Wiskundig gezien is een rood-rood-groene ‘koopkrachtcoalitie’ mogelijk. Het alternatief is de langzame Orbanisering van Vlaanderen, samen met een radicale herstructurering van de sociale zekerheid.
“Een volk zonder een spoor van nationaliteit en zonder politieke intelligentie – in feite de meest onuitstaanbare wezens die er bestaan. Gelukkig zorgt een zekere apathie ervoor dat ze niet al te veel schade aanrichten.” Leopold I, die in 1831 uit de lagere Duitse adel op de Belgische troon werd gezet, toen republicanisme en democratie nog als gevaarlijke synoniemen werden gezien, had gemengde gevoelens over zijn verhuizing naar de jongste staat van Europa. Zijn nieuwe koninkrijk moest dienen als katholieke bufferzone tussen het Post-Napoleontische Frankrijk en de maritieme knooppunten van Groot-Brittannië op het continent, een ondankbare positie voor een protestantse edelman met mondiale ambities, die zich ergerde aan de grondwettelijke beperkingen die ‘die Belgen‘ hem oplegden. Na de dood van Leopold in 1865 weigerde de pastoor aanvankelijk om zijn lichaam te begraven.
In één opzicht heeft Leopolds observatie de tand des tijds duidelijk doorstaan: Belgische politieke dwaasheid wordt zelden buiten de landsgrenzen geregistreerd. Het toevallige centrum van Europa, waar enkele van de machtigste instellingen van het Westen zijn gevestigd, waaronder de NAVO en de EU, is opvallend onbekend en ongeliefd in het buitenland. Wanneer het land opduikt in buitenlandse commentaren, worden dezelfde paar motieven herhaaldelijk aangehaald: een koninkrijk op het kruispunt van de Oude Wereld, een ruwe strook snelweg tussen Parijs en Amsterdam, een moderne kantoorruimte voor de heren van de globalisering. Over het algemeen wordt het land beschouwd als een historische curiositeit, waarbij de hedendaagse realiteit over het hoofd wordt gezien.
Volgens The Economist is België ‘de meest succesvolle mislukte staat ter wereld’. Het wordt geteisterd door een disfunctioneel rechtsysteem, een torenhoge schuld, een vastgelopen particratie en toenemend islamitisch extremisme, maar het heeft desondanks een van de hoogste bbp’s per hoofd van de bevolking in de ontwikkelde wereld, een van de meest gesyndicaliseerde economieën van het continent, een robuuste civiele samenleving, genereuze socialezekerheidsstelsels, een grote en welvarende middenklasse en een Waalse Socialistische Partij (PS) die de ergste effecten van de Pasokificatie goed heeft weerstaan. Het is ook de thuisbasis van de meest succesvolle radicaallinkse organisatie in West-Europa, de PTB/PVDA: de enige echt nationale partij in België, bestaande uit een kerngroep van militanten die een effectieve digitale werking hebben uitgebouwd terwijl ze sterke banden hebben behouden met wat er nog over is van de arbeidersbeweging in het land.
België is de thuisbasis van de meest succesvolle radicaallinkse partij in West-Europa, de PTB/PVDA: de enige echt nationale partij in België.
In tegenstelling tot het Verenigd Koninkrijk heeft de postindustriële economie van België veel neoliberale beleidstendensen omzeild en hebben de regionale minderheden in België echte politieke autonomie gekregen. In tegenstelling tot Frankrijk heeft het openlijk een vorm van postkoloniale amnesie toegepast, door strenge controles uit te voeren op de migratie uit zijn voormalige rijk. België is minder gefinancialiseerd dan Nederland en zijn huizensector is minder gevoelig voor vermogensinflatie. Hoewel het veel van de gebruikelijke symptomen van de eenentwintigste eeuw vertoont – regionale ongelijkheid, politieke polarisatie, bureaucratische inertie, multiculturele wrijving – is het land erin geslaagd een staat van relatieve stabiliteit te handhaven. In de Pax Americana en het tijdperk van de waardetoevoegende, exportgerichte industrie en gespecialiseerde diensten stuitte België op een onelegante maar duurzame methode om het verval te beheersen.
Maar achteruitgang is nog steeds achteruitgang, en het komende jaar kondigt grote moeilijkheden aan. In de aanloop naar beslissende verkiezingen in 2024 slaat de paniek geleidelijk toe. Ministers en partijleiders nemen ontslag, Vlaams extreemrechts beraamt een plan om het cordon sanitaire te doorbreken en in de regering te komen. Vlaams-nationalisten hopen op een ‘confederale’ doorbraak om de twee gewesten verder uit elkaar te drijven, radicaallinks blijft stijgen in Vlaanderen en Wallonië, en Brussel wankelt op de rand van het bankroet. Kan het Belgische model dergelijke schokken overleven?
De vervreemding van de nationale stemming werd duidelijk toen Conner Rousseau, de telegenieke leider van de Vlaamse Socialistische Partij – onlangs omgedoopt tot Vooruit – werd getroffen door een reeks schandalen net toen zijn partij een hoge vlucht nam in de peilingen. Naar verluidt wisselde hij ‘sexts’ uit met minderjarigen en misdroeg hij zich tijdens een spelprogramma waar hij zich verkleedde als een reuzenkonijn en op het podium popliedjes ten gehore bracht. Hoewel de eerste aanklachten werden ingetrokken, gaat het gerucht dat er meer zullen volgen. In de afgelopen weken is er in de rechtse blogsfeer veel gespeculeerd over de vermeende vergrijpen van Rousseau. In een duidelijke poging om de schade te beperken, plaatste de partijleider een gechoreografeerde video op sociale media, geproduceerd door voormalig sportcommentator Eric Goens, waarin hij aankondigde dat hij uit de kast kwam als biseksueel. Het werd naar journalisten gestuurd met een grote cheque erbij. Kort daarna begon de pers disclaimers toe te voegen aan de berichtgeving over Rousseaus gemelde indiscreties: Geen van de beschuldigingen was bewezen en er was hier waarschijnlijk niets van aan.
De timing van de onthullingen was opvallend. Met de verkiezingen voor de deur dreigde Rousseaus groeiende populariteit de coalitievooruitzichten in het notoir complexe democratische systeem van België te veranderen. Met een bevolking van elf miljoen mensen en een landmassa ter grootte van Wales of Maryland heeft België zes officiële regeringen – één federale, vijf regionale – en drie taalgemeenschappen. Regionaal is het land verdeeld tussen Vlamingen, Walen en Brusselaars, en taalkundig tussen Nederlandstaligen, Franstaligen en Duitstaligen. De grote noordelijke regio Vlaanderen behoort tot de rijkste regio’s van Europa, terwijl de kleinere zuidelijke regio Wallonië – waar ooit staalfabrieken, textielfabrieken en mijnen stonden – relatief arm is. In het 150 zetels tellende federale parlement van België is het samenstellen van een meerpartijencoalitie de conditio sine qua non voor een succesvolle regeringsvorming.
De parlementaire wiskunde laat een rood-rood-groene coalitie toe, bestaande uit de PTB/PVDA, Vooruit, de PS en de Vlaamse en Waalse groenen.
Volgens de meest recente projecties zal de Vlaamse extreemrechtse partij (Vlaams Belang) 22 zetels winnen, tegenover 18, terwijl de Vlaamse rechts-nationalisten (N-VA) er 20 zullen winnen, tegenover 25. De Vlaamse liberalen, bekend als Open VLD, zullen naar verwachting van 12 naar 6 zetels zakken; de Waalse socialisten zullen van 19 naar 20 gaan en de Vlaamse socialisten van 9 naar 16. Helemaal links is de voorspelling nog indrukwekkender: de PTB/PVDA zal naar verluidt een sprong maken van 3 naar 8 in Vlaanderen, van 7 naar 10 in Wallonië en van 2 naar 3 in Brussel. Dat brengt het totaal aantal zetels van de partij op 21, hoger dan dat van de PS – een opvallende anomalie temidden van de tanende links-populistische agitatie elders op het continent.
Het federale succes van links staat echter in contrast met een opkomend rechts blok in Vlaanderen – wat de mogelijkheid opent voor een coalitie tussen Vlaams Belang en de N-VA. In het verleden was deze partij in staat om een groot deel van het extreemrechtse electoraat voor zich te winnen met haar programma van tactische confederalisering: een radicale regionalisering van de bevoegdheid over belastingen, economisch beleid en sociale zekerheid, zonder een unilaterale onafhankelijkheidsverklaring. Maar na bijna twintig jaar in de regionale regering is de beloofde confederale hervorming van de N-VA er niet gekomen en volgend jaar wordt gezien als het politieke uur van de waarheid. Vlaams Belang heeft op zijn beurt N-VA-kiezers opgepikt door zijn combinatie van verzorgingsstaatschauvinisme en onverbloemd separatisme, waarbij het verkondigt dat Vlaanderen zo snel mogelijk uit zijn Belgische kooi moet breken.
Op dit moment is de meest waarschijnlijke uitkomst van de stemming echter de zogenaamde ‘Vivaldi-optie’: een voortzetting van de coalitie die sinds 2019 regeert en waarvan de partijkleuren de vier seizoenen weerspiegelen: Waalse en Vlaamse liberalen, groenen, christendemocraten en socialisten – het Belgische equivalent van de Duitse GroKo. Toch laat de parlementaire wiskunde ook andere combinaties toe, zoals een uitsluitend linkse, of rood-rood-groene coalitie (je zou het de ‘Portugese optie’ kunnen noemen), bestaande uit de PTB/PVDA, Vooruit, de PS en de Vlaamse en Waalse groenen. Hoe aannemelijk is zo’n Volksfront à la belge? De PTB/PVDA heeft zijn voorwaarden voor deelname aan de regering al vastgelegd: een breuk met de bezuinigingen van de EU, het terugbrengen van de pensioengerechtigde leeftijd naar 65 jaar en een belasting op miljonairs – beleid dat de meer conservatieve groene partijen niet graag aanvaarden uit angst om hun Europese partners voor het hoofd te stoten. Toch heeft het vooruitzicht van een progressieve federale regering, hoe ver af ook, voor onrust gezorgd bij rechts.
De huidige politieke vooruitzichten van België zijn terug te voeren op de ongelijke en gecombineerde ontwikkeling van zijn naoorlogse economie. In de negentiende eeuw was België de oorspronkelijke bakermat van het financieel kapitaal, een machtige fusie tussen handels- en investeringsbankieren, de fabriek en het verzekeringsfonds, belichaamd door de machtige bank Société Générale. Het was in staat om in Wallonië een industriële sector te stimuleren die landen met veel grotere landmassa’s overtrof. Op haar hoogtepunt was de Generale Maatschappij van België niet alleen de grootste holding van het land, met rechtstreekse of onrechtstreekse controle over ongeveer 20% van de Belgische industrie, maar had ze ook belangen in 1.261 bedrijven, onder andere in staal, diamant, verzekeringen, chemie en munitie.
Niets van dit alles overleefde twee Duitse bezettingen. De Société herinvesteerde haar winsten nooit in nieuwe, gespecialiseerde industrieën en gaf de voorkeur aan Europese buy-outs, kartelafspraken of luie prijsafspraken. In de jaren 1950 stelde een deel van de radicaal linkse vakbond FGTB/ABVV een pakket ‘structurele hervormingen’ voor om de vieille dame af te maken en de economie op het niveau van Zweden, Duitsland of Frankrijk te brengen. Dit programma werd nooit overwogen door de Belgische elite, die zich tijdens het nucleaire tijdperk mede aan de macht kon houden dankzij de uraniumwinsten uit Congo. Ondertussen deed een jonger proletariaat in Vlaanderen zijn intrede in de nieuwe industrieën – petrochemie en olie – die oprezen rond de Antwerpse rivierdelta. Tegen die tijd zaten de economische coördinaten van het land vast: regionaal conflict tussen Walen en Vlamingen, concurrentie van buitenlandse producenten en hypermacht van de VS. Na 1960 ging de Congolese kolonie officieel verloren, werd de industriële basis uitgeput en kreeg Vlaanderen een echte regionale autonomie. In de loop van de jaren 1970 werden de verouderde Belgische instellingen gestaag ontmanteld en werd de economie geherstructureerd met het oog op de globalisering. De oude elite werd van het toneel verdreven en de economische as van het land draaide naar het noorden, naar de havens van Antwerpen en Rotterdam. Onder het militair toezicht van de VS bereidde België zich voor op opname in de deflatoire EU.
Het resultaat was wat de Italiaanse koper van de Société, Carlo de Benedetti, ‘slaapmutskapitalisme’1 noemde: leven van de dividenden van de vorige eeuw terwijl ze koppig weigeren zich aan te passen aan het huidige tijdperk. De concurrentiedreiging van het VS- en Duitse staal werd nooit serieus aangepakt. In plaats daarvan werden de industriële kroonjuwelen van België in de jaren 1970 geveild, waardoor het economische landschap van Wallonië kaal en verlaten achterbleef. De regio was nooit in staat om een Volvo of een Phillips te produceren; Wallonië bleef sterk afhankelijk van transfers of werd een dienstverlener voor Brussel terwijl het zichzelf omvormde tot een ‘Washington aan de Zenne’. Vlaanderen daarentegen profiteerde van zijn internationale havens en olieverwerking. Als dienstverlener aan de nieuwe multinationals leek zijn kapitalisme op dat van de exportondernemers in het Italiaanse noorden. Vandaag de dag bekommeren zijn elites zich vooral over het arbeidsaanbod en internationaal concurrentievermogen. Ze geven relatief weinig om de binnenlandse vraag of corporatistische onderhandelingen.
Als rijkste partij van West-Europa – gesteund door een vastgoedimperium – hebben de Vlaams-nationalisten de middelen om hun neoliberale offensief te financieren.
De Vlaamse werkgeversorganisatie VOKA heeft het afgelopen decennium dan ook gepleit voor een beperking van de werkloosheidsuitkeringen. Vooral Vlaamse kmo’s schreeuwen om meer werkkrachten en lagere lonen om de noordelijke exporteconomie draaiende te houden. Aangezien een opengrenzenbeleid politiek onmogelijk is in een regio die steeds meer in de ban raakt van visioenen van de Grote Omvolking, is de enige overblijvende optie het grote aantal werkloze Walen te activeren. VOKA-kapitalisten geloven dat deze laag elementaire discipline mist door de ‘hangmat’ van de sociale zekerheid, iets waar hun tegenhangers in Oost-Duitsland of Noord-Frankrijk zonder hebben leren leven.
In West-Vlaanderen wordt al een beroep gedaan op Franse arbeiders uit Rijsel en Duinkerken om het tekort aan arbeidskrachten aan te vullen. Op basis hiervan dringen werkgeversorganisaties aan op meer forenzenroutes over de taalgrens heen: Net zoals de Vlamingen ooit in het zuiden gingen werken, moeten de Walen nu naar Vlaanderen komen (‘Als de berg niet naar Mozes komt, moet Mozes naar de berg gaan’, zoals een commentator onlangs zei). De N-VA, de voorhoedepartij van het Vlaamse kapitaal, heeft deze agenda krachtig gepromoot door aan te dringen op zogenaamde ‘degressiviteit’ (het verlagen van werkloosheidsuitkeringen in de tijd), het beëindigen van de resterende loonindexeringsregelingen in België en het instellen van staatscontrole over uitkeringen die momenteel door de vakbonden worden beheerd. Als rijkste partij van West-Europa – gesteund door een vastgoedimperium en massa’s staatssubsidies – hebben de Vlaams-nationalisten, zelfs wanneer ze op de terugtocht zijn, de middelen om hun neoliberale offensief te financieren.
De PS-staatssecretaris en rijzende ster Thomas Dermine is zich bewust van deze dynamiek en doet een indirect beroep op dit opkomende blok van Vlaamse investeerders. Als nieuwkomer in de partijelite, die zich bij de socialisten aansloot na een tijd bij McKinsey en Harvard te hebben gewerkt, streeft hij naar een vorm van regionale verzoening. Volgens hem moeten de Belgische regio’s leren samenwerken in een veranderend economisch klimaat, wat in de praktijk betekent dat er meer Waalse middelen moeten vrijkomen voor Vlaamse bedrijven. De Vlaamse economie kampt met een gebrek aan ruimte en personeel”, stelt hij, en “Wallonië heeft een grote arbeidsreserve en tientallen braakliggende terreinen.” In plaats van dat Walen naar West-Vlaanderen pendelen, wil Dermine dat de kmo’s van het Noorden naar het zuiden trekken en zich daar vestigen. Op die manier zou de PS haar regionale hegemonie kunnen behouden en gehoor geven aan de eisen van Vlaams-nationalisten voor verdere regionalisering.
Dit lijkt het brutale alternatief voor een rood-rood-groene ‘koopkrachtcoalitie’. België wordt geconfronteerd met de radicale afbraak van zijn socialezekerheidsstelsel met de instemming van de Waalse socialisten, naast een langzaam proces van Vlaamse orbanisering. Of dit kan worden voorkomen is nog onzeker. Maar het zal waarschijnlijk een mate van politieke intelligentie vereisen die de eerste koning van België niet in zijn onderdanen ontdekte.
Dit artikel verscheen voor het eerst in de rubriek Sidecar van de New Left Review ; 30 junie 2023.