Artikel

Seksuele arbeidsverdeling en mannelijke overheersing

De mannelijke dominatie is niet alleen een kwestie van seksisme en discriminatie. Ze zit vooral geworteld in een zeer lange economische en politieke geschiedenis.

Seksuele arbeidsverdeling en mannelijke overheersing

Van alle thema’s die Friedrich Engels honderddertig jaar geleden behandelde in De oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de Staat, is de onderdrukking van de vrouw er een waar tot op de dag van vandaag veel belangen mee gemoeid zijn. Radicale feministen hebben altijd gemeend dat ze een duidelijk beeld moesten hebben van de oorzaken en de mechanismen waar ze hun pijlen op richten. In de tijd van Engels’ boek had men een beperkte kijk op primitieve volkeren en de prehistorie. Maar sinds Engels’ tijd zijn inzichten met reuzenschreden vooruitgegaan en zijn heel wat opvattingen inmiddels voorbijgestreefd. In dit artikel willen we aankaarten in het licht van welke ontwikkelingen een bijsturing van het marxistisch denken nodig is.1

De traditionele marxistische kijk

In de tweede helft van de 19e eeuw, toen de archeologie en vooral de sociale antropologie langzaam uitgroeiden tot een wetenschap, kwamen er van meerdere kanten aanwijzingen dat de mannelijke overheersing er niet altijd was geweest. Johann Jakob Bachofen baseerde zich op zijn analyse van de oude Griekse mythes en een aantal archeologische vondsten om te besluiten dat tijdens de prehistorie de Griekse, maar in feite alle menselijke beschavingen periodes hadden gekend van ‘moederrecht’, zelfs al had men tot dan toe gedacht dat er in alle beschavingen een exclusieve heerschappij was van het mannelijke geslacht.2 Vooraleer omvergeworpen te worden door de mannen, had dit primitieve matriarchaat zijn hoogtepunt gekend onder de vorm van vrouwelijke krijgers, de zogenaamde Amazonen.

Deze theorie kreeg grote weerklank. Ze werd in het bijzonder overgenomen door Lewis Morgan3, die gespecialiseerd was in de Irokezen. Een specifiek kenmerk van de sociale organisatie van deze inheemse bevolkingsgroep in het noordoosten van de Verenigde Staten waren de matrilineaire clans en de belangrijke positie van vrouwen. Morgans algemeen schema van de sociale evolutie ging er van uit dat matrilineariteit een universeel kenmerk was van de allereerste, nog heel primitieve beschavingen (van wat we nu het Neolithicum noemen). Mede door een –vermoedelijke – gelijkheid hadden de vrouwen er kunnen genieten van een gunstige positie. Door de opkomst van de metaalbewerking en privaat eigendom was er later materiële ongelijkheid ontstaan en hadden de mannen de bovenhand gekregen.

Een matriarchaat in de strikte betekenis van het woord, een maatschappij met vrouwen aan de leiding, heeft nergens bestaan.

Het evolutionistische perspectief van deze studies was gebaseerd op een encyclopedische kennis van alle toenmalige bevindingen. Ze wekte in het bijzonder de interesse van Marx en Engels. Volgens hen was dit het meest hoogstaand wetenschappelijk onderzoek van hun tijd. Na de dood van Marx was het Engels die er in 1884 de belangrijkste standpunten van populariseerde in wat voor vele generaties marxisten het standaardwerk zou worden over het onderwerp: De oorsprong van het gezin, de particuliere eigendom en de staat.

Engels hernam Morgans conclusies over de laattijdige opkomst van de mannelijke overheersing. Ook volgens hem was dit gebeurd bij het ontstaan van de sociale klassen of korte tijd voordien. Voor Engels was “De onderwerping van het ene geslacht door het andere (…) en het conflict tussen de beide geslachten (…) volledig afwezig tijdens de Prehistorie.”4 Het ontstaan van de klassenmaatschappij had volgens hem een einde gemaakt aan de harmonie. Bij volkeren die zich hadden toegelegd op de metaalbewerking en waar materiële ongelijkheid en privébezit waren ontstaan, was het lot van de vrouwen gekeerd. “De omverwerping van het moederrecht was de grootste nederlaag van het vrouwelijke geslacht. Zelfs thuis was het de man die het roer overnam: vrouwen werden minderwaardig en ondergeschikt, de vrouw werd de seksuele slaaf van de man en zag haar rol beperkt tot een louter instrument van voortplanting.”5 In een aantal bijzonder heldere pagina’s vergeleek Engels de situatie van de vrouw in een “communistische huishoudelijke” economie met die van de vrouw in de kapitalistische maatschappij. Engels zag echter ook de mogelijkheden die de kapitalistische maatschappij aan vrouwen bood in het geval ze niet omvergeworpen werd.

Meer gegevens werden verzameld en honderden primitieve volkeren werden bestudeerd. Morgans redeneringen werden zwaar onder vuur genomen, en zeker niet alleen door de meest progressieve gedachtenstromingen. Deze aanvallen waren op indirecte wijze ook gericht tegen het marxisme. In het marxistische kamp deden een aantal onderzoekers veel moeite om aan te tonen dat deze toevloed aan gegevens de inzichten van Engels niet aan het wankelen bracht.6 Ons inziens is dit onverdedigbaar. De boom met de theorieën kan niet verbergen dat er een heel woud aan vaststellingen is die niet kloppen met deze theorieën. Om niet beschuldigd te worden van volslagen blindheid moet het marxistische denken, “zoals dat hoort, rekening houden met de huidige stand van de wetenschap”.7 Nieuwe kennis moet geïntegreerd worden, eerder dan te doen alsof ze niet bestaat.

Recentere archeologische bevindingen laten ons toe om enkele eerste vaststellingen te doen. Om te beginnen kunnen relaties tussen mannen en vrouwen niet herleid worden tot een eenvoudige, algemene wet. Alle soorten sociale organisaties of niveaus van technische vooruitgang, te beinnen bij egalitaire jagers-verzamelaars tot de eerste stadstaten, hebben een plaats op een continuüm waarvan de twee uitersten enerzijds de totale mannelijke overheersing zijn, en anderzijds een relatief evenwicht tussen man en vrouw.

We stellen vast dat er nergens een matriarchaat in de strikte betekenis van het woord heeft bestaan, anders gezegd, een maatschappij waarin de vrouwen de leiding zouden gehad hebben. Geen enkel archeologisch spoor ondersteunt de idee dat zoiets ooit heeft bestaan. Zelfs bij de Irokezen, die vaak als voorbeeld genomen worden, hadden zowel de mannen als de vrouwen macht. Om tot die conclusie te komen, is het voldoende te weten dat vrouwen niet konden verkozen worden voor de hoogste leidinggevende functies, dit wil zeggen de stammenraad. Na de Irokezen zijn nog meer volkeren geïdentificeerd waar de vrouwen bepaalde voorrechten hadden die hen hetzelfde sociaal gewicht gaven als aan mannen. Vermelden we de Khasi in India, de Minangkabau op Sumatra, de Ngada op het eiland Flores, of de Na in China. Toch zijn het nergens de vrouwen die leiding hebben over de maatschappij, ook niet bij de Na, nochtans het enige volk ter wereld dat geen huwelijk of zelfs vaderschap kent. En wat geldt voor de volkeren die aan landbouw en veeteelt doen, geldt ook voor de nomaden-verzamelaars. De !Kung van de Kalahari-woestijn, de Mbuti van Centraal-Afrika of de inheemse volkeren van de Andaman-eilanden zijn enkele voorbeelden van volkeren waar de mannelijke overheersing zwak is, maar zeker niet volledig onbestaand.

Aan het andere uiterste van het continuüm vinden we ontelbare gevallen van overduidelijke, soms extreme mannelijke overheersing, die niet verklaard kunnen worden door vooringenomenheid van de onderzoekers of door contact van een volk met de moderne maatschappij.

Neolithische maatschappijen

Zo gaat het er ook aan toe in de regio van Papoea-Nieuw-Guinea waar enkele stammen van jagers-verzamelaars in contact komen met kleine landbouwers en varkensfokkers.

“Een rebelse vrouw wordt op haar plaats gezet door seksuele strafmaatregelen: verkrachting door haar man en door alle mannen van zijn bloedlijn.”

In agrarische maatschappijen waar de rijkdom ongelijk was verdeeld, was de positie van de vrouw vaak ondergeschikt aan die van de man. Dit was het geval bij de Bena Bena waar “de mannen de vrouwen en de vrouwen ook zichzelf (relatief) zwak vinden, meer gericht op seks, minder intelligent, viezer en in bijna alle opzichten inferieur”.8 Deze ongelijkheid werd bestendigd door wetten: “Als een vrouw haar man aanvalt of verwondt, moet haar familie een vergoeding betalen. Het tegengestelde is niet waar.”9 Het is niet moeilijk om uit zulke regels af te leiden dat mannen ongeremd hun vrouw konden slaan of verwonden. Zo ook bij de Fore: “Een slechte vrouw (…) is er een die het mannelijke gezag in vraag stelt, die ongedisciplineerd en koppig is (…). Een rebelse vrouw wordt op haar plaats gezet door seksuele strafmaatregelen, meer bepaald wordt ze dan verkracht door haar man en een na een door alle mannen van zijn bloedlijn.”10 Zo ook bij de Mae Enga: “De mannen hebben de strijd gewonnen en daardoor de vrouwen in een ondergeschikte positie geplaatst. In juridische termen, bijvoorbeeld, blijft een vrouw levenslang een minderjarige (de pupil van haar vader, haar broer, haar echtgenoot of haar zoon), en ieder recht op eigendom wordt haar ontzegd.”11 In dezelfde regio kenden bepaalde volkeren een bijzonder strikt egalitarisme op het economische vlak, maar was er toch een mannelijke overheersing, soms zelfs erger dan bij andere volkeren.

Dit is het geval bij de Baruya, een emblematisch volk dat bestudeerd werd door Maurice Godelier. Bij deze kleine landbouwers en veetelers liet de mannelijke superioriteit zich op alle vlakken gelden. Een jongen werd er automatisch beschouwd als de meerdere van al zijn zusters, zelfs als ze voor hem geboren waren. Vrouwen hadden er bijvoorbeeld geen recht om land te erven, om gewapend te zijn, of om zoutklompen te vervaardigen. Ze mochten niet aan werktuigen komen om bos te kappen of voor zichzelf een graafstok maken. Wanneer een vrouw sacrale voorwerpen te zien kreeg zoals fluiten of snorrenbotten, die beschouwd werden als de meest intieme expressie van de religie van de Baruya, betekende dit haar doodvonnis. En terwijl mannen op gelijk welk moment hun vrouw konden verstoten of weggeven aan gelijk wie, kon een vrouw haar man niet verlaten zonder zich aan de strengste straffen bloot te stellen.12 Op enkele nuances na vertoont het Amazonegebied een gelijkaardige situatie. Er is ruime documentatie over het feit dat geweld tegen vrouwen er absoluut legitiem was. Dit was het geval bij de Kulina, een volk van jagers-verzamelaars, maar ook kleine landbouwers, die nochtans egalitair waren op het economisch vlak: “Fysiek geweld is toegelaten, zij het dan niet op regelmatige basis. Mannen mogen hun dochters of ongehuwde zusters slaan wanneer ze niet akkoord gaan met hun partnerkeuze, of wanneer ze te veel partners hebben. Mannen mogen vrouwen slaan. Ze mogen vrouwen die weigeren seksuele relaties met hen te hebben in groep verkrachten. Ze mogen ook vrouwen slaan die geen kinderen willen baren.” Zo ook bij hun buren, de Amahuaca: “Zodra hij met haar getrouwd is, mag een man (zijn vrouw) op haar schouders, armen, benen, billen of rug slaan met een messcherpe knoet gemaakt uit extreem hard hout. Een pak slaag met zulke knoet kan een vrouw zo zwaar toetakelen dat ze gedurende meerdere dagen niet in staat is om recht te staan. Het is geoorloofd dat een vrouw een pak slaag krijgt van haar man wanneer ze om hem om een of andere reden zijn woede opwekt, bijvoorbeeld door geen eten voor hem klaar te maken als hij dat vraagt of door te veel zout in zijn eten te doen (zout is sedert kort in de handel verkrijgbaar).”13 Groepsverkrachtingen wanneer een vrouw geen seks wil, een extra harde knoet om vrouwen te slaan: zoiets zegt veel over de relaties tussen mannen en vrouwen bij een bepaald volk. Het lijdt geen twijfel dat mannelijk geweld hier niet occasioneel en individueel is; het is integendeel geïnstitutionaliseerd, door de maatschappij erkend als noodzakelijk en legitiem.

Nomadische jagers-verzamelaars

Bij veel nomadische jagers-verzamelaars die nochtans strikt egalitair zijn op het materiële vlak, lijkt de situatie van de vrouw ondanks al evenmin te benijden.

“Ja, Señor, wij Ona hebben veel bazen. Alle mannen zijn kapitein en de vrouwen zijn hun matrozen.”

In Australië, een enorm continent dat bij de aankomst van de westerlingen bewoond was door nomadische jagers-verzamelaars, zijn de eerste waarnemers het er unaniem over eens dat er een extreme ongelijkheid bestaat tussen inheemse mannen en vrouwen. Slavinnen, meiden, lastezels zijn termen die bij de Aboriginals voortdurend terugkomen in hun verhalen over de vrouwen.14 In de loop van de 20ste eeuw brengen etnografische studies heel wat nuances aan deze beweringen aan. Toch bevestigen ze nog altijd dat er in het hele continent een duidelijke mannelijke overheersing bestond die alle sferen van het leven doordrong, zowel de huiselijke als de religieuze of politieke. Volgende treffende opmerkingen zijn van de antropologen Catherine en Ronald Berndt, die nochtans moeilijk kunnen verdacht worden van antipathie ten overstaan van de Aboriginals: “De man heeft in het algemeen meer rechten op zijn vrouw dan omgekeerd. Hij kan haar verstoten of haar in de steek laten als hij er gewoon zin in heeft. Zij (…) kan hem alleen verlaten door te vluchten, wat neer komt op het vinden van een andere partner. Maar in dat geval is de man perfect gerechtigd om het haar en haar nieuwe partner betaald te zetten. Het tweede huwelijk is niet geldig zolang de eerste man zijn huwelijksrechten niet verzaakt heeft of een vergoeding heeft aanvaard.”15 Bij de jagers-verzamelaars van Vuurland organiseren de Ona (ook Selk’Nam genoemd) religieuze ceremonies met de uitdrukkelijke bedoeling om vrouwen te controleren en te terroriseren16. Ooit vroeg een Engelse matroos aan een Ona of zij een baas hadden. De man antwoordde: “Ja, Señor, wij Ona hebben veel bazen. Alle mannen zijn kapitein en de vrouwen zijn hun matrozen.”17

Een eerste balans

Uit dit snelle overzicht kunnen we twee conclusies trekken. Eerst en vooral tonen deze gegevens aan dat de mannelijke overheersing los staat van een bepaald technisch of economisch ontwikkelingsstadium. Al bewijst het niet ipso facto dat deze overheersing sedert de prehistorie in haar meest extreme vormen heeft bestaan in maatschappijen met een gelijkaardig ontwikkelingsniveau, toch zijn er aanwijzingen dat dit mogelijk was.

Verder, ondanks dat die volkeren op het vlak van man-vrouwrelaties een grote diversiteit vertonen door hun spreiding over alle continenten en door hun verschillende niveaus van sociale ontwikkeling, toch zijn er heel wat opmerkelijke punten van overeenkomst als het gaat over de verdeling van de arbeid en sociale rollen volgens sekse.

Dit toont aan dat de oplossing van het raadsel, zelfs al kunnen de traditionele marxistische inzichten in deze materie niet langer als geldig beschouwd worden, toch moet gezocht worden in de richting waar het historisch materialisme ging zoeken: bij de economische verhoudingen en, meer bepaald, de verdeling van de arbeid tussen mannen en vrouwen. Precies daar bevindt zich de kern van de man-vrouwrelaties, zowel de toevallige als de meer algemene aspecten.

Genderbepaalde verdeling van de arbeid

Verdeling van de arbeid volgens sekse is een universeel en belangrijk kenmerk van alle menselijke beschavingen. Ze is zelfs de oudste vorm van verdeling van de arbeid, want ze bestond al toen mensen nog leefden als jagers en plukkers van vruchten. Er zijn grote verschillen tussen de manier waarop de arbeid tussen mannen en vrouwen verdeeld was. Toch is het opvallend dat de mannen een monopolie hebben over wat men in anachronistische termen het militair-industrieel complex kan noemen, anders gezegd, jagen op groot wild, dodelijke wapens hanteren en ook militair-politieke functies vervullen. Slechts zeldzame keren wordt er getornd aan dit monopolie, onder andere bij de Agta op de Filippijnen, een volk van jagers-verzamelaars waar ook vrouwen met de boog mogen schieten. De zeldzame uitzonderingen zijn echter te verklaren door de specifieke leefomstandigheden van een volk.18

De vreedzame relaties tussen mannen was een constante bekommernis, en de handel in vrouwen was een manier bij uitstek om de vrede te bewaren.

Het ontstaan van de verdeling van de arbeid is beslist een van de moeilijkste vragen die er zijn. Vandaag de dag kan men nog steeds niet met zekerheid zeggen in welke periode deze verdeling ontstaan is, al denken sommigen dat het was bij het begin van het Laat-Paleolithicum.19 Er zijn een aantal redenen om aan te nemen dat de verdeling van de arbeid niet gebeurd is met de bewuste intentie om de vrouwen ondergeschikt te maken. Het is vermoedelijk allemaal begonnen door sociale verschillen. De relatieve en tijdelijke beperkingen van het moederschap zijn stilaan geëvolueerd naar strikte en permanente verbodsbepalingen die bovendien opgelegd werden door een of andere bovenmenselijke kracht. Het succes ervan kan verklaard worden door een grotere productiviteit en een meer gediversifieerd gebruik van grondstoffen. Er is ook enkele keren geprobeerd om de mannelijke overheersing te verklaren door psychologische motieven. Zo bijvoorbeeld is er de bewering dat mannen tevergeefs zouden geprobeerd hebben om de vrouwen het vermogen om kinderen te baren af te nemen, en ze vervolgens de tactiek zouden toegepast hebben van vrouwen minderwaardig te verklaren om ze beter te kunnen domineren.20

Het probleem is niet alleen dat het erg moeilijk is om deze bewering te verifiëren, maar het is bovendien niet duidelijk waarom de vrouwen zich hebben laten doen en de mannen daardoor hun gang konden gaan. Dat verdrukking voorafgegaan werd door het minderwaardig verklaren van de vrouwelijke bezigheden, is een foute veronderstelling. Bij de Achuar, een volk van jagers-verzamelaars verwant aan de Jibaro-indianen van het Amazonewoud, zijn de mechanismen van de mannelijke overheersing immers in een zo goed als pure vorm aanwezig. De Achuar maken geen waardeoordelen tussen de mannelijke jachtactiviteiten en de activiteiten van de vrouw in de moestuin. In tegenstelling tot wat vaak de gewoonte is, worden vrouwen niet ondergeschikt beschouwd omdat ze het land bewerken. Maar verder dan de verdeling van de arbeid reikt de gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen er niet. De mannen domineren absoluut op het sociale vlak, zelfs op een heel brutale manier, want hun privileges gaan zo ver dat een man vrij over het leven van zijn echtgenote mag beschikken.

Aangezien het verschil tussen de seksen niets te maken heeft met de arbeid die ze verrichten, heeft het mannelijk gezag bij de Achuar dan ook een andere oorsprong: “De strategische kern van de mannelijke macht (…) ligt volledig buiten het productieproces. Bij de Achuar bezitten de mannen het absolute monopolie over de ‘externe betrekkingen’. Daarmee zijn de relaties bedoeld die te maken hebben met voortplanting en die zich over alle families heen afspelen. Daardoor oefenen de mannen toezicht uit over hun echtgenotes, zusters en dochters en zijn zij de enigen die iets te beslissen hebben op de huwelijksmarkt, onder de vorm van vreedzame uitwisselingen met bondgenoten of brutale vrouwenroof bij de vijand.”21 Vreedzame uitwisselingen met bondgenoten, rooftochten naar het kamp van de vijand: dit spreekt boekdelen. Zoals bij alle primitieve volkeren die egalitair zijn op economisch vlak hebben de Achuar-vrouwen geen toegang tot wapens, en worden ze soms de inzet en soms louter instrument in de relaties tussen mannen. Er is immers geen enkel argument aanwezig om het uit te sluiten. Misschien denkt de lezer dat deze analyse een beetje te toegeeflijk is tegenover het gebruik van geweld tegen vrouwen. De mythe van de ‘brave wilde’ is echter taai en wekt de verkeerde indruk dat socio-economische gelijkheid samengaat met vredelievendheid. Gewapende conflicten zouden dan pas ontstaan zijn met ongelijk verdeelde rijkdom, of met de opkomst van staten. Deze veronderstelling is zowel door de etnografie als de archeologie ruimschoots tegengesproken22. Het merendeel van de primitieve volkeren was voortdurend bekommerd om onderling vreedzame relaties tussen hun mannen en een huwelijk met een vrouw van buiten de stam was een manier bij uitstek om de vrede te bewaren.

Waarom die controle op de vrouwen?

Wanneer het gaat over mannelijke overheersing in de primitieve beschavingen, worden vooral twee theorieën aangehaald.

De eerste heeft te maken met de economische dimensie. Ze gaat er van uit dat de mannen de vrouwen zouden hebben willen overheersen om te profiteren van hun werk, of om er alleszins materieel baat bij te hebben. Deze theorie kan niet volledig uitgesloten worden, maar ze biedt ook geen overtuigend bewijs. Het is misschien waar, zoals blijkt uit bepaalde gegevens, dat mannen door hun machtspositie ook bepaalde economische privileges kregen. De algemene indruk is echter dat deze economische privileges al bij al redelijk beperkt bleven terwijl er bijvoorbeeld wel extreme vormen van mannelijke overheersing waren.23 Maar ook deze conclusies zijn gebaseerd op gedeeltelijke studies zonder vaststaande resultaten.

De tweede theorie heeft te maken met de relatie tussen de mannelijke overheersing en de controle op de voortplanting van de groep. Er is hier zelfs sprake van twee symmetrische theorieën: Paola Tabets24 theorie van de “gedwongen voortplanting”, en anderzijds de theorie van J. Estévez en A. Vila25, die dan weer de klemtoon legt op geboortecontrole. Ook hier zijn er evenmin echte etnografische bewijzen voor beide theorieën, althans wat betreft de jagers-verzamelaars. Er zijn aanwijzingen van het ene, maar ook van het andere. We zien bijvoorbeeld wel zoiets bij de Australische Aboriginals waar meisjes vanaf de puberteit gedwongen werden om seksuele betrekkingen te hebben met hun echtgenoot, maar waar moeders daarnaast het volste recht hadden om hun pasgeboren kind te doden. De controle uitgeoefend op vrouwen lijkt dus eerder te maken te hebben met seksualiteit dan met hun werk of hun vruchtbaarheid. Het is werkelijk opvallend hoe mannen bij al deze volkeren er nauwgezet over waken dat hun echtelijke rechten niet met voeten getreden worden, maar ze dan weer met het grootste gemak hun vrouw aan een andere man afstaan bij een ceremonie of gewoon met het oog op een bondgenootschap of om een ruzie te beëindigen. A.P. Elkin26 geeft er treffende voorbeelden van in Australië. Bij de Inuit ging het ook zo aan toe:”Wanneer een man een vrouw straft omdat ze ontrouw is, is het omdat ze zijn rechten geschonden heeft; maar de volgende dag zal hij haar vermoedelijk zelf aan een ander uitlenen”27. Overigens toont dit heel duidelijk aan dat de sociaal-biologische redenering volgens welke jaloersheid aan de basis ligt van alle menselijke relaties, fout is. Wat de mannen bij al deze volkeren desnoods met de wapens verdedigen is niet zozeer de seksuele exclusiviteit over hun vrouw, dan hun alleenrecht om er over te beschikken zoals het hen zint.

Vrouwelijke tegenmacht en pseudo-matriarchaat

Zowel bij nomaden-verzamelaars als bij technisch meer geëvolueerde volkeren zijn het de mannen die beschikken over de meest efficiënte wapens, en die een training krijgen om ze te hanteren. Zij zijn het die bijna alle politieke functies of toch de belangrijkste vervullen, terwijl ze de restjes voor de vrouwen laten. Dat is de reden waarom er geen enkel voorbeeld bestaat van een matriarchaat als spiegelbeeld van het patriarchaat.

Uit de seksueel actieve personen in de figuratieve kunst krijgen we een zicht op genderbepaalde arbeidsdeling en op het mannelijke monopolie over de wapens.

Het is ook de reden waarom de mannen alle macht en prestige in handen hebben. Als heer en meesters op het vlak van wapens, oorlog voeren en politiek, zijn ze ook meester over de jacht, landbouwgrond, het vee, handel, magie en rituelen. Op alle vlakken bezitten ze rechten die ze niet met de vrouwen delen.

Toch zijn de mannen niet overal en altijd tot zulke hegemonie gekomen. Er kon soms ook een beter evenwicht bestaan tussen de rechten van mannen en vrouwen, in die mate dat ze allebei dezelfde invloed uitoefenden op het reilen en zeilen van de gemeenschap. Dit is vooral zo bij wat men een beetje op een ongelukkige manier ‘matriarchaten’ noemt bij de Irokezen, Minangkabau, Ngada of Na. Deze vier voorbeelden en andere gelijkaardige vertonen ondanks hun onderlinge verschillen zo veel punten van overeenkomst dat het geen toeval meer kan zijn.

Bij deze volkeren gaat de relatief gunstige situatie van de vrouwen gepaard met een belangrijke economische positie, die dan ook verklaart waarom ze invloed hebben. Een belangrijke rol op het vlak van de productie is echter niet voldoende (want alle vrouwen werken, en zelfs hard). Wat belangrijk is, zijn hun rechten op wat ze zelf produceren, met name de controle op de distributie. Zo waren bij de Irokezen de ‘matrones’ baas over de schuren en graanvoorraden, waardoor ze het nodige proviand konden weigeren aan mannen die op oorlogspad wilden gaan. Op die manier konden ze dus behoorlijk wat macht uitoefenen. Bij de Minangkabau zijn het de vrouwen die eigenaar zijn van huizen, akkers en vee omdat de mannen hun talenten ver van het dorp inzetten en daardoor langdurig afwezig zijn.

Archeologie van de genderbepaalde arbeidsverdeling

Aangezien de archeologie zich baseert op materiële elementen, kan ze niet meteen uitspraken doen over de verhouding tussen mannen en vrouwen. Ze kan enkel een aantal redeneringen volgen om dan nog maar tot voorzichtige conclusies te komen. Zo bijvoorbeeld werden talrijke beeldjes van vrouwen uit het Europese Paleolithicum en Neolithicum vaak als een onbetwistbaar bewijs beschouwd van een cultus aan een Grote Godin, die dan op haar beurt bewijs leverde voor een matriarchaat28 dat noodzakelijk moest hebben bestaan. Deze interpretaties hebben lang stand gehouden, maar zijn uiteindelijk verlaten na veel terechte kritiek.29 Om een duidelijk beeld te krijgen van de relatie tussen de seksen tijdens de prehistorie is een studie van de verdeling van arbeid zinvoller dan de interpretatie van symbolische voorstellingen, die altijd heikel blijft. Vermits uit etnologische studies blijkt dat de mannelijke overheersing sterk afhankelijk is van het monopolie op de wapens, kunnen we er van uit gaan dat in het verleden dezelfde oorzaken tot dezelfde gevolgen hebben geleid. Om het preciezer te stellen: monopolie betekent niet ipso facto mannelijke overheersing, want het monopolie was even goed aanwezig bij de pseudo-matriarchaten van de Minangkabau of Na. Maar het maakt overheersing wel erg waarschijnlijk.

De mannelijke overheersing vindt haar oorsprong in een ver verleden, lang voor de opkomst van sociale klassen en de staat.

Wanneer we de gegevens van vijf continenten naast elkaar leggen, zien we nochtans opvallende overeenkomsten, al blijft de interpretatie ervan soms moeilijk. Of het nu gaat om kunst, grafstenen, lichaamsschilderingen: als dit soort gegevens aanwezig is, wijzen ze allemaal in dezelfde richting.

Op meerdere plaatsen in de wereld beeldt figuratieve kunst seksueel duidelijke herkenbare mannen- en vrouwenfiguren uit bij het uitvoeren van een activiteit. Op die manier krijgen we een zicht op de verdeling van de arbeid volgens sekse, en op het mannelijke monopolie over de wapens. Er zijn talloze van dergelijke scènes gevonden in Oost-Spanje, maar het is moeilijk om met zekerheid te weten of ze dateren uit het Mesolithicum of het Neolithicum. Hetzelfde geldt voor de Australische Aboriginals30 of de indianenstammen van de zuidwestelijke Verenigde Staten, zowel bij jagers-verzamelaars als bij volkeren die zich toeleggen op de landbouw.31 Ook de grafstenen uit het Neolithicum en latere periodes zijn duidelijk: bij vrouwen beeldden ze vaak landbouwgereedschappen af, bij mannen bijlen, zwaarden en pijlpunten.

De studie van skeletten, als ze tenminste in een voldoende goede staat zijn, toont ook een duidelijk verschil tussen mannen en vrouwen bij het begin van het Neolithicum en de periode die er aan vooraf gaat, zoals blijkt uit vondsten in het Midden-Oosten32 en Italië33. Over het Paleolithicum zijn er weinig gegevens, op een recente studie na34, die resten bestudeerde van wel 30.000 jaar oud. De mannelijke geraamtes, en alleen zij, vertonen aan de ellenboog, en meestal dan de rechterelleboog, een typisch letsel van baseballspelers. De aanwezigheid van het letsel zou te maken hebben met het herhaald en bijzonder krachtig werpen van een speer met een slinger. Deze bevinding is tot op de dag van vandaag veruit de oudste aanwijzing van verdeling van de arbeid volgens sekse.

De mannelijke overheersing vindt haar oorsprong in een ver verleden, lang voor de opkomst van sociale klassen en de staat. En ook lang voor het ontstaan van rijkdom en ongelijkheid. Ze is het resultaat van de eenvoudigste verdeling van de arbeid, meer bepaald, een verdeling van de taken tussen de beide geslachten. Beter gezegd, ze is het resultaat van de manier waarop de verdeling volgens geslachten is gebeurd en waarop deze verdeling is omgezet in een ideologie: deze maakte de vrouwelijke sociale rollen enerzijds, en de jacht, wapens en oorlog waar de mannen zich mee bezig hielden anderzijds, zo goed als onverenigbaar.

Het is deze prille taakverdeling die de mannen de strategische positie heeft toebedeeld van de politieke leiding over de maatschappij. Ze heeft van de vrouwen objecten gemaakt van mannelijke strategieën, behalve dan als ze een economische macht bezaten waardoor ze een min of meer efficiënt tegengewicht konden vormen.

De zwakke positie die vrouwen al hadden in economisch nochtans egalitaire maatschappijen maakte hen des te kwetsbaarder voor de latere evolutie. Toen mensen stilaan voorraden begonnen aan te leggen, kwam er ook rijkdom en ontstond er uitbuiting. De eerste slachtoffers waren uiteraard die welke zich al in een kwetsbare positie bevonden. Dat waren eerst en vooral krijgsgevangenen die alle steun van hun familie kwijt waren en waarvan het leven volledig afhing van de persoon die hen tijdens het gevecht figuurlijk het leven had ontnomen. En verder waren het de vrouwen, als ze niet over een of ander middel beschikten om grenzen te stellen aan de mannelijke overheersing. Later heeft de komst van de intensieve landbouw deze situatie nog verergerd omdat mannen nu landbouwers werden en o.a. de ploeg hanteerden, terwijl vrouwen ook hiervan uitgesloten werden. Op die manier ondermijnden de mannen een van de middelen waarover de vrouwen beschikten om een sterkere rol te spelen in de maatschappij.

De historische rol van het kapitalisme

Als de mannelijke overheersing inderdaad haar oorsprong vindt in het mannelijke monopolie over de wapens en de activiteiten die er mee gepaard gaan, kan men zich afvragen waarom die overheersing onder uiteenlopende vormen heeft kunnen voortbestaan tot op de dag van vandaag.

Een van de antwoorden op deze vraag is het feit dat tot voor kort geen enkel economisch stelsel vragen heeft gesteld bij de verdeling van de arbeid volgens sekse. Het feit dat iedere sekse een bepaalde rol krijgt in de productie is een substraat waarop traditionele opvattingen teren: meer bepaald dat iedere sekse een verschillende rol moest spelen en dat die rollen misschien niet op dezelfde manier moesten gewaardeerd worden. De mannelijke monopolies op jacht en wapens spelen vandaag de dag misschien niet meer dezelfde sleutelrol als vroeger, maar de verdeling van de arbeid volgens sekse is al sedert duizenden jaren de grondslag van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Ondanks het voortbestaan van deze ongelijkheid zijn er ondertussen een aantal evoluties geweest. Zo lang de verdeling van de arbeid te maken heeft met elementaire taken, lijkt het de meest eenvoudige en adequate oplossing om bepaalde taken te geven aan de mannen en andere aan de vrouwen. Maar zowel mannen als vrouwen kregen later te maken met de vooruitgang van de techniek en de productiviteit en een toenemende complexiteit van de arbeidsverdeling. Vroeger voerden alle individuen alle taken uit die specifiek waren voor hun sekse, maar nu is er steeds verregaander specialisering en dus grotere verscheidenheid qua taken. Hoe geraffineerder de verdeling van de arbeid werd, des te meer werd het criterium van sekse voorbijgestreefd en irrelevant, al verdween het zeker niet volledig. Er waren meer en meer mannen- en vrouwenberoepen, maar het bleven wel specifieke mannelijke of vrouwelijke beroepen.

Er is een kentering gekomen met de kapitalistische productiewijze, die in dit domein zoals in andere domeinen een absoluut revolutionaire rol heeft gespeeld. Het kapitalisme is met name het eerste economisch stelsel dat de basis legt voor een werkelijke gelijkheid tussen de seksen, al is de benaming niet erg gelukkig.

Door te redeneren in termen van koopwaar is het kapitalisme de eerste productiewijze waar de arbeid van de mannen en van de vrouwen op een objectieve wijze dagelijks en op grote schaal wordt vergeleken en vervolgens op neutrale wijze wordt uitgedrukt in termen van geld. Het zijn dus de fundamentele economische mechanismen van het kapitalisme die de verdeling van de arbeid op basis van sekse op de helling hebben gezet, en die de basis leggen voor volledige verdwijning ervan in de toekomst.

Marx zei dat als een genie als Aristoteles er niet toe gekomen was om de theorie van de waarde van arbeid te formuleren, dit kam omdat pas ten tijde van het kapitalisme het concept van arbeid in zijn meest algemene betekenis was gegroeid, namelijk van menselijke activiteit in het algemeen, los van specifieke kenmerken35. In de pre-kapitalistische maatschappijen konden de verschillende vormen van arbeid niet onder een gemeenschappelijke noemer geplaatst worden, zoals bijvoorbeeld de arbeid geleverd door een vrij persoon of door een slaaf. Dit geldt even goed voor het duidelijke onderscheid tussen mannelijke en vrouwelijke arbeid in primitieve maatschappijen, die geen arbeidsmarkt kenden, en die mannelijke en vrouwelijke arbeid als twee totaal verschillende zaken zagen die niet met elkaar konden vergeleken worden.

Of een werkelijke gelijkwaardigheid tussen de beide seksen ooit tot stand komt in het kapitalisme is twijfelachtig.

In een gevorderde kapitalistische maatschappij daarentegen worden producten voortdurend met elkaar vergeleken via een waarde die wordt uitgedrukt in geld. De prijs van de producten staat volledig los van de specificiteit van de personen die ze gemaakt hebben en onder andere van hun geslacht. De verschillende concrete taken die nodig zijn om een koopwaar te vervaardigen gaan op in een abstract begrip van ‘ongedifferentieerde menselijke arbeid’. Dit begrip is kwalitatief gesproken homogeen; enkel het kwantitatieve aspect van de ‘sociaal noodzakelijke tijd’ draagt bij tot de bepaling van de waarde.

En als vrouwelijke werkkrachten vaak minder goed betaald zijn dan hun mannelijke collega’s, is het de markt zelf die de mogelijkheid biedt om bij te sturen wat een niet normaal lijkt. “Gelijk loon voor gelijk werk” was de strijdkreet van de proletarische vrouwen. En zelfs al moet er nog een lange weg afgelegd worden, toch zijn er op dit vlak al opmerkelijke successen geboekt.

Door een revolutie te ontketenen binnen de objectieve sociale relaties, heeft de bourgeoismaatschappij een radicale verandering van het bewustzijn mogelijk gemaakt. De traditionele eis van de bourgeoisie in haar strijd tegen de elite was die van juridische gelijkheid, onder andere van koopwaar in een systeem gebaseerd op vrije concurrentie, maar ook van de soorten arbeidskrachten. Uiteraard was de bourgeoisie maar al te zeer in staat om de eisen waarvoor ze opkwam ter zelfder tijd te negeren, want tijdens de Franse Revolutie stelden de vrouwen met enige teleurstelling vast dat ze helemaal geen politieke gelijkheid konden verwachten. Maar al was de opkomende bourgeoisie niet bereid om de juridische en politieke rechten te erkennen van de vrouwelijke helft van de bevolking, toch zat gelijkheid als het ware in de genen van het nieuwe model van sociale organisatie, een model dat als het ware uitgaat van gelijkheid en er ook voor uitkomt.

Volgens de bekende formule van Marx stelt de mensheid zich enkel vragen die ze in staat is te beantwoorden. Het is dan ook niet vreemd dat er in het tijdperk van de bourgeoismaatschappij voor de eerste maal in de geschiedenis van de mensheid stromingen zijn ontstaan die zich de gelijkwaardigheid tussen seksen als doel hebben gesteld, al zou het correcter zijn om te spreken over verdwijning van ongelijkheid of identiteit van de seksen. Het is de verdienste van de revolutionaire arbeidersbeweging er als eerste voor opgekomen te zijn.

In de primitieve maatschappijen was de verdeling van de arbeid op basis van sekse alomtegenwoordig. Omdat verdeling van de arbeid nauw te maken had met essentiële materiële en ideologische aspecten, drong ze door tot in de verste uithoeken van het sociale leven. Het was niet alleen in het kader van hun arbeid, maar in alle domeinen van het leven dat mannen en vrouwen grondig verschillend waren. Om duidelijk te beseffen hoezeer de verdeling van de arbeid volgens sekse zijn stempel drukte op primitieve maatschappijen, volstaat het te vermelden dat bij de Australische Aboriginals mannen en vrouwen metaforisch werden aangeduid met hun belangrijkste werktuig: een lans of een graafstok36 (op dezelfde manier plaatsten de volkeren van het Amazonenwoud boog en mand tegenover elkaar37)

In het algemeen kunnen we stellen dat alhoewel er ook bij primitieve volkeren talloze aanwijzingen te vinden zijn van weerstand van vrouwen tegen mannelijk geweld, duikt pas vanaf de moderne tijd de idee op dat vrouwen en mannen zonder enig onderscheid dezelfde sociale rollen kunnen vervullen of dezelfde rechten en taken kunnen delen. Alle oude beschavingsvormen waren verscheurd door de verdeling van de arbeid volgens sekse, en gelijkwaardigheid in de echte betekenis van het woord was er ronduit ondenkbaar.

De vraag of een werkelijke gelijkwaardigheid tussen de beide seksen (de verdwijning van het concept gender) ooit tot stand zal komen binnen het kapitalistische systeem, is te complex om in het kader van dit artikel aan bod te komen. Omwille van diverse redenen lijkt het eerder twijfelachtig dat dit zal gebeuren. In een eveneens beroemde zinsnede zei Marx dat alleen een socialistische maatschappij de mensheid de kans zou geven om de prehistorie achter zich te laten. Vooral in de discussie over de relatie tussen seksen zindert ruim anderhalve eeuw later deze zin nog steeds diep na.

Dit artikel verscheen in een uitgebreidere versie in het Engels in Albert García-Piquer en Assumpció Vila-Mitjà (dir.) Beyond War: Archeological Approaches to Violence, Cambridge Scholars Publishing, 2016.

 

Footnotes

  1. Dit artikel vat de visie samen die ik ontwikkelde in mijn boek Le communisme primitif n’est plus ce qu’il était, 2e uitgave, Smolny, 2012.
  2. Johann J. Bachofen, Das Mutterrecht, Stuttgart, Verlag von Kreis & Hoffman, 1861.
  3. Lewis Morgan, Ancient Society, University of Arizona Press, 1e THUS Edition, 1985 [1877].
  4. Friedrich Engels, L’Origine de la famille, de la propriété privée et de L’Etat, Moskou, Progrès, 1980 [1884], p. 78.
  5. Ibid, p. 68-69.
  6. Zie bijvoorbeeld Eleanor B. Leacock, Foreword to F. Engels, The Origin of the Family, Private Property and the State, Londen, Lawrence & Wishhart, 1972; “Women’s Status in Egalitarian Society: Implications for social evolution [and comments and reply]”, Current Anthropology, Vol. 19-2,p. 247 -275, 1978.
  7. F. Engels, Ibidem, p. 12.
  8. Lewis L. Langness, “Ritual, Power, and Male Dominance”, Ethos, Vol. 2-3, p. 189-212, 1974, p. 91.
  9. Ibid.
  10. Shirley Lindenbaum, A Wife is in the Hands of Man, in Man and Woman in the New Guinea Highlands, P. Brown & G. Buchbinder (dir.), Washington: American Anthropological Association, nr. 8, 1978, p. 55-56.
  11. Mervyn Meggitt, “Male-Female Relationships in the Highlands of Australian New Guinea”, American Anthropologist, New Series, vol. 66-4, p. 204-224, 1964, p. 220-221.
  12. Debra L. Martin, David W. Frayer (eds.) Troubled Times; Violence and Warfare in the Past, New York, Routledge, 1997. Mark W. Allen, Terry L. Jones (eds.), Violence and Warfare among Hunter-Gatherers, Walnut Creek, Left Coast Press, 2014. Azar Gat, War in Human Civilization, Oxford, Oxford University Press, 2006.
  13. Gertrude E. Dole, “The marriages of Pacho: a woman’s life among the Amahuaca” in Many sisters, C. Matthiason (ed.), Londen, Free Press, p. 3-35, 1974, p. 12-13.
  14. Voor een samenvatting, zie Bronislaw Malinowski, The Family Among the Australian Aborigines, Londen, University of London Press, 1913
  15. Catherine & Ronald Berndt, The world of the first Australians, Canberra, Aboriginal Studies Press, 1992 [1964], p. 208.
  16. Anne Chapman, Drama and Power in a Hunting Society: the Selk’Nam of Tierra del Fuego, Cambridge, Cambridge University Press, 1982.
  17. Debra L. Martin, David W. Frayer (eds.) Troubled Times; Violence and Warfare in the Past, New York, Routledge, 1997. Mark W. Allen, Terry L. Jones (eds.), Violence and Warfare among Hunter-Gatherers, Walnut Creek, Left Coast Press, 2014. Azar Gat, War in Human Civilization, Oxford, Oxford University Press, 2006.
  18. Christophe Darmengeat, “Certains étaient-ils plus égaux que d’autres? Formes d’exploitation sous le communisme primitif”, Actuel Marx 58, p. 144-158, 2015.
  19. Steven L. Kuhn, Mary C. Stiner “What’s a Mother to Do? The Division of Labor among Neandertals and Modern Humans in Eurasia”, Current Anthropology, Vol. 47-6, 2006.
  20. Françoise Héritier, Masculin/Féminin; la pensée de la différence, Parijs, Odile Jacob, 1996.
  21. Philippe Descola “Le jardin de Colibri. Procès de travail et catégorisations sexuelles chez les Achuar de L’Equateur”, L’Homme, Vol. 23-1, 1983, p. 87.
  22. Debra L. Martin, David W. Frayer (eds.), Troubled Times; Violence and Warfare in the Past, New York, Routledge, 1997. Mark W. Allen, Terry L. Jones (eds.), Violence and Warfare among Hunter-Gatherers, Walnut Creek, Left Coast Press, 2014. Azar Gat, War in Human Civilization, Oxford, Oxford University Press, 2006.
  23. Christophe Darmangeat, Certains étaient-ils plus égaux que d’autres? Formes d’ exploitation sous le communisme primitif, Actuel Marx 58, p. 144-158, 2015.
  24. Paola Tabet, Fertilité naturelle, reproduction forcée, in N.-C. Mathieu (ed.), L ’ arraisonnement des femmes. Essais en anthropologie des sexes, Parijs, Editions de L ’ EHESS, 1985.
  25. Jordi Estévez et al., Cazar o no cazar. ¿Es ésta la cuestión?, Boletín de Antopología Americana, vol. 33, p. 5-24, 1998. Assumpció Vila, Jordi Estévez, Naturaleza y Arqueología: La reproducción en sociedades cazadoras-recolectoras o la primera revolución reproductiva, Revista Atlántico-Mediterránea de Prehistoria y Arqueología Social, Vol. 12, p. 11-25, 2010.
  26. Adolphus Peter Elkin, The Australian Aborigines, Londen, Angus and Robertson, 1956 [1938], p. 128.
  27. Kaj Birket-Smith, Mœurs et coutumes des Eskimos, Parijs, Payot, 1937, p. 173.
  28. Marija Gimbutas, The Civilization of the Goddess, San Francisco, Harper, 1991.
  29. Peter Ucko, The Interpretation of Prehistoric Anthropomorphic Figurines, The Journal of Royal Anthropological Institute of Great Britain and Ireland, Vol. 92-1, p. 38-54, 1962. Margaret W. Conkey, Ruth E. Tringham, Archeology and the Goddess: Exploring the Contours of Feminist Archeology, in Stanton, D.C., Stewart, A.J. (eds.), Feminisms in the Academy, Ann Arbor, The University of Michigan Press, 1995. Alain Testart, La déesse et le grain: Trois essais sur les religions néolithiques, Parijs, Errance, 2010.
  30. Jane Balme, Sandra Bowdler, Spear and digging stick: The origin of gender and its implications for the colonization of new continents, Journal of Social Archeology, Vol. 6, p. 379-401, 2006.
  31. Patricia L. Crown, Gendered tasks, Power and Prestige in the Prehispanic American Southwest, in Women and Men in the Prehispanic Southwest, Crown, P.L. (ed.), School of American Research Advance Seminars Series, Santa Fe, p. 3-42, 2000. Marit K. Munson, Sex Gender and Status: Human Images from the Classic Mimbers, American Antiquity, Vol. 65-1, p. 127-143, 2000.
  32. Vered, Eshed, Avi Gopher, Ehud Galili, Israel Hershkovitz, Muscoskeletal stress markers in Natufian hunter-gatherers and Neolitic farmers in the Levant: The upper limb, American Journal of Physical Anthropology, Vol. 123-4, p. 303-315, 2004.
  33. Damiano Marchi, Vitale S. Sparacello, Brigitte M. Holt, Vincenzo Formicola, Biomechanical Approach to the Reconstruction of Activity Patterns in Neolithic Western Liguria, Italy, American Journal of Physical Anthropology, Vol. 131, p. 447-455, 2006.
  34. Sébastien Villotte, Christopher Knüsel, I sing of arms and of a man… medial epicondylosis and the sexual division of labour in prehistoric Europe, Journal of Archeological Science, Vol. 43, p. 168-174, 2014.
  35. Karl Marx, Le Capital, Livre I, Parijs, Gallimard, 2008 [1867], p. 590-591.
  36. Catherine Berndt, Digging sticks and spears, or the two-sexs model, in F. Gale (ed.), Woman’s Role in Aboriginal Society, Canberra, Australian Institute of Aboriginal Studies, p. 64-84, 1974.
  37. Pierre Clastres, La Société contre L ’ Etat, Parijs, Minuit, 1974, p. 92.