Artikel

Waarom de grootmachten oorlog voeren

John Mearsheimer

—18 augustus 2023

Volgens het dominante discours is het Westerse buitenlandse beleid erop gericht liberale democratie en het rechtstelsel naar de rest van de wereld te exporteren. De verhoudingen tussen grootmachten worden echter minder bepaald door idealen dan door strategische overwegingen, aldus John Mearsheimer.

Shutterstock
Shutterstock

Dertig jaar terug geloofden vele Westerse experts dat de geschiedenis een eindpunt had bereikt en dat confrontaties tussen grote mogendheden tot het verleden behoorden. Deze illusie heeft de tand des tijds slecht doorstaan. Vandaag de dag dreigen twee van de conflicten tussen grote mogendheden te ontaarden in een openlijke oorlog. de Verenigde Staten tegen Rusland met als inzet Oekraïne, de Verenigde Staten tegen China in Oost-Azië met als inzet Taiwan. De omwentelingen in de internationale politiek van de laatste jaren verslechterden de positie van het Westen. Wat is er gebeurd? Waar gaan we naartoe? Het antwoord hierop vraagt om een theorie van de internationale betrekkingen die betekenis geeft aan een wereld van chaos en onzekerheid, een algemeen kader, een houvast om de handelingen van staten te begrijpen.

John Mearsheimer is hoogleraar politieke wetenschappen aan de universiteit van Chicago, en schreef samen met Sebastian Rosato How States Think: The Rationality of Foreign Policy, Yale University Press, New Haven (verschijnt eind augustus 2023).

De theorie van het zogenaamde ‘realisme’ is het beste instrument waarover we beschikken om de internationale politiek te begrijpen. Wat zijn haar uitgangspunten? Staten bestaan naast elkaar in een wereld zonder opperste gezag dat vermag ze onderling te beschermen. Deze situatie maakt dat ze aandachtig de evolutie van de krachtverhoudingen moeten bijhouden, want de geringste zwakheid kan ze kwetsbaar maken. Het feit dat ze concurrenten zijn op het schaakbord van de machthebbers belet hen niet samen te werken als ze gemeenschappelijke belangen hebben. Toch zijn, over het algemeen, de relaties tussen Staten – meer bepaald tussen grootmachten – fundamenteel onderhevig aan de wetten van de concurrentie. In de theorie van het realisme, is oorlog een bestuursinstrument als een ander, waar de staten een beroep op doen om hun strategische positie te versterken. Zo is de beruchte formule van Carl von Clausewitz over de oorlog als “een gewone voortzetting van de politiek met andere middelen”.

Het realisme staat niet hoog aangeschreven in het Westen, waar de oorlog over het algemeen wordt gezien als het ultieme redmiddel dat alleen gerechtvaardigd is in geval van wettige zelfverdediging; wat ook overeenkomt met het Handvest van de Verenigde Naties. De realistische theorie stuit op des te meer afkeuring daar ze berust op een pessimistisch basisaxioma: de gedachte dat de concurrentie tussen grootmachten een onveranderlijk feit is, een wet van het bestaan waar onvermijdelijk tragedies uit voortkomen. Het impliceert dat alle staten – democratische of autoritaire – dezelfde logica volgen.

In het Westen overheerst eerder de mening dat de neiging tot concurrentie afhankelijk is van de aard van het regime. Liberale democratieën zouden van nature geneigd zijn tot het handhaven van de vrede, terwijl autoritaire regimes de grote oorlogstokers zouden zijn. Het verbaast ons dus niet dat de liberale theorie, tot stand gekomen in strijd met het realisme, de voorkeur geniet van het Westen. Toch valt het moeilijk te betwisten dat de Verenigde Staten haast altijd handelden volgens de dictaten van het realisme, al werden hun acties ingekapseld in een moraliserende retoriek. Gedurende de hele koude oorlog bleven ze gewetenloze autocraten steunen, zoals Tchang-Kai-Chek in China, Mohammed Reza Pahlavi in Iran, Rhee Syngman in Zuid-Korea, Mobutu Sese Seko in Zaïre, Anastasio Somoza in Niccaragua of Augusto Pinochet in Chili, om maar een paar voorbeelden te noemen.

Liberale democratieën zouden van nature geneigd zijn tot het handhaven van de vrede, terwijl autoritaire regimes de grote oorlogstokers zouden zijn.

Dit beleid kende nochtans een opmerkelijke rustpauze: die van het “unipolaire moment” van 1991 tot 2017, toen de VS-regeringen, democraten zowel als republikeinen, afzagen van het geopolitiek realisme in een poging om een interplanetaire orde te scheppen gevestigd op de liberale democratische waarden – rechtstaat, markteconomie, mensenrechten, onder het welwillend toezicht van Washington. Deze strategie van de “liberale hegemonie” liep uit op een bittere mislukking, die een niet te versmaden rol speelde in het ontstaan van de huidige beroerde wereld. Indien op het einde van de koude oorlog, in 1989, de VS-leiders de keuze hadden gemaakt voor een realistisch buitenlands beleid, was onze planeet wellicht vandaag een veel minder gevaarlijke plek geweest.

Het realisme kan op verscheidene manieren worden toegepast. Volgens de zogenaamd “klassieke” theorie, geformuleerd door de Amerikaanse jurist Hans Morgenthau, is het streven naar macht eigen aan de menselijke natuur. Leiders, zo zei hij, worden gedreven door een animus dominandi, een aangeboren impuls die hen aanzet tot het domineren van hun naaste. Eenieder kan dit op eigen wijze invullen. Volgens mijn theorie ligt de drijvende kracht van de concurrentiestrijd tussen staten in de eerste plaats in de structuur of zelfs de architectuur van het internationale systeem. Die zet de staten – en meer nog de grote mogendheden – aan tot een helse concurrentiestrijd. Op die manier zijn ze gevangenen in een ijzeren kooi.

Zelfs de grote mogendheden lopen gevaar

Eerst en vooral moet we eraan herinneren dat de grote mogendheden actief zijn binnen een systeem zonder enige beschermende autoriteit tot wie ze zich kunnen richten in geval van bedreiging door een rivaliserende staat. In een wereld waar zelfverdediging heerst moet ieder zorg dragen voor zichzelf. Deze dwingende regel wordt nog zwaarder door twee bijkomende aspecten van het internationale systeem. Alle grote mogendheden beschikken over enorme offensieve militaire middelen, sommigen meer nog dan anderen, wat betekent dat ze een staat zware schade kunnen toebrengen.

Overigens is het moeilijk, zoniet onmogelijk zeker te zijn dat ze vreedzame doeleinden nastreven, in die zin dat doelstellingen, in tegenstelling tot militaire middelen, verscholen zitten in de geesten van leiders en nooit volledig te achterhalen zijn. Nog lastiger is het anticiperen wat deze of gene staat in de toekomst zal doen, want niemand kan voorspellen wie verantwoordelijk zal zijn, noch met welke bedoelingen als de omstandigheden veranderen. Staten die actief zijn in een universum waar ze alleen op zichzelf kunnen rekenen en het risico lopen om tegen een machtige en vijandige rivaal aan te lopen, zullen elkaar onvermijdelijk vrezen, ook al kan die angst sterk variëren in functie van de omstandigheden. In een zó gevaarlijke wereld, is de beste overlevingsstrategie voor een rationele staat ervoor te zorgen niet zwak te zijn. De ervaring van China tijdens zijn “eeuw van nationale vernedering” van 1839 tot 1949 bewees dat de machtigere staten geneigd zijn te profiteren van de zwakte van anderen. Op de internationale scène kun je beter Godzilla zijn dan Bambi.

De Europese Unie lijkt de uitzondering te zijn op die regel, maar dat is slechts schijn. Zij werd geboren onder de beschermende vleugel van de VS, die een militair conflict tussen de ledenstaten onmogelijk maakte, en hen zo bevrijdde van de angst voor elkaar. Dit is deels de verklaring voor het feit dat de Europese leiders van alle slag bang zijn dat de Verenigde Staten zich afkeren van het oude continent zodat ze zich beter kunnen richten op Azië. Het beleid van de grote mogendheden wordt in feite gekenmerkt door een onverbiddelijke securitaire concurrentie. Iedere staat streeft immers naar relatief meer invloed, maar wil ook vermijden dat het evenwicht der machten in zijn nadeel omslaat. Deze evenwichtsdoelstelling (“balancing”) kan bereikt worden hetzij door meer macht, hetzij via een bondgenootschap met Staten die op dezelfde manier worden bedreigd. In een realistische wereld wordt de macht van een land in de eerste plaats gemeten aan zijn militair potentieel, dat afhankelijk is van een geavanceerde economie en een grote bevolking.

Een staat die streeft naar de rol van grootmacht, start best als regionale grootmacht, die dus heerst over het eigen gedeelte van de aarde, en zorgt er tegelijk best voor dat geen enkele macht, gemiddeld of groot, deze overheersing betwist. De Verenigde Staten vormen een perfecte illustratie van deze logica. Gedurende de XVIIIe en de XIXe eeuw legden ze zich volledig toe op de vestiging van hun heerschappij op het Amerikaanse continent. De daaropvolgende eeuw zorgden ze ervoor dat de Germaanse en Japanse keizerrijken, en nadien nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie niet konden uitgroeien tot regionale alleenheersers in Azië en in Europa. Voor elke staat is de eerste doelstelling overleven, want een staat die niet overleeft kan geen enkel ander doel nastreven. De productie van rijkdommen of de verspreiding van een ideologie kunnen prioritair lijken, maar enkel als deze doelstellingen geen gevaar vormen voor zijn voortbestaan. Op dezelfde wijze kunnen de grootmachten samenwerken als ze gemeenschappelijke belangen hebben en hun bondgenootschap hun respectievelijke posities niet verzwakt binnen het machtsevenwicht.

De Verenigde Staten, de liberale natie bij uitstek, overtraden de regels van het internationaal recht door hun aanval op Joegoslavië in 1999 en Irak in 2003.

Tijdens de koude oorlog bijvoorbeeld, werkten de Verenigde Staten, de Sovjet-Unie en het Verenigd Koninkrijk samen door het ondertekenen van het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens (1968), terwijl het conflict tussen de VS en de Sovjet-Unie lang niet uit de wereld was. Op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren de Europese grote mogendheden verbonden door machtige economische belangen, terwijl ze elkaar ook bestreden in een onverbiddelijke securitaire wedloop, die uiteindelijk de overhand haalde op de economische samenwerking en hen regelrecht naar de oorlog leidde. Afspraken tussen grote mogendheden komen altijd tot stand in de schaduw van hun rivaliteit inzake hun veiligheid.

De realistische school over de geopolitiek wordt vaak door tegenstanders verweten neer te kijken op de internationale instellingen, de hoeksteen van een door regels georganiseerde planetaire orde. De realisten zijn volmondig bereid toe te geven dat deze orde vandaag een cruciale bijdrage levert tot het intomen van de concurrentie op securitair gebied in een onderling afhankelijke wereld – zoals de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en het Warchaupact, of nog de Wereldhandelsorganisatie (WHO) en de Organisatie van de Verenigde Naties (VN). Zij voeren echter aan dat de regels van die internationale of multilaterale instellingen door de grote mogendheden in functie van hun eigen belangen worden bepaald, en nooit een invloedrijke staat kunnen dwingen tot het ondernemen van acties die een gevaar kunnen opleveren voor zijn veiligheid. Zo niet zal deze staat de regels aan zijn laars lappen of herschrijven in zijn eigen voordeel.

De aard van het regime maakt weinig uit

Deze logica gaat in tegen het geloof, breed verspreid in het Westen, dat liberale democratieën anders zouden handelen dan autoritaire staten. Men houdt ons voor dat die laatsten een gevaar betekenen voor de op recht gevestigde wereldorde, en meer nog, het enige werkelijke obstakel tegen vrede zijn. Maar zo werkt de internationale politiek niet. De aard van het regime maakt weinig uit in een wereld waar zelfverdediging heerst en waar elke staat bevreesd is voor zijn overleven, of dat althans beweert. De Verenigde Staten, de liberale natie bij uitstek, overtraden het internationale recht tijdens hun aanval op Joegoslavië in 1999 en op Irak in 2003, nadat ze in de jaren 1980 een bloedige burgeroorlog veroorzaakten in Nicaragua. Alle grote mogendheden laten hun scrupules varen als ze vinden dat hun vitale belangen in het gedrang zijn.

Sommige experts voeren aan dat de “nucleaire revolutie” het realisme grotendeels uitgehold zou hebben. Het kernwapen zou zijn eigenaar beschermen tegen iedere vernietiging door ieder te laten afzien van een aanval tegen hem, waardoor één van de bestaansredenen om te wedijveren voor de macht zou verdwijnen. Dezelfde experts zijn van mening dat de vrees voor een catastrofale escalatie zou volstaan om twee kernmachten te beletten om een conventionele oorlog te voeren. Niets wijst er echter op dat deze redenering wordt gedeeld door de naties in kwestie. De wedijver tussen de Twee Groten kostte de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten vele miljarden dollars ten tijde van de Koude Oorlog en hetzelfde is nu gaande met China, Rusland en de Verenigde Staten. Deze staten hielden nooit op zich voor te bereiden op een conventionele oorlog. Een militair conflict tussen grote mogendheden lijkt uiteraard minder waarschijnlijk in een genucleariseerde wereld, maar de dreiging blijft reëel.

Het realisme heeft dus helemaal niet aan relevantie ingeboet. De realistische doctrine oppert ook dat de voor de grote mogendheden strategisch belangrijke gebieden – buiten hun eigen regio – degenen zijn waardoor zij hun strategische rivalen in de hand kunnen houden of degenen die beschikken over onmisbare middelen voor de economie van de planeet. Gedurende de Koude Oorlog waren er volgens de VS-realisten drie gebieden buiten het continent waar hun land klaar moest zijn om in te grijpen: Europa en Noord-Oost Azië, waar de Sovjet-Unie was, en ook de Arabisch-Perzische golf wegens zijn petroleumvelden. Zowat allen verzetten zich tegen de oorlog in Vietnam, omdat die in Zuid-Oost Azië plaatsvond, een gebied dat destijds beschouwd werd als van weinig strategisch belang. Nu China ook een grote mogendheid is geworden, is Zuid-Oost Azië van veel groter belang voor Washington, dat nu paraat staat om met militaire middelen statu quo in Taiwan en in de Zuid-Chinese zee te verdedigen.

Unipolariteit werd in 2017 multipolariteit dankzij de opkomst van China en de wederopstanding van de Russische macht.

De liberale geopolitiek kent daarentegen geen enkel gebied ter wereld enige prioriteit toe. Haar openlijke doelstelling is het zo ruim mogelijk verspreiden van de democratie en van het kapitalisme. De voorstanders van een liberale buitenlandse politiek houden ons voor de oorlogsgruwelen te verafschuwen maar dat houdt ze niet tegen om die in te zetten ten behoeve van hun ambitieuze doelstelling. De Bush-doctrine die beweerde met geweld het Midden-Oosten te democratiseren, leverde hiervan een perfecte illustratie. Het is ook geen toeval dat de aanhangers van het realisme de oorlog in Irak zwaar bekritiseerden. Die kwam voort uit de zienswijze en wil van de neoconservatieven, zeer gehecht aan de universalisering van de Westerse ‘waarden”, en kreeg de steun van de aanhangers van de liberale hegemonie. Paradoxaal is de kern van de liberale aanpak inzake buitenlandse politiek fundamenteel niet-liberaal. Zo pleit het liberalisme voor de noodzaak van tolerantie voor de diversiteit van meningen binnen een samenleving, want het gaat er terecht van uit dat individuen binnen een maatschappij het nooit volledig eens zullen zijn over de best mogelijke samenlevings- of regeringsvorm. Om die reden willen liberale maatschappijen ruimte laten aan individuen en groepen om naast elkaar te leven met behoud van hun geloofsovertuigingen of hun principes.

Maar zodra de buitenlandse politiek aan bod komt, handelen liberalen alsof ze voor alle landen het juiste soort regime weten.1 Ze zijn van mening dat de rest van de wereld het Westen moet nabootsen en gebruiken alle middelen die ze hebben om de wereld die kant op te duwen Zulk een opzet is tot mislukken gedoemd, niet alleen omdat er geen consensus mogelijk is over de definitie van het ideaal politiek systeem, maar ook omdat het voorbijgaat aan de realistische logica. Staten zijn soevereine entiteiten die zich verdedigen tegen een bedreiging van hun vitale belangen, meer nog als deze uitgaat van een rivaliserende staat die de omvorming van het systeem van zijn concurrent op het oog heeft. Bij de val van de Sovjet-Unie in 1991 maakte de bipolaire wereld, de onderliggende basis voor de koude oorlog, plaats voor een unipolaire wereld met de Verenigde Staten als centrum.

Unipolariteit werd in 2017 multipolariteit dankzij de opkomst van China en de wederopstanding van de Russische macht. De Verenigde Staten behouden in deze nieuwe configuratie ongetwijfeld hun rang van eerste grote mogendheid, maar op de voet gevolgd door China en zijn indrukwekkende economie en zijn opkomende militaire macht. Van de drie reuzen is Rusland duidelijk het zwakkere broertje. Het multipolaire systeem creëerde dus twee nieuwe rivaliteiten, waarvan de kopstukken elk een verschillende realistische logica volgen. Net als het antagonisme van weleer tussen de VS en de Sovjet-Unie, en in tegenstelling tot het huidige VS-Rusland conflict, is regionale overheersing de belangrijkste inzet van de huidige concurrentie tussen Washington en Beijing, al zou dit, net als het conflict met Rusland, kunnen uitdeinen tot de rest van de wereld. De huidige Amerikaans-Russische rivaliteit is niet te verklaren door de angst voor de overheersing van Europa door Moskou, maar veeleer door het hegemonistisch gedrag van Washington.

In de XIXe en XXe eeuw werd China niet gezien als een grootmacht. Het beschikte natuurlijk over een grote bevolking, maar niet over de nodige middelen om een voldoende sterke legermacht te bouwen. Begin jaren 1990 begon de situatie te veranderen, toen de Chinese economie een duizelingwekkende groei doormaakte, tot het de tweede wereldeconomie werd en in staat bleek spitstechnologieën te ontwikkelen. Zoals te verwachten, gebruikt Beijing zijn economische macht om zijn militaire macht te vergroten. China’s ambitie is zijn heerschappij over Azië te versterken, maar ook stapsgewijze de VS-legers uit het Oostelijk gedeelte van het continent te drukken, om zo zijn hegemonie uit te breiden naar de hele regio. Het land is overigens bezig zich uit te rusten met een diepzee-krijgsvloot, wat wijst op een ambitie om zijn macht rond de hele wereld uit te breiden. Beijing probeert in feite het Amerikaanse voorbeeld te volgen, wat inderdaad het beste middel is om zichzelf optimaal te beschermen in een chaotische wereld. De wil van de Chinese leiders om Azië te overheersen heeft nog een andere reden: voor hun territoriale doelstellingen, ingegeven door hun nationalisme, zoals de herovering van Taiwan, of de controle over de Chinese Zuidzee is een dominante positie in hun gebied een vereiste.

China klein krijgen, een mislukte gok van de VS

De Verenigde Staten doen al lang hun best om elk ander land te beletten machtig te worden, zo bleek al vaak in de loop van de XXe eeuw. Geconfronteerd met China’s ambities, proberen ze voortaan dus een politiek van containment uit te zetten, zowel op militair als op economisch gebied. Inzake het militaire luik, poogt Washington bondgenootschappen nieuw leven in te blazen om de Sovjet-Unie aan banden te leggen, met het oog op de vorming van een coalitie tegen China. Het gaat erom multilaterale partnerschappen te vormen – of opnieuw te vormen, naar het model van het militaire samenwerkingsverdrag ondertekend door de Verenigde Staten, Australië en het Verenigd Koninkrijk (Aukus) of van de Quadrilaterale dialoog voor de veiligheid (QUAD) een verbond tussen de VS, Australië, Japan en Indië, maar ook reeds oude allianties weer aan te halen die gesloten werden tussen de VS en Staten als Japan, de Filippijnen of Zuid-Korea.

Op het economische front probeert Washington de vooruitgang van China of te remmen inzake spitstechnologie door ervoor te zorgen de controle te bewaren over de belangrijkste middelen van die strategische sector. Deze confrontatie zou echter de transatlantische relaties op de proef kunnen stellen. Veel Europese Staten ervaren immers al problemen door het afbreken van de handelsbetrekkingen met Rusland, en zijn op zoek naar klanten op de Chinese markt. Alles wijst in de nabije toekomst op een verscherping van de verbeten concurrentie tussen China en de Verenigde Staten. Deze zal allicht gevoed worden door het beruchte “securitaire dilemma” wat betekent dat wat de een doet met defensieve bedoelingen door de ander beschouwd wordt als het bewijs van agressieve bedoelingen.

Tegenover de Chinese ambities trachten de VS een politiek van containment op te zetten, zowel op militair als op economisch gebied.

Deze concurrentie zal gevaarlijk zijn, om twee redenen. Enerzijds gaat ze over Taiwan, een eiland dat door bijna alle Chinezen wordt beschouwd als een heilig territorium dat hoort bij China, maar waarvan de Verenigde Staten vastberaden de onafhankelijkheid willen vrijwaren, onder de VS-paraplu. Anderzijds dreigt in het geval van een oorlog tussen twee de grote mogendheden van de Stille Oceaan, het strijdtoneel plaats te vinden op de eilanden langs de Chinese kusten, en grotendeels in de lucht, in de zee en met raketten. Scenario’s waarbij dit uit de hand loopt zijn erg voorspelbaar. Als de oorlog plaatsvindt op het Aziatische continent, zou het aantal slachtoffers zeker nog meer oplopen. Daarom zouden de protagonisten er ook wel twee keer over nadenken alvorens over te gaan tot zulk een escalatie, net als de NAVO en het Warchaupact tijdens de koude oorlog midden in Europa. De hypothese van grondgevechten lijkt dus erg onwaarschijnlijk, maar toch zal het zeker nodig zijn alle registers van diplomatie in te zetten om te voorkomen dat het zover komt.

De Verenigde Staten leverden een aanzienlijke bijdrage aan het tot stand komen van deze risicovolle rivaliteit door de principes van het realisme te negeren. In het begin van de jaren 1990 kon geen enkele staat de concurrentie met de Verenigde Staten aan; China was toen economisch nog onderontwikkeld. Overeenkomstig de liberale voorschriften, onthaalde het Witte Huis Beijing met open armen, hielp het bij het stimuleren van de Chinese economische groei en bij haar integratie op het wereldtoneel. De VS-leiders gingen ervan uit dat een rijker geworden China een “verantwoordelijke actor” zou worden in deze nieuwe door Washington gedomineerde orde en zich onafwendbaar zou ontwikkelen tot een liberale democratie. Een welvarend democratisch China kon geen bedreiging vormen voor de Verenigde Staten. Een zware misrekening dus, zoals achteraf is gebleken.

Indien de VS-leiders een realistische logica hadden gevolgd, hadden ze zeker niet bijgedragen tot de economische groei van China, maar gestreefd naar een grotere machtskloof tussen beide landen, of naar het behoud ervan in plaats van hem te verkleinen. Inzake Oekraïne komt de dominante Westerse visie erop neer te suggereren dat Rusland zich in Europa gedraagt zoals China in Azië. President Vladimir Poetin zou keizerlijke ambities koesteren die hem aanzetten tot het herstel van een Groot-Russisch imperium naar het evenbeeld van de vergane Sovjet-Unie, en het oude Warchaupact uit de ijskast te halen, wat gevaar zou opleveren voor de veiligheid van heel Europa. Volgens deze analyse zou Oekraïne slechts een voorafje zijn voor de Russische reus, vóór zijn aanval op andere landen. De rol van de NAVO, in Oekraïne, zou beperkt zijn tot het in toom houden van het regime van Poetin, net zoals ze tijdens de koude oorlog de overheersing van Europa door de Sovjet-Unie had verhinderd.

Hoewel Rusland in 2008 geen extra bedreiging vormde voor Europa, werd het toetredingsproces van Oekraïne in de NAVO opgestart.

Ondanks haar wijdverbreide verspreiding, is deze versie een mythe. Er is geen enkele bewijs dat de Russische president geheel Oekraïne wil innemen, noch dat de verovering van andere staten in Oost-Europa op zijn programma staat. Trouwens al was het wel zo, hij beschikt niet over de nodige militaire middelen voor zo’n ambitieus project. Laat staan om het Oude Continent te veroveren. Al kan men niet ontkennen dat Rusland Oekraïne binnenviel, moet men toegeven dat deze invasie geprovoceerd werd door de Verenigde Staten en hun Europese bondgenoten toen ze besloten om van Oekraïne hun bolwerk te maken aan de grens van Europa.

Ze hoopten het land om te vormen tot een democratie en het te laten toetreden tot de NAVO en de Europese Unie. De Russische leiders maakten herhaaldelijk duidelijk dat een dergelijk beleid door Moskou als een bedreiging zou worden gezien en dus niet zou worden getolereerd. Er was geen enkele reden om hun besluitvaardigheid op dit punt in twijfel te trekken. Toen in april 2008 het besluit werd genomen Oekraïne in de NAVO op te nemen, stuurde de VS-ambassadeur in Moskou een nota naar staatssecretaris Condoleeza Rice waarin stond dat: “De toetreding van Oekraïne tot de NAVO de meest onovertreedbare rode lijn (is) voor de Russische elite (en niet enkel voor Poetin). Na meer dan twee en half jaar gesprekken met de Russische besluitvormers, heb ik nog niemand gevonden die de toetreding van Oekraïne tot de NAVO anders ziet dan als een weloverwogen aanslag op de Russische belangen.” Om die reden verzette de toenmalige Duitse kanselier Angela Merkel zich tegen de toetreding van Oekraïne tot de NAVO: “Ik was absoluut zeker (…) dat Poetin dat niet zou laten gebeuren. Vanuit zijn standpunt gezien zou dat neerkomen op een oorlogsverklaring”.2

Het conflict begon in februari 2014, zes jaar na de NAVO-aankondiging van het plan om Oekraïne te laten toetreden. Poetin probeerde het geschil eerst via diplomatieke weg op te lossen, door pogingen om de VS, die de toetreding van Kiev in de Alliantie coachten, te overtuigen hiervan af te zien. Washington besloot daarentegen zich volop in de strijd te werpen, door het Oekraïense leger te bewapenen en te trainen, en uit te nodigen om deel te nemen aan militaire oefeningen van de NAVO.

Uit vrees dat Oekraïne de facto lid zou worden, schreef Moskou op 21 december 2021 een brief naar de transatlantische organisatie en tevens aan president Joseph Biden met het verzoek schriftelijk te bevestigen dat Oekraïne buiten de Alliantie en strikt neutraal zou blijven. Buitenlandminister Antony Blinken antwoordde op 26 januari 2022 hierop in de volgende bewoordingen: “Er is geen verandering, er zal geen verandering komen” Een maand later viel Rusland Oekraïne binnen. Vanuit een realistisch oogpunt is de reactie van Moskou tegenover de uitbreiding van de NAVO een schoolvoorbeeld van een beleid dat probeert zich veilig te stellen tegenover een externe bedreiging; voor Poetin ging het erom te beletten dat een militair bondgenootschap onder leiding van de eerste wereldmacht, de vroegere gezworen vijand van de Sovjet-Unie, het Oekraïense buurland zou opnemen.

Realisten als George Kennan protesteerden tegen de uitbreiding van de NAVO, want ze waren zich bewust van de hieruit voorkomende dreiging voor Rusland, met onvermijdelijk rampzalige gevolgen.

Het Russische standpunt in deze zaak lijkt geïnspireerd op de Monroe-doctrine, in de XIXe eeuw uitgewerkt door de Verenigde Staten, die stelde dat het geen enkele grote mogendheid toegelaten was strijdkrachten in haar achtertuin te stationeren. Aangezien de diplomatieke pogingen om een probleem op te lossen dat voor de Russen van levensbelang was mislukten, ontketende hun president een oorlog om Oekraïne te beletten tot de NAVO toe te treden. Moskou beschouwt dit als een verdedigingsoorlog en niet als een veroveringsoorlog. Oekraïne en haar buurlanden hebben hier weliswaar een heel ander zicht op. Maar hier gaat het er niet om de oorlog te rechtvaardigen om die te veroordelen, enkel om de voorwaarden te verklaren die tot het uitbreken van de oorlog leidden.

Rusland in toom houden of bedreigen?

Tegenover degenen die de mythe omarmen dat Poetin steeds meer veroveringsoorlogen wil, kan men stellen dat het uitbreidingsproject van de NAVO zelf berust op een stevige realistische logica: de Verenigde Staten en hun bondgenoten zouden dan enkel proberen Rusland in toom te houden. Maar ook deze stelling zit er helemaal naast. Het besluit om de NAVO uit te breiden dateert van halverwege de jaren 90, dus op een moment dat het Russische leger er extreem zwak voorstond en Washington deze uitbreiding kon afdwingen tegenover Moskou. Zo zie je maar hoe gevaarlijk het kan zijn om zwak te zijn in het internationaal systeem. Hoewel Rusland in 2008 ook geen bedreiging vormde voor Europa, werd het toetredingsproces van Oekraïne in de NAVO opgestart.

Eerder dan Moskou proberen in toom te houden, zouden de Verenigde Staten er belang bij heben hun koers te verleggen naar buiten Europa, richting Oost-Azië, Rusland mee te sleuren in een bondgenootschap tegen China. De VS zouden dan niet verstrikt geraken in een oorlog in Oost-Europa en de toenadering tussen China en Rusland niet versnellen. Net als de onverstandige politiek van de uitgestoken hand naar China, was de uitbreiding van de NAVO een component va het project van liberale hegemonie. Het ging erom om Oost- en West Europa te verenigen en van het continent een ruime vredeszone te maken.

Realisten, zoals George Kennan, stelden deze uitbreiding van het Atlantisch bondgenootschap aan de kaak omdat ze beseften dat het een bedreiging van Rusland inhield en alleen tot een ramp kon leiden. Europa zou vandaag ongetwijfeld in een betere positie verkeren als de realistische logica de bovenhand had gehaald en als de NAVO zich niet de toetreding van Oekraïne tot doel had gesteld. Maar de teerling is geworpen: nu unipolariteit plaats ruimde voor multipolariteit, zijn de Verenigde Staten en hun bondgenoten verwikkeld in een ernstige geopolitieke concurrentiestrijd met China en Rusland. Deze nieuwe koude oorlogen zijn tenminste even gevaarlijk als de vorige – of misschien zelfs nog gevaarlijker.

Oorspronkelijk verschenen in Le Monde diplomatique, augustus 2023.

 

 

Footnotes

  1. Lees Christopher Mott, “Les noces de l’impérialisme et de la vertu“, Le Monde diplomatique, januari 2023.
  2. Geciteerd door Hans von der Burchard, “I don’t blame myself” : Merkel defends legacy  on Russia and Ukraine“, Politico, 7 juni 2022.