De Partij Van De Arbeid (PVDA), die de laatste tien jaar in de lift zit, onderscheidt zich in het landschap van radicaal links in Europa door een marxistische identiteit te verdedigen. Online medium Le Vent Se Lève interviewde PVDA-voorzitter Raoul Hedebouw over de ideologie van zijn partij, haar unieke organisatie, haar analyse van de heersende macht en haar strategie van verandering.
LVSL – De PVDA is nog steeds relatief onbekend buiten België. De partij werd in 1978 opgericht, na acht jaar voorbereidingswerk onder de naam AMADA . De voortrekkers daarvan kwamen uit de studentenrevolte van 1968, ze vonden de Communistische Partij van België te weinig revolutionair en zochten vooral inspiratie bij het maoïsme. U kwam in de jaren 2000 bij de partij terecht. Sindsdien zijn de ideologische referenties wel veranderd. De partij is nu een radicaallinkse partij geworden, zoals gelijkaardige partijen in andere landen, behalve dat de PVDA zich blijft beroepen op een marxistische erfenis. Kunt u wat vertellen over uw ideologische inspiratie en hoe de PVDA zich de afgelopen vijftien jaar ontwikkeld heeft?
Raoul Hedebouw – Ten eerste is het belangrijk dat we een open dialoog aangaan met de andere radicaal-linkse componenten in de verschillende landen. De PVDA heeft haar eigen unieke karakter, maar we hebben altijd respect voor de doctrines en acties van de andere partijen in onze politieke familie. Elk land wordt bepaald door een eigen specifieke historische situatie en we moeten respect hebben voor wat onze buitenlandse kameraden doen. Ik zeg dit omdat de PVDA in het verleden zeer sektarisch is geweest, zowel binnen als buiten België. We lazen andere partijen in Europa de les.
Wat ons uniek maakt, is het feit dat we ons beroepen op het marxisme. De partij werd in de loop van 1968 opgericht aan de universiteiten en maakte deel uit van de maoïstische beweging. Maar onze ‘voorlopers’ smeedden al snel zeer sterke banden met de bevolking en vertrouwden op hun praktijk om de relevantie van hun politieke strategie te beoordelen. Zo pakken wij het eeuwige debat tussen theorie en praktijk aan. Op dat moment gingen onze leden in bedrijven werken, richtten ze medische centra op en verlieten ze het hypersektarisme van de maoïstische beweging. In Frankrijk, waar dit sektarisme aanhield, ging het snel fout met het maoïsme. Deze verankering in de maatschappij is een ruggengraat die we willen behouden.
We blijven gehecht aan de klassenanalyse en ons doel is het ‘socialisme 2.0’.
Marxisme definieert ons goed, omdat we altijd een klassenanalyse blijven maken en ons doel het “socialisme 2.0” is. We willen met andere woorden een revolutie, een paradigmaverschuiving in ons land. We willen het kapitalistische economische systeem veranderen en overgaan naar een gesocialiseerde economie, met alle denkbare varianten, door een eigendomsoverdracht van de belangrijkste productiemiddelen. Dit unieke karakter vind je terug in onze strategie en onze organisatie, maar ook in de theorieën waarop we werken, het soort vorming dat we aanbieden, de leden die we rekruteren, enz.
Radicaallinks werd grondig vernieuwd door de populistische golf van de jaren 2010, die het ontwikkelen van een effectieve strategie belangrijker vond dan de uitwerking van de ideologie. Er zijn nieuwe partijen en bewegingen ontstaan die zeggen deel uit te maken van de populistische strategie, zoals LFI, Podemos en Syriza… Hoe analyseert u dit populistische moment? Denkt u dat de ‘opbouw van een volk’ door middel van een discours, zoals getheoretiseerd door Ernesto Laclau en Chantal Mouffe, net zo veelbelovend is als het structureren van een klassenblok?
Strategisch gezien zijn dit verschillende wegen. Natuurlijk is de arbeidersklasse veranderd, zowel in haar sociale samenstelling als door de aard van de bedrijven, je
moet wel blind zijn om dit niet te zien en te denken dat het alleen gaat over werknemers in de grote industrie. In onze toespraken hebben we het ook over de “werkende klasse” in plaats van de “arbeidersklasse”, omdat we vinden dat dit een betere weergave is van de realiteit van het huidige proletariaat. Maar ook al heeft het proletariaat een andere samenstelling, we blijven overtuigd dat het een voortrekkersrol speelt in de sociale strijd. Dat blijft niet bij theorie. Het roept concrete vragen op over de organisatie van de partij in bedrijven, waar we het later over zullen hebben.
We kunnen het eens zijn met de populisten dat we een volk moeten opbouwen, maar de vraag blijft: wat gebruiken we als referentie om deze identiteit op te bouwen?
Het is ook zeker dat klassenbewustzijn niet automatisch leidt tot klassentrots, zoals Karl Marx liet zien. We kunnen het dus eens zijn met de populisten dat we een collectieve identiteit moeten opbouwen, maar de vraag blijft: wat gebruiken we als referentie? Om verschillende redenen – het liberalisme heeft terrein gewonnen, de ineenstorting van de USSR en het Oostblok, het gebrek aan belangstelling van de sociaaldemocratie voor de werkende klasse – is de relevantie van een klassenidentiteit op zichzelf verzwakt. En ik ben niet naïef: de politieke taak om dit klassenbewustzijn opnieuw op te bouwen is immens. Wij geloven echter dat het de meest interessante drukkingsmiddel blijft om een sterke machtsverhouding te creëren.
Wij zijn dus geen populisten. Het is niet de elite tegen het volk, het is klasse tegenover klasse. De werkende klasse is de locomotief voor de verandering, maar dat belet ons niet om onze krachten te bundelen met andere lagen van het volk, zoals zelfstandigen, kunstenaars, studenten… Onze klassenanalyse mag er niet toe leiden dat we ons terugplooien op een geïdealiseerde “werkende klasse”. In plaats daarvan beginnen we aan een lang proces van politisering om onze volksbasis te vergroten.
Vergeleken met de populistische linkse formaties is de PVDA een partij van de oude stijl gebleven, met een sterke ideologische vorming, een veeleisende militante mobilisatie en regelmatige congressen. Dit staat in contrast met de flexibelere investering die veel mensen tegenwoordig vragen, die zich liever “à la carte” engageren. Waarom houden jullie in die omstandigheden vast aan een politieke partij en hoe zorgen jullie ervoor dat mensen zich engageren voor die partij?
Die vraag gaat terug op een heel oud debat tussen anarchisme en marxisme, het best vertegenwoordigd door Proudhon, Marx en Bakoenin. Kunnen we een sociale revolutie teweegbrengen met alleen spontaniteit, of moet de strijd gestructureerd moeten? Ik ben een man van organisatie. Historisch gezien is de arbeidersbeweging voortgekomen uit een kern van ‘professionele’ revolutionairen, die onder andere in arbeidersvoetbalclubs als FC Châtelet actief waren (een Belgische club opgericht door de KAJ, de Kristelijke Arbeidersjongeren, n.v.d.r.). Maar in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, veronderstelt de revolutie niet dat iedereen een even sterke professionele toewijding heeft. Elke revolutie heeft haar eigen specifieke kenmerken: de Cubaanse kameraden begonnen hun strijd met 50 vanop een boot!
Hier in West-Europa en in België lijkt het me een goede praktijk dat we verschillende organisatieniveaus hebben, zodat we de betrokkenheid kunnen vergroten. Ik ben geen fan van het spontane, maar ik volg ook niet het idee dat mensen zich niet zouden willen engageren. Natuurlijk komt in 2023 engagement niet vanzelf en de hoop die je krijgt door je te engageren bij een linkse partij die radicaal wil breken met het huidige beleid, is beperkt. Toch zijn er nog nooit zoveel belangrijke objectieve redenen geweest om actie te ondernemen. Daarom moeten we nadenken over gediversifieerde en toegankelijke organisatievormen.
In het geval van de PVDA hadden we tot 2003-2004 een ultramilitante structuur. Sindsdien hebben we onze partij opengesteld voor leden die min of meer actief zijn, maar het militantisme blijft wel belangrijk. We hebben militanten met een stabiel en hoog engagement, maar we hebben ook groepsleden, dat wil zeggen kameraden die één keer per maand naar vergaderingen komen, en raadgevende leden, die we gaan opzoeken en één of twee keer per jaar uitnodigen om mee te doen. De flexibiliteit op het werk, het gezinsleven, de vakbondsstrijd … nemen al veel van hun tijd in beslag, dus we proberen ons aan te passen.
Ik geloof niet in de cultus van het spontane, maar ik volg ook niet het idee dat mensen zich niet zouden willen engageren.
Iets anders waar we uniek in zijn, is dat we ons blijven baseren op het democratisch centralisme (partijorganisatieprincipe verdedigd door Lenin, n.v.d.r.). Als we een congres organiseren, duurt dat anderhalf jaar. Waarom? Als we willen dat al onze arbeidersleden en onze volkse basis deelnemen, de teksten lezen, hun amendementen indienen enz. dan kost dat tijd. Andere traditionele Belgische partijen houden congressen op 48 uur met elektronische stemmingen over moties die niemand gelezen heeft, zodat het uiteindelijk de studiebureaus zijn die alles beslissen!
Dat gezegd zijnde, begrijp ik volledig dat anderen, zoals La France Insoumise, andere keuzes maken in een poging om op dezelfde uitdagingen te antwoorden, zoals jongeren organiseren. Wij doen dat ook, met RedFox (de jongerenbeweging van de PVDA) en Comac (de studentenbeweging van de partij), maar ik denk dat we veel kunnen leren van hoe creatief La France Insoumise gebruikmaakt van sociale media, omdat het een eigentijdse manier is om mensen te engageren. Je moet met je tijd meegaan en voorop gaan: we mogen niet vergeten dat toen de boekdrukkunst verscheen, revolutionairen er meteen gebruik van maakten, of dat Pablo Picasso of Pablo Neruda nooit toegaven aan het ophemelen van het verleden.
Ook de arbeidersbeweging heeft lang geprobeerd andere instellingen voor arbeiders op te bouwen, zowel om het dagelijks leven van de arbeidersklasse te verbeteren als om hen in staat te stellen deel te nemen aan de politieke strijd. Deze collectieve ruimtes blijven ontwikkelen lijkt een prioriteit voor jullie, als je afgaat op de energie die jullie steken in het organiseren van ManiFiesta of Geneeskunde voor het Volk, een initiatief dat gratis gezondheidszorg biedt en gezondheidskwesties politiseert. Waar vinden jullie de financiële en personele middelen om die te laten voortbestaan?
We vinden het ontwikkelen van deze structuren belangrijk, omdat we hebben gemerkt dat de politieke organisatie van de samenleving en de bijbehorende doctrine grotendeels afwezig zijn in politieke debatten. Het is allemaal goed en wel om lange discussies te voeren over geopolitiek, over strategie, over de filosofie van Hegel of Marx, maar dat lost de hoofdvraag niet op: welke structuren moeten we opzetten om de betrokkenheid van mensen te vergroten? Dit gebeurt op veel plaatsen elke dag: of dat nu het lid van een coöperatie is, die gewoon zijn brood komt kopen, de vakbondsafgevaardigde die, zonder enige vergoeding zich inzet voor zijn collega’s, de man in een café die “goed gesproken, mijn communistisch parlementslid” roept of een “like” plaatst onder een publicatie … dat alles zorgt voor de verspreiding van onze ideeën. In dit opzicht denk ik niet dat sociale media in theoretisch opzicht iets nieuws hebben opgeleverd: ze deden het alleen op een praktisch niveau.
Op je vraag over financiële middelen heb ik geen eenduidig antwoord. Wat duidelijk is, is dat ze uit de werkende klasse moeten komen om de arbeidersbeweging niet kwetsbaar en afhankelijk te maken van de kapitalistische superstructuur. We hebben bij de PVDA een speciale lidgeldenregeling: hoe meer verantwoordelijkheid je op je neemt, hoe meer lidgeld je betaalt, wat volledig contra-intuïtief is. Dat is echter niet alleen een kwestie van financiën, maar ook van ideologie. Het is veel eenvoudiger dan alle ethische regels die je kunt verzinnen. Op deze manier kan ik er zeker van zijn dat de kameraden met wie ik actievoer, gedreven worden door een gedrevenheid om de sociale situatie in ons land te veranderen. Als ze carrière willen maken en gemotiveerd worden door geld, moeten ze zich niet bij ons melden! Ik leef met 2.300 euro per maand, net als al mijn kameraden-parlementsleden.
In de PVDA geldt dat hoe meer verantwoordelijkheden je op jou neemt, hoe meer lidgeld je betaalt (…). Dat is een kwestie van financiën, maar vooral van ideologie.
Met deze lidgelden kunnen we waardevolle initiatieven financieren. Hierdoor kunnen we dingen doen die secundair lijken, maar in feite heel belangrijk zijn, zoals het charteren van bussen of treinen zodat zoveel mogelijk mensen naar ons volksfestival kunnen komen. Dit geldt ook voor de vorming van onze leden. Er wordt vaak gezegd dat het zeven jaar duurt om een arts op te leiden. Maar om de maatschappij te begrijpen en te transformeren, heb je minstens vijftien jaar nodig! Om nog maar te zwijgen van het feit dat universiteiten niet de plek zijn om dergelijke kennis op te doen. Dus hebben we een vormingsschool waar onze militanten leren om de complexiteit van de hedendaagse wereld te analyseren, met de bedoeling om kaderleden te worden.
Als je eenmaal een bepaalde positie in het partijapparaat hebt bereikt, is er toch een permanente verleiding om de macht te concentreren, zoals de socioloog Roberto Michels heeft aangetoond met zijn “ijzeren wet van de oligarchie”. Hoe ziet u als voorzitter en woordvoerder van de PVDA uw plaats binnen de partij? Om de vergelijking met populistische bewegingen door te trekken: in de meeste van deze bewegingen staan de leiders centraal, zij kunnen een organisatie snel maken of breken …
Persoonlijk zou ik mezelf omschrijven als een collectieve leider. Maar de theoretische vraag die we ons stellen, is vooral die van de relatie tussen het individu en de klasse. Ik ben geïnteresseerd in tegenstellingen en in die zin ben ik een dialecticus. We moeten dan de volgende vergelijking oplossen: de klasse moet haar eigen revolutie maken en tegelijkertijd haar eigen leiders creëren. Leiders hebben altijd een belangrijke rol gespeeld in revolutionaire processen, of het nu Karl Liebknecht, Rosa Luxemburg in Duitsland of Julien Lahaut in België was. Maar alle leiders moeten de nederigheid hebben om hun historische rol te begrijpen.
Ik ben zelf een product van de sociale strijd. Ik begon als voortrekker op de middelbare school in 1994-1995 in Herstal, een stadje in de buurt van Luik. We moesten 9 kilometer lopen om ons bij de andere betogende studenten in Luik te voegen. Ik heb dat traject bijna 80 keer gelopen toen ik 17 was, met mijn vriend Alberto en zo’n 600 studenten. Ik zeg dit omdat ik in het materialisme geloof en met deze ervaring heb ik praktijkervaring opgedaan: uiteindelijk ontwikkel je een zeker redenaarstalent om de massa’s mee te krijgen, door heen en weer te gaan! De pensioenhervorming in Frankrijk heeft mensen ook in staat gesteld om open te bloeien … Dat is een essentieel aspect van de vraag: hoe collectieve mobilisatie de opkomst van leiders vormgeeft.
Alle leiders moeten de nederigheid hebben om hun historische rol te begrijpen.
Binnen de partij vind ik dat de macht zo duidelijk mogelijk gestructureerd moet worden. Persoonlijk heb ik een mandaat van het Politiek Bureau en de Nationale Raad van de PVDA en ik ben blij dat deze organen veel controle over mij hebben. Het is erg belangrijk, vooral nu in een periode die gedomineerd wordt door audiovisuele media. Het collectief gaf me een mandaat om de woordvoerder van de partij te zijn voor de camera’s, want dat is een van mijn vaardigheden, maar je hebt anderen nodig om de strijd te leiden. Waarom zou op het podium staan en spreken voor honderdduizenden mensen mij meer macht geven? Ik heb een onevenredig hoog profiel in vergelijking met mijn andere kameraden in het partijbureau, die evenveel waard zijn als ik.
We proberen een echt collectief op te bouwen, samen met Peter Mertens (voormalig voorzitter, nu algemeen secretaris van de PVDA) en de andere leden. We zijn het
niet over alles eens, maar we zijn toegewijd aan de eenheid van onze partij, waar we elke dag hard aan werken. We bespreken ingewikkelde kwesties intern, nooit extern, want dat brengt ons niets goeds. Een klein meningsverschil kan heel snel omslaan in wrok en een clanoorlog en dat proberen we zoveel mogelijk te vermijden. Daarom staat de PVDA het recht op fractievorming niet toe, omdat we heel goed weten wat er op de lange termijn zal gebeuren: ik creëer een fractie, anderen ook, we gaan onze stemmen tellen en dan zal iedereen uiteindelijk zijn eigen partij creëren. Veel radicaallinkse partijen zijn op deze manier verdeeld geraakt.
Ik voel me dus één van de velen. Er is niets mis mee om mij te bekritiseren als ik fouten maak en we zorgen er altijd voor dat we gezamenlijk verantwoordelijkheid nemen voor onze fouten, zodat we niet alleen staan als we beschuldigd worden. Het is een collectief avontuur en ik kan me niet voorstellen om op een andere manier politiek te bedrijven. Er zijn veel geweldige leidinggevenden voor mij geweest en er zullen er nog veel meer na mij komen. De begraafplaatsen liggen vol met onmisbare mensen, zoals het gezegde luidt!
Uw partij heeft de afgelopen jaren een sterke electorale groei doorgemaakt, in 2019 steeg het aantal volksvertegenwoordigers in het Federaal Parlement van 2 naar 12. Veel marxisten staan wantrouwig tegenover parlementair werk, gezien de levensstijl van parlementsleden, het feit dat parlementsleden zich soms losmaken van hun partij of voorrang geven aan het werk in het parlement boven andere vormen van mobilisatie. Wat is de rol van de PVDA-volksvertegenwoordigers en welke regels hebben jullie daarvoor opgesteld?
Ten eerste zijn we van mening dat het staatsapparaat niet neutraal is. Het is geboren uit de burgerlijke natiestaat en heeft daarom een precieze historische rol: de status quo van de bestaande orde behouden. Het is niet ontworpen om sociale verandering mogelijk te maken binnen het kader dat het oplegt. Ik zeg trouwens vaak dat ik al van alles heb gezien in het Belgische parlement, maar wat ik nooit heb gevonden is macht! De echte macht ligt niet daar, zelfs niet in de ministeries. Die zit in de economische kringen, in lobbygroepen, of het nu gaat over energie, milieukwesties of wat dan ook. Daarom kaderen we ons parlementair werk in een strategie waarbij wat we doen buiten het parlement net zo belangrijk is als wat we doen binnen het parlement. Het parlement is op zijn best een debatzaal en we kiezen ervoor om het op die manier te gebruiken. Ik ben erin geslaagd om teksten van Marx over de Commune van Parijs te citeren in het parlement, om mensen aan deze elementaire analyse te herinneren en om andere parlementsleden duidelijk te maken dat zij niet het epicentrum van de politieke macht zijn!
Onze PVDA-volksvertegenwoordigers vervullen dus in wezen de functie van een volkstribuun. Toen we in 2014 het Parlement binnenkwamen met twee verkozenen, was dat het eerste wat de andere partijen opviel: wij spraken niet tegen de ministers, maar rechtstreeks tegen de werkende klasse, via de tribune van het Parlement. Dat hadden we sinds de jaren ’80 niet meer gezien. Parlementarisme is fundamenteel volksvijandig. De klassenverachting in de ogen van de andere parlementsleden ten opzichte van onze volksvertegenwoordigers uit de arbeidersklasse is overduidelijk: ze kijken anders naar hen dan naar onze volksvertegenwoordigers die hoger onderwijs hebben genoten.
Parlementarisme is fundamenteel volksvijandig.
Daarom zijn we vandaag des te trotser dat we vier van onze twaalf volksvertegenwoordigers arbeiders zijn. Maria Vindevoghel werkte twintig jaar als schoonmaakster op de luchthaven van Zaventem, Nadia Moscufo was kassierster bij Aldi, Roberto D’Amico was arbeider in de zware industrie en elektricien bij Caterpillar en Gaby Colebunders werkte vroeger als arbeider bij Ford Genk. Zij stralen klassentrots uit, juist omdat ze niet alleen voor de klasse zijn, maar omdat ze uit de klasse komen. En wanneer ze traditionele politici “ontmaskeren”, maken ze de arbeiders trots door niet alleen in hun woorden, maar vooral in hun manier van zijn de eisen van het volk te belichamen. Het is van het allergrootste belang dat we deze band met onze sociale basis niet verliezen: we staan erop dat alle parlementsleden hun militante praktijk behouden en niet uitsluitend opgaan in de wereld van het parlement of de media.
De werkende klasse wordt momenteel vaker vertegenwoordigd door vakbonden dan door politieke partijen. In Frankrijk praten partijen en vakbonden met elkaar, maar sinds het Handvest van Amiens in 1906 onthouden ze zich allebei scrupuleus van inmenging in elkaars interne keuken. In België daarentegen aarzelen de vakbonden niet om politici rechtstreeks te interpelleren, zoals Thierry Bodson (voorzitter van het ABVV, de tweede grootste vakbondsfederatie in België) onlangs nog deed. Welke banden heeft u met de vakbonden en wat is de relatie van uw partij met de wereld van de arbeid?
De situatie is inderdaad historisch verschillend. In België was de socialistische beweging gebaseerd op een solidariteitsorganisatie die een partij, vakbonden en mutualiteiten samenbracht. Dat bestaat vandaag de dag nog steeds in de vorm van “de gemeenschappelijke actie”, een politieke en vakbondsstructuur van sociaaldemocratische strekking. Als gevolg daarvan is er een grotere onderlinge afhankelijkheid tussen partijen en vakbonden en dat zie je nog steeds in het politieke landschap.
Wat echter ongezien is voor een radicaallinkse partij als de PVDA, is onze ambitie om onze wortels in de werkende klasse te versterken, net als de bestaande banden met vakbondsnetwerken. We willen de sluipende verdwijning van bedrijfsafdelingen voorkomen en de politieke organisatie van werkplekken handhaven, want door “spontaneïteit” de overhand te laten nemen, worden werkplekken snel gedepolitiseerd. Mensenrechten stoppen bij de bedrijfspoorten: als er één plek is waar het uiten van een politieke mening taboe is, dan is het wel op het werk.
Tegenover deze verknechting van het werk en de fragmentatie van de arbeiders – denk maar aan het feit dat in de vorige eeuw 40.000 arbeiders samenkwamen op ijzer- en staalfabrieken, terwijl vandaag de dag 2.000 arbeiders op dezelfde plaats al heel veel is! – is het echter noodzakelijk om te blijven beseffen dat werkplekken allesbehalve neutrale plekken zijn. In vergelijking hiermee is het veel gemakkelijker om je te engageren bij een lokale gemeenschap, juist omdat de machtsverhoudingen niet zo conflictueus zijn.
Mensenrechten stoppen bij bedrijfspoort
Zo maakten we op ons laatste congres de analyse dat de “Partij van de Arbeid” in haar sociologische samenstelling geen “arbeiderspartij” is. We zijn erg zelfkritisch en hebben er geen moeite mee om toe te geven dat we subjectief de arbeiders willen vertegenwoordigen, maar dat we objectief gezien intern tegen een echt betonnen plafond botsen – net als het glazen plafond voor onze vrouwelijke collega’s.
Om dit probleem te overwinnen, proberen we die ongelijkheden, die hun oorsprong vinden in de maatschappij en worden gereproduceerd in de partij, te corrigeren door te kiezen voor een zeer sterke promotie van arbeiders. We hebben arbeidersquota ingevoerd, hoewel we ons bewust zijn van de theoretische debatten rond het gebruik van quota. In de praktijk werkt het echter wel: 20 procent van de PVDA-volksvertegenwoordigers komt uit industriële bedrijven en heeft geen diploma hoger onderwijs. Het is een manier om een stem te geven aan meerderheden – niet minderheden – die gewoonlijk niet aanwezig zijn in het politieke landschap.
Sinds enkele maanden presenteren de Franstalige liberalen zich als de “echte arbeiderspartij”. De voorzitter, Georges-Louis Bouchez (Mouvement Réformateur), beschreef zichzelf zelfs als proletariër, volgens de marxistische definitie. Hoe begrijp je dit standpunt? Hoe reageer je op de bewering dat links niet meer om de arbeiders geeft?
Paradoxaal genoeg zie ik het als een teken van hoop. Na dertig jaar neoliberale dogma’s worden onze tegenstanders plotseling gedwongen om terug te keren naar ons terrein. Wie erin slaagt om de thema’s en het taalgebruik van het politieke debat op te leggen, bevindt zich altijd in een machtspositie. De mythe van een algemene middenklasse, waarin mijn generatie opgroeide, is ingehaald door de realiteit. Vooral de Covid-periode versnelde de terugkeer naar een zekere klassentrots: door middel van de fameuze “essentiële beroepen” is de marxistische analyse van de beroepen waar meerwaarde wordt geproduceerd gerehabiliteerd. Arbeiders en proletariërs zijn opnieuw woorden die gebruikt kunnen worden om het wijdverspreide klassenbewustzijn te beschrijven dat een comeback maakt in onze samenlevingen.
“Arbeiders” en “proletariërs” zijn opnieuw woorden die gebruikt kunnen worden om het wijdverspreide klassenbewustzijn te beschrijven dat een comeback maakt in onze samenlevingen.
Het is dus niet verwonderlijk dat rechts in deze bres springt. In de geschiedenis heeft rechts altijd wel pogingen ondernomen om de arbeidersklasse naar zich toe te trekken, als ze sterker werd. Het is een constante strijd om te zien wie het politieke leiderschap van zijn eigen klasse kan winnen en de culturele hegemonie kan veroveren. Als we denken aan de opkomst van extreemrechts in Duitsland in de jaren 1930, wil ik erop wijzen dat dit gebeurde onder de vlag van het “nationaalsocialisme” – niet onder de vlag van het “fascisme” of “neoliberalisme”, zoals soms wordt beweerd. Het was inderdaad fascisme, maar zonder zichzelf zo te noemen en zonder te aarzelen om socialistische fraseologie te gebruiken, terwijl het die kaapt, om de arbeiders terug te winnen, zoals Georgi Dimitrov heeft aangetoond (zie Pour vaincre le fascisme, Éditions Sociales Internationales, 1935, n.v.d.r.).
Maar over één ding ben ik zeker: mensen hebben altijd meer vertrouwen in het origineel dan in de kopie, als ons politieke en vakbondsdiscours maar goed genoeg is.
In tegenstelling tot alle andere Belgische partijen zijn jullie een nationale partij, wat betekent dat jullie zowel in Vlaanderen als in Wallonië actief zijn. Deze twee regio’s kennen echter een zeer verschillende politieke dynamiek: Terwijl er aan Vlaamse zijde een bocht naar extreemrechts te zien was, maakte radicaallinks een sterke comeback aan Waalse zijde. Hebt u een gedifferentieerde strategie om op beide fronten te winnen, of rekent u op de wederopstanding van een gemeenschappelijke klassenidentiteit?
Eén ding is zeker: België is een fascinerend laboratorium. Ik ben voorzitter van een nationale partij die in één land te maken heeft met een smeltkroes van alles wat Europees links vandaag de dag moet zien op te lossen.
In ons land zijn alle problemen zowel geconcentreerd als verspreid naargelang de regio: dit maakt onze taak zeker ingewikkelder, maar het stelt ons ook in staat om de strategische vraag serieus te nemen. Wij geloven in een gemeenschappelijk discours dat klassentrots over de regionale scheidslijnen heen verwoordt. We moeten de mensen vinden die “boos maar niet fascistisch” zijn, zoals we in Frankrijk zeggen. In Vlaanderen wordt de woede van deze arbeiders gekanaliseerd door extreemrechts, maar dat staat niet in steen gebeiteld.
Politiek gaat over geloven dat je de werkelijkheid kunt veranderen en ik geloof daarin: we zijn in de peilingen voor Vlaanderen van 6 procent naar 10 procent gestegen. Er is dus zeker ruimte om verder vooruit te gaan, voor mogelijke politisering tegen de burgerlijke klasse. Aan de andere kant hebben we in Wallonië het geluk dat we een regio hebben geërfd zonder extreemrechts, wat eigenlijk het resultaat is van een bijzondere geschiedenis waarin nationalisme eigenlijk nauwelijks kans krijgt. Een van de eerste vragen die extreemrechts in de jaren ’90 stelde, was of er een Belgisch, Franstalig of Waals nationaal front moest komen … Zo verwarrend was het! In regio’s waar identiteit belangrijker is, kan extreemrechts gemakkelijker doordringen.
Wij geloven in een gemeenschappelijk discours dat klassentrots over de regionale scheidslijnen heen verwoordt.
Het is echter belangrijk om te onthouden dat determinisme niet bestaat. Vaker wel dan niet komen we paradoxen tegen op het terrein: Vlaanderen is een sterk geïndustrialiseerde regio met bijna volledige werkgelegenheid, wat betekent dat het het hoogste percentage ‘proletariërs’ in Europa heeft. Het klassenbewustzijn dat met deze sociale samenstelling gepaard zou moeten gaan is er nog niet, maar de PVDA zit niettemin in de lift in Vlaanderen en we liggen, volgens de laatste peiling, zelfs voor op de partij van de liberale premier Alexander De Croo. Ons doel is om arbeiders in deze industrieën te bereiken, of het nu in de haven van Antwerpen is of in biochemische fabrieken, en om hun klassenloyaliteit te politiseren.
Het is een moeilijke strijd, zoals de geschiedenis ons herinnert. Toen Franse mijnwerkers in het verleden staakten, wie kwam dan de staking breken? Niet de burgerij, maar de Belgische mijnwerkers! Daarom moeten we de voorhoede zijn, in de politiek, in de vakbonden, in de cultuur … Voor mij is Vlaanderen een strijdtoneel, net als de regio’s in Noord-Frankrijk of in Duitsland. Uiteindelijk is Wallonië meer de uitzondering dan de regel.
We moeten nederig genoeg zijn om te erkennen dat ons succes daar grotendeels te danken is aan de afwezigheid van gestructureerd extreemrechts. Dat is ook goed, het houdt ons met beide voeten op de grond.
Een laatste bijzonderheid van de PVDA in het Belgische politieke landschap is haar relatie met de Socialistische Partij. De interne meningsverschillen binnen de NUPES in Frankrijk lijken een fluitje van een cent vergeleken met de historische rivaliteit die jullie hebben met “regerend links”, dat momenteel deel uitmaakt van de Vivaldi-regering (een grote coalitie van sociaaldemocraten, liberalen, traditioneel rechts en groenen). Hoe verklaart u deze wederzijdse vijandigheid? Is dit gewoon een electorale kloof of zijn er diepere meningsverschillen?
Om te beginnen wil ik een klassieke vraag opnieuw opwerpen: kan het kapitalisme worden hervormd of niet? Je zou verwachten dat de socialistische partij de weg van de hervormingen zou kiezen, maar al 30 jaar stemt ze liever voor de privatisering van openbare diensten, besparingen, loonblokkeringen en langere loopbanen … Telkens wanneer we in België een achterhaalde en reactionaire verandering zagen, zat de socialistische partij zonder onderbreking in de regering!
Als je je afvraagt waarom ze zo hevig reageren op ons, moet je beseffen dat de socialistische partij sinds de jaren 1970 geen concurrentie meer heeft gekend aan haar linkerzijde. Deze totale overheersing van de sociaaldemocratie was lange tijd uniek voor België. Velen waren ervan overtuigd dat het enthousiasme voor onze partij zou wegebben, dat de PVDA slechts een eendagsvlieg was, gedoemd om te verdwijnen. Ze realiseerden zich nu pas dat ze te maken hebben met een sterke macht aan de linkerkant.
Dat gezegd zijnde, wil ik niet dat de Belgische sociaaldemocratie implodeert, want als dat gebeurt, kan ze vervangen worden door iets dat nog erger is, zoals de zaken er nu voor staan. Ik zou liever een strategische herschikking zien, hoewel dat helaas niet gaat gebeuren. De reden is eenvoudig: de leiders van de socialistische partij zijn nooit gevormd in de politiek van verandering. Dat is wat er zo verkeerd is aan wat Paul Magnette (voorzitter van de Belgische socialistische partij) zegt in het buitenland. Er is zo’n grote kloof tussen zijn woorden, waarin hij bijna een nieuwe Jaurès lijkt, en zijn praktijk, die de sociaaldemocratische “derde weg” belichaamt in zijn meest pragmatische vorm. De socialistische partij heeft haar doctrine al 30 jaar niet herzien en is tevreden met haar plaats in het systeem.
Op individuele basis werken we soms samen in het parlement, bijvoorbeeld rond het voorstel van wijlen Goblet (voormalig vakbondsleider en PS-parlementslid) – Hedebouw om de wet van 1996 die de lonen blokkeert, te herzien. Het hangt af van de onderwerpen en de affiniteiten van personen, maar we proberen onze initiatiefkracht te versterken. We doen hetzelfde tegenover de groene parlementsleden, ook al zitten ze in België eigenlijk op een nog liberalere lijn. Op deze manier hopen we onze ideologische ruggengraat op te bouwen en onze potentiële bondgenoten uit te nodigen om onze standpunten te overwegen. Ons vermogen om Volksfront-achtige strategische imperatieven op te leggen zal afhangen van de krachtsverhoudingen die we kunnen creëren in het parlement en in de samenleving.
Als je terugkijkt op het afgelopen decennium, kan je dat zien als een periode van groot politiek ongeduld, waarin radicaallinks koste wat het kost bliksemoverwinningen probeerde te boeken. Terwijl jullie het tegendeel lijken te doen, jullie lijken meer geïnteresseerd in het geduldig voorbereiden van jullie machtsdeelname. Zetten jullie in op vooruitgang die past bij uw organisatie? Zou dit de les kunnen zijn die Europees links kan leren van de PVDA?
We stellen onszelf veel vragen over het succes van een deelname aan de macht. We hebben vooral de ervaring van Syriza in Griekenland bestudeerd, die volgens ons niet voldoende is geanalyseerd door Europees links. Er zijn nochtans belangrijke strategische conclusies die we eruit kunnen trekken. Persoonlijk heb ik twee lessen geleerd: aan de ene kant zijn de krachten die een radicaallinkse partij willen tegenwerken, zowel buiten de regering als het parlement, ongelooflijk machtig, zelfs als het gaat om het verzet tegen kleine hervormingen.
Natuurlijk verdedigde Syriza niet de revolutie, of zelfs maar een programma zoals dat van Allende (socialistisch president van Chili tussen 1970 en 1973, n.v.d.r.) of het Front Populaire, het enige dat ze wilden was het memorandum van de Eurogroep afwijzen. Die afwijzing leidde echter tot steeds erger wordende dreigingen: Yanis Varoufakis, de voormalige minister van Financiën, beschrijft in zijn boek heel goed hoe de externe onderhandelaars beter dan hijzelf wisten hoe het met de financiën van zijn eigen land gesteld was. Dit laat zien hoe snel de democratie tot stilstand komt wanneer het parlementaire machtsevenwicht de hegemonie van de dominante klasse bedreigt.
Les twee: als we eenmaal het bestaan van deze verdedigingsmechanismen erkennen, wat heeft de volksmacht dan nodig om zich uit te drukken? Is het niveau van bewustzijn en organisatie in de wereld van de arbeid voldoende om zich staande te houden? Zijn de partijen en vakbonden daar sterk genoeg ingeplant? Hebben we op grotere schaal organisaties die als tegenwicht kunnen dienen? Wat zou er bijvoorbeeld gebeurd zijn in Athene tijdens de grote bankenpaniek, als links de Bank van Griekenland had kunnen nationaliseren of had kunnen zeggen “we gaan ons eigen geld produceren”? Het is in ieder geval zeker dat als we op het ministeriële niveau blijven, elk beleid van verandering in de kiem wordt gesmoord.
Als niet wordt voldaan aan de voorwaarden voor veranderende krachtsverhoudingen, d.w.z. een band tussen een regeringspartij en een organisatie van de samenleving, moeten we ons voorbereiden op grote nederlagen. Daar zijn we realistisch in: De 18 procent die de Belgische peilingen ons geven voor de volgende verkiezingen weerspiegelt geen klassenbewustzijn van 18 procent. Evenzo, als radicaallinks op 3 procent staat in de peilingen – zoals bijvoorbeeld het geval is in Nederland – betekent dat niet dat het klassenbewustzijn verdampt is tussen vijftien jaar geleden, toen ze 20 procent haalden, en nu. Peilingen en verkiezingsresultaten zijn slechts een barometer van het bewustzijnsniveau, zoals Friedrich Engels zei. Opiniepeilingen betekenen niet niets, maar ze betekenen ook niet alles.
Ik zeg dit des te openhartiger omdat het in België ook kan tegenvallen, en dat dat geen reden is om op te geven. We doen niet aan politiek volgens de peilingen. Veel factoren kunnen een hypothetisch verkiezingssucces beïnvloeden: het algemene politieke aanbod, de mate van concurrentie tussen links, de doorbraak van extreemrechts in bepaalde omstandigheden … Dit mag ons politiek werk niet te zeer bepalen. Als bewijs hiervoor wil ik er ook op wijzen dat radicaallinks vaak afgestraft is als het deelneemt aan regeringen zonder dat ze de minimale voorwaarden voor effectieve macht achter zich hebben.
Als we het decennium moeten beoordelen, denk ik niet dat het alleen een kwestie van tijd is. Het is meer een kwestie van het benadrukken van een strategische realiteit: De mogelijkheid om een echt veranderingsbeleid te voeren is moeilijk binnen een strikt electoraal kader.