Artikel

In memoriam Moishe Postone (1942-2018)

Anton Jäger

—26 maart 2018

In het weekeinde van 17 maart overleed de filosoof Moishe Postone, de “geheime keizer van het marxisme”. Als filosoof hield hij zich bezig met de dominantie van de tijd op ons leven.

Op zondag 18 maart deed de Engelse uitgeverij Zero Books een melancholieke aankondiging. De Amerikaanse filosoof Moishe Postone – sedert dertig jaar professor aan de gerenommeerde Universiteit van Chicago – zou overleden zijn aan kanker, op zesenzeventigjarige leeftijd. Dadelijk werden linkse internetfora overspoeld door tributen. Allen legden rekenschap af aan een van hun meesterdenkers, de ‘geheime keizer’ van het marxisme de laatste twintig jaar. Tegen vijf uur zondag echter begon er een ander bericht te circuleren. Postone zou nog niet dood zijn – hij bevond zich enkel op zijn sterfbed, zich hopeloos vastklampend aan het laatste bundeltje levenskracht. Herroepingen en verontschuldigingen volgden gezwind. Het mocht niet baten: maandagochtend gaven verscheidene mensen uit Moishe’s intieme kring te kennen dat hun verwante toch geweken was. De grote marxist was niet meer.

De kracht van de tijd

De verwarring zou Postone ongetwijfeld enigszins amusant overgekomen zijn (hijzelf stond bekend om zijn gitzwarte gevoel voor humor). Postone’s in 1993 gepubliceerde Time, Labour and Social Domination (tot nu toe onvertaald) behandelde een van de meest complexe werken van de negentiende eeuw – Karl Marx’ Het Kapitaal. Maar bovenal gaf Postone in dat werk een doordringende kijk op de tijdsbeleving van de moderne mens. Hij observeerde hoe een reeks uitvindingen (de koekoeksklok, de fabriekshorloge, het continentaal tijdsstelsel) westerse samenlevingen een volkomen andere manier van tijd ervaren hadden gegeven, die fundamenteel verschilde van premoderne samenlevingen. Net zoals de surfers op het internet niet goed wisten wanneer precies hun meester zou sterven, voelt de mens in het kapitalisme zich bedreigd en zelfs bestierd door de tijd, die hem als een hem vreemde, eigenaardige kracht overkomt.

De verwarring over het tijdstip van zijn dood zou Postone ongetwijfeld amusant zijn overgekomen.

Terwijl in premoderne samenlevingen de tijd steeds een afhankelijke variabele was (gedicteerd door ervaringen, rituele gebruiken, weersafwisselingen, persoonlijke machtsrelaties) werd ze in het kapitalisme een kracht op zich, personen en samenlevingen meesleurend zonder enige menselijke inspraak. Net zoals de Amerikaanse komiek Harold Llloyd in Safety Last (1923) zich vastklampte aan de wijzers van een torenklok in Chicago, gehoorzaamde de mens in het kapitalisme aan een abstracte en heteronome vorm van tijd – een tijd die weliswaar sociaal geconditioneerd was (mensen werkten voor salarissen op basis van uur), maar toch onafhankelijk was van enige particuliere, specifieke tijdservaring.

Denk aan een modale werkdag, met om 7 uur opstaan, 5 uur werken, 1 uur pauze, 5 uur meer werken, 1 uur eten, 2 uur televisie, 1 uur lezen, 8 uur slapen, als een reeks perfect inwisselbare blokken. Hoewel de ene arbeider zijn of haar uur werk volkomen anders zal ervaren dan een andere, lieten hun werkuren zich in een kapitalistische samenleving toch moeiteloos gelijkstellen op een loonbrief, die al deze afzonderlijke ervaringen in een lange lijst monetaire equivalenties inschoof. In die samenleving, zo stelde hij naar Marx “was de tijd alles en de Mens niets”; de samenleving “enkel een karkas van diezelfde tijd”.

Moishe Postone werd geboren in Canada in 1942, als zoon van een rabbijn. De jonge Jood kwam onder onheilspellend gesternte ter wereld; hij begon zijn leven op het moment dat er meer dan 5000 km verderop lotgenoten de gaskamers werden ingedreven. 1942 was een zwart jaar voor de mensheid, en Postone zou zich ook tijdens de rest van zijn carrière de vraag stellen hoe de gruwel van het nazisme mogelijk was. Na zijn schoolcarrière begon Postone in de vroege jaren zestig aan een studie chemie aan de universiteit van Chicago – veraf van zijn latere terrein, de sociale wetenschappen. Naarmate de jaren zestig vorderden, voelde Postone zich echter steeds meer aangetrokken door de politiek (en meer bepaald de marxistische), mede door de opkomende studentenbeweging in die tijd. Op de universiteit waar ook Bernie Sanders voor het eerste zijn radicalisme aanleerde, ging Postone vooreerst bij enkele marxistische studentenorganisaties aan de slag.

Frankfurter Schule

Het was in deze groepen dat de marxistische microbe hem voor het eerst werkelijk aanstak. “Voordien”, zo stelde Postone, “vond ik Marx maar een versteende Victoriaan, die in zijn vroege romantische jaren wat interessants te vertellen had, en die dan een hopeloze positivist was geworden.” Tegen het eind van de jaren zestig besloot hij zijn mening te herzien. Dit ook nadat hij een leesles met Hannah Arendt had gevolgd in Chicago, die toen nog geregeld college gaf aan Amerikaanse studenten. Haar ideeën over het moderne antisemitisme spoorden Postone aan om te studeren in het eigenlijke thuisland van het marxisme – Duitsland, het aloude land van dichter en (bovenal) denkers. Meer bepaald in Frankfurt, waar het zogenaamde Institut für Sozialforschung na de oorlog voorzichtig was heropgebouwd door figuren als Horkheimer en Adorno, tezamen met een nieuwe generatie onderzoekers na het nazisme.

Postone observeerde hoe door een reeks uitvindingen de ervaring van de tijd fundamenteel verschilde van premoderne samenlevingen.

Postones keuze voor Duitsland was gewaagd. In de jaren zestig was er een schamel aantal Joodse studenten dat doctoraten behaalde aan een Duitse universiteit, toen nog in de allesverzengende schaduw van dat nazisme. Maar uiteindelijk bleek net die voorkeur voor Frankfurt cruciaal. In de jaren zestig en zeventig hadden zich immers enkele getalenteerde politieke economen (Helmut Reickert, Hans-Georg Backhaus, Heinrich Rickert) onder invloed van Frankfurt-eminentie Adorno aan een grondige herlezing van Marx’ Kapitaal gezet. In plaats Marx als een positivistische econoom voor te stellen – die alleen maar een rivaliserende economische theorie wilde ontwikkelen tegenover die van de burgerlijke economen (Smith, Ricardo, etc.), en daarmee ook hun begrippenapparaat (met concepten als arbeid, kapitaal en rente, als apodictische natuurverschijnselen) had overgenomen – dachten zij dat Marx net een radicale kritiek van diezelfde ‘economie’ had opgesteld.

Terwijl een latere generatie die ‘economistische’ Marx de rug toekeerde als een negentiende-eeuwse fossiel (een afkeer die spoedig in het postmodernisme zou culmineren, waarbij het concept ‘economie’ soms zelfs als een linguïstische constructie werd afgedaan) vonden deze Duitse theoretici dat een kersvers bezoek aan Marx onontbeerlijk was om de twintigste eeuw te begrijpen. Bovenal wilden ze Marx als een sociaal theoreticus, en niet simpelweg als econoom lezen, die niet alleen over economische crisissen en productie sprak, maar over de samenleving in haar geheel. Begin jaren zestig werd ook nog een berg aan voordien ongepubliceerde manuscripten van Marx’ hand aan de luwte onttrokken (bekend als de Grundrisse) die een een speelse en experimenterende Marx  toonden. Voor deze academici moest men terug naar Marx’ oerteksten.

Postone was het na zijn lezing van Lukács eind jaren zestig volmondig eens met deze stelling. Hij zou later zijn doctoraat in Frankfurt halen met een traktaat over diezelfde Marxiaanse economie, met sterk filosofische inslag. Later zou hij verkondigen dat het de grootste zegen was van zijn academische carrière. Als Duitse banneling miste hij de opkomst van het postmodernisme aan de overzijde van de plas, en ontging daardoor een golf aan trendy Theorie, ‘met grote T’. “Ik zat in Duitsland”, stelde hij later in een gesprek, “en net daarom bleef ik immuun.”

Het moderne antisemitisme

Postones onderdompeling in de Duitse cultuur prikkelde ook zijn interesse in een ander studieobject: het moderne antisemitisme. Reeds eind jaren zestig had hij zich in zijn colleges met Arendt de vraag gesteld hoe er zich eind negentiende eeuw, op verschillende plekken in de beschaafde wereld, een nieuwe en uiterst virulente vorm van rassenhaat had ontwikkeld. Deze haat, zo zag Postone, verschilde kwalitatief ook van andere vormen van xenofobie.

In de verbeelding van antisemieten was de ‘Jood’ niet zomaar een minderwaardig ras, of een gevaar voor een nationale zuiverheid. Eerder was hij een dreiging van globale proporties nam, die de koers van de economie en de geschiedenis zelf kon verklaren. Terwijl middeleeuwse Jodenhaters hen als goddeloze afvalligen hadden afgedaan, hadden ze nimmer verkondigd dat de Joodse macht zich in een ‘wereldcomplot’ had geuit. Ze ontbeerden, zo stelde Postone, de categorie van de ‘totaliteit’, die enkel in een kapitalistische samenleving denkbaar werd.

Het concept ‘totaliteit’ nam al een prominente rol in het denken van Georg Lukacs in, die verkondigde dat enkel in een kapitalistische samenleving met zijn veralgemeende marktverhoudingen het concept ‘samenleving’ op zich conceptueel levensvatbaar werd. Nadat het kapitalistische gelijkheidsprincipe de schotten tussen middeleeuwse standen had weggevaagd (in de ‘ijzige wateren van het eigenbelang’, zoals Marx en Engels zelf schreven) en de gehele aardbol aan de wetten van de markt onderwierp, werd het ook mogelijk om de vijanden van diezelfde samenleving als een totale dreiging te zien. “Zelfs de gekste Amerikaanse racist”, stelde Postone daarover onlangs nog helder, “zal nooit verkondigen dat de Mexicanen de regering controleren, dat ze de banken in hun handen hebben, dat ze de munttoevoer bestieren. Bij de Joden zit dat anders.” Die specificiteit diende onderzocht te worden, zo stelde hij.

Net de uniekheid van de Jodenhaat bracht Postone ertoe het marxisme uit zijn economische korset te trekken. Midden jaren tachtig stelde hij dat het moderne antisemitisme nog het best begrepen kon worden aan de hand van marxistische categorieën. Meer specifiek, Marx’ categorieën van de gebruikswaarde en de ruilwaarde, die, naar Hegeliaans voorbeeld, vaak als een tegenstelling tussen het ‘concrete en het ‘abstracte’ werden herschreven (gebruikswaarde betreft het eigenlijke ‘concrete’ gebruik van een bepaalde waar, terwijl ruilwaarde zijn marktwaarde omhelst en uitdrukt in vorm van geld).

Het moderne antisemitisme kon volgens Postone nog het best begrepen worden aan de hand van marxistische categorieën

In plaats van deze categorieën als exclusief economische concepten te lezen, probeerde Postone aan te tonen dat deze begrippen in een kapitalistische samenleving ook betrekking hadden op de denkpatronen van hele naties – ze waren niet alleen mentale, maar ook sociale abstracties, die in de dagelijkse omgang van het mensenras hun rol speelden. Met de verspreiding van deze ‘sociale abstracties’ eind negentiende eeuw, en de angsten die ze opriep (marktschommelingen en bankroeten, soms veroorzaakt door de handelingen van actoren die zich op duizenden kilometers afstand van ons bevinden) begonnen Duitse antisemieten Joden met het ‘abstracte’ te vereenzelvigen, denkend dat de onpersoonlijke en abstracte dwang die in een marktsamenleving door de economie wordt uitgeoefend eigenlijk het werk is van een klein groepje kwaadaardige manipulatoren, wier ziekelijke geldlust de hele economie heeft gedestabiliseerd. Juist deze gelijkstelling tussen ‘Joden’ en het ‘abstracte’ verklaarde ook de existentiële noodzaak die de nazi’s hechtten aan hun verdelging. Dat moest in zijn geheel gebeuren, en niet zomaar uit preventieve voorzorgen, zoals bij Polen of Russen die mogelijk in het verzet zouden kunnen gaan. Iedere Jood op deze planeet zou op een dag de verdelging wachten.

Arbeid en tijd

Deze vruchtbare toepassing van het marxistisch denken bracht Postone er uiteindelijk toe zijn bekendste werk te publiceren –Time, Labour and Social Domination, uit 1993. Postones werk bezorgde hem ogenblikkelijke faam onder marxologen, en werd vaak als een klassieker aanzien binnen de zogenaamde ‘waardevorm’-school, die de laatste jaren ook in Angelsaksische kringen aan belangstelling heeft gewonnen.

Als een turf van meer dan 600 pagina’s verzet de zogenaamde ‘TLSD’ (een afkorting voor internetfanaten) zich hardnekkig tegen enige poging tot samenvatting. Misschien laat Postones hoofdwerk zich het best lezen als een meesterlijke herinterpretatie van Marx’ denken, en meer bepaald van diens denken over het concept ‘tijd’. In dit boek stelt Postone dat Marx in het Kapitaal niet vertrekt van het standpunt van de arbeid als transhistorisch fenomeen dat in elke samenleving bestaat, maar dat Marx een kritiek formuleert op de arbeid zoals die specifieke vormen aanneemt binnen een kapitalistische samenleving: alleen in het kapitalisme wordt arbeid in tijdsduur uitgedrukt, waardoor de arbeid verwisselbaar en verhandelbaar wordt tegen andere handelswaren. Deze ‘algemene equivalentie’ betekent dat arbeid in het kapitalisme een fundamenteel andere rol vervult dan in antieke samenlevingen. Hier is ‘abstracte arbeid’ het voornaamste middel waardoor mensen zich tot elkaar verhouden; arbeid is niet enkel een manier om met de natuur te interageren, maar is het mechanisme waardoor mensen deel gaan uitmaken van de samenleving.

Postones conclusie was dan ook dat het proletariaat niet simpelweg een externe kracht was tegenover het kapitalisme, die dan als buitenstaander het systeem zou kunnen omverwerpen. Eerder was het proletariaat als bezitter van de arbeidskracht ten diepste geïmpliceerd in datzelfde kapitalisme: terwijl men in een feodale samenleving het feodalisme kon afschaffen door de adellijke klasse uit te roeien, zou een kapitalistische samenleving ook zonder burgerij nog steeds kapitalistisch blijven, aangezien de algemene afhankelijkheid tegenover de proletarische arbeid niet zou verdwijnen. De dictatuur van de onpersoonlijke, abstracte tijd zou blijven voortbestaan, en de productie zou nog steeds omwille van de productie zelf, en niet ter vervulling van menselijke noden, plaatsvinden.

Dit scepticisme leidde Postone naar een diepe ondervraging van het concept ‘arbeid’ in de marxistische traditie. Traditioneel namen marxisten volgens Postone ook aan dat Het Kapitaal een kritiek is van het kapitaal vanuit het standpunt van de arbeid. Volgens Postones lezing was de arbeid die Marx in Het Kapitaal besprak, niet zozeer de klassieke menselijke interactie met de natuur is (een gegeven dat in de hele geschiedenis zichtbaar was), maar vooral een specifiek ‘sociale’ vorm van arbeid.

Alleen in het kapitalisme wordt arbeid in tijdsduur uitgedrukt, waardoor de arbeid verwisselbaar en verhandelbaar wordt tegen andere handelswaren.

In het kapitalisme, zo stelt Postone, wordt onze arbeid bepaald door een reeks abstracties die het kapitalisme kenmerken (in het bijzonder door de abstracte tijd). Dat betekende voor Postone ook dat het socialisme niet gewoon de overname van kapitalistische machtsposten zou omhouden, waardoor de arbeid zich zou bevrijden van haar parasitaire omhulsel in het kapitaal. De arbeid zelf diende volgens Postones lezing van Marx worden getransformeerd, weg van de dominantie die ze onderging aan de hand van abstracties (haar bepaling door de klokkentijd, bovenal). Als een overheidsfunctionaris de chronometer hanteert voor het dagelijkse werkritme in plaats van een kapitalistische manager, zou er volgens Postone gronde niet veel veranderd zijn. Een waar socialisme hield voor Postone ook een complete transformatie van het arbeidsconcept op zich in, dat zichzelf diende heruit te vinden. Een commentator noemde Postones werk een ‘revolutionaire herinterpretatie’ – hoewel het geheel soms overkomt als ‘iemand die onophoudelijk hetzelfde argument als een nagel in je schedel tracht te kloppen’ (Postone stond erom bekend zijn argument steeds opnieuw te herhalen en te verfijnen, soms op het maniakale af).

De laatste jaren genoot Postones denken een groeiende populariteit, vooral in academische kringen. Bijwijlen liet hij zich politiek uit (over de Trump-verkiezing, de Irak-oorlog, over antisemitisme bij Duits links) en schreef hij inleidende teksten, vooral in debatten met specialisten als David Harvey en Michael Heinrich. Hoewel hij meningsverschillen had met hen, trachtte hij toch altijd de relevantie van Marx voor een eigentijds publiek te beklemtonen. Nog nooit was het werk van de Duitse man met de baard pertinenter geweest; nog nooit sprak hij helderder tot ons. “De taak van de criticus”, zo stelt Postone, “is niet perse om aan te tonen welke weg naar de emancipatie leidt. Eerder moet hij aantonen welke wegen zeker niet naar de emancipatie leiden, wegen die enkel doodlopende straatjes vormen.” Op 20 maart 2018 stierf, bovenal, een penetrant denker.