Artikel

De nazomer van het Britse ongenoegen

Marc Lenormand

—5 december 2022

Een boycot van de energiefacturen, stakingen van dokwerkers, postbeambten, fabrieksarbeiders en het spoorwegpersoneel: in het Verenigd Koninkrijk loopt de ‘zomer van ongenoegen’ door in het najaar.

Shutterstock

Sinds de zomer wordt het VK overspoeld door een nooit geziene stakingsgolf. Nu de inflatie in juli en opnieuw in september 10,1% bereikte — wat sinds 1982 niet meer was voorgekomen — eisen de werknemers vooral loonsverhogingen. In de dokken van Felixstowe en Liverpool, bij de spoorwegen, de post, het openbaar vervoer in de grote steden en vooral in de maakindustrie hebben de vakbonden hun leden geraadpleegd en zijn ze er erin geslaagd een overweldigende meerderheid te verkrijgen om het werk neer te leggen.

Hoewel de stakers soms snel toegevingen konden afdwingen, onder meer door te dreigen met acties in de maakindustrie, hielden de stakingen in het openbaar vervoer toch aan en breiden nog verder uit in de havens en bij de spoorwegen. Na verschillende decennia zonder strijd maakt de terugkeer van het sociale verzet ook een einde aan een situatie die werd overheerst door zogenaamde ‘constitutionele’ kwesties, die de heerschappij van de Conservatieve Partij hadden verzekerd.

Marc Lenormand is docent Engelstalige studies en Britse maatschappij aan de Universiteit Paul-Valéry in Montpellier. Zijn werk focust op de Britse vakbeweging.

Maar het verbeterde de relatie tussen Labour en de vakbonden niet, verre van zelfs. De Britse pers had het al snel over een ‘zomer van ongenoegen’, een verwijzing naar de “winter van ongenoegen” van 1978-1979, toen een aantal stakingen het bezuinigingsbeleid van de Labourregering van James Callaghan doorbraken.

Toch doen de mobilisaties van de zomer van 2022 veel meer denken aan de “glorieuze zomer” van 1972: het verzet tegen de conservatieve regering van Edward Heath die de loonsverhogingen had geplafonneerd in de sectoren van de mijnbouw, de spoorwegen en de havens, de bouw en de maakindustrie.1

Vanaf de jaren 60 was in de Britse economie een proces van de-industrialisering op gang gekomen dat zich onder invloed van valutacrises en recessies verder uitbreidde. Het aantal conflicten in de privésector daalde vanaf het midden van de jaren zeventig. De winter van ongenoegen fungeerde als een doorgeefluik, toen de stakingen van de Fordarbeiders en de vrachtwagenchauffeurs werden overgenomen door die van ambtenaren van de openbare diensten.

Terwijl iets meer dan de helft van de werknemers in overheidsdienst bij een vakbond is aangesloten, is dat in de privésector minder dan 13%.

De conservatieven, die van 1979 tot 1997 aan de macht waren, walsten de historische bolwerken plat: de strijdlustige vakbonden van de mijnen en drukkerijen werden na bittere geschillen in het midden van de jaren tachtig geneutraliseerd; de energie- en communicatiebedrijven kwamen in de tweede helft van het decennium in privéhanden. Het lokale bestuur, het onderwijs en de gezondheidszorg vormen het zwaartepunt van de sociale conflicten.

De recente stakingsgolf is des te opmerkelijker omdat de antivakbondswetgeving — ingevoerd onder Margaret Thatcher en John Major, gehandhaafd door Labour en vervolgens vanaf 2010 verder uitgebreid door de Conservatieven — het moeilijk maakt om actie te voeren: blokkades van werkplekken, solidariteitsstakingen of algemene eisen (zoals de verdediging van de pensioenrechten) zijn bij wet verboden. Werknemers die zich hier niet aan houden, riskeren ontslag en de vakbonden riskeren vervolgd te worden.

Aangezien het neerleggen van het werk geen individueel recht en zelfs geen gereglementeerde collectieve praktijk is, wordt het een actie die de werknemersorganisaties moeten organiseren en in goede banen leiden. Zo moeten de leden worden geraadpleegd, moet meer dan de helft van de geregistreerde leden stemmen en moet 50% van de stemmen voor staking zijn.

Sinds het voorjaar hebben de stakingen dankzij massale deelname en overweldigende meerderheden zo niet de overwinning behaald, toch op zijn minst een duurzaam karakter gekregen. Dit institutionele kader beperkt niettemin de actie tot die sectoren waar de vakbonden voldoende ingeplant zijn om de bestaande machtsverhouding te kunnen uitdagen. De syndicalisatiegraad van de Britse beroepsbevolking bedroeg in 2021 23,1%. Binnen dat percentage is er weliswaar een groot verschil tussen de overheidsdiensten waarvan iets meer dan de helft van de werknemers bij een vakbond is aangesloten en de privésector met minder dan 13% leden.2

De evolutie van de lonen hangt dus af van de mobilisatie van de zeldzame vakbondsbolwerken in de privésector, in het vervoer, de dokken, de maakindustrie en de post. Mick Lynch, algemeen secretaris van de National Union of Rail, Maritime and Transport Workers (RMT), de belangrijkste vakbond van het spoorwegpersoneel, zegt dan ook terecht dat hij voor de hele Britse arbeidersklasse vecht. Door haar terugkeer aan te kondigen (“The working class is back”), roept hij een denkbeeldige kracht in het leven die de verschillende categorieën van de Britse bevolking, compleet murw geslagen door tien jaar van bezuinigingen (met volgens een recente studie 330.000 doden),3 kan verenigen.

Maar het is ook een poging om de achteruitgang van de vakbonden vanaf de jaren tachtig een halt toe te roepen en het sociale vraagstuk weer in het publieke debat binnen te loodsen. De laatste golf van protest dateert uit de jaren van economische neergang na de financiële crisis van 2007-2008.4

Onder de laatste Labourregering van Gordon Brown in 2008 hadden de conservatieve media het al over een “zomer van ongenoegen” na een reeks loonstakingen in de openbare sector en wilde stakingen bij raffinaderijen tegen de uitbesteding en concurrentie van bedrijven op het vasteland, die gedetacheerde werknemers in dienst hadden. Vanaf het najaar van 2010 tot het voorjaar van 2012 leidde het bezuinigingsbeleid van de door de Conservatieven gedomineerde coalitieregering tot massale stakingen en betogingen in de openbare diensten. Ook de studenten kwamen op straat tegen de verhoging van het collegegeld.

Identiteitskwesties

De protesten doofden uit met als triest hoogtepunt de ontruiming van het belangrijkste Occupy-kamp in Londen in februari 2012. Tezelfdertijd stak in Schotland de nationale kwestie de kop op. De Scottish National Party (SNP), de belangrijkste pro-onafhankelijkheidspartij, behaalde in mei 2011 een absolute meerderheid in het parlement van Edinburgh, waardoor de Schotse eerste minister Alex Salmond naar eigen zeggen een mandaat van het volk had gekregen. In oktober 2012 kwamen zijn regering en de Britse nationale regering overeen om eind 2014 een referendum te houden over de onafhankelijkheid van Schotland.

Kort daarna, in januari 2013, beloofde David Cameron een referendum over het Britse lidmaatschap van de Europese Unie als de Conservatieven de verkiezingen van 2015 zouden winnen. Dat was het begin van een lange periode waarin hoofdzakelijk ‘constitutionele’ kwesties op de agenda stonden: enerzijds hebben de uitbarsting van de Schotse kwestie en het nationalistische verzet tegen de Unie het debat rond identiteitskwesties gepolariseerd en zowel Brits links als de vakbonden verdeeld; anderzijds heeft die verdeeldheid samen met de afname van de sociale strijd na 2012 — het jaar 2015 kende het laagste aantal stakingsdagen ooit — het terrein opengelaten voor de nationalistische herformulering van de sociale kwesties, die de steun kregen van een deel van de werkende klasse.

De uitdoving van het vakbondsprotest viel samen met de opkomst van de nationale kwestie in Schotland.

Sinds de jaren 80 situeert de SNP zich links en al wie zijn geloof in Labour heeft verloren, vindt er onderdak. Bij de verkiezingen voor het Schotse parlement in 2011 boekte de partij grote winst in de volkswijken van Glasgow en Edinburgh. Die stem betekent niet noodzakelijk steun voor de onafhankelijkheid, net zoals de stem voor Labour niet noodzakelijk wijst op verzet tegen de onafhankelijkheid: de nationale kwestie is dan ook niet de enige of zelfs niet de belangrijkste factor die de stemkeuze bepaalt.

De Schotten gingen massaal stemmen op 18 september 2014. De uitslag van het referendum — 84,6% van de kiezers nam deel en 44,7 %, stemde voor onafhankelijkheid — weerspiegelt daarentegen een nieuwe polarisatie in de Schotse politieke arena rond de nationale kwestie. Alle volgende peilingen bevestigen hoe stevig die verankerd is. Ook het referendum van 2016 over het Britse lidmaatschap van de Europese Unie leidde tot een nieuwe polarisatie tussen voor- en tegenstanders van de Brexit, die minstens tot begin 2020 cruciaal zal zijn.

De kwestie vormt ook een uitdaging voor een Labourpartij die sinds de jaren tachtig voorstander is van een economische gemeenschap en die wordt beschouwd als de beschermer tegen de genadeloze Thatcheriaanse golf, maar waarvan de linkervleugel zich halsstarrig blijft verzetten tegen het Europese liberalisme. Aan de linkerkant van de vakbeweging steunt de RMT de Trade Unionist and Socialist Coalition (TUSC) die uit de EU wil stappen, nadat ze in de aanloop naar de Europese Verkiezingen van 2006 samen met organisaties als de Communistische Partij No2EU — Yes to Democracy had gelanceerd.5

Hoewel er nog steeds discussies zijn over de gevolgen van de Brexit en er al in 2023 een nieuw referendum over Schotse onafhankelijkheid zou kunnen worden gehouden, kwam er een einde aan die institutionele heisa met de verkiezingen van december 2019, die door Boris Johnson werden omgezet in een nieuw referendum over Brexit. De Conservatieven zagen zichzelf als de gedoodverfde volkspartij en beloofden iets te doen aan de neergang in het noorden van Engeland.

Maar toen legde de gezondheidscrisis andere kwesties op tafel, zoals de toestand van de openbare gezondheidszorg of het falen van de markt. Het was vooral de geleidelijke toename van sociale conflicten vanaf de winter van 2021-2022 die de overgang naar een nieuwe strijd kenmerkte. Dit gebeurde echter op het ogenblik dat de verhouding tussen de vakbonden en Labour compleet scheefgetrokken is.

De vakbonden gooiden bij de verkiezingen van 2015, 2017 en 2019 hun financiële en organisatorische middelen in de strijd in dienst van Labour.

Sinds haar oprichting in 1900 als parlementaire uitbreiding van de arbeidersbeweging nam Labour een centrale plaats in binnen links. Haar nauwe organisatorische en financiële banden met de belangrijkste vakbonden versterkten haar positie nog. Deze relatie werd gekenmerkt door toenemende spanningen naarmate de Labour-regeringen de verwachtingen van de vakbonden niet inlosten, en verzoening wanneer de partij, terug in de oppositie, weer aanknoopte met organisaties die een politieke uitweg voor hun eisen zochten.

De vakbonden gooiden bij de verkiezingen van 2015, 2017 en 2019 hun financiële en organisatorische middelen in de strijd in dienst van Labour. Jeremy Corbyn, die al van voor zijn verkiezing tot leider in 2015 hevig onder vuur lag, zelfs vanuit zijn eigen organisatie, kreeg zelfs openlijk steun van Leonard McCluskey, de algemeen secretaris van Unite, de belangrijkste vakbond in de privésector.

Boycot de energiefacturen!

Die nauwe relatie tussen Labour en de vakbonden is sinds de verkiezing van Keir Starmer als leider en de breuk met de jaren van Corbyn aardig verwaterd. Hoezeer de vakbondsleiders zich ook hadden neergelegd bij die almaar grotere kloof en de neoliberale wending van de partij in de jaren ’80 en ’90 onder leiding van Neil Kinnock, John Smith en Tony Blair, des te meer kwam de heroriëntatie van Starmer in botsing met de logica van nieuwe linkse vakbondsleiders die vastbesloten waren hun autonomie ten opzichte van de partij te bewaren. Dat is het geval met de RMT, die al in 2004 uit Labour werd gezet nadat enkele van haar afdelingen hadden besloten radicaal linkse politieke partijen te steunen.

Jeremy Corbyn werd openlijk gesteund door Leonard McCluskey, algemeen secretaris van Unite, de belangrijkste vakbond in de privésector.

Maar het geldt evenzeer voor de organisaties die nog altijd aangesloten zijn bij de partij: in 2015 werd Dave Ward dankzij zijn emancipatiebelofte gekozen tot algemeen secretaris van de Communication Workers Union (CWU, de vakbond van de postbeambten); bij Unite volgde Sharon Graham in 2021 M. McCluskey op nadat ze had gezegd dat ze de middelen zou heroriënteren naar actie op de werkplek. De houding van de Labourleiding heeft die dynamiek verder versterkt. Hoewel Starmer aanvankelijk zelfs zo ver ging de leden van zijn schaduwkabinet te verbieden om spoorwegpiketten te bezoeken, wil hij Labour vooral presenteren als de beste bondgenoot van het bedrijfsmanagement.

Volgens de peilingen zou hij gehoor kunnen vinden bij een gematigd electoraat. De ondergang van de Conservatieven speelt in de kaart van die opportunistische strategie. De aanvallen op het Britse pond en de schuld dwongen Elizabeth Truss op 20 oktober tot ontslag.

Starmer wil Labour presenteren als de beste bondgenoot van het bedrijfsmanagement. De ondergang van de Conservatieven speelt dit opportunisme in de kaart.

“Haar programma van niet-gefinancierde belastingverlagingen voor de rijkste burgers mogen dan de laatste druppel geweest zijn voor de financiële markten, het was de plafonnering van de energieprijs die de emmer deed overlopen”, zegt onderzoeker Keir Milburn. Hij voegt er echter aan toe dat zij die maatregel van 150 miljard pond (172 miljard euro) zou aangekondigd hebben zodra haar regering aantrad in een poging een grootschalige boycot van de energiefacturen te voorkomen.6

De in juni gelanceerde campagne “Don’t Pay” heeft honderdduizenden huishoudens gemobiliseerd. De coalitie “Enough is Enough” verenigt dan weer vakbonden, verenigingen en linkse parlementsleden van Labour rond een eisenplatform tegen de stijgende kosten van levensonderhoud. De vakbonden zijn zich bewust van hun eigen zwakheden en van de beperkingen die het institutionele kader hun oplegt. Maar ze bouwen nieuwe bondgenootschappen op om hun strijd voort te zetten.

Dit artikel verscheen oorspronkelijk in Le Monde diplomatique, november 2022.

Footnotes

  1. Ralph Darlington en Dave Lyddon, Glorious Summer: Class Struggle in Britain 1972, Bookmarks, Londen, 2001.
  2. “Trade union membership, UK 1995-2021: Statistical bulletin” (PDF), Department for Business, Energy & Industrial Strategy, 22 mei 2022.
  3. David Walsh, Ruth Dundas, Gerry McCartney, Marcia Gibson en Rosie Seaman, “Bearing the burden of austerity : How do changing mortality rates in the UK compare between men and women”Journal of Epidemiology and Community Health, Londen, oktober 2022. Zie ook Sanjay Basu en David Stuckler, “Quand l’austérité tue”, Le Monde diplomatique, oktober 2014.
  4. Lees Tony Wood, “Le mouvement social britannique sort de sa léthargie”, Le Monde diplomatique, juni 2011.
  5. Lees Owen Jones, “Colère sociale, vote à droite”, Le Monde diplomatique, oktober 2014.
  6. Keir Milburn, “Don’t pay took down Kwasi Kwarteng”, Novara Media, 18 oktober 2022.