Van zijn baanbrekende studies van Los Angeles, over wereldwijde sloppenwijken tot een geschiedenis van de autobom: Mike Davis verenigde in elk boek socialistische vechtlust en genadeloze eerlijkheid.
In The Poverty of Theory (1978), een polemiek tegen de filosoof Louis Althusser, bespotte de historicus E.P. Thompson het intellectuele snobisme in linkse academische kringen — een stand van zaken die, zo schreef hij, “de aspirant-academicus in staat stelt een onschuldig revolutionair psychodrama uit te voeren en tegelijkertijd een respectabele en conventionele intellectuele carrière na te streven”.
Mike Davis, die eind oktober op 76-jarige leeftijd overleed, was niet zo’n elite-intellectueel — maar wel een van de belangrijkste marxistische denkers van de afgelopen eeuw. Davis’ politisering — en daarmee zijn hele oeuvre – werd gevormd door collectieve materiële strijd. Davis, geboren in een arbeidersgezin in ZuidCalifornië, was een toegewijde radicaal die toevallig ook een intellectueel was. Als socialistisch historicus, kritisch urbanist, geograaf en ecoloog wist hij theorie, die voortkwam uit een zeer reële wereld en een reële, bestaande arbeidersklasse, perfect te versmelten met de praktijk.
In Late Victorian Holocausts legt Davis uit dat natuurrampen zoals hongersnoden niet natuurlijk zijn, maar de gevolgen van globale kapitaalaccumulatie.
Davis richtte zich op het bestrijden van de heersende, dominante kapitalistische ideologie, in grove lijnen en in het kleinste detail. Zijn oeuvre schuwde het ego en stond altijd in het teken van het collectief, de arbeidersklasse, de gewone mensen van de wereld – en confronteerde het probleem van de atomisering en de creatie van het geatomiseerde neoliberale individu.
Hij noemde de zes jaar die hij in de jaren 80 als redacteur werkte bij New Left Review in Londen “enkele van de slechtste jaren van mijn leven”, omdat hij niet kon opschieten met de hoogopgeleide kliek die destijds aan het hoofd stond van het tijdschrift. “Uiteindelijk kon je deze jongens niet echt begrijpen, tenzij je al met ze douchte toen je tien was,” zei hij.
Davis’ politieke vorming kwam voort uit zijn lidmaatschap van de Amerikaanse Communistische Partij en de arbeidersorganisatie waaraan hij tijdens zijn werk als vrachtwagenchauffeur werd blootgesteld. Hij begon een doctoraat in de geschiedenis aan de UCLA, maar maakte het nooit af. Als onverbloemde anti-imperialist was Davis uiterst actief in de anti-oorlogsbeweging in de VS, waarbij hij altijd nadacht over de gevolgen van het Amerikaans imperialisme in het buitenland in plaats van zich louter te richten op de binnenlandse strijd — een dynamiek die in zijn latere intellectuele werk wordt onderzocht.
Davis stelde in zijn kritiek het Amerikaanse leger en het politieapparaat centraal. “Een eenvoudige slogan: US out, now and forever”, zei hij in een interview uit 2018 met Monthly Review, waarin hij zijn diepgewortelde internationalisme en zijn solidariteit met de slachtoffers van de Amerikaanse oorlogsmachine van Irak tot Palestina tot Libië toonde en zich daarmee onderscheidde van andere historici uit de Anglosfeer.
In zijn boek uit 2007, Buda’s Wagon: A Brief History of the Car Bomb, gepubliceerd in een tijd waarin ideeën over ‘islamitisch terrorisme’ welig tierden, koos Davis ervoor om wat hij de poor man’s airforce noemde te plaatsen in een geschiedenis die zich uitstrekte van het Italiaanse anarchisme tot de bestrijding van Israëlisch terrorisme en het Irak van na de Amerikaanse invasie. De autobom wordt zo een te duchten bijproduct van asymmetrische oorlogsvoering, in plaats van een irrationele strategie.
Wat zijn schrijven universeel weerklank gaf, was dat het volledig ongebonden was. Niet zoals de koele interdisciplinariteit die aan universiteiten wordt verkocht, maar echte ongebondenheid die in staat was wereldbeelden volledig te veranderen. Hij nam evidenties en dogma’s en verboog ze op manieren die de discipline definieerden en tartten, terwijl hij ze naadloos aan elkaar verbond.
Davis’ polemieken werden geschreven vanuit een onwrikbaar geloof in gewone mensen en hun potentieel om veranderingen teweeg te brengen.
Als je zijn geschriften leest, begin je te begrijpen hoe de strijd van een krottenwijkbewoner in Manilla verbonden kan zijn met de beproevingen van een huurder in Los Angeles, gesitueerd binnen de bredere ecologie en ongelijkmatige ontwikkeling van de wereld. In zijn ambitieuze Planet of Slums (2005), een wereldwijd overzicht van armoede en ontheemding, liet Davis ons precies dit zien: hij legde verbanden tussen de wereldwijde kapitalistische ontwikkeling en de snelle verstedelijking met de verplaatsing van het verstedelijkte proletariaat en hun verdrijving uit de formele wereldeconomie.
Davis was ook een pionier in het begrijpen van wereldwijde armoede en ecologische rampen. In Late Victorian Holocausts (2000) legt hij uit dat natuurrampen zoals hongersnoden niet zozeer natuurlijk zijn als wel de gevolgen van wereldwijde kapitaalaccumulatie door kolonialisme en imperialistische expansie. Zo kon Davis miljoenen doden als vermijdbare — in plaats van onvermijdelijke — politieke tragedies duiden. Hij was in staat om armoede te situeren in een relationele dynamiek ten opzichte van rijkdom, door het te beschrijven als een systematisch proces van verarming in plaats van een staat van zijn. Hij liet ons zien dat armoede iets is wat sommige mensen anderen aandoen.
En niemand begreep een stad beter dan hij LA. In zijn baanbrekende boek City of Quartz (1990), een meesterwerk van historische geografie en kritisch urbanisme, liet hij ons kennismaken met de processen van ‘ruimtelijke apartheid’ en carceral urbanism van de stad. Het is ongetwijfeld een van de beste boeken over historische geografie ooit geschreven, een werkelijk virtuoze en holistische weergave van een stad — en verplichte lectuur voor iedereen die het proces en de gevolgen van stadsvlucht wil begrijpen.
Davis’ principes stonden vaak sociale finesses in de weg. In “The Case for Letting Malibu Burn”, het opruiende hoofdstuk van zijn vervolg op City of Quartz, Ecology of Fear uit 1998, betoogde Davis op provocerende wijze dat de bredere publieke middelen niet ten koste van gewone mensen zouden moeten gaan naar de wederopbouw of bescherming van herenhuizen voor de rijken in het licht van de klimaatcatastrofe.
Davis werd vaak — en ten onrechte — een onheilsprofeet genoemd, omdat zijn voorspellingen vaak juist bleken te zijn, maar in werkelijkheid belichaamde hij een radicaal optimisme, zelfs in het aangezicht van de hopeloosheid. Zijn werk zocht altijd naar radicale menselijke mogelijkheden; zijn polemieken werden gevoed door terechte woede, eerder dan door cynisme of wanhoop, geschreven vanuit een radicale liefde voor en een onwrikbaar geloof in gewone mensen en hun mogelijkheden om veranderingen teweeg te brengen.
Hij drong aan op utopisch denken, zelfs in het licht van de meest sombere realiteit. “‘Hoop’ is geen wetenschappelijke categorie. Het is ook geen noodzakelijke verplichting in polemische geschriften. Ik moet het hebben van intellectuele eerlijkheid en telkens een kat een kat noemen, hoe tegendraads mijn ideeën en analyses ook mogen zijn,” zei hij in 2016 in een interview. “Ik geloof dat we zijn aangekomen bij een ‘laatste conflict’ dat zal beslissen over het overleven van een groot deel van de arme mensheid in de komende halve eeuw. Tegen deze toekomst moeten we vechten als het Rode Leger in het puin van Stalingrad. Vecht met hoop, vecht zonder hoop, maar vecht absoluut.”
“Schrijven was het moeilijkste wat ik ooit leerde”, vertelde hij dit jaar aan The Guardian. En toch begreep hij de noodzaak en het engagement om te schrijven, en overvloedig te schrijven. Zijn invloed op hoe we onze wereld moeten analyseren en veranderen was buitengewoon.