Artikels

Vrijheid hier en nu: Martin Hägglunds existentieel pleidooi voor socialisme

David Van Peteghem

—10 januari 2023

In Dit leven weet de Zweed Martin Hägglund op meeslepende wijze een verfrissende marxistische kritiek van het kapitalisme te verweven met een behandeling van diep menselijke, existentiële vraagstukken.

Shutterstock

Bij de nieuwe Nederlandse uitgeverij Alfabet verscheen onlangs een Nederlandse vertaling van het prachtige geschreven en bovenal meeslepende boek This Life: secular faith and spiritual freedom van de uit Zweden afkomstige literatuurwetenschapper Martin Hägglund. In de Verenigde Staten, waar Hägglund literatuurwetenschappen doceert aan de universiteit van Yale, groeide zijn boek uit tot een bestseller. Tienduizenden exemplaren gingen over de toonbank.1. De succesformule van zijn boek bestaat uit een reeks van beschouwingen van existentiële zingevingthema’s zoals liefde, verlies, pijn en lijden en de dood die uitlopen op een marxistische kritiek van het kapitalisme.

Hagglünds kerngedachte is dat existentiële vraagstukken op onlosmakelijke wijze verbonden zijn met een kritiek van het kapitalisme. Hieruit volgt dan ook meteen dat alles wat met vrijheid en zingeving te maken heeft, samenhangt met de economische organisatie van onze samenleving. In plaats van een ondergeschikt, vervreemdend leven onder het kapitalisme pleit Hägglund voor democratisch socialisme, een maatschappelijk project dat wil breken met de bekende winst en accumulatie van kapitaal-principes van het kapitalistisch productieproces.

David Van Peteghem is filosoof, auteur en journalist.

Kort samengevat is Hägglund voorstelling van een samenleving onder democratisch socialisme gericht op de schepping van meer vrije tijd zodat we onszelf, zowel op het individuele levensniveau als op het maatschappelijke niveau, spiritueel gezien beter kunnen ontwikkelen en aldus zinvollere levens kunnen leiden die er echt toedoen. De schepping van meer tijd om een vrijer en zinvoller leven te kunnen leiden kan echter niet bereikt worden met bekende hedendaagse recepten zoals een herverdeling van de rijkdom of de invoering van universeel basisinkomen. Het probleem met deze recepten is dat ze de kapitalistische productiewijze ongemoeid laten.

Hägglund is op dit vlak heel duidelijk: de weg naar een vrijer leven kan enkel maar bereikt worden via een radicale transformatie van de kapitalistische productiewijze. Maar zo’n radicale transformatie is maar mogelijk op basis van een herwaardering van de waardemaat. In de economie draait het om de vraag uit welke bron we nu precies onze rijkdom halen. Is dat uit arbeid of uit onze vrije tijd, hetgeen wat Hägglund wil aantonen op basis van een kritische herlezing van Marx’ waardetheorie.

Volgens het aloude socialistische principe komt het erop aan minder lang te werken zodat er meer vrije tijd beschikbaar komt om onze levens op spiritueel vlak tot ontwikkeling te brengen.

Dit is een belangrijke kwestie, want alleen al door heel eventjes op de pauzeknop van drukke levens in de kapitalistische maatschappij te drukken, schiet het ons meteen te binnen dat het leven kwetsbaar is en dat onze levens als sterfelijke wezens in de tijd beperkt zijn. De ultieme levensbeschouwelijke kwesties draaien dan ook volledig rond tijd, waarde en vrijheid. De vraag is steevast hoe we met onze beperkte tijd omgaan, hoe we op grond daarvan een leven in vrijheid kunnen leiden en wat dit alles zo waardevol kan maken.

Terwijl de waardemaat in het kapitalisme wordt afgeleid uit de sociaal noodzakelijke arbeidstijd, stelt Hägglund dat onder het democratisch socialisme de waarde veeleer zal worden afgeleid uit de sociaal beschikbare vrije tijd. Kortom, volgens het aloude socialistische principe komt het erop aan minder lang te werken zodat er meer vrije tijd beschikbaar komt om onze levens op spiritueel vlak tot ontwikkeling te brengen.

Nog anders gezegd komt het voor Hägglund erop neer dat we door een wijziging van de waardemaat van het productieproces tot een betere verhouding komen tussen de sociaal noodzakelijke arbeid en sociaal beschikbare vrije tijd, dat op zijn beurt – volgens zijn tweede principe van democratisch socialisme – enkel kan gerealiseerd worden door de productiemiddelen onder collectief beheer te brengen. Zo kan men op democratische wijze beslissen over de productie van goederen die we echt nodig hebben, en dus niet meer louter volgens het winstprincipe.


  1. Martin Hägglund, Dit leven: hoe onze sterfelijkheid ons vrijmaakt, Alfabet, 2022.

Tenslotte moet de deelname van eenieder arbeidsgeschikt individu aan het socialistische productieproces gebaseerd worden op het bekende socialistische verdelingsprincipe ‘van ieder naar vermogen, aan ieder naar behoeften’. Volgens Hägglund zijn deze eerder genoemde principes onze beste kans om ons op de weg te zetten naar een democratische, socialistische samenleving, die noodzakelijkerwijs het diepe menselijke verlangen naar een vrij leven hoog in het vaandel moet dragen.

Marx en vrije activiteit

Met zijn heldere en meeslepende schrijfstijl laat Häggglund ongetwijfeld een frisse wind waaien door de marxistische onderzoekstraditie. Als geen ander denker weet hij Marx te herwaarderen als een denker van de vrijheid. Het klassieke onderscheid van Louis Althusser, dat er zou kunnen gemaakt worden tussen de jonge (filosofische, humanistische) Marx en de oude (economische, wetenschappelijke) Marx gooit hij hiertoe ook meteen overboord.

Als geen ander denker weet Martin Hägglund Marx te herwaarderen als een denker van de vrijheid.

De essentie van Marx’ analyses van economische vraagstukken heeft er immers altijd in bestaan een filosofisch begrip te formuleren van wat “het betekent om levend en vrij te zijn”.2 Marx is daarom ook “de belangrijkste erfgenaam van het seculiere streven naar vrijheid en democratie.”3 En dit betekent dat zijn kritiek op het kapitalisme onmogelijk kan losgekoppeld worden van zijn strijd voor vrijheid.

Politieke vooruitgang wordt volgens Marx “afgemeten aan de mate waarin deze vrijheid biedt.”4 De belangrijkste kern van Marx’ vrijheidsbegrip diept Hägglund verder uit aan de hand van de jonge Marx’ begrip ‘wezen van de soort’ (Gattungswesen). De meeste commentatoren hebben hierin Marx’ interesse voor antropologie herkend, of gingen er vanuit dat hij vasthield aan een essentiële, onveranderlijke menselijke natuur.

Hägglund verwerpt echter beide visies en brengt Marx’ soortbegrip in verband met zijn humanistische filosofie van vrijheid. Het wezen van de soort is het vermogen van de mens om zijn levensactiviteit in te zetten als een vrije activiteit. Dit steunt op de vaststelling dat het leven in essentie ‘een zichzelf in stand houdende vorm’ is.

Het leven wordt ons immers niet zomaar in de schoot geworpen. We kunnen niet zomaar bestaan, maar moeten iets doen om in leven te blijven. We zijn eindige wezens en we kunnen nooit volledig op eigen benen staan. Om onszelf in stand te houden zijn we afhankelijk van onze omgeving en is er arbeid nodig. Om in ons eigen levensonderhoud te kunnen voorzien, zijn we ertoe genoodzaakt om te werken en daarin sociale relaties aan te gaan met onze medemensen.

Maar om ons leven in stand te kunnen houden, hoeven we niet de klok rond te werken. Na de door ons verrichte noodzakelijke arbeid schiet er nog een zee van tijd over die kan ingevuld worden met vrije activiteit. Noodzakelijke arbeid en beschikbare vrije tijd vormen de twee fundamentele levensdimensies van het menselijke bestaan. De weg naar democratisch socialisme bestaat er voor Hägglund in deze twee fundamentele levensdimensies met elkaar in evenwicht brengen.

Hoewel we ons nooit aan het noodzakelijk belang van arbeid kunnen onttrekken, kunnen we ons tijdens onze vrije tijd daarentegen wel actief bezighouden met het leiden van een zinvol leven.

Marx verduidelijkte dit zelf aan de hand van zijn beroemde onderscheid tussen het reich der Notwendigkheit (rijk der noodzaak) en het reich der Freiheit (rijk der vrijheid). Hoewel we ons nooit aan het noodzakelijk belang van arbeid kunnen onttrekken – omwille van het feit dat dit de enige manier is om het leven in stand te houden – kunnen we tijdens ons vrije tijd daarentegen wel actief bezighouden met het leiden van een zinvol leven.

Eén van Hägglunds kerninzichten waarrond zijn levensbeschouwelijke analyses zijn opgetrokken, is dat de bron van zingeving enkel maar kan gesitueerd worden in dat (ondermaanse) rijk der vrijheid. Er bestaat daarom ook helemaal geen daarboven uittorende onzichtbare transcendente werkelijkheid. Alleen het leven zelf heeft een ultieme waarde, nog niet zozeer omdat er een hoger kosmisch levensdoel zou bestaan of dat we ergens toe voorbestemd zijn, maar wel omdat we kwetsbare en eindige wezens zijn.

Hoewel er niet zoiets bestaat als dé zin van het leven, draait de basis van zingeving rond een leven te leiden zodanig dat het ons geestelijk vrijmaakt. Maar een geestelijk vrij leven leiden, betekent voor Hägglund geenszins een soeverein leven zonder natuurlijke en sociale beperkingen. Het houdt wel in dat je subject wordt van het leven dat je wenst te leiden, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat je daarin ook afhankelijk bent van anderen en het collectieve welzijn.

Seculier geloof

Wat Hägglunds existentiële analyses zo aantrekkelijk maken, is dat hij met zijn visie, nl. dat onze eindigheid en kwetsbaarheid de enige bron van zingeving zijn, de gebrokenheid van het menselijke bestaan verwerkt in zijn marxistische analyse. In het eerste deel van het boek gaat alle aandacht uit naar existentiële vraagstukken en de antwoorden die hij daarop formuleert, plaatst hij onder de noemer van ‘seculier geloof’.

Zonder echt een uitgesproken antireligieuze houding aan te nemen, plaatst hij seculier geloof in oppositie met de (religieuze) geloofssystemen van het christendom (en de islam) en het boeddhisme. In dit deel draait alles rond het doorprikken van religieuze verlossingsleren die ons een eeuwig leven na de dood (bv. christendom en islam), of een verlossing uit de cyclus van dood en wedergeboorte ( bv. boeddhisme) voorspiegelen.

De eeuwigheid is eigenlijk als een zwart gat dat alles van zin en waarde opslokt. Niets doet er dan nog toe en niets heeft dan nog betekenis.

Als je er even op doordenkt, dan valt het geloof in eeuwig leven na de dood moeilijk vol te houden omdat een eeuwig leven in feite een weinig aantrekkelijk vooruitzicht is. Het is natuurlijk een diep menselijk gegeven dat we uit angst voor de dood ons vasthouden aan het leven, en dus erop hopen dat we na de dood op een andere manier kunnen voortleven. Maar is deze belofte van een eeuwig leven na de dood wel de juiste manier om onze angst voor de dood te overwinnen? Valt zo’n oneindig leven wel te verkiezen boven de eindigheid?

Wanneer men na de dood het eeuwige leven zou binnentreden, dan is men ook niet meer onderhevig aan de tijd en waardoor ook het begin en het einde der dingen wegvalt. Wat kan er dan nog toedoen? Niets zal dan ooit nog tot zijn einde komen, laat staan dat er in de hemel ooit iets op het spel komt te staan. De eeuwigheid is eigenlijk als een zwart gat dat alles van zin en waarde opslokt. Niets doet er dan nog toe en niets heeft dan nog betekenis.

Bovendien dreigt dit geloof het werkelijke, materiële leven in de ondermaanse wereld zelf zinloos te maken. Het gaat hier immers om een geloof waarin de mens wordt voorgespiegeld dat de dood verlossing brengt, dat het echte leven pas na de dood begint. Waarom zou je dan nog toegewijd zijn aan een eindig leven dat de moeite waard loont als het paradijs op je staat te wachten?

Het ludieke aan dit betoog is dat Hägglund op basis van diepgravende lezingen van klassieke christelijke auteurs zoals Augustinus, C.S. Lewis en Søren Kierkegaard aantoont dat ze met hun verlossingsgeloof in alles het leven opzoeken en er zich aan vastklampen. Niet zonder enige ironie weet hij deze klassieke theologen van de christelijke geloofstraditie dan ook op te voeren als de beste vertolkers van zijn eigen versie van seculier geloof.

Ter illustratie van dit stilzwijgende seculiere geloof dat deze klassieke christelijke auteurs volgens Hägglund tussen de lijnen door van hun christelijk vertoog belijden, is hoe bijvoorbeeld Lewis in zijn boek On Grief zich na het overlijden van zijn vrouw vastklampt aan het leven dat hij met haar heeft gedeeld. In plaats van rust te vinden in het christelijke geloof dat zijn vrouw de hemel van het eeuwige leven is binnengetreden, en dat hij haar daar weldra zal kunnen vervoegen, weigert hij zich neer te leggen bij de dood van zijn vrouw.

Hägglund voegt er bovendien nog aan toe dat een eeuwig samenzijn in de hemel de liefdesrelatie waarvan sprake was toen de partners nog in leven waren volledig betekenisloos maakt. Sterker zelfs: de liefde vanuit dit ongrijpbaar licht der eeuwigheid doorgronden leert ons eerder iets bij over wat er onder een geslaagde liefdesrelatie kan verstaan worden; nl. dat de liefde tussen twee personen nooit rimpelloos zal verlopen, maar gepaard zal gaan met ups en downs, met frictie, kwetsuren en verlies (bijvoorbeeld ouder worden, ziekte, enzovoort). Een geslaagde relatie bestaat er net in om op een gezonde, verdraagzame en constructieve manier te leren omgaan met deze negatieve kanten.

Wat Hägglund precies onder seculier geloof verstaat, kan niet verward worden met enige vorm van religieus geloof, laat staan dat hij hiermee een nieuwe soort van seculiere religie op het oog heeft. In feite laat Hägglund enkel zien dat het verlossingsgeloof in het eeuwige leven na de dood geen textuur aan het leven brengt. Het is geen noodzakelijke voorwaarde om je leven zinvol te maken omdat het je naar iets doet uitkijken waarvan het vrijwel zeker is dat het niet bestaat.

Seculier geloof stoelt geenszins op een geloof in een hogere werkelijkheid en het is al evenmin een verlossingsleer. Het leven speelt zich af in het hiernumaals. De dood is onherroepelijk: er staat nu eenmaal ons geen eeuwig leven na de dood te wachten. Seculier geloof is veeleer een geloofspraktijk die gericht is op bevrijding. Terwijl religieus geloof in het christendom en nog veel diepgaander in de islam gericht is op verlossing úít het eindig leven, draait het in het seculier geloof om de bevrijding ván het eindig leven.

Breken met het kapitalisme is een basisvoorwaarde om werk te kunnen maken van een geëmancipeerde maatschappij.

Seculier geloof is er veeleer op gericht om ons zelf te bevrijden uit de tentakels van het kapitalisme. Het kapitalisme is een economisch systeem dat ons ervan weerhoudt om een werkelijk zinvol leven te leiden. Het is een economisch systeem dat omwille van haar obsessieve gerichtheid op winst vervreemding in de hand werkt. De kapitalistische productiewijze ligt aan de basis van crisissen die hand over hand toenemen. Het vreet aan onze kostbare tijd en commodificeert het leven zodanig dat “alle vragen over wat we nodig hebben, wat we willen, en wat duurzaam is, ondergeschikt gemaakt worden aan de vraag wat winstgevend is.”5

Breken met het kapitalisme is een basisvoorwaarde om werk te kunnen maken van een geëmancipeerde maatschappij, zodat we het rijk der vrijheid kunnen inrichten, ons er werkelijk in thuis voelen en er vrij kunnen bewegen.

De belofte van de bevrijding ván het eindig leven uit het kapitalisme lijkt hier misschien op het eerste gezicht misschien wel iets onheilspellend in zich te dragen. Grote beloften zijn altijd gevaarlijk. Als democratisch socialisme de toekomst is, dan is het nog maar de vraag of Hägglund met zijn nieuwe visie op socialisme ons niet dreigt terug op het pad te brengen van een maatschappelijk project dat omwille van haar grootse idealen de verkeerde kant kan opgaan.

Maar dan begrijpen we zijn visie op seculier geloof verkeerd. Hägglund heeft geenszins een ‘nieuwe perfecte mens’ op het oog en hij droomt al evenmin van een socialistisch paradijs. Keer op keer wijst Hägglund ons erop dat seculier geloof en dus ook de strijd voor democratisch socialisme er niet in bestaat onze kwetsbaarheid en eindigheid te overwinnen. De fragiele kern van ons bestaan vormt nu net ook de basis van zijn nieuwe visie op het democratisch socialisme.

Toch wil dit ook niet weer zeggen dat we dan onze kwetsbaarheid en eindigheid moeten omarmen en dat de kommer en kwel die daaruit voortkomt moeten verheerlijken. Een zinvol leven leiden bestaat niet in een manier te vinden om de doffe ellende waarmee we op onze levensweg soms te maken krijgen volledig uit te schakelen. We moeten nu net leren aanvaarden dat we kwetsbare wezens zijn en dat dit inhoudt dat pijn, rouw, verlies en angst voor de dood op intrinsieke wijze deel uitmaken van het eindig leven dat we leiden.

Het heeft zodus weinig zin om aan gene zijde van de alledaagse werkelijkheid ergens hogerop naar zin en betekenis te gaan zoeken. Net zoals Marx en Friedrich Engels de wirklichen, wirkenden Menschen terugplaatsten in hun echte levensgeschiedenis plaatst Hagglund de bron van zingeving volledig terug in het hiernumaals.6

De gebrokenheid van het menselijke bestaan is de enige bron die doet leven. Het is de kommer en kwel die textuur aan het leven geeft. Het zorgt ervoor dat we een leven kunnen leiden dat er echt toedoet, dat we voor elkaar zorg kunnen dragen, dat we elkaar kunnen liefhebben, dat we onze eisen kunnen stellen voor een betere maatschappij en de strijd kunnen aanbinden voor een andere en betere wereld.7

Waarde en tijd

Het tweede deel van Hägglunds boek is opgebouwd uit een reeks kritische lezingen van enkele klassieke auteurs uit de economie en het liberalisme zoals John Stuart Mill, John Maynard Keynes, John Rawls en Friedrich Hayek. Hägglunds kritiek mondt hier uit op een diepgaande analyse van de begrippen waarde en tijd.

Net zoals hij in het eerste deel van zijn boek enkele klassieke christelijke auteurs inschakelt als de beste pleitbezorgers van seculier geloof gaat hij op dezelfde wijze te werk met deze liberale denkers. Door ze te bekritiseren, voert Hägglund hen op als de beste pleitbezorgers van een marxistische blik op tijd, waarde en vrijheid.

Neem nu een liberaal grootgewicht als de politieke filosoof John Rawls: volgens hem steunt een goede maatschappij op ‘zinvol werk in vrije associatie met anderen’. Maar zonder dat Rawls het zich zelf te moeten hebben gerealiseerd, merkt Hägglund fijntjes op dat deze zin bijna uit Marx’ eerste deel van Das Kapital afkomstig is. Zoals Marx het zelf weet te formuleren, bestaat een goede maatschappij eerder uit een “associatie van vrije mensen die werken met de productiemiddelen die in collectief eigendom zijn”.8

Marx’ voorstelling dat de productiemiddelen collectief worden beheerd, valt weg in het liberale denken van Rawls. Rawls gelooft weliswaar nog dat er ooit een moment zal aanbreken dat de toename van kapitaalrijkdom – de as waarrond de kapitalistische productiewijze draait – niet langer meer noodzakelijk zal zijn. Maar hij ziet niet in dat zo’n transformatie nu net om een andere productiewijze vraagt.

We zijn op het leven zelf aangewezen en dienen het heft in handen te nemen om het maatschappelijke leven vorm te geven.

Het meest opmerkelijke facet van deze analyses is zijn bespreking van Marx’ vaak verkeerd begrepen algemene arbeidstheorie van waarde. Volgens Hägglund heeft Marx nooit het idee verdedigd dat arbeid de noodzakelijke bron is van alle maatschappelijke welvaart. Arbeid als de waardemaatstaf bij uitstek is geen transhistorisch feit.

Zoals Marx in zijn geschriften her en der in verschillende bewoordingen opmerkt, komt niets in onze levens zomaar ‘uit de hemel gevallen’, laat staan dat ideeën het product zouden zijn van zoiets onbestaand als de ‘zuivere, eeuwige, onpersoonlijke rede’. Voor Marx is arbeid als waardemaatstaf veeleer “een historisch specifieke essentie van het kapitalisme.”9 En hiermee bedoelt hij dan dat sociaal noodzakelijke arbeidstijd als waardemaatstaf een historisch product is omdat dit denkbeeld maar pas tegen de politiek-economische achtergrond van de kapitalistische productiewijze is kunnen ontstaan.

Een belangrijke sleutel tot een beter begrip van Marx’ kritiek van de politieke economie is hier overigens zijn steeds wederkerende gevoeligheid voor wat de naturalistische dwaling wordt genoemd.10 Beweren dat iets een tijdsloze essentie is die altijd al heeft bestaan, zodat het hier wel om iets ‘natuurlijk’ moet gaan, is nog niet zozeer het product van een ontdekking van het bestaan van een bepaald natuurlijk feit. Dat is de dwaling, want in werkelijkheid naturaliseren we hier niets anders dan een historisch gegroeid sociaal feit.

Vandaar dus ook dat Marx een materialistisch denker is en met zijn bekende bijtende ironie aanvoert dat de dingen niet zomaar uit de hemel komen gevallen, maar dat alles wat met de politieke economie te maken heeft de sporen draagt van een bepaalde ontwikkelingsgeschiedenis. Hierachter schuilt dan ook het diepe besef dat de mens niet zomaar een speelbal is van de natuur of zich heeft te schikken naar (onbestaande) hogere krachten. We zijn eerder op het leven zelf aangewezen en dienen het heft in handen te nemen om het maatschappelijke leven vorm te geven.

Het geloof dat er een andere en betere wereld mogelijk is, is wars van elke vorm van utopisch denken.

Vanuit dit fundamenteel inzicht dient Marx’ waardetheorie volgens Hägglund geherwaardeerd te worden zodat het duidelijk wordt dat ’de werkelijke maatstaf van onze welvaart wordt gevormd door maatschappelijk beschikbare vrije tijd’. Wat Hägglund met deze herwaardering van Marx’ waardetheorie op het oog heeft, is aan te tonen dat de sleutel tot geestelijke vrijheid erin gelegen is revolutionaire strijd te voeren voor de inrichting van de maatschappij op basis van het democratisch socialisme.

Het democratisch socialisme biedt namelijk betere mogelijkheden om de ‘noodzakelijke arbeid van de maatschappij tot een minimum te beperken’. Dit is ondermeer mogelijk dankzij technologische vernieuwingen die het ons mogelijk maken om meer tijd vrij te maken zodat we zowel op gemeenschappelijk vlak als individueel vlak kunnen toespitsen op de ontwikkeling van het leven dat de moeite waard loont. De grootste waarde van het leven is vrijheid, maar om daar beter zicht op te krijgen, moeten we zowel in sociaal, economisch en politiek opzicht ons blikveld verruimen.

Het kapitalisme moet overwonnen worden en daartoe moet er strijd geleverd worden voor de herschepping van het maatschappelijke leven volgens de principes van het democratisch socialisme. Maar wat we daarbij nooit uit het oog mogen verliezen is dat de weg naar het democratisch socialisme geenszins ons op de weg zet naar naar een ideale maatschappij. Het geloof dat er een andere en betere wereld mogelijk is, is wars van elke vorm van utopisch denken.

David Van Peteghem begeleidt in april 2023 een leesgroep over Hägglunds boek bij boekhandel De Groene Waterman. Interesse? Mail naar groenewaterman@groenewaterman.be.

Footnotes

  1. De basis voor de verkoopcijfers haal ik uit Matthew Abbots bespreking van Hägglunds boek.
  2. Martin Hägglund, Dit leven: hoe onze sterfelijkheid ons vrijmaakt, Alfabet, 2022, p. 32.
  3. Ibid, p. 29.
  4. Ibid, p. 35.
  5. Ibid, p. 289.
  6. Karl Marx & Friedrich Engels, Werke – band 3 in: Die Deutsche ideologie. Dietz Verlag Berlin, 1978, p. 26.
  7. Ibid, p. 421-422.
  8. Ibid, p. 322 – 323.
  9. Ibid, p. 290.
  10. Voor een uitgebreide bespreking van de naturalistische dwaling, zie Lorraine Daston, Tegen de natuur in, Octavo, 2020.