Artikel

Populisme: een onzinnig begrip voor links

Eva Deront

—24 september 2017

PDF-versie

Het gonst van berichten over het ‘populistische’ gevaar. Nochtans heeft de focus op populisme links weinig te bieden, niet als analyse-instrument en evenmin als politieke strategie.

Populisme: een onzinnig begrip voor links

Politieke commentatoren nemen de term vlotjes in de mond. Academici gooien er hoge ogen mee als ze er in hun onderzoeksvoorstellen mee schermen. Maar in feite bereik je met het begrip ‘populisme’ een niveau van nietszeggende veralgemening en zodanig veel verwarring dat elke politieke analyse onmogelijk wordt. Wat overblijft is een betekenisloze woordenbrij, opgediend door de heersende klasse om de linkse bewegingen in diskrediet te brengen en zichzelf ervoor te hoeden een echte analyse te moeten maken van wat extreemrechts drijft. Het leek ons dan ook hoog tijd om hierover meer duidelijkheid te scheppen en meteen een extra nagel toe te voegen aan de doodskist van een in het beste geval tijdrovende, in het slechtste geval nefaste mode. Het begrip ‘populisme’ schrijft zich niet in in een gevestigde politieke theorie, werpt meer vragen op dan dat het antwoorden geeft op de strategische problemen die zich stellen voor de linkerzijde en, vooral, vertroebelt de denkkaders die het mogelijk maken om een politiek van maatschappelijke verandering te voeren.

Een kat een kat noemen

Het is werkelijk verheffend om vast te stellen welke enorme hoeveelheid artikels en boeken is gewijd aan het toetsen van de geldigheid van het concept ‘populisme’, hetzij als manier om een welbepaalde ideologie te omschrijven, hetzij als aanduiding van een welbepaalde politieke strategie1. Wat ons vooral bezighoudt echter is niet het intellectuele genoegen van het debatteren over het toevoegen van een nieuw begrippenkader aan de politieke wetenschappen, maar de bezorgdheid over de verwarring die wordt gecreëerd door het alledaagse gebruik van de term ‘populisme’ in de media en in het politieke leven, en de gevolgen die dat heeft voor het veranderingspotentieel van onze samenlevingen.

Diegenen die de term ‘populisme’ gebruiken, passen die over het algemeen toe op een politieke partij of een beweging die de tegenstelling tussen het ‘volk’ en de ‘elite’ op het voorplan wil brengen en hierbij de soevereiniteit van het volk verdedigt. In lijn met die benadering werden volgende personen, groepen of bewegingen door de media reeds als ‘populistisch’ bestempeld: het Front National (Frans extreemrechts), La France Insoumise (links, Frankrijk), Podemos (links, Spanje), de Vijfsterrenbeweging (nationalistisch, Italië), Hugo Chávez (revolutionair links, Venezuela), Jeremy Corbyn van Labour (arbeiderspartij, Verenigd Koninkrijk), UKIP (nationalistische partij, Verenigd Koninkrijk), Trump (protectionistisch, kapitalistisch, Verenigde Staten) …

De noemer ‘populisme’ verzamelt partijen die niets gemeenschappelijks hebben, noch qua doelstellingen noch qua visie.

Dat brengt ons bij een eerste obstakel: de noemer ‘populisme’ verzamelt partijen die niets gemeenschappelijks hebben, noch qua doelstellingen noch qua visie – tenzij misschien dat ze het kapitalisme op revolutionaire of reactionaire manier zouden kunnen destabiliseren – en die zich ontwikkelen in totaal verschillende sociale, economische en institutionele contexten. Deze term gebruiken alsof hij het programma en de kenmerken van een partij zou kunnen definiëren, getuigt van een intellectuele lichtheid die gevaarlijk is om twee redenen. Om te beginnen remt een dergelijke zienswijze niet zelden de inspanning af om een diepgaande analyse te maken van de oorzaken van de opkomst van extreemrechts en van de eventuele oplossingen die we hiervoor kunnen aanbrengen. En ten tweede brengt ze niet-sociaaldemocratisch links in diskrediet door extreemlinks en extreemrechts naast elkaar te zetten en ze als het ware te doen verdwijnen achter dit gemeenschappelijke etiket.

Een direct gevolg van het gebruik van ‘populisme’: extreemrechtse partijen zoals het FN2 of UKIP (xenofobe, racistische nationalistische partij) worden niet meer duidelijk zo benoemd. De marker ‘extreemrechts’ stond garant voor een hevige tegenreactie, komend uit brede lagen van de bevolking, en gaf in de strijd op de werkvloer decennialang duidelijk aan wie de vijand was; een vijand die dan dankzij de solidariteit tussen werknemers (migranten of niet) bestreden kon worden.

Dat is iets wat Marine Le Pen heel goed heeft begrepen. Daarom ook dreigt ze tegen iedereen die het FN nog extreemrechts durft te noemen met juridische stappen (overigens met weinig kans op slagen).3 Om diezelfde reden heeft zij de term ‘populistisch’, of beter nog, ‘nationaal-populistisch’4, geïntegreerd in haar strategie om het FN van zijn negatieve imago te ontdoen en acceptabel te maken: “Van zodra je de door de zelfgeproclameerde elites gevestigde orde in vraagt stelt, word je beschuldigd van populisme. Wel, als dat de definitie is, graag, dan neem ik die titel met de volle 100% op mij, en zelfs met de glimlach.5 Dubbel buitenkansje dus voor extreemrechts: hoe meer het zich opstelt als proteststem tegen het systeem en tegen de met de ‘zelfgeproclameerde elites’ geassocieerde media die maar blijven weeklagen over het oprukkende populisme, hoe meer het naar voren komt als rebels en volks.

Een gelijkaardig fenomeen heeft in de Verenigde Staten geleid tot de verkiezing van Trump ten nadele van Clinton die nochtans de hemel in was geprezen door de media. Het ‘populistisch’ vernis vervormt op gevaarlijke wijze de werkelijkheid doordat over partijen zoals het FN de valse indruk ontstaat dat zij de verdedigers zijn van het ‘volk’ ten overstaan van de ‘elites’. In de realiteit echter wil het FN de bestaande elite vervangen door de eigen elite, en dat via een nationalistisch kapitalisme. Het FN heeft zich in 2016 verzet tegen de betogingen tegen de Franse Arbeidswet en wil de rol en het spreekrecht van de vakbonden aan banden leggen. Het FN, ten slotte, staat niet ten dienste van ‘het volk’, maar tracht dat volk te verdelen langs etnische en religieuze lijnen, daarbij volop kritiek spuiend op “wie van de bijstand afhankelijk is”, “immigranten” en “delinquenten”, net om beter te kunnen heersen.6 De ‘populistische’ retoriek leidt op geen enkele manier tot de omverwerping van de macht of van het politieke systeem, maar is er enkel op uit de samenstelling ervan te veranderen. Verder dient ze als schaamlapje voor demagogie en xenofobie, klassieke ingrediënten van extreemrechts.

Een slecht analyseschema

Een argument voor het gebruik van ‘populisme’ als analysekader zou kunnen zijn dat het in elk geval wijst op de kloof tussen ‘het volk’ en ‘de elites’ die het volk besturen, en dat dit refereert naar de legitimiteitscrisis waarin vele democratieën verkeren. Vanuit liberale hoek zijn er heel wat mensen die de opkomst van een bepaald ‘populisme’ dan herleiden tot een moment waarop “de politieke elite de publieke opinie kwijtraakt, het moment waarop de basispijlers ‘constitutioneel’ en ‘liberaal’ van de democratie de basispijlers ‘democratisch’ en ‘volks’ verdringen”.7 Een dergelijke opvatting legitimeert en verankert het verschil tussen elite en publieke opinie. Bovendien geeft die zienswijze blijk van een totaal misprijzen ten aanzien van het volk dat zich als een bende kuddebeesten zou gedragen en enkel in beweging komt wanneer er wordt ingespeeld op zijn lagere instincten.

De noemer ‘populisme’ verzamelt partijen die niets gemeenschappelijk hebben, noch qua doelstellingen noch qua visie.

De kloof is daarentegen inherent aan het huidige kapitalistische systeem en aan de rol die de politieke vertegenwoordiging speelt in het behoud van sociale structuren. De liberale pijler steunt op zijn kapitalistische sokkel en heeft brede lagen van de bevolking in onhoudbare armoede geduwd. In dit kader bestaat politieke vertegenwoordiging (die voor de overgrote meerderheid wordt verzekerd door politici die afkomstig zijn uit dezelfde milieus, dezelfde scholen en dezelfde universiteiten, en die constant onderworpen zijn aan de druk van het financierskapitaal) enkel met als doel om precies deze situatie te doen aanhouden. Het is in die zin weinig verwonderlijk dat de “toevlucht tot het volk” door de politieke machthebbers begrepen wordt als een “afwijking die de democratische orde in gevaar brengt”.8

Marine Le Pen heeft de term ‘populistische’ en ‘nationaal-populistisch’ geïntegreerd in haar strategie om het FN van zijn negatieve imago te ontdoen.

Hoewel deze politieke legitimiteitcrisis niet onoverkomelijk is, kan de oplossing niet binnen het kader van het kapitalisme liggen. Het is trouwens overduidelijk de burgerlijke democratie, met name haar instellingen (regering, media, gerecht), die geviseerd wordt door de proteststemmen. Dat aan ‘populist’ een pejoratieve connotatie kleeft, helpt mee om kunstmatig een scheiding in stand te houden tussen eisen die eigenlijk zowel te maken hebben met de bovenbouw als met de onderbouw van onze maatschappij: ‘redelijk’ zijn betekent dan dat problemen telkens afzonderlijk aangepakt moeten worden, bij voorkeur via reformistische weg.

Zo wordt het mogelijk dat een wetenschappelijk onderzoeker van Cambridge9 het presteert om de antinucleaire bewegingen in Japan en hun samenwerking met de Occupy-beweging te bestempelen als de ontmoeting van twee vormen van ‘populisme’. Oproepen vanuit de protestbeweging zoals deze zouden dan de ‘dwaling’ van het Japanse volk illustreren: “Laat ons in staking gaan om iets te veranderen aan onze werksituatie, om de regering Abe te doen vallen en om uit de logica van de kernenergie te stappen.” Dergelijke eisen tonen eigenlijk juist aan dat de werknemers de antinucleaire strijd hebben aangegrepen om, voorbij een zuiver economistisch denkkader (behoud van jobs), het hele maatschappelijke systeem (beleid en productiekrachten) aan te vallen. Zouden we op dezelfde manier de Witte Mars in België in 1996 ook moeten beschouwen als een populistische beweging, omdat de arbeiders het werk onderbraken uit solidariteit met de families van de slachtoffers van Marc Dutroux en om op te komen tegen een klassenjustitie die onverschillig stond tegenover hun drama? Omdat de contestatie van de bovenbouw voorafging aan de economische eisen? Sommigen ter rechterzijde hebben inderdaad niet nagelaten dat te doen, kritiek spuiend over wat ze benoemden als een ‘emotionele’ of zelfs ‘extreemrechtse’ beweging (alvorens een stapje achteruit te zetten om zicht te krijgen op de omvang van de mobilisatie). Zo zie je maar dat sommige universitairen een bedje spreiden voor rechts door een academische fundering te geven aan wat niet meer of minder is dan zuiver klassenmisprijzen.10

Begrippen als bonapartisme, nationalisme, poujadisme en fascisme vormen wel een nuttige leidraad om de dynamiek van extreemrechtse partijen te te begrijpen.

Waar het voor links fundamenteel om gaat, dat is duidelijk alles te verwerpen wat de kracht van dergelijke convergentiebewegingen kan afzwakken. Ze getuigen immers van het potentieel aan radicaliteit van de werknemers en van de heftigheid van hun verontwaardiging ten aanzien van een breder sociaal onbehagen, waarvan de draagwijdte volgens een klassenanalyse ontleed moet worden. Het is ook verkeerd om te denken dat het begrip ‘populisme’ nodig is om te verdoezelen dat er momenteel geen concepten voorhanden zijn om de huidige situatie en in het bijzonder de rechtse bewegingen te beschrijven. Waarom een term met vage contouren gebruiken waarmee alles en niets wordt gezegd?

Voor we een beroep doen op dit ‘populisme’, dat geen enkel handvat biedt voor de analyse van economische, sociale of industriële fenomenen, noch van hun impact op sociale groepen, hun politieke uitdrukking en de evolutie van de krachtsverhoudingen binnen de maatschappij, zouden we alle bestaande relevante categorieën moeten hebben uitgeput. We denken dan aan bonapartisme, nationalisme, poujadisme, fascisme (als dit weldoordacht gebruikt wordt) … Deze vormen wel een nuttige leidraad om de dynamiek van extreemrechtse partijen te begrijpen en ze ook te kunnen bestrijden.11 Onder het mom van conceptuele soberheid, ontdoet de aanduiding ‘populisme’ gebeurtenissen in feite van elke klassendimensie en ontneemt ze links krachtige werktuigen om bewegingen en hun leiders, die de belangen van bepaalde sociale groepen of van bepaalde klassen weerspiegelen, te begrijpen.

Populisme, gegrond op een verlies aan houvast

Het gebruik van de term ‘populisme’ weerspiegelt een min of meer bewuste verandering in tactiek van links sinds de jaren 1980. De socialistische partijen gingen de neoliberale richting uit en raakten hun electoraat onder de arbeiders kwijt. Als gevolg hiervan zijn ze zich meer op progressieve thema’s gaan focussen (gender, ras, cultuur …). De “historische coalitie van links, georiënteerd op de arbeidersklasse” werd vervangen door een nieuwe coalitie, “jonger, meer divers, meer vervrouwelijkt, hoger opgeleid, stedelijk en minder katholiek”.12 Volgens Gérard Mauger heeft dit in Frankrijk geleid tot het overlaten van de “werkende volksklassen” aan het FN13 en aan hun openlijk racistische stellingnames – denk bijvoorbeeld aan het vervangen van het woord ‘migrantenarbeider’ door ‘Beur’.14

Gedurende een periode van meer dan dertig jaar zette dat in de steek laten zich door. Als reactie op de rampzalige gevolgen hiervan (opkomst van extreemrechts, achteruitgang van het klassenbewustzijn …) lijkt een deel van Europees links, totaal ontredderd, zich nu te interesseren voor een ‘nieuwe’ tactiek die erin bestaat zich de term ‘populistisch’ te gaan toe-eigenen, ondanks alle verwarring en inefficiëntie van dit concept. Het is Podemos die het idee in Europa heeft gelanceerd om het populisme te beschouwen als een positieve strategie, interessant vanuit electoraal standpunt, en om een ‘links populisme’ te creëren als tegenwicht voor het ‘rechts populisme’. Behalve het feit dat dit begrip de opkomst van extreemrechts faciliteert – en dat is op zich al onaanvaardbaar – en dat hij wordt ingezet met een zeer duidelijk klassenbelang als motief, blijft het ook nog maar de vraag of dit een efficiënte strategie kan zijn.

Voor de oorsprong van het begrip ‘populisme’ moeten we teruggaan naar de Verenigde Staten en het Rusland van de 19e eeuw, maar het zijn vooral de geschriften van de Argentijnse filosoof Ernesto Laclau uit de tweede helft van de 20e eeuw, tot stand gekomen in een totaal andere sociale en economische werkelijkheid, die het ‘populisme’ opnieuw tot een hedendaags concept hebben gemaakt. Zijn gedachtegoed is vervolgens uitgediept en verspreid in Europa door Chantal Mouffe, momenteel ‘adviseur’ bij Podemos en bij La France Insoumise. Om uitdrukking te geven aan ‘de verwerping van de politieke en democratische stilstand’ die het gevolg is van de ‘neoliberale mondialisering’, moet er volgens hen een ‘volk’ worden gecreëerd, met inbegrip van de erkenning van de rol van de affecten die hiermee samengaan (verband houdend met zaken als gehechtheid aan streektradities, nationalisme, patriotisme). Deze laatste moeten een progressieve invulling krijgen, om uit te komen bij een politieke grens die niet langer gebaseerd is op de klassieke tegenstelling burgerij/proletariaat.15

Om te begrijpen waarom Laclau het volk beschouwt als het enige hedendaagse politieke subject dat er echt toe doet, is het belangrijk te benadrukken dat zijn gedachtegoed en dat van Mouffe aansluiten op de postmodernistische theorieën waarvoor het sociaal subject in geen geval nog een klassensubject is. Het bestaan van ‘objectieve’ sociale structuren waarbinnen het subject zich beweegt wordt ontkend door alle vormen van postmodernisme16, die dus ook ‘klasse’ verwerpen als centrale categorie voor maatschappelijke analyse en politieke strijd.17

We zien hier dat er fundamenteel geen verzoening mogelijk is tussen het postmodernisme van Laclau, dat tot de ‘populistische’ strategie leidt, en een marxistische opvatting van de maatschappij. Zoals Fabien Escalona aangeeft, vertrekt het populisme zoals dit wordt gedacht door Laclau “van een anti-essentialistische opvatting van de maatschappij en individuen […] Als voorstanders van een resoluut constructivistische benadering van de politieke band tussen ondergeschikten, zijn zij trouwens van mening dat het sociale conflict nooit zal uitdoven. Het idee van ultieme verzoening, zoals beloofd door de klassieke marxistische leerstellingen, eenmaal het kapitalisme is voorbijgestreefd, is volgens hen pure zinsbegoocheling”.18

Uitgaand van deze ‘ongegronde’ premissen – ze verwijzen immers niet naar de primaire logica en mechanismen van macht – zal het linkse populisme trachten een strategie op te bouwen die vertrekt van een emancipatorisch subject binnen een volstrekt onvoorspelbaar speelveld. Deze strategie overlapt met de verschillende theoretische en politieke pogingen die sinds de jaren 1970 werden ondernomen om heterogene sociale eisen (gender, antiracisme, cultuur) samen te nemen, met op de achtergrond een hertekening van de arbeidersbeweging en complexer geworden klassenstructuren.

Voor een revolutionair links

Zo trachtte Podemos in Spanje een gevoel van vereenzelviging te creëren tussen alle ‘mensen’ die zich niet vertegenwoordigd, noch gerespecteerd voelden door de ‘kaste’. In Griekenland bediende Syriza zich volgens Fabien Escalona “van een verbindende taal die alle groepen verenigde die zich in de steek gelaten voelden door de nationale en internationale elites, waarbij ze minder mobiliseerden rond een gemeenschappelijke identiteit en eerder de nadruk legden op alle ontberingen die deze elites hun hadden doen doorstaan, onder meer door de aan de bevolking opgedrongen memoranda.”19 In Frankrijk hekelde Mélenchon de ‘mediacraten’ en de kaste, geflankeerd door Chantal Mouffe, tijdens de bijeenkomst van 1 mei waar de tricolore vlaggen en de Marseillaise de rode vlag en de Internationale hadden vervangen.

Tot welke resultaten heeft een dergelijke strategie geleid? Podemos heeft zichzelf naar voren geschoven als een nieuwe linkse kracht, evenwel zonder de sorpasso te kunnen verwezenlijken. Het is hen niet gelukt de Spaanse socialistische partij voorbij te steken. Ondanks haar verkiezingswinst verloor Syriza meerdere honderdduizenden leden na zes maanden regeringsdeelname. Mélenchon behaalde 19,5 % van de stemmen in de eerste ronde van de Franse presidentsverkiezingen in 2017, maar blijft steken in een nek-aan-nekrace met de kandidaat van conservatief rechts waartegen een gerechtelijk onderzoek loopt, François Fillon, en achter het Front National. Al is zijn doorbraak uitzonderlijk als je kijkt naar bepaalde delen van de bevolking (30 % van de leeftijdscategorie 18-24 jaar heeft gestemd voor La France Insoumise en meer dan 40 % van de stemmers uit sommige van de meest achtergestelde wijken stem op hem), toch lijkt dit succes meer te danken aan een sterke links-programmatorische verankering dan aan de recuperatie van de Franse symbolen om het te laten overkomen dat ze een ‘volk’ zijn. Zo zijn het vooral de thema’s ‘strijd tegen ongelijkheid’ (genoemd door 51 % van de kiezers) en ‘tewerkstelling’ (48 %) die hebben doorgewogen bij de kiezers die hun stem gaven aan Mélenchon in 2017.20

De populistische strategie overlapt met de pogingen om heterogene sociale eisen (gender, antiracisme, cultuur) samen te nemen.

Het is evenwel niet onze bedoeling het belang te ontkennen van een ‘soevereinistische’ golf, waarop de hoger geciteerde linkse partijen (en bovendien ook het FN) surfen. We willen wel de electorale effecten daarvan relativeren in verhouding tot een coherent links discours. Beide zijn een afspiegeling van eenzelfde werkelijkheid (stijging van de armoede, verarming van de middenklassen). Het soort ‘soevereinisme’ zoals dat van Mélenchon legt overigens het accent op het financieel kapitalisme of op de onmogelijkheid om een linkse politiek toe te passen op de Europese verdragen, zonder enige geloofwaardige mogelijkheid om verandering aan te brengen. Het ‘soevereine volk’, en evenmin een ‘ander monetair systeem’ of een ‘plan B’ hadden kunnen vermijden dat Syriza zich te pletter zou lopen tegen de muur van de financiële wereld, van de Europese kapitalistische instellingen en, vooral, van de Griekse kapitalisten: binnen de grenzen van het land zelf verzetten bankiers en patroons zich met alle middelen die ze in handen hadden tegen de idee van ‘volkssoevereiniteit’, omdat zij net profijt halen uit de internationale handelsrelaties.

Eénmaal voorbij de eerste zeer relatieve electorale successen ziet het ernaar uit dat de populistische strategie er hoegenaamd niet in slaagt de macht te veranderen. Deze strategie rijdt zich doorgaans vast in een reformistische impasse, en wordt vooral ook geconfronteerd met de inefficiëntie van de eigen benaderingen die het ‘volk’ beschouwen als oordeelkundig emancipatorisch subject, in plaats van als arbeidskrachten, de eerste actoren van de economie. Overal in Europa zien we dat het niet een vaag, ongedefinieerd ‘volk’ is dat regeringen doet beven bij massamobilisaties, maar wel de staking van de dokwerkers, van de vuilnisdiensten, van de spoorwegen, van de werknemers van fabrieken en elektriciteitscentrales, kortom van zij die de basis vormen van de productieprocessen.

Geleidelijk aan komen de linkse partijen vast te zitten in het doodlopende straatje van het populisme. Zo komt het dat Podemos het roer weer heeft omgegooid na de electorale achteruitgang bij de parlementsverkiezingen in de zomer van 2016, nadat ze nochtans lange tijd was blijven pleiten voor het verdwijnen van de tegenstelling tussen links en rechts. Niet Iñigo Errejón (die dicht aanleunt bij Mouffe en Laclau), aanhanger van het “noch links, noch rechts”-populisme, maar Pablo Iglesias, die het geweer van schouder veranderde door zich te profileren als de verdediger van een duidelijke afbakening ter linkerzijde georiënteerd op de werkende klasse, is opnieuw aan het hoofd van de partij gekomen met 56 % tegen 34 %. Het is duidelijk dat de links-rechts-tegenstelling, geërfd van het franquisme, nog steeds het volksbewustzijn lijkt te structureren.

Er is fundamenteel geen verzoening mogelijk tussen het postmodernisme van Laclau en een marxistische opvatting van de maatschappij.

Deze bocht naar links zien we ook bij verschillende Europese sociaal-democratische partijen: zo kreeg in Spanje Pedro Sánchez (ex-secretaris-generaal van de PSOE) bij nieuwe interne verkiezingen meer dan 50 % van de stemmen ten nadele van zijn rechtse rivale Susana Diaz. El Periodico, een linkse krant, heeft het enthousiast over een “heropstanding van de dialectiek tussen links en rechts, waarvan iedereen dacht dat die voorbijgestreefd was”.21

In het Verenigd Koninkrijk weet Jeremy Corbyn zich door de behoudsgezinde vleugel van de Labourpartij aangemoedigd om zich niet te richten op ‘het volk’, maar wel op werknemers en armen. In het manifest van Labour voor de vervroegde verkiezingen van juni 2017 staat de slogan “for the many not the few” centraal. Hiermee stelt Labour de tegenstelling arm/rijk voorop, duidelijk aanwezig in alle semgmenten van de maatschappij. Corbyn eist de afschaffing van de inschrijvingskosten aan de universiteit, de herfinanciering van de gezondheidssector en de hernationalisatie van het spoor en klaagt bovendien de klassenjustitie aan die een “privilege is geworden voor de rijken”. Hij hekelt bijvoorbeeld ook het feit dat de voetbalclubs uit de eerste divisie geen belastingen betalen, wat in het nadeel is “van de arbeidersklassen die de voetbalclubs groot maken”.22 Volgens Bhaskar Sunkara van het tijdschrift Jacobin “[…] leggen de protagonisten van het Corbynisme zich toe op een gedachtegoed dat ernaar streeft de democratie uit te breiden en het bezit van en de controle over het kapitaal in vraag te stellen, en niet alleen maar uit is op de herverdeling van de rijkdom. Welke andere centrumlinkse partij heeft een plan voorgesteld om de coöperatieve sector uit te breiden, om bedrijven op te richten die toebehoren aan de gemeenschap, om de staatscontrole over de sleutelsectoren van de economie te herstellen?”23

Het resultaat van deze duidelijke politieke positionering heeft niet op zich laten wachten: Labour kende de meest indrukwekkende vooruitgang tijdens een verkiezingscampagne (+ 9,7 procentpunt, van 30,4% naar 40,1 %) sinds de overwinning van Blair in 1997.24 Daarnaast noteerde het ook de aansluiting van minstens 100.000 nieuwe leden sinds het begin van 2017. Mochten er opnieuw verkiezingen zijn, zou Jeremy Corbyn een ruime voorsprong op Theresa May halen.25 Ontwikkelingen als deze tonen zeer eenvoudig aan dat de groeiende polarisatie die we vandaag in Europa meemaken niet tot een oplossing kan komen binnen het kader van de tegenstelling tussen ‘volk’ en ‘elite’ die links enkel in een impasse meesleurt.

Body geven aan een heersende radicaliteit

In de optiek van de politieke strijd is de categorie ‘populisme’ niet erg productief voor het maken van een ideologische analyse van de rechtse bewegingen, noch een valabele strategie voor links. Twee keer verloren dus. Vanuit strategisch oogpunt bekeken wijst het feit dat extreemrechtse partijen het etiket ‘populistisch’ opeisen op twee ernstige lacunes bij de linkerzijde van vandaag: een centristische en reformistische positionering enerzijds, en een afwezigheid op het terrein anderzijds in de geïsoleerde regio’s waar de solidariteitsstructuren het meest grondig werden kapotgemaakt door het neoliberalisme.26

Inspelen op deze bekommernissen hoeft helemaal niet te leiden tot de illusie van een homogeen volk, opgepept met vlaggen, hymnes of symbolen. Het verplicht ons wel om de vijand zo helder mogelijk te definiëren, het kapitalisme, dat een structurerende invloed heeft (en deze band van onderschikking is essentieel) op de werking van onze justitie, van de politieke wereld en van de media. We moeten dus uitleggen op welke manier de crisis van de representatieve democratie een systeemcrisis is die we enkel kunnen oplossen door uit dat kapitalisme te stappen. Politiek gezien kan alleen een serieuze bocht naar links gepaard met een diepgaande analyse een antwoord op de crisis geven.

De weigering om de term ‘populisme’ te gebruiken, betekent helemaal niet dat we de niet-economische problematieken overlaten aan rechts en aan extreemrechts. Integendeel, het is een manier om erop aan te dringen dat links de vraagstukken van racisme, migratie, corruptie enzovoort op een ernstige manier aanpakt, met een serieuze analyse, op basis van klasse. Niet dat alle sociale problemen hiertoe te herleiden zijn, maar een klassenanalyse creëert wel de voorwaarden om ze op te lossen en is noodzakelijk voor een efficiënte strijd die ingrijpt in de maatschappelijke structuren.

In het licht van de grote sociale polarisatie waar we vandaag getuige van zijn, is het dringend tijd om terug te keren naar een heldere politiek, zonder ambiguïteit, die een beroep doet op beproefde solide concepten die voldoende verfijnd en in staat zijn rekening te houden met de economische en sociale evoluties, met andere woorden naar een “verankering in een politieke geschiedenis vanuit de tijd dat de krachten van de vooruitgang […] nog klaar en duidelijk ter linkerzijde zaten”.27 Het ‘populisme’ draagt hier op geen enkele wijze toe bij.

Footnotes

  1. Stijn van Kessel, Populist Parties in Europe – Agents of Discontent?, Palgrave Macmillan, 2017.
  2. Los van de bochten die het maakte rond het Europese vraagstuk en een zo mogelijk nog versterkt soevereinisme, heeft het FN niets, maar dan ook niets veranderd aan zijn racistische, xenofobe, gewelddadige en anti-werknemers standpunten. Mediapart heeft dat ten overvloede bewezen door de uitstekende analyses van de sterke banden van Marine Le Pen met de anciens van de ultranationalistische jeugd en de kaders die dicht bij haar vader staan. Op de website is er ook een vrij toegankelijke tegenargumentatie.
  3. Gaspard Benilan, Marine Le Pen menace d’aller en justice : le juge dira si «extrême-droite» est péjorativeL’Obs, 3 oktober 2013.
  4. De digitale redactie van RTL, Marine Le Pen qualifie le FN de ‘national-populiste’RTL, 16 oktober 2013.
  5. YouTube filmpje, Marine Le Pen in Touraine : Je suis populiste, 24 april 2013.
  6. Redactie van Médiapart, Le FN et l’immigration, 13 februari 2012.
  7. Paul Taggart, 2002, geciteerd in: Stijn van Kessel, Populist Parties in Europe – Agents of Discontent?op.cit.
  8. Annie Collovald, “Populisme”, Quaderni, Vol. 63, nr. 1, 2007, p. 71-73.
  9. Makoto Takahashi, Maison française d’Oxford, 15 mei 2017.
  10. Zoals Julian Mischi het aangeeft in verband met populisme: “On a glissé de la mise en garde face à la manipulation du peuple au discrédit des aspirations politiques mêmes du peuple”. Geciteerd in Julian Mischi: “Il y a une dévalorisation générale des milieux populaires”, Revue Ballast, 5 juni 2015. Zie: www.revue-ballast.fr/julian-mischi/.
  11. Er wordt een voorbeeld gegeven van het peronisme: Michel Delarche, Sur la notion de ‘populisme’ et son application au péronismeMédiapart, 27 juli 2015.
  12. Terra Nova, Project 2012. Contribution nr. 1, “Gauche : quelle majorité électorale pour 2012 ?”, geciteerd in Gérard Mauger, Pourquoi le populisme est-il populaire?Lava, 3 mei 2017
  13. Ibidem.
  14. Zie onder meer: Interview met Gérard Noiriel, Pour une histoire populaireLava, 21 april 2017.
  15. Sandrine Stevens, “Pour un populisme de gauche”, Angles d’ATTAC, mei 2017.
  16. Zie het uitstekende artikel van Filc en Ram die een onderscheid maken tussen vier grote groepen van postmodernisme en hun interacties met het marxisme: “Marxism after postmodernism: Rethinking the emancipatory political subject”, Current Sociology, nr. 3, 2014.
  17. De postmodernisten stellen eveneens de rationaliteit van de geschiedenis en het bestaan van langetermijnbewegingen in vraag.
  18. Fabien Escalona, “Le populisme de gauche, au-delà des malentendus”, Médiapart, 20 april 2017. Zie: www.mediapart.fr/journal/france/200417/le-populisme-de-gauche-au-dela-des-malentendus?onglet=full.
  19. Ibidem.
  20. Etude Harris Interactive, “Le 1er tour de l’élection présidentielle 2017”, 23 april 2017.
  21. Ander bewijs van de manier waarop regeringen ten onrechte gebruikmaken van het populisme: El Pais, een rechtse krant, schrijft deze overwinning toe aan de overwinning van de “demagogie van de mensen van de onderlaag die zich heeft opgedrongen aan de waarheid […] in een politieke context van crisis van de representatieve democratie.” Geciteerd in Le Courrier international, nr. 1386 van 24 tot 31 mei 2017, p. 11.
  22. Vidéo Youtube, Jeremy Corbyn – This Election Is About You, 20 mei 2017.
  23. Bhaskar Sunkara, Why Corbyn wonJacobin, 6 augustus 2017.
  24. Fabien Escalona, “Jeremy Corbyn enterre définitivement la Troisième Voie blairiste”, Médiapart, 9 juni 2017.
  25. Rachael Revesz, “Labour five points ahead and Jeremy Corbyn much more popular than Theresa May in new poll”, The Independent, 25 juni 2017.
  26. Willy Pelletier, “Vote FN, une bataille de proximité”, Le Monde Diplomatique, juni 2017.
  27. Julian Mischi, “Il y a une dévalorisation générale des milieux populaires”, op.cit.