Artikel

Tien stellingen over marxisme en dekolonisatie

Vijay Prashad

—15 december 2022

Antikolonialisme kan enkel een coherente uitwerking krijgen via antikapitalisme en anti-imperialisme. Tien stellingen over een hedendaags marxisme.

Het Cubaanse revolutionaire proces heeft sinds 1959 — tegen een hoge prijs — de politieke soevereiniteit van het eiland gehandhaafd en streed tegen eeuwen van armoede om ook economische soevereiniteit te bekomen. Vanaf 1959 heeft Cuba onder leiding van de revolutionaire krachten geprobeerd om een cultureel proces op gang te brengen dat de elf miljoen inwoners van het eiland in staat stelt te breken met de culturele verstikking van de erfenis van het Spaanse en het Amerikaanse imperialisme. Kan Cuba, zes decennia na 1959, zeggen dat het in cultureel opzicht soeverein is? Het bilan toont dat het antwoord ingewikkeld is. De Amerikaanse culturele en intellectuele productie teistert het eiland even erg als de jaarlijkse zomerorkanen.

Daarom heeft de Casa de las Americas, een cultureel instituut in Havana, een reeks ontmoetingen georganiseerd over dekolonisatie, waaraan ik heb deelgenomen. Ik hield een toespraak over marxisme en dekolonisatie. Die lezing breidde ik verder uit en bundelde ik in tien stellingen:

Stelling 1: Het einde van de geschiedenis

De instorting van de USSR en de communistische staten van OostEuropa in 1991 ging gepaard met een diepe schuldencrisis in het Zuiden. Die begon in 1982, toen Mexico zijn schulden niet meer kon aflossen. Die twee gebeurtenissen — de ondergang van de USSR en de zwakte van het derdewereldproject — werden in de jaren 1990 beantwoord met de aanval van het VS-imperialisme en een door de VS gestuurde mondialisering. Voor links was het een decennium van zwakte: onze linkse tradities en organisaties vielen ten prooi aan zelftwijfel en het was niet gemakkelijk om onze ideeën wereldwijd te verspreiden. De geschiedenis was ten einde, vertelden de ideologen van het VS-imperialisme; er restte maar één mogelijkheid voorwaarts: de opmars van het VS-project. De capitulatie van het Sovjetleiderschap was voor links een zware klap die niet alleen het einde betekende van veel linkse partijen, maar ook bij miljoenen mensen het vertrouwen ondermijnde in het marxistische gedachtegoed.

Stelling 2: De ideeënstrijd

In de jaren 1990 riep de Cubaanse president Fidel Castro zijn volk op tot een ‘ideeënstrijd’, een term die hij had ontleend aan De Duitse Ideologie (1846) van Karl Marx en Friedrich Engels.1 Castro bedoelde hiermee dat linkse mensen niet moeten terugdeinzen voor het opkomende tij van de neoliberale ideologie, maar vertrouwen hebben in de wetenschap dat het neoliberalisme niet in staat is de fundamentele problemen van de mensheid op te lossen. Het neoliberalisme heeft bijvoorbeeld geen antwoord op het hardnekkige voortbestaan van de honger in de wereld: 7,9 miljard mensen leven op een planeet met genoeg voedsel voor 15 miljard, en toch hebben pakweg 3 miljard mensen nauwelijks te eten. Alleen het socialisme kan dit aanpakken en niet de liefdadigheidsindustrie.2 De ideeënstrijd verwijst naar de strijd die nodig is om te voorkomen dat de bourgeoisie bepaalt wat de problemen — en oplossingen — van onze tijd zijn.

Daartegenover moeten de politieke krachten voor het socialisme een veel realistischere en geloofwaardigere evaluatie en dito oplossingen bieden. Zo sprak Castro in 1979 op een vergadering van de Verenigde Naties met veel passie over de ideeën ‘mensenrechten’ en ‘menselijkheid’: “Over mensenrechten wordt vaak gesproken, maar we moeten het ook hebben over de rechten van de mensheid. Waarom moeten sommigen blootvoets lopen opdat anderen in luxewagens zouden kunnen reizen? Waarom moeten sommigen al sterven op hun 35e opdat anderen 70 jaar oud zouden kunnen worden? Waarom moeten sommigen leven in bittere armoede opdat anderen overdreven rijkdom zouden kunnen vergaren? Ik spreek uit naam van de kinderen in de wereld die geen kruimel brood hebben. In naam van de zieken die verstoken zijn van geneesmiddelen. In naam van hen die het recht op leven en menselijke waardigheid worden ontzegd.”3

Onder ‘ideeënstrijd’ verstaan we de strijd die nodig is om te voorkomen dat de bourgeoisie de problemen en oplossingen van onze tijd bepaalt.

In de jaren 90, toen Castro teruggreep naar de ideeënstrijd, werd links geconfronteerd met twee aan elkaar verwante tendensen, die in onze tijd nog altijd voor ideologische problemen zorgen.

Het postmarxisme

Een nieuw idee stak de kop op: het marxisme zou te veel gericht zijn op ‘grote narratieven’ (zoals de inzet om het kapitalisme in te ruilen voor het socialisme), anekdotische verhalen zouden nuttiger zijn om de wereld te begrijpen. De strijd van de arbeidersklasse en de boeren om de macht te grijpen over de samenleving en de staatsinstellingen, zou het zoveelste valse ‘grote narratief’ zijn; de gefragmenteerde politiek van NGO’s en het middenveld daarentegen leek een stuk haalbaarder.

Het verleggen van de focus van macht naar dienstverlening en naar een politiek van hervorming gebeurde in naam van ‘Marx overstijgen’. Zoals wijlen Aijaz Ahmad opmerkte, wilde men met dit argument om verder te gaan dan Marx in werkelijkheid terugkeren naar de periode vóór Marx. Men wilde de feiten van het historisch materialisme en de zigzagmogelijkheid van de opbouw van het socialisme als de historische ontkenning van de kapitalistische brutaliteit en decadentie negeren. Het postmarxisme was een terugkeer naar het idealisme en perfectionis

Postkolonialisme

Delen van links beweerden dat de impact van het kolonialisme zo groot was dat er van een of andere transformatie geen sprake kon zijn en dat het enige antwoord op het kolonialisme een terugkeer naar het verleden was. Het verleden was voor hen een bestemming en niet een bron van kennis, wat de marxist José Carlos Mariátegui in 1928 al had gezegd over het idee van het ‘indigenisme’. Van die postkoloniale theorie ontstonden verschillende stromingen. Sommige boden echte inzichten, vaak afkomstig uit de beste teksten van patriottische intellectuelen van de nieuwe postkoloniale naties en uit de revolutionaire traditie van nationale bevrijding (verankerd door schrijvers als Frantz Fanon).

Je kunt je geest niet dekoloniseren als je niet ook de maatschappelijke productieverhoudingen dekoloniseert waarop de koloniale mentaliteit stoelt.

De postkoloniale traditie die zich voorheen had ingezet voor revolutionaire verandering in de derde wereld, werd tegen de jaren negentig meegesleurd in Noord-Atlantische academische stromingen die de voorkeur gaven aan het idee van de onmogelijkheid van een revolutie. Het afropessimisme was een onderdeel van die nieuwe traditie en schetste — in zijn extreemste versie — een desolaat landschap van ‘sociale dood’ voor mensen van Afrikaanse afkomst, zonder enige mogelijkheid tot verandering. Het dekoloniale denken of decolonialidad liet zich inkapselen in het Europese denken en aanvaardde de stelling dat veel menselijke concepten, zoals democratie, bepaald worden door de koloniale ‘machtsmatrix’ of de ‘matrix van de moderniteit’. De teksten van het dekoloniale gedachtegoed keerden altijd opnieuw terug naar het Europese denken; ze leken niet in staat een traditie voort te brengen die wortelde in de antikoloniale strijd van onze tijd. De noodzaak van verandering werd in deze varianten van het postkolonialisme opgeschort.

De enige echte dekolonisatie is anti-imperialisme en antikapitalisme.

Je kunt je geest niet dekoloniseren als je niet ook de maatschappelijke productieverhoudingen dekoloniseert waarop de koloniale mentaliteit gestoeld is. Het postmarxisme negeert zowel het feit van de maatschappelijke productie als de noodzaak om een sociale welvaart op te bouwen die gesocialiseerd moet worden. Het afropessimisme beweert dat zo’n taak niet kan worden volbracht vanwege het niet uit te roeien racisme. Het dekoloniale denken gaat verder dan het afropessimisme, maar kan niet verder gaan dan het postmarxisme, omdat het niet inziet dat de voorwaarden van de sociale productie moeten gedekoloniseerd worden.

Stelling 3: Een gebrek aan verbeelding

In de periode van 1991 tot het begin van de jaren 2000 leek de wijdverbreide traditie van het nationale bevrijdingsmarxisme verslagen, niet in staat een antwoord te bieden op de twijfels die werden gezaaid door het postmarxisme en de postkoloniale theorie. Die marxistische traditie genoot niet langer dezelfde institutionele steun als in de vroegere periode, toen revolutionaire bewegingen en regeringen van de derde wereld elkaar bijstonden en zelfs de instellingen van de Verenigde Naties zich inspanden om sommige van die ideeën ingang te doen vinden. Platformen die bedoeld waren om linkse vormen van internationalisme te doen ontkiemen, zoals het Wereld Sociaal Forum, leken niet bereid om de bedoelingen van de volksbewegingen duidelijk te formuleren. De slogan van het Wereld Sociaal Forum was bijvoorbeeld “een andere wereld is mogelijk”, wat toch een zwakke slogan is, aangezien die andere wereld net zo goed door het fascisme kan worden gedefinieerd. Voor een precieze slogan als ‘socialisme is noodzakelijk’ was maar weinig animo.

Een van de grote kwalen van het postmarxistische denken, dat veel van zijn munitie ontleende aan vormen van anarchisme, is de dogmatische angst voor de staatsmacht. In plaats van de beperkingen van de staatsmacht te gebruiken om te pleiten voor een beter beheer van de staat, was het postmarxistische denken gekant tegen elke poging om de macht over de staat te grijpen. Dit argument wordt aangevoerd vanuit het voorrecht van wie niet te lijden heeft van de hardnekkige feiten van honger en analfabetisme, van wie beweert dat kleinschalige vormen van onderlinge hulp of liefdadigheid niet ‘autoritair’ zijn, zoals overheidsprojecten om de honger uit te roeien.

Dit is een puristisch argument dat uiteindelijk elke mogelijkheid afzweert om een einde te maken aan de hardnekkige feiten van honger en andere aantastingen van de menselijke waardigheid en het menselijk welzijn. In de armere landen, waar kleinschalige vormen van liefdadigheid en wederzijdse hulp een verwaarloosbaar effect hebben op de enorme uitdagingen waarvoor de samenleving staat, is niets minder op zijn plaats dan de overname van de staatsmacht en het gebruik van die macht om de hardnekkige ongelijkheid en ellende fundamenteel uit te roeien.

De afgelopen tien jaar zijn er algemene stakingen geweest waaraan elk jaar tot 300 miljoen werkers hebben deelgenomen.

Om het vraagstuk van het socialisme te benaderen, moet goed worden nagedacht over de politieke krachten die verzameld moeten worden om tegen de bourgeoisie in opstand te komen en de strijd om de ideologische hegemonie en de controle over de staat aan te gaan. Die krachten kregen een cruciale terugslag toen de neoliberale globalisering vanaf de jaren 70 de industriële productieketens over heel de wereld heen versnipperde. Dit verzwakte de vakbonden in de belangrijkste sectoren met hoge dichtheid en ontkrachtte nationalisering als mogelijke strategie voor de opbouw van proletarische macht. Ongeorganiseerd, verstoken van vakbonden en met lange pendeltijden en werkdagen: heel de internationale arbeidersklasse leefde in onzekerheid.4

De Internationale Arbeidsorganisatie noemt die sector het precariaat het in onzekerheid verkerende proletariaat. Voor niet-georganiseerde krachten van de arbeidersklasse en de boerenstand, van werklozen en nauwelijks werkenden, is het vrijwel onmogelijk om uit hun strijd het soort theorie en vertrouwen op te bouwen die nodig zijn om de directe confrontatie met de krachten van het kapitaal aan te gaan.

Een van de belangrijkste lessen voor de arbeidersen boerenbewegingen is de strijd die in India wordt gevoerd. De afgelopen tien jaar zijn er algemene stakingen geweest waaraan elk jaar tot 300 miljoen werkers hebben deelgenomen. In 2020-2021 gaven miljoenen boeren er een jaar lang de brui aan en dwongen ze de regering terug te komen op haar nieuwe wetten van ‘uberisering’ van de arbeid in de landbouw. Hoe zijn de boerenbeweging en de vakbonden daarin geslaagd in een context van lage syndicalisatiegraad, waarin meer dan 90 % van de werkers tot de informele sector behoort?5 Door de gevechten van de informele werkers — voornamelijk vrouwelijke werknemers van de zorgsector — zijn de vakbonden in de voorbije twee decennia de uitdagingen van de informele werkers — opnieuw van voornamelijk vrouwelijke werknemers — beginnen aan te pakken als de uitdagingen van heel de vakbeweging.

De strijd voor vaste banen, degelijke looncontracten, waardigheid voor vrouwelijke werknemers enzovoort smeedde een sterke band tussen alle verschillende fracties van werkende mensen. De belangrijkste gevechten die we in India hebben gezien, worden geleid door die informele werkers, en hun strijdbaarheid wordt nu in goede banen geleid via de georganiseerde macht van de vakbondsstructuren. Meer dan de helft van de werkende bevolking wereldwijd bestaat uit vrouwen. Vrouwen die de kwesties die hen specifiek aangaan niet zien als louter vrouwenkwesties, maar als zaken waarvoor alle werkende mensen moeten vechten tot de overwinning. Hetzelfde geldt voor de waardigheid van werkende mensen ongeacht hun ras, kaste en andere sociale verschillen.

Daarnaast hebben de vakbonden de kwesties aangepakt die raken aan het sociale leven en het welzijn van de gemeenschap buiten de werkplek. Zo pleitten ze voor het recht op water, rioleringsaansluitingen, onderwijs voor kinderen en de bevrijding van allerlei vormen van onverdraagzaamheid. Die ‘gemeenschapsstrijd’ maakt integraal deel uit van het leven van de arbeiders en boeren; door eraan deel te nemen, engageren de vakbonden zich om mee te werken aan het project van de redding van het collectieve leven en boetseren zij het sociale weefsel dat nodig is voor de overgang naar het socialisme.

Stelling 4: Terug naar de bron

Het is tijd voor het herstel van en de terugkeer naar het beste van de marxistische traditie van nationale bevrijding. Die traditie vindt haar oorsprong in het marxisme-leninisme, een traditie die almaar werd verbreed en verdiept door de strijd van honderden miljoenen arbeiders en boeren in de armere landen. De theorieën van die strijd zijn uitgewerkt door mensen als José Carlos Mariátegui, Ho Chi Minh, E.M.S. Namboodiripad, Claudia Jones en Fidel Castro. Die traditie heeft twee kernaspecten:

  • Uit de woorden ‘nationale bevrijding’ halen we het sleutelbegrip soevereiniteit. Het grondgebied van een natie of regio moet soeverein zijn, vrij van imperialistische overheersing.
  • Uit de traditie van het marxisme halen we het sleutelbegrip waardigheid. De strijd voor waardigheid impliceert een strijd tegen de degradatie van het loonsysteem en tegen de ellendige, oude sociale hiërarchieën die we hebben geërfd (ook langs de lijnen van ras, gender, seksuele geaardheid enzovoort).

Stelling 5: ‘Licht uitgerekt’ marxisme

Het marxisme verspreidde zich niet rechtstreeks via Marx in de antikoloniale strijd, maar veeleer via Vladimir Lenin en de Communistische Internationale, die de marxistische traditie in belangrijke mate verder hadden ontwikkeld. Net die ontwikkeling had Fanon in gedachten toen hij zei dat het marxisme ‘enigszins werd uitgerekt’ toen het buiten zijn Europese context trad.6 Vijf sleutelelementen bepalen het karakter van dit ‘uitgerekte’ marxisme over een breed scala van politieke krachten:

    • Voor de vroege marxisten was het duidelijk dat het liberalisme de problemen van de mensheid, de hardnekkige feiten van het leven onder het kapitalisme (zoals honger en slechte gezondheid) niet zou oplossen. Geen enkel kapitalistisch staatsproject heeft de oplossing van die problemen centraal gesteld, integendeel, het werd overgelaten aan de liefdadigheidsindustrie. ‘Mensenrechten’ waren voor die kapitalistische staatsprojecten een abstract gegeven. De marxisten daarentegen erkenden dat mensenrechten alleen hun rechtmatige plaats in de wereld kunnen innemen als die problemen worden overwonnen.
    • De moderne vorm van industriële productie is de voorwaarde voor die overgang, omdat alleen die voldoende sociale rijkdom kan voortbrengen die kan worden gesocialiseerd. Het kolonialisme liet de ontwikkeling van de productiekrachten in de gekoloniseerde wereld niet toe. De koloniën konden daardoor onvoldoende sociale rijkdom creëren om die problemen te overstijgen.
    • Het socialistische project in de koloniën moest zowel strijden tegen het kolonialisme (en dus voor soevereiniteit) als tegen het kapitalisme en zijn sociale hiërarchieën (en dus voor waardigheid). Dat blijven de twee belangrijkste aspecten van het nationale bevrijdingsmarxisme.
    • Omdat het industriële kapitalisme in de koloniën nog niet was ontwikkeld, en er dus niet voldoende industriële arbeiders (het proletariaat) waren, moesten de boeren en landarbeiders een belangrijke rol krijgen in het historische blok van het socialisme.
    • Belangrijk in dit verband is dat de socialistische revoluties zich voordeden in de armere delen van de wereld — Rusland, Vietnam, China, Cuba en niet in de rijkere delen, waar de productiekrachten beter ontwikkeld waren. De dubbele taak van de revolutionaire krachten in de armere staten die de onafhankelijkheid hadden veroverd en linkse regeringen aan de macht hadden gebracht, was de opbouw van de productiekrachten en de socialisering van de productiemiddelen.

Een van de grote kwalen van het postmarxistische denken — dat veel van zijn munitie ontleent aan het anarchisme — is afkeer voor de staatsmacht.

De regeringen in die landen, die werden gevormd en gesteund door de actie van het volk, hadden een historische missie die veel complexer was dan wat de eerste generatie marxisten had voorzien. Daar ontstond samen met een nieuw, grenzeloos marxisme ook een positieve houding tegenover experimenten van socialistische opbouw. Veel van die ontwikkelingen in de socialistische opbouw werden echter niet in theorie uitgewerkt. Daardoor was de theoretische traditie van het nationale bevrijdingsmarxisme niet volledig voorhanden om de strijd aan te gaan met zowel de postmarxistische als de postkoloniale aanval op de socialistische praktijk in de derde wereld.

Stelling 6: De uitdagingen van de mensheid

Regelmatig verschijnen er berichten over de verschrikkelijke situatie in de wereld, van honger en analfabetisme tot de almaar vaker voorkomende gevolgen van de klimaatcrisis. Maatschappelijke rijkdom die zou kunnen worden aangewend om die grote uitdagingen van de mensheid aan te pakken, wordt verspild aan wapens en geparkeerd in belastingparadijzen.

Voor de zeventien Sustainable Development Goals (Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen — verder SDG’s) van de Verenigde Naties om een einde te maken aan de honger en de vrede te bevorderen is 4,2 biljoen dollar per jaar nodig. Momenteel wordt maar een oneindig klein deel daarvan aangewend voor de verwezenlijking van die doelstellingen.7 Met de pandemie en de snel stijgende inflatie zullen de SDG’s het met nog minder moeten doen en zullen de maatstaven voor menselijk welzijn, soevereiniteit en waardigheid almaar verder afkalven. De uitroeiing van de honger, de grootste uitdaging van de mensheid, is verder weg dan ooit (behalve in China, waar absolute armoede sinds 2021 enkel nog een onaangename herinnering is).8 Naar schatting worden ongeveer 3 miljard mensen nog dagelijks geconfronteerd met verschillende vormen van honger.9

Zowat 60 % van de scholieren in de Zambiaanse Copperbelt, een gebied essentieel voor onze elektronica, kan niet lezen.

Zambia is een voorbeeld van de vierde ontwikkelingsdoelstelling: de uitroeiing van analfabetisme. Zowat 60 % van de kinderen in het eerste tot vierde jaar van de lagere school in de Copperbelt (een provincie die rijk is aan koper en deel uitmaakt van de grensoverschrijdende Kopergordel) kan niet lezen.10 Veel van ‘s werelds koper dat daar wordt gedolven, is essentieel voor onze elektronica. De ouders van die kinderen leveren het koper voor de wereldmarkt, maar hun kinderen kunnen niet lezen. Noch het postmarxisme, noch het postkolonialisme gaan in op het analfabetisme of op de vastberaden ambitie

van die ouders om hun kinderen niet als analfabeten te laten opgroeien. De theorie van het nationaal bevrijdingsmarxisme, met zijn wortels van soevereiniteit en waardigheid, gaat wel in op die vragen: ze eist de controle op de koperproductie op en hogere royalty’s voor Zambia (soevereiniteit), en een groter deel van de meerwaarde (waardigheid) voor de Zambiaanse werkende klasse. Meer soevereiniteit en waardigheid zijn wegen om de uitdagingen van de mensheid aan te pakken. Maar in plaats van maatschappelijke rijkdom te besteden aan die elementaire vooruitgang, geven zij die privé-eigendom, privileges en macht hebben, meer dan twee biljoen dollar per jaar uit aan wapens en vele biljoenen aan veiligheidstroepen (van het leger tot de politie).11

Stelling 7: De rationaliteit van racisme en patriarchaat

Onder de voorwaarden van het kapitalisme blijven de structuren van racisme en patriarchaat een rationele keuze. Hoe komt dat? In Het Kapitaal (1867) beschrijft Marx twee vormen van extractie van meerwaarde en zinspeelt hij op een derde vorm. Hij beschreef en analyseerde heel gedetailleerd de eerste twee vormen (absolute meerwaarde en relatieve meerwaarde) en wees erop hoe de diefstal van tijd in de loop van de werkdag absolute meerwaarde onttrekt aan de loonarbeider.

Hij toonde aan hoe productiviteitsstijgingen zowel de tijd verkorten die de arbeiders nodig hebben om hun loon te produceren als de hoeveelheid verhogen van de door hen geproduceerde overschotten (verhogen relatieve meerwaarde). Marx haalde ook een derde vorm van extractie aan: in sommige situaties krijgen arbeiders minder betaald dan op grond van enig beschaafd begrip van lonen op dat historisch moment gerechtvaardigd zou zijn. Hij merkte op dat de kapitalisten proberen “het loon van de arbeider omlaag te drukken onder de waarde van zijn arbeidskracht”, maar ging er niet verder op in vanwege het belang voor zijn analyse dat arbeidskracht tegen de volle waarde moet worden gekocht en verkocht.12

Die derde overweging, die wij superuitbuiting noemen, is niet onbelangrijk voor onze analyse, want ze staat centraal in de discussie over het imperialisme. Hoe worden de neerwaartse druk op de lonen en de weigering om de royalty’s voor de winning van grondstoffen te verhogen, gerechtvaardigd? Met een koloniaal argument: in bepaalde delen van de wereld hebben de mensen nu eenmaal lagere verwachtingen van het leven en daarom mag hun sociale ontwikkeling verwaarloosd worden. Dit koloniale argument is ook van toepassing op de diefstal van het loon van vrouwen in de zorg: hun werk wordt ofwel onbetaald ofwel zwaar onderbetaald omdat het maar ‘vrouwenwerk’ is.13 Een socialistisch project zit niet gevangen in de structuren van racisme en patriarchaat omdat het die structuren niet nodig heeft om het aandeel van de kapitalisten in de meerwaarde te vergroten. Het eeuwenlange bestaan van die structuren, die nog worden versterkt door het kapitalistische systeem, heeft echter gewoonten gecreëerd die moeilijk ongedaan kunnen worden gemaakt door wetgeving alleen. Dat vereist een politieke, culturele en ideologische strijd tegen de structuren van racisme en patriarchaat, die even belangrijk is als de klassenstrijd.

Stelling 8: Red het collectieve leven

De neoliberale globalisering heeft het gevoel van het collectieve leven vernietigd en de wanhoop van de versnippering verdiept door twee met elkaar verbonden processen:

  • door de vakbonden te verzwakken en de socialistische mogelijkheden te kortwieken die ontstaan in de sociale actie van de werkende mensen en in hun strijd op de werkplek, die beide in hun syndicalisme geworteld zijn.
  • door ‘de burger’ te vervangen door ‘de consument’ — met andere woorden, het idee dat mensen hoofdzakelijk consumenten van goederen en diensten zijn, en dat de menselijke subjectiviteit het best kan worden uitgedrukt door een verlangen naar dingen.

De afbraak van de sociale collectiviteit en de opkomst van het consumentisme vergroten de wanhoop die tot uiting komt in verschillende vormen van achteruitgang. Twee voorbeelden: a) een terugkeer naar familienetwerken, die het niet meer redden door de druk die ze ondervinden na de afbraak van openbare nutsvoorzieningen, de steeds hogere nood aan zorgwerk binnen het gezin en de steeds langere pendeltijden en werkdagen; b) een verschuiving naar vormen van sociale toxiciteit via wegen als religie of xenofobie. Hoewel deze wegen mogelijkheden bieden om het collectieve leven te organiseren, worden ze niet georganiseerd voor menselijke vooruitgang, maar voor het verkleinen van de sociale mogelijkheden.

Hoe red je het collectieve leven? Vormen van sociale actie die geworteld zijn in sociale ontspanning en culturele levensvreugde zijn een essentieel tegengif voor deze somberheid. Stel je voor dat er elke week en elke maand dagen van openbare actie plaatsvinden die geworteld zijn in linkse tradities en steeds meer mensen aantrekken om samen activiteiten te ondernemen die het collectieve leven redden.

Een van die activiteiten is Red Books Day, op 21 februari 2020 gelanceerd door de International Union of Left Publishers, de dag dat Marx en Engels in 1848 Het Communistisch Manifest publiceerden. Op die eerste Red Books Day trokken wereldwijd een paar honderdduizend mensen naar openbare plaatsen en lazen er het Manifest in hun verschillende talen, van Koreaans tot Spaans. In 2021 gooide de pandemie roet in het eten en moesten de meeste evenementen online doorgaan waardoor we geen cijfers hebben van het aantal deelnemers. In 2022 daarentegen daagden bijna driekwart miljoen mensen op voor de verschillende activiteiten.

We kregen wel een heel aangrijpend beeld van de redding van het collectieve leven tijdens de pandemie, toen vakbonden, jongerenorganisaties, vrouwenorganisaties en studentenvakbonden in Kerala (India) de handen uit de mouwen staken om wasbakken te bouwen, maskers te maken, gemeenschapskeukens op te richten, voedsel te leveren en huis-aan-huis onderzoeken uit te voeren, zodat rekening kon worden gehouden met ieders behoeften.14

Stelling 9: De strijd der emoties

Fidel Castro lokte in de jaren 1990 een debat uit over de ideeënstrijd, de klassenstrijd in het denken, tegen de banaliteiten van de neoliberale opvattingen over het menselijk leven. Een belangrijk aspect van Fidels toespraken uit deze periode was niet alleen wat hij zei, maar ook hoe hij het zei, waarbij elk woord doordrongen was van het grote mededogen van een man die zich inzette voor de bevrijding van de mensheid uit de tentakels van bezit, privileges en macht. In feite ging de ideeënstrijd niet alleen over de ideeën zelf, maar ook over een ‘strijd der emoties’, een poging om het gevoelsleven te verleggen van een fixatie op hebzucht naar empathie en hoop.

Dat de bourgeoisie gebruik maakt van de cultuurindustrie en de instellingen van onderwijs en geloof om de aandacht af te leiden van elke substantiële discussie over de echte problemen — en over het vinden van gemeenschappelijke oplossingen voor sociale dilemma’s — en naar een obsessie voor fantasieproblemen, is een van de echte uitdagingen van onze tijd. In 1935 noemde de marxistische filosoof Ernst Bloch dit de “oplichting van de inlossing”, het rondstrooien van allerlei fantasieën om te verdoezelen dat ze onmogelijk kunnen gerealiseerd worden. Het voordeel van de sociale productie, schreef Bloch, “wordt geoogst door de grote kapitalistische bovenlaag, die dromen van rijkdom en geluk inzet tegen de proletarische werkelijkheid”.15

Enkel door klassenstrijd zullen nieuwe culturen ontstaan. Met wishful thinking alleen zal het niet lukken.

De amusementsindustrie vreet de proletarische cultuur aan met het zuur van verwachtingen die onder het kapitalistische systeem niet ingelost kunnen worden. Maar die verwachtingen volstaan op zich om elk project van de werkende klasse te verzwakken.

In een kapitalistische maatschappij in verval is het sociale leven doordrenkt van versnippering en vervreemding, troosteloosheid en angst, woede en haat, wrok en mislukking. Dit zijn lelijke emoties die worden gevormd en bevorderd door de cultuurindustrie (‘jij kunt het ook hebben!’), onderwijsinstellingen (‘hebzucht is de belangrijkste drijfveer’) en neofascisten (‘haat tegen immigranten, seksuele minderheden en iedereen die je je dromen ontzegt’). Die emoties houden de samenleving in een bijna absolute greep en vormen de basis voor de opkomst van neofascisten. Betekenis is een leeg begrip geworden, misschien het resultaat van een spektakelmaatschappij die nu op haar retour is.

Voor het marxisme is cultuur geen geïsoleerd en tijdloos aspect van de menselijke werkelijkheid, noch beschouwt het emoties als een wereld op zich of zonder enige band met de historische ontwikkelingen. Aangezien menselijke ervaringen worden bepaald door de omstandigheden van het materiële leven, zullen fatalistische ideeën blijven rondwaren zolang armoede deel uitmaakt van het menselijk leven. Als we daarentegen de armoede achter ons kunnen laten, verzwakt de ideologische basis van het fatalisme, maar het fatalisme zelf wordt niet automatisch uit de weg geruimd. Culturen zijn tegenstrijdig en brengen op ongelijke wijze een reeks elementen samen uit het sociale weefsel van een ongelijke samenleving die schommelt tussen de reproductie van de klassenhiërarchie en het verzet tegen de elementen van de sociale hiërarchie. Via de tentakels van ideologische instrumenten overspoelen dominante ideologieën de cultuur als een vloedgolf, die de feitelijke ervaringen van de arbeidersklasse en de boerenbevolking overweldigt. Het is immers door klassenstrijd en de nieuwe bondgenootschappen die door socialistische projecten tot stand komen, dat nieuwe culturen ontstaan. Met wishful thinking alleen zal het niet lukken. Vergeet niet dat in de beginjaren van elk van de revolutionaire processen — van Rusland in 1917 tot Cuba in 1959 — de cultuur opbloeide in een sfeer van vreugde en nieuwe mogelijkheden, van intense creativiteit en een drang naar experimenteren. Net die gevoeligheid opent een venster naar iets anders dan de verdorven emoties van hebzucht en haat.

Stelling 10: Durf je de toekomst te verbeelden

Een van de blijvende mythen van het post-Sovjettijdperk is dat er niet zoiets bestaat als een postkapitalistische toekomst. Die mythe is het gevolg van het triomfalisme van de intellectuele klasse in de VS, die met haar ‘einde van de geschiedenis’ de orthodoxie in de economie en de politieke theorie hielp versterken, en verhinderde dat er nog openlijk over postkapitalisme werd gediscuteerd.

Zelfs toen de orthodoxe economie geen verklaring had voor het bestaan van crises, waaronder de totale economische ineenstorting in 2007-08, moest ze niet aan legitimiteit inboeten. Hollywoodfilms en televisieshows, waar rampen en dystopieën veeleer de vernietiging van de planeet in beeld brachten dan een socialistische transformatie, zwengelden de populariteit van die mythes aan. Het is makkelijker om je het einde van de aarde voor te stellen dan een socialistische wereld.

Tijdens de economische ineenstorting drong de uitdrukking ‘too big to fail’ door in het publieke bewustzijn en versterkte het idee dat het kapitalisme het eeuwige leven had en dat je het maar beter kon vergeten van zelfs maar eventjes aan zijn fundamenten te schudden. Het systeem was tot stilstand gekomen. Besparingen strekten hun klauwen uit naar het precaire proletariaat. Kleine bedrijven stortten in bij gebrek aan krediet. En toch werd er niet massaal overwogen om het kapitalisme achter ons te laten en een andere richting in te slaan. Er was geen wereldrevolutie in het verschiet. Die eenzijdige werkelijkheid verstikte de hoop dat we dat systeem kunnen overstijgen, een systeem — too big to fail — dat nu onoverwinnelijk lijkt. Onze tradities pleiten tegen pessimisme en leren ons dat onze interventies van begin tot eind van hoop moeten doordrongen zijn. Maar wat is de materiële basis voor die hoop? Die vinden we op drie niveaus:

  • De hardnekkige feiten van honger en analfabetisme, dakloosheid en vernedering kunnen niet weggemoffeld worden. Ook kunnen degenen die hun basisrechten worden ontzegd niet het zwijgen worden opgelegd en zullen hun materiële omstandigheden niet verdwijnen als die hardnekkige feiten niet worden aangepakt. Troosteloosheid en woede zijn producten van die ontkenning.
  • De enorme vooruitgang in de wereldwijde productie — zowel in de landbouw en de industrie als in de dienstensector — maakt dat we ons een wereld kunnen voorstellen die noodzaak overstijgt en de deur opent naar de vrijheid. Maar vrijheid komt niet met een wettelijk decreet. Vrijheid vereist de uitroeiing van de hardnekkige feiten van het leven onder het kapitalisme.
  • We leven al tientallen jaren in een wereld die in de behoeften van heel de mensheid kan voorzien. Die enorme vooruitgang in de wereldproductie is niet alleen te danken aan de verdere ontwikkelingen van de wetenschap en technologie, maar vooral aan de socialisering van de arbeid. De zogenaamde globalisering bekijkt het hele proces vanuit het standpunt van het kapitaal en almaar grotere schaalvoordelen. Wat ze echter niet erkent is dat die enorme vooruitgang in de wereldwijde productie mogelijk is gemaakt door de werkende mensen, die nu over de oceanen heen met elkaar samenwerken, en dat die socialisering van de arbeid een bewijs is van de integratie van de internationale werkende klasse. Die socialisering van de arbeid druist in tegen de enge, verstikkende grenzen van de privé-eigendom, die verdere vooruitgang tegenhoudt voor zijn eigen kleingeestige gewin. De botsing tussen de socialisering van de arbeid en de privé-eigendom verdiept de strijd voor de socialisering van de eigendom — de basis van het moderne socialisme — zoals Marx voorspelde.

Het kapitalisme heeft al gefaald. Het is niet in staat de fundamentele vraagstukken van onze tijd, zoals honger en analfabetisme, aan te pakken.

Het kapitalisme heeft al gefaald. Het is niet in staat de fundamentele vraagstukken van onze tijd aan te pakken en af te rekenen met die hardnekkige feiten — zoals honger en analfabetisme — die we onmogelijk kunnen negeren. Overleven is niet genoeg. We moeten kunnen leven en bloeien. Dat is de attitude die nodig is voor revolutionaire verandering.

Wij moeten onze traditie van het nationaal bevrijdingsmarxisme terugvinden, maar ook de theorie van onze traditie uitwerken aan de hand van het werk van onze bewegingen. We moeten meer de aandacht vestigen op de theorieën van Ho Chi Minh en Fidel Castro, E.M.S. Namboodiripad en Claudia Jones. Zij hielden het niet bij handelen alleen, zij brachten ook vernieuwende theorieën voort.

Wij moeten die theorieën verder ontwikkelen en toetsen aan onze eigentijdse werkelijkheid, en ons marxisme niet alleen opbouwen op basis van de klassieken — die beslist nuttig zijn — maar op basis van de feiten van onze huidige tijd. Lenins “concrete analyse van de concrete situatie” vereist

zorgvuldige aandacht voor het concrete, het reële, de historische feiten. Wij hebben behoefte aan een meer feitelijke beoordeling van onze tijd, aan een zorgvuldiger weergave van het hedendaagse imperialisme dat zijn militaire en politieke macht opdringt om de noodzaak van een socialistische wereld te verhinderen. Dit is precies de agenda van Tricontinental: Institute for Social Research, van de bijna dertig onderzoeksinstellingen waarmee we nauw samenwerken via het Network of Research Institutes, en van de meer dan 200 politieke bewegingen waarvan de massalijnen de samenstelling van de onderzoeksagenda van Tricontinental bepalen via de Internationale Volksvergadering.

Het socialisme zal niet uit de lucht komen vallen, zoveel is zeker. We moeten ervoor vechten en het opbouwen, onze strijd verdiepen, onze sociale banden aanhalen, onze culturen verrijken. Nu is het tijd voor een verenigd front, om de arbeidersklasse en de boerenklasse en alle aanverwante klassen samen te brengen, het vertrouwen van de werkers te vergroten en onze theorie helder uiteen te zetten. De vereniging van de werkende klasse, de boerenklasse en de aanverwante klassen vereist de eenheid van alle linkse en progressieve krachten. Niet onze verdeeldheid in deze zeer gevaarlijke tijd mag centraal staan. Onze eenheid, die is essentieel. De mensheid eist het.

Dit artikel werd oorspronkelijk gepubliceerd op de website van het Tricontinental Institute, 20 september 2022. Het is gebaseerd op een lezing die Vijay Prashad in juli hield in de Casa de las Americas, Cuba.

Footnotes

  1. Karl Marx en Friedrich Engels, The German Ideology, Progress Publishers, 1968, p. 38.
  2. Food and Agriculture Organisation, Building a Common Vision for Sustainable Food and Agriculture Principles and Approaches, FAO, 2014; FAO, IFAD, UNICEF, WFP en het WHO, The State of Food Security and Nutrition in the World 2022: Repurposing Food and Agricultural Policies To Make Healthy Diets More Affordable, FAO, 2022, p. vi.
  3. Fidel Castro, “Statement at the UN General Assembly, in capacity of NAM President”, 12 October 1979.
  4. “In the Ruins of the Present”, working document no. 1, Tricontinental: Institute for Social Research, 1 March 2018.
  5. Govindan Raveendran and Joann Vanek, “Informal Workers in India: A Statistical Profile», Statistical Brief 24, Women in Informal Employment: Globalising and Organising, Augustus 2020, p. 1; “The Farmers’ Revolt in India”, dossier 41, Tricontinental: Institute for Social Research, 14 June 2021.
  6. Frantz Fanon, The Wretched of the Earth, trans. Richard Philcox, New York: Grove Press, p. 5.
  7. “Global Outlook on Financing for Sustainable Development 2021”, Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling, 9 November 2020.
  8. “Serve the People: The Eradication of Extreme Poverty in China”, Tricontinental: Institute for Social Research, 23 juli 2021.
  9. FAO e.a., The State of Food Security, vi.
  10. “Over 60 % Copperbelt Province lower primary pupils can’t read and write-PEO”, Lusaka Times, 18 January 2018.
  11. Stockholm International Peace Research Institute, “World Military Expenditure passes $2 Trillion for first time”, SIPRI, 25 April 2022.
  12. Karl Marx, Capital: A Critique of Political Economy — Volume I, vert. Ben Fowkes, Penguin Books, 2004, p. 670.
  13. “Uncovering the Crisis: Care Work in the Time of Coronavirus”, Tricontinental: Institute for Social Research, dossier no. 38, 7 March 2021.
  14. “CoronaShock and Socialism”, CoronaShock no. 3, Tricontinental: Institute for Social Research.
  15. Ernst Bloch, Heritage of Our Times, trans. Neville en Stephen Plaice, Los Angeles: University of California Press, 1991, p. 103.