Onder Conner Rousseau evolueert de Vlaamse sociaaldemocratie in een nieuw beestje. Met Ico Maly en Thomas Decreus onder de arm ontleedt Lorenzo Buti het politieke spektakel.
Overdrijven we als we stellen dat we vandaag een periode doormaken van sociaal-politieke stagnatie en achteruitgang? Een interregnum, zoals Gramsci het beschreef, kenmerkt zich door een organische crisis van politieke autoriteit en legitimiteit. De huidige liberaal-democratische orde, die het naoorlogse Westen heeft vormgegeven, maakt een diepgaande crisis door. Die crisis speelt zich af op verschillende niveaus (economisch, ecologisch, politiek, moreel), maar toch staat er niet onmiddellijk een nieuw regime klaar om de fakkel over te nemen. Het bestaande systeem blijft hardnekkig overeind, terwijl tegelijkertijd de sociale onvrede groeit. Ondanks de verkiezingsoverwinning van Joe Biden ziet het er niet naar uit dat de liberale democratie zich zal herstellen en haar hegemonistische positie opnieuw innemen.
In het verleden zagen socialisten een verval van hegemonie vaak niet als iets negatiefs. Een crisis van het kapitalisme bood namelijk mogelijkheden voor socialistische verandering omdat mensen weigerden zich tevreden te stellen met de dominante gang van zaken. Daardoor werden in korte tijd grote omwentelingen mogelijk. Maar vandaag is er binnen de linkse politiek van zo’n gevoel van historische kansen weinig te bespeuren. Dat is niet ten onrechte. In Vlaanderen prijkt Vlaams Belang al enige tijd bovenaan in de peilingen. Frankrijk lijkt vast te zitten in een infernale spiraal, waarin Marine Le Pen het opneemt tegen een politieke vertegenwoordiger van het neoliberalisme. In Griekenland, Oostenrijk, Nederland en het Verenigd Koninkrijk zwaaien conservatieve en neoliberale partijen de plak. In de Scandinavische landen hebben de ooit machtige sociaaldemocratische partijen stevig moeten inboeten. In Polen en Hongarije heersen extreemrechtse en conservatieve machthebbers.
Het linkse project heeft duidelijk nood aan een kritische analyse van zijn huidige politiek (in parlementaire vorm en daarbuiten). Om accuraat te zijn bekijken we dergelijke analyse best vanuit een materialistisch perspectief. Dit betekent dat we erkennen dat de politiek zich niet in een vacuüm bevindt, maar diepgaand beïnvloed wordt door sociale structurele dynamieken die zich erbuiten bevinden. We kunnen twee recent verschenen essays lezen als zo’n materialistische analyse van hoe de politiek vandaag functioneert. Spektakeldemocratie van Thomas Decreus werpt een blik op de metamorfose van de democratie tot spektakelpolitiek. Ico Maly neemt in Vooruit! de recente gedaantewisseling van de Vlaamse socialistische partij, gestuwd door partijvoorzitter Conner Rousseau, onder de loep. Beiden analyseren hoe bredere technologische, sociale en economische ontwikkelingen de politiek fundamenteel hebben veranderd. Ze gaan na hoe politiek het middel par excellence is om sociale structuren diepgaand te veranderen, maar dat dit zich voordoet in een terrein dat de politiek niet zelf heeft gekozen. Door de veranderingen van het terrein in kaart te brengen, trachten deze essays de limieten en verborgen mogelijkheden voor linkse vernieuwing te identificeren.
Spektakeldemocratie
In zijn provocatief essay argumenteert Thomas Decreus dat de (westerse) democratieën vandaag gedomineerd worden door het spektakel.1 Spektakeldemocratie laat zich qua vorm en inhoud inspireren door Guy Debords La société du spectacle, een explosief heterodox traktaat waarin hij claimt dat in het naoorlogse consumptiekapitalisme het spektakel de bovenhand heeft gekregen over het werkelijke leven.2 In het consumptiekapitalisme domineren representaties van geïdealiseerde beelden het werkelijke leven. Alomtegenwoordige televisie- en reclamebeelden sporen ons bijvoorbeeld aan om ons gedrag te voegen naar volstrekt imaginaire modellen (de volmaakte huisvrouw, de gezagsgetrouwe burgervader). Het gedrag dat volgens deze modellen vorm krijgt, vormt vervolgens de basis van de consumptie-economie. Tegelijkertijd tast de dominantie van het spektakel ons historisch en kritisch bewustzijn aan. In de plaats daarvan komt een stroom van spectaculaire afleiding (nieuwscontroverses, reclame, populaire film en muziek, mode), die weinig meer is dan oneindige variaties op hetzelfde thema.
Decreus past een gelijkaardige analyse toe op de hedendaagse democratie. Sociaaleconomische, politieke en mediatieke dynamieken hebben de democratie in de richting geduwd van een onophoudelijke productie van spektakel. Politiek wordt hierbij een performance die zich op een afstand van een passief publiek afspeelt. Burgers vervellen tot toeschouwers, die op een affectieve manier moeten worden aangesproken, wat een simulacrum van democratische activiteit produceert.3 In het spektakel lijkt de politiek voortdurend in beweging, maar deze beweging bevindt zich elders, op een afstand van een publiek dat in werkelijkheid niets te zeggen heeft. Datzelfde systeem opent de deur voor figuren als Trump, Boris Johnson of Dries Van Langenhove om door middel van voortdurende provocatie aan populariteit te winnen of zelfs aan de macht te komen. Liberaal-democraten zien extreemrechts doorgaans als een externe vijand, maar in realiteit is het “geen afwijking, maar een logisch voortvloeisel van de vorm die de hedendaagse democratie heeft aangenomen.”4
De huidige liberaal-democratische orde, die het naoorlogse Westen heeft vormgegeven, maakt een diepgaande crisis door.
Volgens Decreus kunnen we de huidige vorm van de democratie begrijpen vanuit de samenloop van drie structurele dynamieken, die we niet los van elkaar kunnen zien. De eerste is de crisis van de massademocratie, dit wil zeggen van de periode waarin liberale, christelijke en socialistische politieke partijen een solide basis vonden in (een significant deel van) de massa. Sociale categorieën waren levenslang trouw aan een bepaalde politieke strekking, die zowel praktisch als ideologisch een geïntegreerd wereldbeeld bood. Bovendien bestond er in deze partijen een (tot op zekere hoogte) organische band tussen de massabasis en haar politieke vertegenwoordigers, waardoor politici ontvankelijk waren voor eisen van onderuit. Die verzuilde massabewegingen zijn uit elkaar gevallen en op de ruïnes ervan ontstaat de spektakeldemocratie.
Dat betekent dat de partijen uit het tijdperk van de massa niet zozeer verdwijnen dan wel kwalitatief van karakter veranderen. In de spektakeldemocratie worden politieke partijen steeds vaker ondergeschikt aan individuele politieke figuren, die via de populariteit van hun personage trachten een heterogeen electoraat te verzamelen. In deze logica verandert de verhouding tussen vertegenwoordiger en vertegenwoordigde kwalitatief van karakter. Het publiek heeft geen grip meer op de politicus en wordt “gedepolitiseerd en sprakeloos.”5 In plaats van zelf te spreken, kan het enkel applaudisseren of afkeurend reageren op de performance van de politicus.
De tweede dynamiek is de sensationalisering van de media. Sociale media en de opkomst van het internet hebben de tendens versterkt waarvan de klassieke media al slachtoffer waren geworden: de commercialisering van nieuwsberichtgeving. In een competitief veld van berichtgeving is aandacht het schaarste goed. Media hebben ondervonden dat bij lezers of kijkers sensaties opwekken de meest effectieve manier is om hun aandacht vast te houden. Daarom hebben mediastrategieën steeds vaker het doel om bij het publiek zo veel mogelijk emoties op te wekken. Informatieverstrekking wordt ‘infotainment’, controverses worden opgepookt. Het liefst van al creëert men daarover verschillende ‘debatten’, waarin men wordt uitgenodigd om de kant te kiezen van een bepaald figuur die men verdedigt tegen de supporters van het andere kamp.
Sociale media, voornamelijk Facebook en Twitter, hebben in de spektakeldemocratie een cruciale rol veroverd. Niet alleen zijn ze voor velen de kanalen om hun nieuws te verkrijgen (waardoor zowel politici als klassieke media hun boodschap moeten afstemmen op de algoritmes van het socialemediaplatform), ze democratiseren tevens het publiek debat op zo’n manier dat de passiviteit van de toeschouwer de vorm aanneemt van pseudo-activiteit. Onze doordachte verdediging van een bepaalde positie, onze oprechte verontwaardiging en ons standvastige morele betoog: in de spektakeldemocratie zijn ze de handelingen van een publiek dat participeert in zijn eigen politieke vervreemding.
Ten slotte is de spektakeldemocratie het product van de neoliberale globalisering die zich de afgelopen decennia heeft doorgezet. In de neoliberale periode hebben markten zich aan de greep van nationale overheden onttrokken (vaak met behulp van die laatste). Steeds meer beslissingen worden op transnationaal niveau genomen, waar controle en vertegenwoordiging vaak maar een formele waarde hebben. Het is geen overdrijving om in deze neoliberale globalisering een klassenstrategie van de-democratisering en depolitisering te zien die politieke instituties immuun maken voor populaire onvrede.6 Tegelijkertijd blijft de politiek zich koppig op het nationale niveau afspelen. Om hun onmacht te maskeren doen politici vervolgens een beroep op spektakelpolitiek, fictieve controverses en symboolpolitiek. In de spektakeldemocratie wordt politiek een vorm van permanente campagne, gedomineerd door narren die zich specialiseren in voortdurende provocatie zonder werkelijke beslissingsmacht.
Symbolische politiek
Het is belangrijk hierbij op te merken dat Decreus een structurele analyse van de hedendaagse democratie maakt. Hij telt vast dat de huidige condities weliswaar erg gunstig zijn voor allerhande “trumpisten”, maar dat linkse, progressieve en centrumpartijen ook aan het spektakel deelnemen. Zoals Maly ook benadrukt, kunnen de gevestigde politieke spelers vandaag niet niet deelnemen aan het spektakel. Hierin schuilt volgens Decreus het voornaamste gevaar: dat we vergeten hoe het spektakel, dat het publiek veroordeelt tot passiviteit, het gehele systeem besmet. Professionele provocateurs doen hun eigen tegenstanders ontstaan, die we de morele ridders van het goed bestuur kunnen noemen. Hoewel die laatsten te verkiezen zijn boven de narren, ontsnapt geen van beide groepen aan de invloed van het spektakel.
De analyse van Decreus herwaardeert een notie die centraal moet komen te staan in ieder progressief project: de waarde van autonomie. Hij schrijft dat “het spektakel dwingt tot passiviteit, wat niet zozeer het tegendeel is van activiteit – de twee kunnen immers perfect samengaan – maar van autonomie.”7 Autonomie (letterlijk: je eigen wetgever zijn) betekent grip hebben op de krachten die je leven beïnvloeden. Autonoom ben je pas wanneer je zelf kan bepalen hoe je je leven invult zonder af te hangen van krachten van buitenaf. Autonomie is dus niet hetzelfde als activiteit, zichtbaarheid of participatie: het spektakel weet die immers in zijn werking te integreren en te misvormen. Het spektakel ondermijnt de autonomie; het reduceert iedereen tot een (pseudo-actieve) toeschouwer van een politiek schouwspel dat zich elders afspeelt.
De politieke oplossing om volgens Decreus deze autonomie te herwinnen lijkt echter minder overtuigend. “Zolang de linkse reactie de spektakeldemocratie omarmt, zolang links een reactie blijft, zal het nooit bijdragen tot democratie in de ware zin van het woord.”8 “Ware democratie” zou volstrekt met het spektakel breken door er een non-relatie mee aan te gaan. Het herovert het leven op de spectaculaire representatie ervan om een (ten minste tijdelijke) échte demos in het leven te roepen.
Het linkse project heeft duidelijk nood aan een kritische analyse van zijn huidige politiek.
Voorbeelden van deze ware democratie zijn volgens Decreus de pleinbezettingen en de opstanden die uitbraken over de hele wereld, zoals Occupy in New York, de Zapatistabeweging, de protesten in Chili en Hong Kong, het Tahrirplein in Egypte, de Gilets Jaunes en de 5M-beweging in Spanje. Op deze momenten en in deze bewegingen primeert een authentieke gemeenschappelijke relatie op de spectaculaire mediatisering ervan, aldus Decreus.9 Het antwoord op de spektakeldemocratie moet de vorm aannemen van een situatie van onregeerbaarheid, die scheuren veroorzaakt in de gevestigde orde van het spektakel.
Het valt op dat Decreus op dit punt verschuift van een materialistische analyse naar een zo goed als exclusieve nadruk op het symbolische karakter van de democratie. De bezettingen en opstanden creëren symbolen van onregeerbaarheid en tonen dat mensen kunnen weigeren zich te laten reduceren tot voorbestemde sociale categorieën. De scheuren die ze veroorzaken, hebben een sterke symbolische waarde, zonder echter noodzakelijkerwijs een werkelijk gevaar te vormen voor de gevestigde orde (blijft het kapitalisme niet functioneren wanneer de pleinbezetters hun tenten neerpoten?).
Is het vanuit een materialistisch perspectief correct te stellen dat de breuken die de verscheidene protestbewegingen de logica van de spektakelmaatschappij toebrengen, onderling vergelijkbaar zijn? Ieder protest is specifiek, ontstaat vanuit particuliere en heterogene omstandigheden en produceert uiteenlopende effecten. Dat is niet onbelangrijk: sommige protesten kunnen werkelijk veranderingen teweegbrengen (bijvoorbeeld door concessies af te dwingen van machthebbers, inspiratie te bieden voor toekomstige activisten of duurzame relaties tussen mensen te creëren), terwijl andere slechts een onmachtige poging zijn om onvrede te uiten.
Bovendien zijn deze protesten zelf vaak afhankelijk zijn van een hypergemediatiseerde politieke omgeving. Welke activist herkent niet hoe een politiek initiatief een vroege dood stierf omdat het niet werd opgepikt en verspreid via sociale of klassieke media? Wat is een rel anders dan een vorm van spektakel najagen, met het doel een publiek, elders, te beroeren? Een voorbeeld: onderzoek wijst uit dat in de Verenigde Staten een hoger percentage Indiaanse Amerikanen door de politie wordt gedood dan Afro-Amerikanen.10 Waarom ontlokt de moord op deze mensen niet dezelfde politieke onvrede? Omdat de beelden op de moord van George Floyd via klassieke en sociale media wijd werden verspreid en de verontwaardiging van een verstedelijkte Afro-Amerikaanse populatie de vorm konden aannemen van massale rellen. Indiaanse Amerikanen wonen in minder dichtbevolkte gebieden, waardoor hun onderdrukking meestal onzichtbaar blijft. Enkel een materialistische analyse kan duiden waarom en wanneer een bepaalde actie een bredere symbolische impact kan krijgen (zoals in het geval van de moord op George Floyd), alsmede waarom en wanneer populaties veroordeeld zijn hun situatie te ondergaan bij gebrek aan mogelijkheden om ze te contesteren.
Volgens Decreus is de partijvorm te aangetast door het spektakel. Het is echter twijfelachtig of directe actie een politieke organisatie kan uitbouwen.
Dit brengt ons tot een klassieke vraag die Decreus’ essay uit de weg lijkt te gaan: welk soort van politieke organisatie en mobilisatie is adequaat om in onze huidige conjunctuur de weg te openen naar een geëmancipeerde toekomst? Anders gesteld, hoe gaan we voorbij de symbolische effecten geproduceerd door massademonstraties naar werkelijke sociale en politieke verandering? Ooit was het klassieke antwoord hierop de partijvorm, maar deze is volgens Decreus te aangetast door het spektakel. Het is echter twijfelachtig of pleinbezettingen en directe actie een politieke organisatie kunnen uitbouwen om de bestaande condities op duurzame wijze te transformeren. Daarvoor moet een collectieve wil worden gebouwd die verder reikt dan de voornamelijk stedelijke populatie die bij momenten toegang heeft tot rellen en demonstraties, om ook meer afgelegen maar daarom niet minder uitgebuite groepen te bereiken. Demonstraties hebben een sterke symbolische waarde en symbolen kunnen krachtige effecten produceren, maar op zichzelf leiden ze niet noodzakelijk tot duurzame politieke verandering.
Vooruit!
In zekere zin kunnen we Ico Maly’s Vooruit! Politieke vernieuwing, digitale cultuur en socialisme lezen als een studie van wat er gebeurt wanneer een socialistische partij volledig meegaat in de logica van het spektakel.11 Maly onderzoekt de veranderingen die de socialistische partij heeft doorgemaakt sinds de verkiezing van Conner Rousseau tot partijvoorzitter, inclusief maar niet beperkt tot de naamsverandering van sp.a tot Vooruit. Hoe breekt een socialistische partij met de neerwaartse spiraal waarin ze decennialang verzeild is geraakt? Welke strategieën kan ze ontwikkelen in een mediatiek landschap dat op verschillende vlakken fundamenteel anders is dan slechts één decennium geleden? En belangrijk, wat blijft er over van het socialisme wanneer men deze poging onderneemt?
Zoals al vermeld kan de hedendaagse politiek niet meer rond de opkomst van digitale media. Online platformen als Facebook en Twitter zijn de publieke fora van de 21ste eeuw. Dat betekent niet dat de traditionele media verdwijnen, maar wel dat er een diepe verwevenheid ontstaat met de digitale media. Politici doen formele aankondigingen bijvoorbeeld niet noodzakelijk meer in een perszaal, maar steeds vaker via Twitter. Traditionele media moeten vervolgens deze berichten overnemen, wat het bereik van de politicus versterkt. Omgekeerd kan een journalistiek artikel of een controversieel opiniestuk leiden tot hevige online discussies, meestal tot genoegen van het oorspronkelijke nieuwsmedium zelf.
Maly toont helder hoe de architectuur van digitale platformen bepaalde vormen van interacties stimuleert eerder dan andere. Deze platformen zijn immers ondernemingen die winst vergaren door de aandacht van hun gebruikers zo lang mogelijk vast te houden. Amusement of controverse via oppervlakkige interacties stimuleert meer activiteit dan weldoordachte dialoog. “Lange traktaten hebben zo minder kans op snelle likes dan een welgemikte controversiële uitlating of een mooie zeemzoete selfie op het strand tegen een ondergaande zon. Digitale media formatteren ons gedrag, of dat proberen ze alleszins. Het is dan ook geen toeval dat populaire politici op sociale media gelijkaardige dingen doen als populaire influencers.”12 Politici, gestuwd door de competitie om de aandacht van het publiek zo veel mogelijk op te eisen, voegen zich zo behendig naar de logica van de digitale cultuur.
Conner Rousseau is misschien de eerste partijvoorzitter in België die de influencercultuur tot voornaamste politieke strategie heeft gemaakt. Via Instagram maakt Rousseau enkele weldoordachte stilistische keuzes op vlak van beeld, mode en taalgebruik die een aura van populariteit, authenticiteit en intimiteit trachten te produceren. Onder een foto op bezoek bij de koning schrijft Rousseau op Instagram dat “King Connah” en de “Fluppe” “twee koningen onder elkaar” zijn. Door zijn hip en informeel taalgebruik projecteert Rousseau een gevoel van nabijheid. De boodschap zou duidelijk moeten zijn: hier is “gewoon Conner” aan het woord, ver verwijderd van de spindokters en politieke spelletjes die het gewone volk beu is. De keuze voor authenticiteit vertaalt zich in Vooruit in de personificatie van de partij. “Tussen 11 november 2020 en 16 februari 2021 ging 92% van het hele promotiebudget van sp.a naar Conner Rousseau, de overige kruimels werden verdeeld tussen de partij en de vicepremier.”13 De boodschapper wordt zo de boodschap.
Ook de politieke berichtgeving van Rousseau en Vooruit past zich aan het vernieuwde medialandschap aan. In het tv-programma Gert Late Night verkondigt Rousseau dat wie in Vlaanderen verblijft en geen Nederlands kent, hier weinig te zoeken heeft. In zijn boek T. pleit hij voor de mogelijkheid om verslaafde vrouwen tijdelijk het recht op ouderschap te ontzeggen. Vanuit persoonlijke anekdotiek wordt een emotioneel discours verspreid dat onmiddellijke reactie probeert uit te lokken. Heroïnebaby’s: voor of tegen? En als je voor bent, wat voor onmens ben je dan niet? Zo speelt de communicatie van Rousseau op de Vlaamse ‘onderbuik’, onze common sense, die geen tijd zou hebben voor politieke correctheid of bredere analyse. Het leidt tot uitnodigingen voor debatten in tv-programma’s, die vervolgens zorgvuldig worden geknipt en geplakt om als reclameclip te verschijnen op sociale media.
Digitale media dwingen Vooruit tot nieuwe politieke strategieën. Toch, zo toont Maly, herhaalt het formules die al langer bon ton zijn in de Belgische politiek. Zo vindt Rousseau zijn directe voorganger in Patrick Janssens, die na een carrière in de reclame-industrie in 1999 partijvoorzitter werd met de boodschap dat hij de socialistische partij zou vernieuwen. De toenmalige SP stond te ver van de burgers, moest verjongen en vervrouwelijken.14 De SP veranderde in sp.a, de kloof met de burger werd zo ogenschijnlijk gedicht. Ook vandaag ondernemen andere zieltogende partijen vernieuwingsoperaties, die zo goed als altijd neerkomen op een poging om een imago van politieke zuiverheid bij een gedesillusioneerd publiek te herstellen. Een weerkerend thema bij deze marketing-gestuurde operaties van rebranding is om in te spelen op het buikgevoel van het volk: de burger moet opnieuw het gevoel krijgen dat de politiek voor hem spreekt. Welke ideologische aannames worden overgenomen wanneer men spreekt over ‘het buikgevoel’ en ‘het volk’ (en wie er wel of niet toe behoort) laat men daarbij doorgaans buiten beschouwing.
Wat met het bredere ideologische discours dat bij Vooruit onder de naam socialisme doorgaat? Maly argumenteert dat Vooruit zich plaatst in een lange traditie binnen de partij om zich te oriënteren rond het ‘neo-socialisme’ of immaterialistisch socialisme, die teruggaat tot Hendrik de Man, leider van de Belgische Werkliedenpartij in de jaren 1930. Het immaterialistisch socialisme neemt afstand van concrete politieke doelstellingen die traditioneel tot het socialisme behoorden, zoals politieke en economische democratie, rationeel planbeheer of een praktisch internationalisme over landsgrenzen heen. In plaats daarvan richt het zich op het verwerkelijken van de ‘socialistische waarden’ als solidariteit, empathie en compassie, waarbij het openlaat wanneer en hoe deze aan bod komen (solidariteit tijdens een staking is niet dezelfde als solidariteit tijdens de Warmste Week).
Door zich te richten op immateriële waarden poogt het neosocialisme een brede volksbeweging te worden die loskomt van zijn verankering in de arbeidersklasse. Omdat het socialisme politieke macht moet proberen te winnen, moet het de ideologie van één bepaalde klasse overstijgen. Maar volgens Maly ligt het gevaar van het neosocialisme erin dat het onder het mom van socialistische waarden politieke ideeën binnensmokkelt die er een fundamentele bedreiging voor vormen. Zo werd het neosocialisme in de jaren 1990 een ideaal vehikel voor de politiek van de derde weg, die marktefficiëntie predikte en de overheid enkel zag als een instantie die de excessen van het kapitalisme mocht beheersen. “Socialisme stond nu voor zijn tegendeel: het perfecte kapitalisme.”15 Een dergelijke politiek beheerst vandaag in grote lijnen ook het neosocialisme van Vooruit, dat de staat slechts voorstelt als een goed beheerder van publiek bestuur. Hoewel Vooruit meer ruimte zou laten voor overheidsinvesteringen dan de neoliberale derde weg, betekent dit niet noodzakelijk een breuk met voorgaand beleid: een kapitalistische staat neemt in tijden van crisis (sociaal, ecologisch en virologisch) doorgaans een meer prominente rol op.
Maly’s analyse deelt een belangrijk argument met Decreus: de sociaaldemocratie werpt vandaag onvoldoende een dam op tegen de opkomst van extreemrechts. Op belangrijke aspecten werkt Vooruit deze verrechtsing zelfs in de hand. Zo is het beeld van de ‘gewone man’ doorgaans dat van de witte caféganger zonder politiek correcte mening, is ‘het volk’ altijd Vlaams en telt solidariteit alleen maar voor wie Vlaming is. Door deze thema’s voor te stellen als common sense, biedt Vooruit geen weerstand tegen de onvermijdelijke radicalisering van deze ideeën door autoritaire politiek.
Het loont bovendien om Spektakeldemocratie te lezen naast Vooruit!. Maly beschrijft vaak het contrast tussen de strategische keuzes van Rousseau en die van Bernie Sanders en Alexandra Ocasio-Cortez. Voor hem zijn zij een goed voorbeeld van hoe socialistische politici vakkundig door het huidige medialandschap kunnen navigeren zonder de klassendimensie van hun politieke project te verliezen. Zo streamt AOC Q&A kooksessies waarbij ze ingaat op politieke vragen van het publiek in een t-shirt waarop ‘Tax the Rich’ staat afgebeeld. Bernie Sanders gebruikt zijn Instagramaccount om vakbondsacties te ondersteunen en het gevaar van klimaatverandering te benadrukken. Hoe productief deze acties ook kunnen zijn, wanneer het spektakel domineert, dreigt het publiek een passieve toeschouwer te blijven. Wat gebeurt er bijvoorbeeld wanneer politici als AOC en de squad’ van progressieve Amerikaanse vertegenwoordigers onder druk van de politieke machine in Washington aan hun politieke idealen verzaken? Zonder actieve burgerparticipatie als populaire beweging blijft het socialisme te afhankelijk van enkele mediagenieke vertegenwoordigers. Hoewel zo’n beweging niet buiten het digitale tijdperk kan, moet ze wel breken met enkele fundamentele uitgangspunten van het spektakel.
Democratie en vernieuwing
Zoals vermeld, moeten politieke partijen vandaag een antwoord vinden op de neergang van de massapartij, die partij dus waar een (tot op zekere hoogte) duurzame band werd geschapen tussen de bredere bevolking en haar politieke vertegenwoordigers, gemedieerd door middenveldorganisaties zoals een vakbond. Een belangrijk element in het project van Vooruit is om een nieuwe verbinding te creëren tussen de partij en burgers of sympathisanten. Leden en niet-leden kunnen via de site van Vooruit bijvoorbeeld meedelen waar ze van wakker liggen. Men kan ook deelnemen aan uitdagingen of ludieke acties en die met de juiste hashtags delen via sociale media. In al deze acties staat ‘de stem van de burger’ centraal.16 Niet de politicus, maar de gewone man of vrouw krijgt zo de touwtjes in handen en wordt uitgenodigd om ‘zijn of haar gedacht’ te zeggen. Vooruit verzamelt zo alle meningen en kan vervolgens beweren de stem van het volk te vertegenwoordigen.
Sociale media, voornamelijk Facebook en Twitter, hebben in de spektakeldemocratie een cruciale rol veroverd.
Maly argumenteert dat een dergelijke publieke opinie slechts de uitkomst is van een geconstrueerd proces waarbij de data van geïsoleerde stemmen op een specifieke manier worden verzameld, gesorteerd en gebruikt. Op geen enkel ogenblik lost de partij de teugels, in het type engagement dat ze uitlokt bij het bredere publiek noch bij de thema’s die ze vervolgens in de publieke sfeer werpt als waren die het product van de wil van het volk zelf. Jean-Paul Sartre beschreef zo’n dynamiek als “l’extéro-conditionnement” (“externe conditionering”), waarbij een actieve groep de handelingen van een serie geïsoleerde individuen doelbewust stuurt en het resultaat van deze manipulatie verkoopt als een verenigde handeling van deze massa.17 De groep bewerkt de massa van individuen op zo’n manier dat hun geatomiseerde acties verschijnen als een organische collectieve onderneming waarbij de mensen zelf de touwtjes in handen hebben. In werkelijkheid echter blijven de handelingen van de individuen geïsoleerd en volstrekt passief ten opzichte van de sturende groep.18
Tegelijkertijd onderstreept dit een waarheid over democratie én socialisme: dat die pas tot stand kunnen komen wanneer collectieve mobilisatie van onderuit werkelijk mee kan beslissen over waar we als samenleving naartoe gaan. Dit veronderstelt de capaciteit te breken met de beelden die hun vertegenwoordigers over hen construeren. Socialisme kan niet zonder vertegenwoordigers, maar net zomin kan het zonder een gepolitiseerde basis die deze vertegenwoordigers kan sturen, beoordelen, beïnvloeden en betwisten.
In zijn gevangenisgeschriften schreef Gramsci dat “iedere mens een wetgever is.”19 Hij bedoelde hiermee dat iedereen participeert in sociale contexten waarvan hij mee de regels van omgang en organisatie bepaalt (zoals de familie, de werkomgeving, de school of de hobbyclub), ook al gaat het hierbij niet om een officiële staatsfunctie. Gramsci geeft zo een interpretatie aan het wetgeven die ruimer is dan de strikte juridische activiteit. Misschien kunnen we Gramsci’s uitspraak in deze conjunctuur, gedomineerd door spektakel en sociaal-politieke regressies, als leidraad nemen, op voorwaarde dat we ze radicaliseren: iedere mens heeft het recht om te kunnen wetgeven, dat wil zeggen om zijn of haar sociale omgeving sturend te kunnen vormgeven. Om dit recht op te eisen moet de linkse politiek opnieuw reële en duurzame aansluiting vinden met haar populaire karakter, voorbij de pseudoactiviteit van het spektakel. Decreus en Maly duiden hiervoor twee paden aan: de directe democratie van het straatprotest en de heruitvinding van de politieke partij. Waarschijnlijk moet het linkse project zich voortbewegen in de onzekere spanning tussen beide, zonder garanties of op voorhand aangereikte oplossingen.
Thomas Decreus, Spektakeldemocratie, EPO, 2020.
Ico Maly, Vooruit! Politieke vernieuwing, digitale cultuur en socialisme, EPO, 2021.
Footnotes
- Thomas Decreus, Spektakeldemocratie, Berchem, EPO, 2020.
- Guy Debord, La société du spectacle, Paris, Gallimard, 1996. Volgens Debord overspoelt en medieert het spektakel de relaties tussen mensen door beelden op te hangen van hoe het sociale leven eruit ziet en eruit zou moéten zien. Cruciaal voor Debord is dat dit spektakel tegelijkertijd echt én vals is. Het is vals voor zover het bestaat uit geïdealiseerde beelden die de echte relaties tussen individuen en groepen verbloemen (niet het minst de arbeidsrelatie). Maar het is ook echt omdat het spektakel werkelijk het middel is waarmee de samenleving zichzelf coherentie verleent. Niet alleen integreren mensen zich in de samenleving doorheen het spektakel, dit biedt ook het beeld van de eenheid en het welbevinden van die samenleving. Het spektakel regeert door het beeld van onophoudelijke activiteit te verkopen, terwijl het mensen in werkelijkheid veroordeelt tot fundamentele passiviteit.
- Jean Baudrillard definieerde het simulacrum als een kopie of afbeelding van iets dat in werkelijkheid niet bestaat (of nooit heeft bestaan), maar dat zichzelf wel voorstelt als het origineel. Zie: Jean Baudrillard, Simulacres et simulation, Paris, Éditions Galilée, 1981.
- Thomas Decreus, op. cit., p. 8.
- Ibid., p. 27.
- Zie bijv. Panagiotis Sotiris en Spyros Sakellaropoulos, “European Union as class project and imperialist strategy”, Viewpoint, februari 2018; Étienne Balibar, “Sur les interprétations de Mai 68” in Histoire interminable: D’un siècle l’autre, Parijs, La Découverte, 2020; Cédric Durand en Razmig Keucheyan “Financial hegemony and the unachieved European state”, Competition & Change 19, no. 2 (2015):129-144.
- Thomas Decreus, op. cit., p. 60-61.
- Ibid., p. 61.
- Ibid. p. 68.
- “Police Killings Against Native Americans Are Off the Charts and Off the Radar”, Equal Justice initiative, 31 oktober 2016. Zie https://eji.org/news/native-americans-killed-by-police-at-highest-rate-in-country/. Deze gedachte is schatplichtig aan Sam Kriss, “White Skin, Black Squares”. Zie https://samkriss.com/2020/06/10/white-skin-black-squares/. Zie ook John Berger, “The Nature of Mass Demonstrations”, International Socialism (1st series), no. 34, Autumn 1968, pp.11-12.
- Ico Maly, Vooruit! Politieke Vernieuwing, Digitale Cultuur En Socialisme, Berchem, EPO, 2021.
- Ibid., p. 35.
- Ibid., p. 79.
- Ibid., p. 148.
- Ibid., p. 154.
- Ibid., p. 123.
- Jean-Paul Sartre, Critique de la raison dialectique précédé de Questions de méthode. Tome I: Théories des ensembles pratiques, Parijs, Gallimard, 1985, p. 726-746.
- De Europese Unie doet haar duit reeds in het zakje met de deliberatieve “Conference on the future of Europe”. De EU verkondigt dat ze hiermee haar democratisch tekort kan aanpakken, maar in werkelijkheid betreft het weinig meer dan een van bovenaf gestuurd proces. Er is ruimte voor deliberatie, maar deze gaat over vooropgestelde thema’s, blijft binnen het institutionele en budgettaire kader dat werd voorzien en wordt geïmplementeerd voor zover het de heersende macht goed uitkomt. Wat deze gevallen verbindt, is dat een geïnstitutionaliseerde groep (zoals de politieke partij of het bestuur van de EU) de regie in handen blijft houden over een massa die kan participeren net omdat ze passief ondergaat.
- Antonio Gramsci, Selections from the Prison Notebooks, geredigeerd door Quintin Hoare en Geoffrey Nowell Smith, Londen, Lawrence and Wishart, 1971, p. 265-266. Zie ook Michael Denninig, “Everyone a legislator”, New Left Review 129 (2021): 29-44.