‘Vrijheid’ verschrompelde van een ruime notie van democratisch zelfbestuur naar een beperkt idee van individuele bescherming tegen de overheid. Een elitaire angst voor het volk ligt daarvan aan de oorsprong.
Kenmerkend voor politiek rechts vandaag is haar stelling dat onze vrijheid overal in gevaar is. Socialeafstandsmaatregelen en verplichte mondmaskers vormen, aldus conservatieven, een inbreuk op hun persoonlijke vrijheid. Een vermogenskadaster om de grote fortuinen in kaart te brengen zien liberalen als een schending van de privacy. Praktijktesten om discriminatie op de arbeidsmarkt op te sporen is een aanslag op de ondernemingsvrijheid. Vervolging van racistische uitlatingen censureert de vrije meningsuiting, enzovoort. Elk van die standpunten over vrijheid is verbonden met het idee dat overheidsbemoeienis moet gekortwiekt worden om de individuele rechten te beschermen.
Maar, zo argumenteert politiek historicus Annelien de Dijn in haar nieuwe boek Vrijheid. Een woelige geschiedenis, dit idee van vrijheid is niet alleen een relatief recente uitvinding maar moeten we beschouwen als een antidemocratische reactie op de Amerikaanse en Franse revoluties, die de traditionele elites van de macht verdreven en het bestuur van het land in handen van brede volksregeringen gaven. Conservatieven zagen in volkscontrole een bedreiging voor hun klassenbelangen en eigendomsrechten en lanceerden een ideologische campagne tegen dit democratische begrip van vrijheid. En zij kwamen met een alternatief: het idee dat politieke vrijheid bestaat in de bescherming van het individu door overheidsbemoeienis te beperken. Daar ligt de oorsprong van ons begrip van vrijheid vandaag, besluit de Dijn, en dat is ook de reden waarom conservatieven en liberalen er anders over denken.
Daniel Steinmetz-Jenkins en Anton Jäger. Vrijheid, een woelige geschiedenis is een zeer ambitieus boek. U schetst in ruwweg 400 bladzijden een geschiedenis van de politieke vrijheid in het Westen van meer dan 2.000 jaar, van de oude Grieken tot vandaag. Wat was uw motivatie om dit boek te schrijven? U zei dat niet het presidentschap van Donald Trump maar dat van Barack Obama u daartoe bracht. Dat is interessant aangezien er heel wat inkt gevloeid is over de crisis van het liberalisme en de democratie als gevolg van het presidentschap van Trump.
Annelien de Dijn. Tien jaar geleden, toen de regering Obama de gezondheidszorg trachtte om te vormen en daarvoor vanuit verschillende hoeken tegenstand kreeg, raakte ik geïnteresseerd in de geschiedenis van de vrijheid. Duizenden Amerikanen betoogden tegen Obamacare met als argument dat het dodelijk was voor onze vrijheid. Dat zette mij aan het denken. Hoe komt iemand erbij dat een uitbreiding van de gezondheidszorg — een maatregel die gesteund wordt door een overweldigende meerderheid van de Amerikanen1— iemands vrijheid ondermijnt? En meer algemeen: hoe kan iemand volhouden dat elke poging van een regering om het leven van haar burgers te verbeteren, een aantasting is van hun vrijheid? Waar kwam dit individualistische of zelfs nihilistische begrip van vrijheid vandaan? In mijn zoektocht naar antwoorden op die vragen ontdekte ik dat er geen degelijk recent overzicht bestond van de geschiedenis van de vrijheid in het westerse politieke denken. En dus besloot ik er zelf een te schrijven.
Een vrije staat is een staat waarin de mensen zichzelf besturen.
Dat is intussen tien jaar geleden maar ik denk dat de kwesties die mij in eerste instantie motiveerden vandaag nog even relevant zijn als toen ik met het schrijven van mijn boek begon. Als de reactie in de VS op COVID-19 één iets heeft duidelijk gemaakt, is het wel dat die anti-overheidsopvatting van vrijheid nog altijd veel voorkomt. En dat bemoeilijkt betekenisvolle progressieve verandering. In die zin is er dan ook meer continuïteit tussen het tijdperk van Obama en dat van Trump dan op het eerste gezicht lijkt.
In de nasleep van de coronacrisis ontspon er zich ook in Nederland en België een debat over de relatie tussen vrijheid en veiligheid – en vooral hoezeer lockdownmaatregelen onze vrijheid beperken. Hoe bekijkt u die discussie?
De coronacrisis heeft duidelijk gemaakt dat ook in Europa vrijheid veelal wordt gelijkgesteld met de afwezigheid van staatsinterventie. Politici zoals Geert Wilders of Thierry Baudet en activisten zoals Willem Engel bekritiseren de lockdownmaatregelen graag als een aanslag op de vrijheid. Toen de avondklok in Nederland werd ingevoerd maakten zij onmiddellijk vergelijkingen met het naziregime. Dat zijn natuurlijk extreme standpunten, maar niettemin lijken veel mensen het er wel mee eens dat de lockdownmaatregelen een bedreiging vormen voor onze vrijheid. Meer nog, sinds het begin van de coronacrisis wordt de vrijheid in het Westen vaak ingeroepen om uit te leggen waarom Europa het beduidend slechter doet dan landen in Oost-Azië, waar men het coronavirus wel onder controle heeft kunnen houden.
Dat vind ik jammer, want zo wordt een valse tegenstelling gecreëerd tussen een slagvaardige overheid en vrijheid. Terwijl wetten en regels onze vrijheid niet noodzakelijkerwijs beknotten, tenminste niet als ze op democratische wijze worden ingevoerd. De meeste Westerse politieke denkers dachten niet dat een vrije samenleving, een samenleving zonder regels was, maar wel dat die regels collectief beslist moesten worden. In hun ogen was vrijheid een publiek goed veeleer dan een puur individuele conditie.
Uw uiteenzetting dat de meeste mensen — met inbegrip van de oude Atheense democraten en Romeinse plebejers, vroegmoderne humanisten uit Firenze en Amerikaanse en Franse revolutionairen — tot aan de vroege 19e eeuw politieke vrijheid associeerden met zelfbestuur door het volk, vormt het grootste deel van uw boek. Daarmee bedoelt u dat politieke denkers in het Westen tot relatief recent vrijheid identificeerden met de bekwaamheid van een volk om controle uit te oefenen op de manier waarop zij werden bestuurd. Wat kunnen hedendaagse lezers leren van “de vrijheid van de ouden”, in het bijzonder van wat plebejers beschouwden als het politieke gevaar dat uitging van de patriciërs?
Als je kijkt op lange termijn wordt het duidelijk dat onze huidige manier van denken over vrijheid — kunnen doen wat je wil zonder overheidsinterventie — een vrij recente uitvinding is. Eeuwenlang identificeerden de mensen in wat wij nu ‘het Westen’ noemen, vrijheid met het uitoefenen van collectieve controle op de regering. Zij hadden wat ik noem ‘een democratisch begrip van vrijheid’: een vrije staat is een staat waarin de mensen zichzelf bestuurden. Om hun politieke vrijheid veilig te stellen, moesten ze overheersing door de elite afwenden, en niet mechanismen invoeren om de grenzen van de staatsmacht te bewaken.
In het oude Athene werden de meeste ambtenaren uitgeloot en mochten ze maar korte tijd hun ambt uitoefenen. Elke mannelijke burger, hoe obscuur zijn afkomst of hoe laag zijn status ook was, had een gelijke kans om een hoge functie te bekleden. Daarenboven ontvingen de Atheners een toelage om deel te nemen aan de volksvergadering waar alle belangrijke politieke beslissingen werden genomen. Zo konden zelfs arme burgers de vaak dagenlange meetings bijwonen aangezien hun inkomensverlies gecompenseerd werd. Door deze en gelijksoortige maatregelen bleef de politieke macht in handen van gewone burgers. Ter illustratie: rijke Atheners mopperden vaak dat hun stad werd geregeerd door de armen en voor de armen. De elites in Athene stonden zo vijandig tegenover het politieke regime dat ze tot tweemaal toe probeerden hun eigen democratie omver te werpen. Tevergeefs, ze werden beide keren teruggefloten.
Het belangrijkste idee in uw boek is dat de vrijheid in de oude beschavingen van de vroege 19e eeuw werd verdrongen door een nieuw en modern begrip van vrijheid. Wat moeten we onder dit nieuwe begrip verstaan en hoe kwam dat tot stand?
In de 19e eeuw verwierpen almaar meer politieke denkers in Europa en de VS het oude democratische concept van vrijheid ten voordele van een andere denkwijze. Vrijheid, zo argumenteerden velen, was niet een kwestie van wie regeerde. Of je al dan niet vrij was, werd bepaald door de mate waarin je werd geregeerd. Hoe kleiner de macht van de overheid, hoe vrijer je was, ongeacht wie de touwtjes in handen had.
Het idee dat vrijheid afhangt van de beperking van de staatsmacht, werd uitgevonden door de conservatieven om de belangen van de elite te verdedigen.
Die nieuwe denkwijze was het gevolg van een conservatieve tegenreactie. In de late 18e en 19e eeuw boekte de democratische beweging almaar meer succes en moesten de traditionele elites de baan ruimen voor bredere volksregeringen, en dit zowel in Europa als in Noord-Amerika. Op lange termijn werd de belofte van democratie ook uitgebreid naar tot dusver gemarginaliseerde groepen zoals vrouwen en mensen van kleur.
Maar de overwinningen van die democratiserende bewegingen lokten een krachtige tegenbeweging uit, die een nieuwe manier van denken over vrijheid propageerde. Democratie, zo argumenteerden conservatieve denkers keer op keer, kan geen vrijheid voor iedereen met zich brengen. De uitoefening van de macht gebeurde immers nooit op basis van onderlinge overeenstemming, zelfs niet in de meest democratische staten. Het was veeleer zo dat in een democratie de meerderheid over alle anderen regeerde. Als de vrijheid je echt nauw aan het hart ligt, zo betoogden ze verder, dan is de uitbreiding van de controle van het volk over de regering overbodig en zelfs contraproductief — het zou leiden tot tirannie van de meerderheid. Bijgevolg kan de vrijheid enkel gehandhaafd worden door de reikwijdte van de regering zoveel mogelijk in te perken. Om het individu te beschermen tegen machtsmisbruik door de meerderheid, moet de macht dan toegekend worden aan countermajoritarian institutions zoals een onafhankelijke justitie.
Bij tirannie van de meerderheid denken we vandaag spontaan aan bescherming van etnische en religieuze minderheden.
Belangrijk is dat de conservatieven, wanneer ze het hadden over de tirannie van de meerderheid, juist niet in de eerste plaats dachten aan de onderdrukking van kwetsbare minderheden zoals religieuze of etnische groepen. Zij vreesden vooral de tirannie van de armen over de rijken; zij waren in het bijzonder beducht voor het potentieel van herverdeling dat gepaard gaat met de democratie. In de nasleep van de opstanden van 1848 — toen revolutionairen in continentaal Europa probeerden het stemrecht voor mannen in te voeren — waarschuwde de Britse historicus Thomas Babington Macaulay bijvoorbeeld dat democratie niet compatibel is met vrijheid: “de armen zullen de rijken plunderen”, schreef hij. De democratie zal “de vrijheid of de beschaving of beide vernietigen”.
En aan het eind van de 19e eeuw kregen we een offensief van liberale economen. Die zagen overheidsmaatregelen als de achturendag en de ziekteverzekering als gevaarlijke afwijkingen van hun orthodoxe economische ideeën, fataal voor de economische groei en voor vrijheid. De Engelse liberaal Herbert Spencer bijvoorbeeld omschreef socialisme (waarmee hij doelde op de zaken als progressieve belastingen) als een systeem dat onvermijdelijk zou leiden tot slavernij, omdat het de mensen dwong om de vruchten van hun arbeid over te dragen aan de regering. De autoriteit van een door het volk verkozen orgaan stelde hij gelijk aan die van een monarch die door echte liberalen even hard bekampt moest worden
Het Amerikaanse Vrijheidsbeeld symboliseert de antidemocratische opvatting van de 19e-eeuwse liberalen over vrijheid.
Ook de countermajoritarian institutions waaraan conservatieven zoveel waarde hechtten, waren in eerste instantie bedoeld om de eigendomsrechten te beschermen tegen een volksregering. Zeer sprekend is de symboliek van het Amerikaanse Vrijheidsbeeld opgevoerd in tal van films en televisieseries. Vaak wordt het Vrijheidsbeeld geassocieerd met openheid en gastvrijheid voor migranten. Maar de oorspronkelijke boodschap van het vrijheidsbeeld was heel anders en ondersteunde de antidemocratische opvatting van vrijheid door de 19e-eeuwse liberalen. Het beeld symboliseerde de associatie tussen vrijheid, orde en persoonlijke veiligheid. De kroon van sterren (geordende vrijheid) verving de rode muts als symbool voor vrijheid en het wetboek in de handen van Lady Liberty houdt in dat vrijheid het best gegarandeerd is door de letter van de wet, veeleer dan door collectief zelfbestuur.
Kortom, het idee dat vrijheid groter is naarmate de staatsmacht kleiner, is uitgevonden door de conservatieven om de belangen van de elite te verdedigen tegen de opkomst van de democratie.
Dat brengt ons bij het thema ‘gelijkheid’. U verwijst in uw boek naar Machiavelli’s stelling “zonder gelijkheid geen republiek”. Extreme ongelijkheden leiden tot autoritaire regeringsvormen en sluiten democratie en vrijheid uit. U besluit uw boek ook met: “We mogen niet vergeten dat de stichters van onze democratieën overtuigd waren dat moderne democratie, vrijheden en gelijkheid niet op gespannen voet staan maar inherent verbonden zijn.” Een nuttige les in het licht van de gigantische ongelijkheden in deze wereld.
Inderdaad. De Engelsman James Harrington vond halverwege de 17e eeuw ook dat de bescherming van de vrijheid een zekere sociaaleconomische gelijkheid vereiste, in het bijzonder de gelijkheid in grondbezit. Als het land wordt gemonopoliseerd door een kleine elite, wordt de staat automatisch een aristocratie. Een hele reeks denkers, in het bijzonder in het prerevolutionaire Engeland, zag een vrij leven als het hoogste goed en kwam met innovatieve ideeën, inbegrepen het idee dat een vrije staat sociaaleconomische gelijkheid vereist. Deze ideeën komen later terug bij de Atlantische revoluties en, later nog, de opkomst van de socialistische beweging.
Met een cruciaal verschil evenwel. Voor de Atlantische revolutionairen was de relatie tussen economische gelijkheid en politieke vrijheid van indirecte aard: economische gelijkheid is nodig om oligarchie te vermijden. Economische gelijkheid is een noodzakelijke voorwaarde voor politieke vrijheid, geen vorm van op zich zelf staande vrijheid. Zij dachten er niet over om de heilige status van de eigendomsrechten of de vrije markt in twijfel te trekken. De sociale denkers van de 19e eeuw dachten daar anders over. In geïndustrialiseerde samenlevingen is, volgens hen, het idee van een samenleving van kleine landeigenaars voorbijgestreefd. Zij pleitten voor economische alternatieven die de werkende klasse meer controle geeft over hun arbeid. De meer radicalen onder hen waren voor het inperken van privé-eigendom en het nationaliseren van de productiemiddelen. In Frankrijk kregen die ideeën politiek echo met de Parti républicain radical et radical-socialiste die haar intrede doet in het parlement in 1876.
Welke lessen kunnen we uit uw boek trekken over de historische relatie tussen het democratisch socialisme en het moderne begrip vrijheid, vooral daar beide rond ongeveer dezelfde tijd zijn opgedoken in de 19e eeuw?
In Europa was de opkomst van de socialistische partijen aan het einde van de 19e eeuw een antwoord op de groeiende economische ongelijkheid. In de Verenigde Staten ging het om nieuwe politieke bewegingen met zowat dezelfde doelstellingen, namelijk het populisme en progressivisme. Die bewegingen waren zeer kritisch voor de conservatieve standpunten dat vrijheid enkel kan bereikt worden mits minimale overheidsinmenging. Voor hen was dat een valse vrijheid, die ze dan ook verwierpen. Zij noemden het de vrijheid van de rijken om de armen te onderdrukken. Zoals Marx en Engels zeiden maakte de laissez-faire-gedachte “de uitbuiting van velen door weinigen” mogelijk. Dat was dus geen vrijheid maar ‘bourgeois vrijheid’ — de vrijheid van slechts één klasse.
Dat betekent echter niet dat de socialisten of populisten tegen vrijheid waren. Integendeel, zij wilden het oudere democratische begrip van vrijheid doen heropleven en radicaliseren. Zij argumenteerden dat vrijheid collectieve controle op de regering vereist en bijgevolg ijverden ze continu voor maatregelen die de politieke systemen waarin ze leefden zouden democratiseren. De Duitse Socialistische Partij bijvoorbeeld was de eerste grote politieke partij in Europa die opkwam voor het algemeen stemrecht, ook voor vrouwen. Maar socialisten, populisten en progressieven beseften ook dat de controle van het volk over de regering niet volstaat. Om de vrijheid voor iedereen te waarborgen moet de democratie uitgebreid worden van de politieke naar de economische sfeer, anders blijven de werkende mensen afhankelijk van de goodwill van de rijken.
Dat brengt mij bij een meer algemeen punt. In de VS wordt vaak beweerd dat socialisme naar onvrijheid leidt, dat het een totalitaire ideologie is, “vreemd aan onze cultuur en waarden”, zoals Donald Trump het verwoordde.2 Terwijl in feite socialisten, populisten en progressieven zichzelf zagen als de erfgenamen van de Amerikaanse en Franse revolutionairen die op hun beurt in de voetstappen liepen van de oude Grieken en Romeinen. Voor hen ging vrijheid over collectieve controle op de regering terwijl het gevaar school in de tirannie van een minderheid. De socialistische politicus Jean Jaurès, tevens een gerenommeerd historicus, verklaarde trots: “Wij zijn de partij van de democratie en de Revolutie.” En aan de andere kant van de oceaan zei Franklin Delano Roosevelt zowat hetzelfde: met de New Deal wilde hij “het volk meer vrijheid geven” door de economische tirannie te vernietigen en “aan 1936 te geven zoals de oprichters gaven aan 1776”. Met andere woorden: Bernie Sanders heeft helemaal gelijk wanneer hij ons eraan herinnert dat vrijheid een socialistische waarde is, zolang we maar onthouden dat hij verwijst naar het oudere democratische begrip van vrijheid.3
Almaar meer studies wijzen uit dat vrijheid niet enkel een westers begrip was.
Het is zonneklaar dat de tirannie van een minderheid het belangrijkste probleem van de democratie is en niet het populisme. De vraag is hier dus: waarom ontkennen zoveel denkers in het centrum die realiteit? Waarom vinden zij het nodig om de crisis van de democratie toe te schrijven aan ‘het volk’ en zijn veronderstelde niet-liberale inborst? Het antwoord moeten we zoeken in de lang in zwang gebleven trends in het westerse politieke denken, namelijk een diep gewortelde traditie om de tirannie van de meerderheid af te schilderen als de belangrijkste bedreiging voor de vrijheid. Het wordt tijd dat we dat zien voor wat het is: een spookbeeld dat de geprivilegieerde elite zelf creëerde uit angst haar positie kwijt te spelen. Als de geschiedenis ons iets leert dan is het wel dat individuele rechten en vrijheden veel meer bedreigd worden door de elite dan door een democratische regering.
Hoe schat u de huidige discussie omtrent economische ongelijkheid in aan de hand van dit vergeten ‘vrijheidsconcept’? Ziet u vandaag nog politieke partijen of krachten die dat oude, meer klassieke vrijheidsideaal uitdragen?
In de Lage Landen, en ook in buurlanden zoals het VK of Frankrijk, bevindt links zich in een staat van desoriëntatie. Na de Grote Recessie van 2008 ging er meer aandacht naar economische ongelijkheid, maar de bezorgdheid daarover lijkt nu geen direct kanaal te vinden. In plaats daarvan blijven thema’s zoals migratie het politieke debat sterk domineren en dat zorgt ervoor dat vooral rechtse partijen het goed doen bij de verkiezingen. Als er in de Lage Landen al wordt gesproken over vrijheid, gaat het tegenwoordig naast de lockdown vooral over vrijheid van meningsuiting — lees: de vrijheid om minderheidsgroepen zo grof mogelijk te bejegenen.
Maar dat is niet overal zo. In de VS bijvoorbeeld heeft zich de laatste jaren een krachtige progressieve beweging gevormd, dankzij de presidentscampagne van Bernie Sanders in 2016, die vooral jongeren heel erg aanspreekt. Sanders probeert ook heel bewust het thema vrijheid te linken aan economische gelijkheid.
Waarom dat verschil zo groot is, is een interessante vraag. Is het omdat economische ongelijkheid nu eenmaal groter is in de VS dan hier, en dus door meer mensen wordt gezien als een probleem? Is het omdat links in de VS gewoon meer politiek talent in huis heeft? Ontbreekt hier gewoon een Sanders of een Alexandria Ocasio-Cortez? Of is er nog iets helemaal anders aan de hand? Dat zou ik graag te weten komen.
U benadert de geschiedenis van de politieke vrijheid uitsluitend vanuit het perspectief van het Westen. Volgens sommigen sluit u zich daarmee aan bij een lange academische traditie in Europa en de VS, die begrippen van vrijheid daarbuiten negeert of trivialiseert. Wat is uw antwoord op die bekommernis?
Er zijn almaar meer academici die zich buigen over niet-westerse politieke tradities en daaruit blijkt toch duidelijk dat vrijheid niet enkel een westers begrip was. Ik geef één voorbeeld: de Wajo, een Indonesisch zeevarend volk, hechtten veel belang aan politieke vrijheid, zoals Anthony Reid heeft aangetoond.4 Volgens hun kronieken uit de 18e eeuw, dachten de Wajo van zichzelf dat ze vrij waren geboren. En ze wisten ook heel goed wat dat betekende: in de Wajogemeenschap mocht niemand zich moeien met de wensen van anderen, er moest vrijheid van denken zijn en iedereen moest zich kunnen verplaatsen zoals hij of zij wou.
Bernie Sanders heeft helemaal gelijk wanneer hij ons eraan herinnert dat vrijheid een socialistische waarde is.
Met mijn focus op de westerse politieke gedachte wil ik helemaal niet suggereren dat Europese en Amerikaanse denkers de enigen zouden zijn die zich met vrijheid bezighielden. Maar ik vind het ook belangrijk dat we onze traditie kritisch onderzoeken. Vrijheid is niet zomaar een verheven ideaal. Het is ook een machtig politiek wapen, een wapen waarmee politici kunnen zwaaien om opposanten uit te schakelen en verandering in de wetgeving tegen te houden.
De reden dat vrijheid zo’n machtig politiek wapen is, heeft te maken met de wijd verbreide aannames over wie we zijn en waar we vandaan komen. In de VS en in mindere mate ook in Europa zijn de mensen opgegroeid met triomfalistische verhalen over de oeroude westerse traditie van vrijheid. Met mijn boek wilde ik onder andere die verhalen ter discussie stellen door aan te tonen dat er in onze manier van denken over vrijheid veel minder continuïteit zit dan op het eerste gezicht lijkt.
U geeft in uw boek de indruk dat u kant kiest voor het premoderne concept van vrijheid vanwege zijn democratische grondslag en opstelling tegen de elite. Toch blijkt herhaaldelijk dat vrouwen, slaven en anderen werden uitgesloten door net die volksbewegingen die de macht van de op erfopvolging berustende elite aan banden wilden leggen. We zien zowat hetzelfde bij de huidige rechtse volksbewegingen. Hun programma’s voor democratie zijn gericht tegen de elites van Europa en Davos terwijl ze daarnaast ijverig nativisme, xenofobie en racisme promoten. Biedt de woelige geschiedenis van de vrijheid daarvoor een verklaring?
Het is inderdaad waar dat zelfverklaarde vrijheidsstrijders doorheen de eeuwen vaak niet meer deden dan oude machtsstructuren vervangen door nieuwe hiërarchieën, vooral op basis van ras en gender. Vandaag herinneren wij ons de Atlantische Revoluties uit de late 18e eeuw doordat zij nieuwe en bredere volksregeringen invoerden en zo het tijdperk van de democratie inluidden. En toch waren veel van de revolutionairen die het hardst protesteerden tegen de metaforische slavernij waaraan ze werden onderworpen door hooghartige koningen en arrogante elites, zelf slaveneigenaars of slavenhandelaars.
Maar die hypocrisie werd ook constant onder vuur genomen. Gemarginaliseerde groepen slaagden erin de woorden van zulke lui tegen hen te keren. Zo schreef Frederick Douglass, burgerrechtenactivist en voorstander van de afschaffing van de slavernij: “Wil je dat ik zeg dat de mens recht heeft op vrijheid? Dat hij de rechtmatige eigenaar is van zijn lichaam? Dat heb jij al gezegd.”
Ik denk dat dit aantoont dat woorden en ideeën ertoe doen, ook al is dat niet het enige. Door de woorden van je tegenstanders tegen hen te keren, help je je eigen zaak vooruit. Uiteraard is het naïef te denken dat het blootleggen van de morele hypocrisie zou volstaan. Om een einde te maken aan de slavernij in de VS was een oorlog nodig; een morele oproep zoals die van Douglass volstond niet. Anderzijds is het ook zo dat oorlogen niet alleen met wapens maar ook met woorden worden uitgevochten.
Wat we vandaag zien is iets helemaal anders. Zij die nu het hardst klagen over onderdrukking zijn vaak vrij geprivilegieerd. Witte mensen klagen dat ze achtergesteld zijn in vergelijking met moslims, hetero mannen vinden dat ze op basis van gender gediscrimineerd worden op de werkvloer. Die geprivilegieerde groepen imiteren het discours van de gemarginaliseerden terwijl hun klachten niet reëel zijn.
Kan de opkomst van extreemrechts in de Lage Landen ook verklaard worden aan de hand van de verschraling van het oude vrijheidsconcept?
We hebben het vandaag vaak over de crisis van de democratie en de opkomst van extreemrechts wordt dan geduid als een gevolg van die crisis. Mainstream politici en partijen zouden te ver afstaan van de man in de straat, die daarom op partijen zoals de PVV of het Forum voor Democratie zou zijn gaan stemmen.
Maar klopt die analyse wel? Ik denk van niet. Extreemrechtse partijen gebruiken weliswaar graag populistische retoriek, waarbij zij zichzelf positioneren als voorvechters van de “gewone man/vrouw”, wier wensen en belangen genegeerd worden door de bestuurlijke elite. Maar politicologen hebben laten zien dat veel extreemrechtse kiezers dat niet omwille van hun anti-elite standpunten doen, maar vooral omwille van hun anti-migratiestandpunten. We kunnen deze partijen dus beter omschrijven als xenofoob of racistisch, niet als populistisch. Dat wil niet zeggen dat er geen redenen zijn om de kwaliteit van onze democratieën te proberen te verbeteren, maar denken dat meer referenda of burgerraden mensen zullen overtuigen om niet op extreemrechts te stemmen lijkt me naïef.
Dit interview werd in twee tijden afgenomen. Een eerste reeks vragen werd gesteld door Daniel Steinmetz-Jenkins voor een interview dat verscheen in The Nation. Anton Jäger kortte dit in en stelde enkele nieuwe vragen.
Footnotes
- “Public Opinion on Single-Payer, National Health Plans, and Expanding Access to Medicare Coverage”, KFF, 16 oktober 2020.
- Trump White House Archive, “President Trump and the First Lady Participate in the 2020 Mount Rushmore Fireworks Celebrations”, YouTube, 4 juli 2020.
- Paul Heideman, “Bernie: Freedom Is A Democratic Socialist Value”, Jacobin, 13 juni 2019.
- Asian Freedoms: The Idea of Freedom in East and Southeast Asia, red. David Kelly, Anthony Reid, John Ravenhill, Cambridge University Press, 1998.