 1.700 Chinese producten. “Handelsoorlogen zijn goed en gemakkelijk te winnen”, tweette de president vrolijk.

Militair beleid. Trump verzet zich tegen de hoge kosten die de honderden Amerikaanse militaire basissen overal ter wereld met zich meebrengen. Hij wil deze uitgaven beperken door hogere inspanningen te eisen van de Amerikaanse bondgenoten. Bij de opening van het nieuwe NAVO-hoofdkwartier in Brussel in mei 2017 sprak Trump dreigende taal toen hij de Amerikaanse eis herhaalde dat elke NAVO-lidstaat de militaire uitgaven moet optrekken tot 2% van het bbp. Trump zette in 2018 Japan succesvol onder druk om haar defensiebudget sneller op te trekken dan voorzien, onder andere om in de VS geproduceerde F-35 gevechtsvliegtuigen aan te kopen. In februari 2019 sloot Trump een deal met Zuid-Korea om de kosten voor de permanente stationering van 28.500 soldaten op het schiereiland anders te verdelen zodat Seoul meer bijdraagt. Trump eist van zijn bondgenoten niet alleen dat ze meer uitgeven aan hun legers, maar ook dat ze die meer gebruiken. Trump wil dat de VS niet langer overal het vuile werk zelf moet opknappen. Bij zijn eerste buitenlands bezoek als president aan Saoedi-Arabië en Israël verzocht hij beide landen om in de plaats van de VS het voortouw te nemen in de strijd tegen gemeenschappelijke vijand Iran. Tot slot wil Trump nog meer dan Obama zich volledig focussen op hoofdvijand China. Dat verklaart waarom hij graag de vijandigheden met Rusland zou bekoelen en zelfs met Rusland had willen samenwerken tegen IS in het Midden-Oosten.

Diplomatie. Trump heeft ten slotte een broertje dood aan de vele multilaterale onderhandelingen waarin de VS verwikkeld zit. Hij is het hoegenaamd niet eens met de zelfverklaarde missie van de Verenigde Staten om als ‘onmisbare natie’ altijd en overal de leiding te nemen in de internationale diplomatie. Volgens hem heeft de VS in het verleden veel te veel toezeggingen moeten doen om alle partijen rond de tafel gunstig te stemmen, in plaats van gewoon via aparte bilaterale onderhandelingen telkens de best moge­lijke deal voor de VS te sluiten. Trump beloofde dan ook komaf te maken met die aanpak en zelfs enkele recente multilaterale onderhandelingen teniet te doen. Zes maanden ver in zijn presidentschap stak hij daarmee van wal door zich terug te trekken uit het Klimaatakkoord van Parijs. In mei 2018 blies Trump het nucleaire akkoord met Iran op dat drie jaar eerder onder Obama met veel moeite bereikt was tussen de VS, Iran, China, Rusland, Frankrijk, Groot-Brittannië, Duitsland en de EU. Volgens Trump was het “de slechtste deal ooit”. Amper een week later verhuisde de VS unilateraal haar ambassade in Israël van Tel Aviv naar Jerusalem, tot woede van de Palestijnen en afkeuring van zowat alle Amerikaanse bondgenoten. Daarnaast kondigde Trump de eenzijdige terugtrekking van de VS aan uit de VN Mensenrechtenraad en UNESCO.

Hoewel de visies van Trump en Obama duidelijk botsen, hebben beide kantelpunten een gemeenschappelijke oorzaak. Zowel Obama’s pivot to Asia als Trumps America First zijn in de eerste plaats bedoeld om het hoofd te bieden aan de dreiging die uitgaat van de opkomst van China.

Is de ondergang van de Verenigde Staten nabij?

De Verenigde Staten is de onbetwiste leider van de kapitalistische wereld sinds 1945. Het land kwam, naast de socialistische Sovjet-Unie, als grote overwinnaar uit de Tweede Wereldoorlog. De VS-hegemonie steunt op vier pijlers: (1) haar economische overmacht als grootste economie en grootste handelsnatie ter wereld, met de dollar als internationale wisselmunt; (2) haar militaire overmacht met het grootste, best bewapende en meest ervaren leger in de geschiedenis van de mensheid en een reeks militaire bondgenootschappen waaronder de NAVO; (3) haar diplomatieke overmacht in een aantal internationale organisaties als de Verenigde Naties, het Internationaal Muntfonds en de Wereldbank die allen ook in de VS gevestigd zijn; (4) haar culturele dominantie, van Amerikaanse consumptiegoederen, popmuziek en Hollywoodfilms tot academici en denktanks die het ideologische en politieke debat in de hele wereld trachten te domineren.

Met het verdwijnen van het socialistische blok na 1989, bleef de VS als enige supermacht over en om­­spande haar kapitalistische invloedsfeer bijna heel de aardbol. In Washington droomde men hardop van een eeuwigdurende unipolaire wereld onder leiding van de ‘welwillende’ supermacht de Verenigde Staten van Amerika. Enkele neoconservatieve hardliners verenigden zich in de denktank Plan For A New American Century (PNAC) en kregen belangrijke posten in de regering van George W. Bush (zoals bijvoorbeeld vice-president Dick Cheney). Zij adviseerden om de almacht van de VS te demonstreren door het regime van Saddam Hoessein in Irak ten val te brengen, wat echter op een grote teleurstelling uitliep. Slechts enkele landen sloten zich aan bij de coalition of the willing. De invasie van Irak leverde een miljoen burgerdoden, een kostenplaatje van 1,1 biljoen dollar en een eindeloze stroom aan sectair geweld en gewapend verzet op, maar geen complete Amerikaanse controle over de olie- en gasreserves in de regio en al helemaal geen ‘stabiliteit, vrede en democratie’. De VS maakte zich bijzonder onpopulair en toonde gelijk aan dat haar leger toch niet zo onoverwinnelijk was. Dat de 21e eeuw opnieuw een nieuwe Amerikaanse eeuw zou worden, leek plots niet meer zo zeker.

De alarmbellen gingen pas echt luiden bij het uitbreken van de financiële crisis in 2007-2008. Omwille van de crisis zelf, die het vertrouwen in het door de VS gedomineerde financiële systeem onderuit haalde en rake klappen uitdeelde aan de Amerikaanse economie en die van haar bondgenoten. Maar ook omdat er nu plots een uitdager op het toneel leek verschenen. Terwijl de kapitalistische wereldhandel tijdelijk instortte en de VS geconfronteerd werd met negatieve groei, kwam China relatief ongeschonden uit de crisis. Onder het motto “onze krachten verhullen, onze tijd afwachten” (Deng Xiaoping) had China de afgelopen jaren in alle stilte een steile opmars gemaakt. In 2001 was het land toegetreden tot de Wereldhandelsorganisatie (WHO), waardoor China toegang verkreeg tot de wereldmarkt. Washington had daar onder president Bill Clinton zelf naar toegewerkt, in de veronderstelling dat de Amerikaanse multinationals de Chinese economie van binnenuit zouden overnemen. Maar die strategie keerde als een boemerang terug in het gezicht van de VS. Veel multinationals verplaatsten hun productie naar China, dat in ruil overdracht van technologische kennis vroeg. De overheid gebruikte en verbeterde die knowhow vervolgens om de Chinese bedrijven succesvol te laten concurreren met het westen. In 2008 liep het Amerikaanse handelstekort met China op tot een record van 268 miljard dollar. Rond 2010 werd het duidelijk dat China de VS zou voorbijsteken als grootste handelsnatie en grootste economie ter wereld.

Tussen 2007 en 2015 is de Chinese economie verdriedubbeld, terwijl die van de VS met slechts 20 % is gestegen.

Bepaalde haviken van het Pentagon en het Witte Huis zijn bijzonder ongerust over de snelle en schijnbaar onstuitbare opkomst van China. Volgens Peter Navarro bijvoorbeeld, een trouwe raadgever van Trump, is handel met China de hoofdoorzaak voor het Amerikaanse handelstekort en het massale verlies van industriële jobs in de VS. Met de nodige anticommunistische retoriek beschuldigt hij China ervan dat het de Amerikaanse economie opzettelijk kapot wil maken en op een malafide manier de wereld wil veroveren. Een van de oudste en machtigste denktanks, de Council on Foreign Relations, schreef zelfs in haar China-rapport van 2015: “Alleen een fundamentele ineenstorting van de Chinese staat zou Washington bevrijden van de verplichting het evenwicht met Beijing systematisch te bewaren, omdat zelfs het alternatief van een lichte terugval van China de gevaren voor de Verenigde Staten in Azië en daarbuiten niet zou wegnemen.” Vormt de opkomst van China werkelijk een existentiële bedreiging voor de VS?

De opkomst van China

Dat het westen de opkomst van China onderschat heeft, heeft veel te maken met ideologische vooringenomenheid.1 De ‘Chinese Droom’, zoals huidig president Xi Jinping het herstel van de Chinese natie als wereld­macht noemt, stoelt op een compleet andere logica dan het neoliberalisme dat dominant is in het westen. Letterlijk elk jaar sinds de toetreding van China tot de WHO hebben voorname Amerikaanse zakenbladen, economen en onderzoekers een spoedige crash van de Chinese economie voorspeld. De consumptie zou te laag zijn, de investeringen te roekeloos, de groei te snel, de schuld te hoog en vooral de staatssector véél te groot. Keer op keer blijken de voorspellingen fout, maar toch blijven de westerse kritieken op China met de regelmaat van een klok verschijnen. De Amerikaanse denktanks brengen ook ‘oplossingen’ aan uit het neoliberale receptenboek, die echter niet de Chinese economie maar de Amerikaanse multinationals zouden vooruit­helpen. Naast onderschattingen doen in het westen ook heel wat mythes, vooroordelen en misinformatie de ronde over China. Om feiten van fictie te scheiden, overlopen we enkele belangrijke criteria om een beeld te geven van de opkomst van China.

Economische groei

China is de absolute historische kampioen op vlak van economische groei. In 1978 voerde Deng Xiaoping het ‘socialisme met Chinese kenmerken’ in, te weten een combinatie van socialistische planeconomie en kapitalistische markteconomie onder leiding van de overheid en de Communistische Partij. Sindsdien kan het land groeicijfers voorleggen die ver boven de westerse gemiddelden liggen. Van 1979 tot 2010 groeide de Chinese economie gemiddeld met 10% per jaar,2 een prestatie waarbij geen enkele ander land zelfs maar in de buurt komt. De terugval van de wereldhandel na de financiële crisis deed die groeicijfers wat zakken en wellicht bereikt China ook stilaan het einde van haar extensieve groeifase.3 In 2014 kondigde president Xi Jinping aan dat China vanaf nu moet wennen aan het ‘Nieuwe Normaal’ van zo’n 7% groei per jaar. De VS en de EU kunnen daar enkel van dromen, met respectievelijk groeigemiddeldes van 2,1% en 1,7% in de periode van 2010 tot 2016. Tussen 2007 en 2015 is de Chinese economie verdriedubbeld, terwijl die van de VS met slechts 20% is gestegen.

Met topmannen van ExxonMobil en Goldman Sachs in Trumps kabinetten regeerde de financiersoligarchie nooit eerder zo open en bloot.

Rijkdom en welvaart

Vanaf wanneer zal China dan de VS voorbijsteken als grootste economie van de wereld? Dat hangt af van welke definitie men hanteert. In termen van koopkrachtpariteit (PPP), volgens de Wereldbank de meest betrouwbare berekeningswijze, heeft China de VS al ingehaald in 2014. China zelf aanvaardt deze maatstaf echter niet. Maar ook als we het bruto binnenlands product (bbp) uitgedrukt in dollars vergelijken, zal het niet lang meer duren eer China de VS inhaalt. Volgens onderzoek van de Britse bank Standard Chartered zou dit al in 2020 gebeuren. Houden we rekening met het groot verschil in bevolkingsaantal (bijna 1,4 miljard in China en 329 miljoen in de VS), dan ziet het plaatje er echter anders uit. In 2014 bedroeg het bbp per capita van China 12.880 dollar, amper een kwart van de 54.597 dollar in de VS. In termen van welvaart of koopkracht is het weinig waarschijnlijk dat China de VS voorbij zal steken in de eerste helft van deze eeuw.

Handel

In 2009 werd China het land met de grootste export. In 2013 werd het de grootste handelsnatie ter wereld, met andere woorden de som van de invoer en uitvoer is sindsdien groter in China dan in de VS. Sedert 2013 focust het beleid in Peking op de ontwikkeling van de interne markt (potentieel de grootste ter wereld) om minder afhankelijk te zijn van export, maar parallel daarmee werpt het zich ook op als hét nieuwe wereldwijde handelsknoop­punt, vooral in de handel tussen niet-westerse landen. China doet veel inspanningen voor een betere handelsinfrastructuur in de ontwikkelingslanden. Zo was China een drijvende kracht achter de New Development Bank (NDB) die in 2013 werd opgericht door de BRICS-landen4 als alternatief voor de Wereldbank en het IMF. De hoofdzetel van de NDB ligt in Shanghai. In 2009 lanceerde China het voorstel voor de oprichting van de Asian Infrastructure Investment Bank (AIIB) die nu al 70 deelnemende landen telt. Met het Belt and Road Initiative (BRI), ook wel de nieuwe zijderoute genoemd, probeert China een aaneengesloten handelsinfrastructuur aan te leggen doorheen heel Azië tot in Europa en Oost-Afrika. Als antwoord op het vrijhandelsverdrag TPP kwam China samen met de ASEAN-groep5 in 2012 op de proppen met het Regional Comprehensive Economic Partnership (RCEP), een handelsverdrag tussen zestien landen in Oost- en Zuidoost-Azië die samen bijna de helft van de wereldbevolking huisvesten. Op de financiële markten ten slotte blijft de achterstand met de dollar nog zeer groot. China begon pas in 2009 met de renminbi6 open te stellen voor de internationale handel. In april 2016 werd de renminbi voor slechts 4% van de internationale transacties gebruikt, terwijl de dollar goed was voor 87,6%.

Industriële productie

Het hart van elke economie is de industriële productie. Alle andere sectoren zijn daar rechtstreeks of onrechtstreeks van afhankelijk. Als een land op import is aangewezen om aan machines en goederen te geraken, is het dus in economisch opzicht afhankelijk van de exporterende industriële landen. In 2007 bedroeg de Chinese industriële productie nog slechts 61% van die van de VS. Maar in 2013 was de industriële output van China al gestegen tot 125% van die van de VS (en 335% van die van Japan, 389% van die van Duitsland). De bijnaam ‘werkplaats van de wereld’ is dus zeer toepasselijk voor China. Maar ondanks de sterke industriële terugval in bepaalde regio’s, is de positie van de VS nog niet zo dramatisch als ze soms wordt voorgesteld. In 2015 was China goed voor 20% van de wereldwijde industriële productie, de VS voor 18%.

Technologie

De gedeeltelijke deïndustrialisatie van de VS was deels een bewuste keuze. Tijdens de crisis van de jaren 1970 besliste de Verenigde Staten om zich toe te spitsen op hoogtechnologische sectoren als defensie, ruimtevaart, informaticatechnologie, farmaceutische industrie en bio-industrie. Zo wilde de VS haar technologisch concurrentievoordeel op de rest van de wereld vrijwaren. De Chinese strategie om westerse multinationals aan te trekken in ruil voor kennisoverdracht heeft echter ook zijn vruchten afgeworpen. Daarbovenop investeren de Chinese overheid en bedrijven steeds meer in eigen onderzoek en ontwikkeling. Volgens cijfers van de OESO is het Chinese R&D-budget tussen 2012 en 2016 gestegen van 34% tot 44% van het Amerikaanse (uitgedrukt in dollars). Omgezet in koopkrachtpariteit was dat al 88% in 2016.7

De vele personeelswissels in de Amerikaanse bureaucratie nopen auteur Foster tot de vergelijking met de Gleichschaltung in Nazi-Duitsland.

China is de kloof aan het dichten op vlak van financiering en bovendien verloopt de uitwisseling van kennis veel vlotter in China doordat er geen intellectuele eigendommen bestaan. Bekend zijn de vele technologische innovaties op vlak van informatica die plaatsvinden in de stad Shenzhen, het Chinese Silicon Valley waar Huawei, OnePlus en tientallen andere hi-tech multinationals gevestigd zijn. In het rapport Made in China 2025 geeft China aan een shift te willen maken van ‘werkplaats van de wereld’ dankzij goedkope arbeid, naar een economie die berust op hoogtechnologische goederen en diensten. Het plan bevat de expliciete doelstelling om tegen 2025 wereldleider te worden in een tiental hi-tech sectoren zoals farma, bio-industrie, robotica, artificiële intelligentie, data-analyse en ruimtevaart. De verschijning van het rapport in 2015 deed lichte paniek ontstaan in de VS.

Militaire krachtsverhoudingen

Zoveel is duidelijk: zonder ongelukken zal China binnenkort de VS voorbijsteken als grootste en meest performante economie ter wereld. Daarmee staat de eerste en belangrijkste pijler van het Amerikaanse imperialisme onder zware druk. De overige pijlers blijven echter vooralsnog overeind. Het Amerikaanse leger blijft veel sterker en beter bewapend. Tussen 1990 en 2013 gaf de VS 12.500 miljard dollar uit aan defensie en China een achtste daarvan, 1.600 miljard. Het ziet er niet naar uit dat China die achterstand zal inhalen, aangezien de bijkomende jaarlijkse defensie-uitgaven van China nog steeds maar een derde bedragen van de Amerikaanse. De nucleaire krachtsverhouding is ook duidelijk in het voordeel van de VS, dat 9.600 kernwapens bezit en China maar 240. China investeert naar eigen zeggen enkel in haar leger voor defensieve doeleinden. China is de afgelopen decennia in geen enkele militaire alliantie gestapt. Om haar hoge groeicijfers vol te houden, is China namelijk aangewezen op een stabiele en vreedzame internationale situatie waarin de wereldhandel goed gedijt. In de woorden van Xi Jinping op het Boao-forum in 2015: “Wat China het meest nodig heeft is een harmonieus en stabiel binnenland en een vredige en rustige internationale omgeving. Oorlog of onrust gaat in tegen de fundamentele belangen van het Chinese volk.”

Diplomatie en cultuurpolitiek

In dezelfde toespraak in 2015 kwam Xi Jinping ook terug op een ander fundamenteel concept van de Chinese buitenlandse politiek, de win-winsamenwerking. “Om een [mondiale] gemeenschap met een gemeenschappelijke toekomst te creëren moeten we streven naar win-winsamenwerking en gemeenschappelijke ontwikkeling. […] De oude mentaliteit van het nulsomspel moet plaatsmaken voor een nieuwe benadering van wederzijds voordeel en samenwerking waarbij alle partijen winnen. […] De visie van win-winsamenwerking is niet alleen van toepassing op de economie, maar ook op de politiek, veiligheid, cultuur en veel andere terreinen.” Op vlak van internationale diplomatie probeert Xi ook steeds meer de leegte die Trump achterlaat op te vullen als dirigent van de multilaterale internationale relaties, bijvoorbeeld inzake de klimaatonderhandelingen. Het is echter nog te vroeg om te oordelen of de VS echt haar diplomatieke leidersrol aan China zal verliezen. De Chinese culturele politiek ten slotte is ook niet gericht op dominantie, maar op wederzijds respect. Met grote evenementen zoals de Olympische Spelen in Peking of de Wereldtentoonstelling in Shanghai probeert China haar rijke culturele erfenis op een positieve manier in de schijnwerpers te zetten, maar zonder haar manier van leven of denken op te dringen. De keerzijde is dat, tot frustratie van Xi, het neoliberalisme van de Amerikaanse denktanks doorsijpelt – en dit zelfs tot in de Chinese universiteiten. Van het ‘marxisme met Chinese kenmerken’ kan dit in de andere richting niet gezegd worden.

Het falen van de oude tactieken

Hoe is het mogelijk dat de eens zo oppermachtige Amerikaanse economie zich zo heeft laten voorbijsteken? De globalisering was een bewust opgezet project van de Verenigde Staten met de bedoeling om de gehele wereldeconomie te laten domineren door Amerikaanse multinationals.8 En nu lijkt net het Amerikaanse grootkapitaal het slachtoffer te worden van die globalisering. Waarom hebben zij hun voorsprong niet kunnen behouden? China zelf beantwoordt die vraag natuurlijk door te wijzen op de superioriteit van haar gedeeltelijke planeconomie. Wat daar ook van aan is, China is niet het eerste of enige land dat aan de hegemonie van de VS tornt. Duitsland en Japan proberen dat ook, terwijl de overige BRICS-landen zich proberen op te werpen als grootmachten in de eigen regio.

Volgens de economische theorie van Marx verloopt de ontwikkeling van verschillende kapitalistische economieën onvermijdelijk ongelijkmatig. Door de anarchie die eigen is aan elke markteconomie, waar afzonderlijke bedrijven met elkaar concurreren voor een steeds groter marktaandeel, kunnen bedrijven, sectoren en landen zich niet gelijk ontwikkelen. Volgens Lenin treedt de ongelijkmatige ontwikkeling des te heviger voor de dag in het hoogste ontwikkelingsstadium van het kapitalisme dat hij imperialisme noemde.9 Die fase wordt volgens Lenin gekenmerkt door schaalvergroting, monopolievorming en financialisering. “Miljoenen kleine, gemiddelde en zelfs een deel van de grote ‘ondernemers’ blijken in werkelijkheid volkomen afhankelijk te zijn van een paar honderd miljonairs van de haute finance.” De steeds snellere technologische ontwikkeling enerzijds maakt mogelijk dat achtergestelde landen grote sprongen vooruit maken, terwijl anderzijds de dominantie van de ‘financiersoligarchie’ in de kernlanden parasitisme en stagnatie in de hand werkt. Zo konden Duitsland en de Verenigde Staten aan het eind van de 19e eeuw op korte tijd de oude kapitalistische grootmachten Engeland en Frankrijk voorbijsteken.

Door een marxistische bril bekeken, moest aan de economische over–macht van de VS dus sowieso vroeg of laat een einde komen. Volgens Trump had de opkomst van China echter gestopt kunnen worden als de VS haar imperium anders had uitgebouwd. Unilateraal dus, in plaats van multilateraal. Al sinds de jaren 1980, toen hij al een bekende flamboyante zakenman was, verkondigt Trump dat de VS minder moet betalen voor de bescherming van haar bondgenoten en af en toe moet durven om protectionistische maatregelen te nemen om de Amerikaanse industrie te beschermen. In die tijd was het Japan dat de Amerikaanse markt overspoelde met goedkope auto’s. In 1987 kocht Trump een volledige pagina in de New York Times om het handelstekort met Japan en de dure militaire bescherming van dat land aan te klagen. Maar in het decennium van Ronald Reagan en de doorbraak van de neoliberale culturele hegemonie, vielen zulke beweringen in dovemansoren.

Veel analisten wezen al op de gevaren van Trumps handelsoorlog met China. Handelsconflicten escaleren namelijk vaak tot gewapende conflicten.

Obama langs zijn kant probeerde met zijn uitgestoken hand naar Azië de prioriteiten te verleggen, maar brak niet met de oude ideologische en strategische paradigma’s zoals Trump dat wel doet. Obama klaagde de handelsvoordelen van China aan, maar bleef de toetreding van China tot de WHO verdedigen. Obama verplaatste de vloot naar Azië en wilde zich zo snel mogelijk terugtrekken uit het Midden-Oosten, maar kon het niet laten om deel te nemen aan de oorlogen in Libië en Syrië.

Wellicht had Obama ook liever de spanningen met Rusland zien afnemen om de as Peking-Moskou niet in de hand te werken, maar door de uitbreiding van de NAVO naar Oekraïne en de oorlog in Syrië kwamen Rusland en de VS toch opnieuw tegenover elkaar te staan. Bovendien zette de neoliberale besparingslogica Obama aan om ondanks de tumultueuze tijden de defensie-uitgaven te beperken tot een historisch dieptepunt van 3,3% van het bbp in 2015. Obama vroeg aan de NAVO-lidstaten om hun militaire uitgaven op te trekken, maar die zaten in dezelfde economische en ideologische situatie als de VS (namelijk crisis en besparingen dus). Obama moest zelfs toestaan dat de EU voor haar herstel van de crisis ging aankloppen bij China. En bij onderhandelingen voor het TPP moest de VS zoveel toegevingen slikken dat uiteindelijk zelfs Hillary Clinton het verdrag misschien niet meer wilde ondertekenen. Dat alles versterkte Trump alleen maar in de overtuiging dat het tijd was voor een nieuw paradigma, dat volgens zijn bekende campagneslogan Amerika weer groot zou maken.

America First

De toespraak die Donald Trump op 20 januari 2017 op de trappen van Capitol Hill gaf bij zijn eedaflegging als 45e president van de Verenigde Staten, duidt de grootste ideologische breuk aan in de recente Amerikaanse politieke geschiedenis. In zijn inaugurale rede zei hij:

From this day forward, a new vision will govern our land. From this moment on, it’s going to be America First. Every decision on trade, on taxes, on immigration, on foreign affairs, will be made to benefit American workers and American families. […] America will start winning again, winning like never before. […] We will follow two simple rules: Buy American and Hire American. We will seek friendship and goodwill with the nations of the world – but we do so with the understanding that it is the right of all nations to put their own interests first.

—Donald Trump

Zowat alle zekerheden van de Amerikaanse buitenlandse politiek – Amerikaans exceptionalisme (de idee dat de VS geen land is zoals alle andere, maar de historische missie heeft om haar waarden over heel de wereld te verspreiden), interventionisme, vrijhandel en multilaterale diplomatie – werden overboord gegooid ten voordele van een verabsolutering van dat ene principe dat tot nu toe stilzwijgend door al de andere heen schemerde: dat de belangen van de Verenigde Staten altijd voorop moeten staan. America First, Amerika voorop dus. Om het verschil met de Chinese visie van een vreedzame, multipolaire wereld gebaseerd op win-winsamenwerking in de verf te zetten, schreven twee senior advisers van Trump in mei 2017 in de Wall Street Journal: “De wereld is geen ‘mondiale gemeenschap’, maar een strijdperk waarin landen, niet-gouvernementele organisaties en bedrijven elkaar beconcurreren.”

Hoewel machiavellistische Realpolitik aan Washington nooit vreemd is geweest, zouden zulke uitspraken ondenkbaar zijn van eender welke traditionele politicus in de VS. En toch bestaat er in de marges van het Amerikaanse establishment al heel lang een stroming die zulk een ‘isolationisme’ of ‘non-interventionisme’ bepleit (tussen aanhalingstekens, want het houdt niet letterlijk een negatie van expansionisme in). De term isolationisme verwijst naar een stroming binnen de Republikeinse partij in de jaren 1920-1950, vanaf de jaren 30 ook de Old Right genoemd. De groep verzette zich tegen het verlaten van de Monroe-doctrine,10 de deelname van de VS aan de twee wereldoorlogen en de toetreding van de VS tot de Volkerenbond en later de Verenigde Naties.

Waar de stroming zich tegen verzette was niet dat Amerika de wereld veroverde, maar hoe. Hun laatste succes was in 1950 toen ze de oprichting van de International Trade Organization (ITO) dwarsboomden. Na de nederlaag van aanvoerder Robert Taft tegen de latere president Eisenhower in de Republikeinse voorverkiezingen van 1952 deemsterde de Old Right weg. In volle Koude Oorlog twijfelde vrijwel niemand in het Amerikaanse establishment aan de noodzaak van allerlei multilaterale allianties om het socialistische blok in te dammen. Van 1992 tot 2000 probeerde Pat Buchanan om de stroming nieuw leven in te blazen, maar zonder succes. “Naar mijn gevoel dienden de Verenigde Staten terug te keren naar een meer traditionele non-interventiepolitiek, eens de Koude Oorlog voorbij was”, verklaarde hij daarover.

Oorlog is de ‘natuurlijke toestand’ van de VS, dat in haar 243-jarig bestaan amper 16 oorlogsvrije jaren heeft gekend.

Sinds de late jaren 1980 heeft Donald Trump verschillende boeken en artikels geschreven die het buitenlands beleid van de VS aanklagen. Voor zijn kritieken op de multilaterale diplomatie, de hoge kosten van de militaire allianties en de kritiekloze omarming van vrijhandel en globalisering zelfs wanneer Japan of China daar soms meer van profiteren dan de VS, haalde Trump heel duidelijk de mosterd bij Taft en Buchanan. Zij die, zoals Francis Fukuyama, beweren dat Trump een “anti-intellectueel” is die “nooit een boek gelezen heeft in zijn leven”,11 slaan de bal dus serieus mis. Trump vertegenwoordigt een oude intellectuele stroming met een coherente visie. Maar om zijn unilateraal imperialisme verkocht te krijgen, had hij de hulp nodig van een ander soort intellectueel: de extreemrechtse strateeg Steve Bannon. Samen met Bannon gaf Trump vorm aan een samenhangend nationalistisch verhaal dat drie hoofdvijanden kent: (1) het links-liberale establishment dat de traditionele conservatieve waarden ondermijnt en ten onrechte zweert bij vrijhandel en globalisering, (2) de islam die een gevaar vormt voor de christelijke cultuur en veiligheid van de Amerikanen en (3) China dat de economie en het wereldleiderschap van de VS bedreigt.

Voor heel wat concrete eisen putte Trump inspiratie uit de laatste campagne van Buchanan, zoals de afschaffing van NAFTA, vraagtekens bij het kostenplaatje van de NAVO en de bouw van een anti-migratiemuur langs de grens met Mexico. Net als Buchanan schuwde Trump de samenwerking met extreemrechtse krachten niet. Daarenboven liet hij zich inspireren door wat Kissinger en Nixon in 1972 hadden gedaan door China te betrekken in de isolatie van de USSR, maar dan om het omgekeerde te doen: de banden met Rusland verbeteren om samen te werken tegen hoofdvijand China. De onverwachte kandidatuur, het vaak choquerende discours en de ongewone stijl van Trump trokken meteen veel aandacht. En terwijl Buchanan in 2000 geen grote investeerders kon strikken en op amper 0,4% van de stemmen strandde, was voor Trump in 2016 de tijd wél rijp om een deel van het grootkapitaal achter zich te scharen om ‘Amerika weer groot te maken’.

Trump begon als politieke outsider aan de kiesstrijd, maar gaandeweg kon hij steeds meer kapitaalgroepen overtuigen. De Steel Manufacturers Association bijvoorbeeld had wel oren naar Trumps belofte om invoerheffingen op Chinees staal in te voeren. Dan DiMicco, een topmanager in de staalsector, schreef tijdens de presidentsverkiezingen op zijn blog: “Hillary Clinton beweert dat Trumps handelspolitiek een ‘handelsoorlog’ zal ontketenen, maar wat ze niet herkent is dat die al aan de gang is. Trump weet dit wel en hij zal China’s ‘mercantilistische handelsoorlog’ tegenhouden! Deze oorlog tegen ons is al bijna twee decennia bezig!” Hij werd later adviseur in de regering van Trump. Ook vanuit de zogenaamde FIRE-sectoren (Finance, Insurance & Real Estate) ontving Trump steun voor zijn kiescampagne. De fossiele energiesector ten slotte zag een terugtrekking uit het Klimaatakkoord van Parijs wel zitten en koos ook de zijde van Trump. Aan die steun, en natuurlijk de samenwerking met het beruchte data-analysebedrijf Cambridge Analytica van miljardair Robert Mercer, had Trump genoeg om tegen alle verwachtingen in president te worden van de Verenigde Staten.

Deep state, Gleichschaltung en culture wars

Trump was nu wel president, maar had hij daarmee ook de macht? Het is een publiek geheim dat de topadviseurs van het Witte Huis, de veiligheidsdiensten en het Pentagon, net als de belangrijkste generaals van het leger en de hoofden van de administraties, in Washington bijna evenveel in de pap te brokken hebben als de president zelf. “Dat is een geweldig voorstel”, zou John F. Kennedy ooit gereageerd hebben op een voorstel van een diplomaat. “Nu nog afwachten of de overheid ermee akkoord gaat.” Het geheel aan informele netwerken binnen het staatsapparaat wordt wel eens de deep state genoemd. In tegenstelling tot wat de klassieke liberale staatstheorie voorschrijft, zijn sleutelfiguren in het staatsapparaat zelden ‘neutraal’. Zo goed als allemaal hebben ze banden met grote bedrijven, politieke partijen, denktanks, clubs of genootschappen. En natuurlijk onderhouden ze goede relaties met andere echelons van de bureaucratie, het leger en de veiligheidsdiensten. Een bekend voorbeeld is wat president Eisenhower het ‘militair-industrieel complex’ noemde: de verstrengeling van legerchefs en topambtenaren van defensie met de grote bedrijven die militair materieel produceren. Volgens Eisenhower was zo een ‘staat binnen de staat’ ontstaan, zonder enige vorm van democratische controle.

Het interventionisme van de VS in Latijns-Amerika begint proporties aan te nemen die niet meer zijn voorgekomen sinds de Koude Oorlog.

Volgens Lenin is de verstrengeling van de top van het bedrijfsleven en de top van het staatsapparaat een wezenlijk onderdeel van het imperialistisch kapitalisme. Marx was al van mening dat een staat nooit echt ‘neutraal’ kan zijn, en dat de moderne kapitalistische staat in de jaren 1840 “slechts een comité [is] dat het gemeenschappelijk ondernemerschap van de gehele bourgeoisklasse beheert.”12 Ruim een halve eeuw later beschreef Lenin hoe er in elk ontwikkeld kapitalistisch land een ‘personele unie’ was ontstaan tussen vertegenwoordigers van grootbanken en industriegroepen met politici en ambtenaren op alle niveaus van het staatsapparaat. Helemaal bovenaan regeren de grootste bedrijven. “De monopolies zijn overal dragers van monopolistische beginselen: […] ‘relaties’ [worden] ingeschakeld om een voordelige zaak af te sluiten.”13 De grote staatslieden konden na hun politieke carrière bijvoorbeeld rekenen op een aantrekkelijk baantje bij een machtig bedrijf, of topambtenaren werden rechtstreeks gerekruteerd uit de raden van bestuur van de grote banken. Zo kwam Lenin tot de conclusie dat het staatsapparaat in de imperialistische ontwikkelingsfase van het kapitalisme in de regel gedomineerd wordt door de financiersoligarchie.

Woodward herkent een nieuwe Koude Oorlog, een herhaling van de indammingsstrategie en wapenwedloop waarmee de VS de Sovjet-Unie klein heeft gekregen.

Ook Donald Trump was overtuigd dat het staatsapparaat vooringenomen is. Met de slogan drain the swamp (ook geleend van Pat Buchanan trouwens) beloofde Trump een einde te maken aan de corruptie van wat hij ‘het liberale establishment’ in Washington noemde. Niet zozeer de verstrengeling met het grootkapitaal zat hem dwars — hij is per slot van rekening zelf miljardair aan het hoofd van een multinational — maar wel de trouw van de toenmalige deep state aan liberale waarden als multilateralisme en vrijhandel. Om zijn koerswending door te voeren wist Trump dat hij administraties en veiligheidsdiensten nodig had die hem niet tegenwerken maar net steunen. Bij gebrek aan betrouwbaar tussenpersoneel stelde Trump aanvankelijk heel wat oligarchen rechtstreeks aan in zijn kabinetten, zoals ExxonMobil topman Rex Tillerson of Goldman Sachs bankier Steve Mnuchin. In de eerste samenstelling van Trumps regering bezaten de ministers samen meer rijkdom dan een derde van de Amerikaanse bevolking. Draining the swamp kan je dat moeilijk noemen. Nooit eerder regeerde de financiersoligarchie zo open en bloot.

De eerste maanden van Trumps presidentschap werden gekenmerkt door een constante strijd om vat te krijgen op zijn diensten en administraties. Trump leed daarbij een aantal nederlagen. Zo moest Michael Flynn na amper 25 dagen opstappen als nationaal veiligheidsadviseur. In april 2017 moest Trump zijn campagneleider en raadgever Steve Bannon terugtrekken uit de Nationale Veiligheidsraad. Telkens ging daar een media-hetze aan vooraf die zich toespitste op de vermeende banden tussen Trump en zijn getrouwen met het Rusland van Vladimir Poetin. Trumps vele politieke tegenstanders (niet enkel de Democraten, ook Republikeinse opposanten zoals senator John McCain en tegenstanders binnen het leger en de veiligheidsdiensten) hielden halsstarrig vast aan de noodzaak om Rusland klein te houden en hadden allerminst vertrouwen in de nieuwe strategie van Trump.

Na verloop van tijd ging het Trump beter voor de wind. Het overlijden van John McCain markeerde op symbolische wijze het einde van de interne oppositie in de Republikeinse partij. De aanhoudende Ruslandgekte begon zelfs voor de publicatie van het Muellerrapport serieus aan effect te verliezen. Met veel moeite en na veel reorganisaties van zijn regering, administraties en diensten vond Trump tegen het einde van 2018 een team waarmee hij kan werken aan zijn ‘new vision to govern the land’. Met Mike Pompeo als minister van buitenlandse zaken, John Bolton als nationaal veiligheidsadviseur, Larry Kudrow als directeur van de National Economic Council en Peter Navarro als directeur van het Office of Trade and Manufacturing Policy heeft Trump vier anti-China haviken die hij persoonlijk vertrouwt aangesteld in sleutelposten van het militair en economisch beleid.

De vele ingrijpende personeelswissels in alle lagen van de Amerikaanse bureaucratie nopen auteur John Bellamy Foster tot de vergelijking met de Gleichschaltung in Nazi-Duitsland.14 Dat begrip verwijst naar de manier waarop de nazi’s vanaf 1933 het Duitse staatsapparaat overhoop gooiden om overal mensen aan te stellen die zouden gehoorzamen aan de nieuwe politieke orde. Net als in de jaren 1930 vindt die Gleichschaltung niet enkel plaats binnen de staat maar ook bij justitie, onderwijs, media en in de cultuursector. Volgens Foster zou je het regime van Donald Trump zelfs als ‘neo-fascistisch’ kunnen bestempelen. Niet gelijk aan het fascisme van de 20e eeuw dat de burgerlijke democratie afschafte, op bijzonder gewelddadige wijze de vakbonden, communisten en socialisten uitschakelde en uiteindelijk tot oorlog en genocide leidde. Maar wel evenzeer een breuk met het liberale kapitalisme ten voordele van een hoogst autoritair en uiterst nationalistisch regime, dat steunt op racistische retoriek en geen enkel middel schuwt om de belangen van de nationale financiersoligarchie overal ter wereld te doen zegevieren.

De Gleichschaltung kan ook gezien worden als onderdeel van een bredere strijd om Trumps nieuwe ideologische paradigma op te leggen aan de hele samenleving. Bij de economische elite lijkt dat steeds beter te lukken, de meeste kapitalisten zijn pragmatisch genoeg ingesteld om munt te proberen slaan uit de nieuwe omstandigheden. Door de media die hem ongunstig zijn af te straffen, door zijn eigen communicatiemiddelen maximaal te benutten en door het (vaak religieuze) privéonderwijs te stimuleren, probeert Trump zijn visie ook mainstream te maken bij het grote publiek. Daarvoor kan hij ook nog steeds rekenen op heel wat rechtse en extreemrechtse websites die onvermoeibaar allerlei culture wars uitvechten tegen bepaalde waarden, instellingen of publieke figuren die als te links of te liberaal worden beschouwd. De inzet voor Trump en Bannon is om de oude, liberale culturele hegemonie te vervangen door hun ultranationalistische ideeëngoed. Dan pas kunnen ze de natie mobiliseren voor een eventuele oorlog tegen China.

Komt er oorlog van?

De belangrijkste vraag is wellicht of de pivot to China en de America First-ideologie van Trump een bedreiging zijn voor de vrede. Veel analisten hebben al gewezen op de gevaren van Trumps handelsoorlog met China. Handelsconflicten escaleren namelijk niet zelden tot gewapende conflicten. “Het kapitalisme draagt de oorlog in zich, zoals de wolken de regen”, zou Jean Jaurès gezegd hebben. Oorlog is in elk geval de ‘natuurlijke toestand’ van de VS, die in haar 243-jarig bestaan amper 16 oorlogsvrije jaren heeft gekend. Maar tot nu toe heeft de VS nooit een wereldoorlog uitgelokt. De eerste militaire maatregel die Trump nam, belooft alvast niet veel goeds: een ongeziene verhoging van de defensie-uitgaven met 54 miljard dollar. En de toon die Steve Bannons tijdens de campagne aansloeg, laat nog minder aan de verbeelding over: “We’re going to war in the South China Sea in five to ten years. There’s no doubt about that.” Een oorlog starten tegen China lijkt op dit moment roekeloos, maar kunnen we die piste volledig uitsluiten?

Volgens Lenin neigt de monopolistische ontwikkeling van het kapitalisme in haar imperialistische fase vroeg of laat vanzelf naar oorlog. “De kapitalisten verdelen de wereld niet uit bijzondere boosaardigheid, maar omdat de reeds bereikte graad van concentratie hen ertoe dwingt, omwille van de winst, deze weg te volgen.”15 Door de ongelijkmatige ontwikkeling zien opkomende landen zich op een gegeven moment geremd door de achterhaalde verdeling van de economische invloedsferen in de wereld, die nog in het voordeel is van de oude, inmiddels stagnerende mogendheden. De controle over de minder ontwikkelde landen is voor de grote bedrijven van beide kampen cruciaal als extra afzetmarkt en als bron van goedkope grondstoffen. De oude mogendheid kan ze niet missen, de opkomende mogendheid kan niet verder groeien zonder ze af te snoepen. Daarom loopt de ongelijkmatige ontwikkeling onvermijdelijk uit op een — al dan niet gewapende — krachtmeting.

Reeds onder Obama nam Frankrijk de leiding over NAVO-missies in West-Afrika. Dat is proxy-oorlogsvoering waarbij een grootmacht een oorlog uitbesteedt.

Lenins stelling ging op in 1914 toen Duitsland de Eerste Wereldoorlog startte om Engeland, Frankrijk en Rusland hun kolonies afhandig te maken. Maar gaat dezelfde redenering vandaag op met de opkomst van China en de relatieve achteruitgang van de VS? De globalisering heeft de internationale handel veel dynamischer gemaakt en de wederzijdse afhankelijkheid ver­sterkt. En China is tot nader order geen kapitalistisch of imperialistisch land, maar een land met een socialistische gemengde economie dat heel expliciet ‘vreedzame co-existentie’16 nastreeft. Het is onmogelijk te voorspellen wat de toekomst brengt, maar op basis van de beslissingen die Trump in de eerste helft van zijn ambtstermijn heeft genomen, kunnen we alvast drie oorlogswolken zien opduiken.

Koude oorlog tegen China

In haar indrukwekkende boek Amerika tegen China. De nieuwe Koude Oorlog? (EPO, 2019) schrijft de Britse historica en China-kenner Jude Woodward dat “er geen bewijs is dat invloedrijke beleidsmakers in de VS, zelfs de meest extreme neocons zoals Donald Trump en zijn adviseurs, serieus overwegen om een oorlog tegen China te beginnen; zo’n conflict tussen atoommogendheden zou verwoestingen op een ontoelaatbare schaal veroorzaken.” Woodward herkent veeleer kenmerken van een nieuwe koude oorlog, een herhaling van de indammingsstrategie en wapenwedloop waarmee de VS de Sovjet-Unie klein heeft gekregen. “De kern van de Amerikaanse strategie is om China te omsingelen met een indrukwekkende reeks de facto of de jure militaire allianties met de buurlanden van China, deze te stimuleren zich te herbewapenen en hen daarbij te helpen, en lokale geschillen met China aanwakkeren. Het eindspel is een strop die kan worden aangetrokken om China op militair, economisch en diplomatiek gebied te vetoën, te straffen, te bedreigen of onder druk te zetten, en de Chinese opties voor een aantal problemen te beperken.” De these van Woodward lijkt bevestigd te worden door de daden van Trump: het militaire opbod, de verdere omsingeling van China door Amerikaanse troepen, de reeks bilaterale contacten met buurlanden van China (zelfs met China’s enige bondgenoot Noord-Korea) en de pogingen om China economisch af te straffen en te isoleren.

Herstel van de Monroe-doctrine

Trumps nationale veiligheidsadviseur John Bolton gaf op 1 november 2018 een speech waarin hij Cuba, Venezuela en Nicaragua omschreef als een ‘trojka van tirannie’. Hij kondigde aan dat de VS zich vanaf nu tot doel stelt om de regimes in deze landen ten val te brengen. Cuba, Venezuela en Nicaragua zien zichzelf als anti-imperialistische naties omdat ze de hegemonie van de Verenigde Staten contesteren. Zo stonden Cuba en Venezuela in 2004 aan de wieg van de ALBA, een regionale samenwerking van tien Latijns-Amerikaanse landen om zich autonomer van de VS te kunnen ontwik­kelen. De drie landen hebben bovendien commerciële en diplomatieke relaties met zowel Rusland als China. Trump wil eerst de zwakste schakel aanpakken, namelijk Venezuela dat in een diepe crisis verwikkeld zit. Daarvoor doet hij beroep op oppositieleider Juan Guaidó, die in de VS gestudeerd heeft en zichzelf in januari 2019 tot interim-president van Venezuela uitriep met de steun van Washington. Een eerste poging om met Amerikaanse troepen binnen te dringen in februari mislukte doordat het Venezolaanse leger voorlopig trouw blijft aan de verkozen president Nicolás Maduro. Ook een couppoging van Guaidó eind april liep uit op een sisser. De afloop is nog onzeker, maar nu al is duidelijk dat het interventionisme van de VS in Latijns-Amerika proporties begint aan te nemen die niet meer zijn voorgekomen sinds de Koude Oorlog. Het past helemaal binnen de terugkeer van de Monroe-doctrine, die stelt dat het hele Amerikaanse continent de achtertuin vormt van de VS. John Bolton zelf liet daar in april 2019 geen twijfel over bestaan: “Vandaag verkondigen we openlijk en trots: de Monroe Doctrine is springlevend.”

Om zijn koerswijziging te voltooien heeft Trump een tweede ambtstermijn nodig en het is niet zeker dat hem dat gegund zal zijn.

Proxy-oorlogen

Buiten Latijns-Amerika ziet Trump het niet zitten om het Amerikaans leger nog veel in te zetten. Nog kordater dan Obama wil Trump de troepen uit het Midden-Oosten en Afrika weghalen en zoveel mogelijk middelen investeren in de wapenwedloop met China. Helaas wil dat niet zeggen dat de VS in de toekomst minder oorlogen zal starten. Zoals gezegd, verwacht Trump dat de bondgenoten vanaf nu zoveel mogelijk interventies in de regio voor hun eigen rekening nemen. Vandaar het belang voor de VS dat de bondgenoten hun militaire uitgaven optrekken. De tactiek waarbij een grootmacht een oorlog ‘uitbesteedt’ aan regionale bondgenoten wordt proxy-oorlogsvoering of oorlogvoering bij volmacht genoemd. Reeds onder Obama nam Frankrijk bijvoorbeeld steeds vaker de leiding over NAVO-missies in West-Afrika, waar het land een koloniale geschiedenis heeft. Saoedi-Arabië voert sinds 2015 een bloedige oorlog tegen buurland Jemen, nadat de bevolking er de pro-Amerikaanse presidenten Saleh en Hadi had verjaagd. De volgende stap als het van Trump afhangt, is een coalitieoorlog van Israël en Saoedi-Arabië tegen Iran.

Kan Trump slagen?

Trump lijkt op een aantal punten gelijk te hebben in zijn kritiek op de oude liberale visie waarmee de VS haar buitenlands beleid invulling gaf. Vrije handel met China bevoordeelt vooral de Chinese bedrijven. Een agressieve houding tegen Rusland duwt dat land alleen maar verder in de armen van China. Militaire avonturen om ‘vrijheid en democratie’ te verspreiden in het Midden-Oosten en Afrika brengen vooral chaos en geweld teweeg en leveren de VS geen sympathie op. De bescherming van de bondgenoten kost handenvol geld. En het schaamlapje van de multilaterale instellingen en diplomatie kan de dominantie van de VS niet verhullen en zorgt vaak voor vertragingen en compromissen.

Maar door de wereld te beschrijven als een strijdtoneel waar bedrijven en landen elkaar beconcurreren, bevestigen Trump en zijn handlangers dat het probleem dieper zit dan de tegenstelling tussen multilateralisme en unilateralisme. In het imperialistisch kapitalisme leiden de monopoliebedrijven de dans en hun vernietigende concurrentie mondt altijd uit in ongelijke ontwikkeling, conflicten en crisis. Trump wil de ondergang van de VS tegenhouden door de tegenstellingen op de spits te drijven, maar misschien zal hij zo die ondergang alleen maar versnellen.

Dat Trump er alles aan doet zodat de Amerikaanse financiersoligarchie de handen vrij heeft om haar belangen na te streven, wil nog niet zeggen dat de rest van de wereld lijdzaam zal toekijken. Om China te kunnen isoleren, moet Trump een brede alliantie van landen achter zich krijgen. Dat terwijl China net steeds betere handelsrelaties aanknoopt met haar buurlanden, met opkomende economieën als Rusland en India en zelfs met de Europese Unie. Als Trump niet oppast met zijn handelsoorlogen, scharen die landen zich misschien achter China dat vrede en vrije handel in een multipolaire wereld belooft. Het toenemend VS-interventionisme in Latijns-Amerika zou bovendien, na de recente ruk naar rechts, wel eens opnieuw het sociaal verzet van de bevolking kunnen aanwakkeren in een continent dat een lange geschiedenis van opstand en emancipatiestrijd kent.

Om zijn koerswijziging te voltooien zou Trump wellicht ook een tweede ambtstermijn nodig hebben en het is lang niet zeker dat hem dat gegund zal zijn. En zelfs als hij in 2020 opnieuw de verkiezingen wint, blijft de binnenlandse situatie een heikel punt aangezien Trump ook daar de tegen­stellingen sterk aanwakkert. Hoewel het nog niet duidelijk is welke houding Bernie Sanders of Alexandria Ocasio-Cortez innemen tegenover het VS-imperialisme, is de populariteit van zulke progressieve politici tekenend voor een veranderend politiek klimaat in de VS, vooral bij jongeren die ook steeds meer op straat komen voor een gelijkere en rechtvaardige wereld. Op al deze fronten kan de nationalistische oorlogskraaier Donald Trump overstemd raken door de roep voor een alternatief systeem gebaseerd op samenwerking, vrede en solidariteit.

Footnotes

  1. De gegevens in dit deel zijn afkomstig van de Verenigde Naties, de Wereldbank en de OESO. Een groot deel van dit overzicht werd overgenomen uit het boek van Jude Woodward (EPO, 2019).
  2. Gemiddeld 9,91% groei van het bruto binnenlands product tussen 1979 en 2010, met als hoogtepunt 15,2% in 1984 en als dieptepunt 3,8% tijdens de crisis van 1990. Bron: Nationaal Bureau voor Statistiek van China.
  3. Extensieve groei is economische groei door uitbreiding van de productiemiddelen en arbeidskrachten. Intensieve groei is groei door verbetering van de productiviteit van bestaande productiemiddelen en arbeidskrachten. Extensieve uitbreiding van de economie maakt veel grotere groeipercentages mogelijk dan bij enkel intensieve groei, maar de mogelijkheden voor extensieve groei nemen sterk af van zodra een land volledig geïndustrialiseerd is.
  4. Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika; de grootste groeilanden in de niet-westerse wereld.
  5. Associatie van de Zuidoost-Aziatische naties Brunei, Cambodja, De Filippijnen, Indonesië, Laos, Maleisië, Myanmar, Singapore, Thailand en Vietnam. Onder de naam ASEAN Plus Three vindt ook overleg plaats van de ASEAN-groep met China, Japan en Zuid-Korea.
  6. Renminbi betekent letterlijk ‘geld van het volk’ en is de nationale valuta van China. De bijhorende munteenheid heet yuan.
  7. Dennis Normile, “Surging R&D spending in China narrows gap with United States”, Science, 10 oktober 2018. Geraadpleegd op 1 mei 2019. Zie www.sciencemag.org/news/2018/10/surging-rd-spending-china-narrows-gap-united-states.
  8. Leo Panitch & Sam Gindin, The Making of Global Capitalism – The Political Economy of the American Empire, Verso, 2012.
  9. Vladimir Lenin, Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, 1916.
  10. Dit naar president James Monroe genoemde beginsel hield in dat de VS zich zou verzetten tegen elke Europese inmenging op het westelijk halfrond en zelf ook niet zou tussenkomen in Europa of haar kolonies in Azië en Afrika. In het begin van de 20ste eeuw voegde president Theodore Roosevelt hieraan de stipulatie toe dat de VS zichzelf wel het recht toekende om tussen te komen in de rest van het Amerikaanse continent. De Monroe-doctrine werd de facto onder president F.D. Roosevelt verlaten ten voordele van een wereldwijde invloedsfeer. In 2013 verklaarde Obama de doctrine officieel dood.
  11. Maarten Rabaey, “Francis Fukuyama: ‘Het migratiebeleid van de EU werkt niet’” De Morgen, 11 maart 2019.
  12. Karl Marx & Friedrich Engels, Het Communistisch Manifest, 1848.
  13. Vladimir Lenin, Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, 1916. Hoofdstuk V.
  14. John Bellamy Foster, Trump In The White House, Monthly Review Press, 2017.
  15. Vladimir Lenin, Imperialisme als hoogste stadium van het kapitalisme, 1916. Hoofdstuk V.
  16. De “Vijf principes van vreedzame co-existentie” werden al in 1954 door de Chinese leider Zhou Enlai als basis voor betrekkingen tussen landen met een ander regime opgesteld. Het zijn: (1) respect voor de soevereiniteit en de territoriale integriteit; (2) non-agressie; (3) geen tussenkomst in binnenlandse aangelegenheden; (4) uitwisseling op basis van gelijkheid en wederzijds voordeel (win-win); (5) vreedzame co-existentie.