In de jaren 1970 werd het idee van een “sociaal Europa” gepromoot als antwoord op de crisis van het kapitalisme. De term werd later gebruikt om ons af te leiden van het feit dat de EU voortdurend het neoliberale dogma omarmde.

Eind 2023 overleed de Franse politicus Jacques Delors op 98-jarige leeftijd. De meesten herinneren zich Delors als voorzitter van de Europese Commissie, waar hij de basis legde voor de eenheidsmunt door middel van het Verdrag van Maastricht.
Hij wordt vaak in verband gebracht met het concept van een “ sociaal Europa”. De term vond zijn oorsprong tijdens de crisis van het wereldwijde kapitalisme in de jaren ‘70, toen linkse partijen en vakbonden op zoek gingen naar een radicaal alternatief voor de status quo. Toen Delors en zijn commissie echter de slogan “ sociaal Europa ” overnamen, verloor het zijn oorspronkelijke connotaties en werd het uiteindelijk een alibi voor het neoliberale kader van de eurozone, met gevolgen die vandaag de dag nog steeds actueel zijn.
Daniel Finn Het Europese project ontwikkelde zich vanaf het Verdrag van Rome tot aan de toetreding van landen als Groot-Brittannië, Ierland en Denemarken halverwege de jaren zeventig. Wat voor project was het toen, voor men begon te spreken over een “ sociaal Europa”?
Aurélie Dianara De naoorlogse Europese integratie wordt in het officiële discours van de Europese Unie over het algemeen voorgesteld als een vredesproject van na de Tweede Wereldoorlog – een project van enkele visionaire vaders van Europa zoals Jean Monnet, Alcide de Gasperi en Konrad Adenauer. In feite was het vooral een economisch project, geleid door conservatieve, christendemocratische en liberale krachten. Socialistische krachten waren zeer beperkt in de eerste jaren van dit integratieproces, terwijl de communistische partijen al helemaal afwezig waren in de Europese instellingen tot eind jaren ‘60 en begin jaren ‘70.
In 1957 werd met de ondertekening van het Verdrag van Rome de Europese Economische Gemeenschap ( EEG ) opgericht, de voorloper van de huidige Europese Unie. Die creëerde een gemeenschappelijke markt en douane-unie tussen de stichtende leden : België, Frankrijk, West-Duitsland, Italië, Luxemburg en Nederland. Het verdrag kwam er na veel discussies en voorbereidend werk, en betekende de overwinning van een liberale visie op economische integratie ten koste van andere, meer sociale visies.
In het Verdrag van Rome waren slechts twaalf van de 248 artikelen gewijd aan sociaal beleid, en van deze twaalf artikelen waren er veel tamelijk irrelevant. Er waren slechts drie echt relevante artikelen, waarvan er één een Europees Sociaal Fonds oprichtte dat zeer beperkte financiering had tot het einde van de jaren ‘60. Het tweede was een belangrijk artikel over gelijke verloning voor mannen en vrouwen binnen de EEG, maar dit werd pas eind de jaren ‘70 toegepast. Het derde artikel ging over non-discriminatie in arbeidsomstandigheden en toegang tot sociale bescherming voor werknemers die zich tussen verschillende lidstaten verplaatsen, maar ook dit artikel werd pas veel later toegepast.
Simpel gezegd was de algemene overtuiging van de mensen die het verdrag opstelden en de Europese leiders die het ondertekenden dat sociale vooruitgang vanzelf zou volgen uit economische welvaart. De EEG zou zoveel welvaart creëren dat het vanzelf sociale vooruitgang met zich zou meebrengen. Dit gebeurde natuurlijk niet, maar de dingen bleven grotendeels onveranderd met dit sociale tekort in de plannen voor Europese integratie tot het einde van de jaren ‘60.
Hoe zagen en reageerden de linkse partijen in West-Europa, zowel sociaaldemocratische als communistische, het idee van Europese integratie gedurende deze periode?
Europese eenheid is een van de controversieelste kwesties geweest voor Europees links in de twintigste eeuw, zeker op sommige momenten. Eén zo’n moment kwam vlak na de Tweede Wereldoorlog met het Marshallplan. Dit was een Europees herstelprogramma gefinancierd door leningen uit de VS. Het was verweven met andere plannen voor Europese integratie in die jaren en met de dynamiek van de vroege Koude Oorlog.
Communistische partijen en vakbonden stonden unaniem vijandig tegenover het Marshallplan en latere projecten voor Europese integratie, zoals de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal die in 1951 werd opgericht, of de EEG. Volgens deze partijen en vakbonden dienden dit soort projecten om de Sovjet-Unie verder te isoleren en het Europese continent en de wereld in twee blokken te verdelen, met West-Europa als onderdeel van een westers blok onder hegemonie van de VS.
Er hadden andere paden gevolgd kunnen worden. Het neoliberalisme was slechts een van de mogelijke opties.
Ze hekelden die vroege projecten van West-Europese integratie als kapitalistisch, burgerlijk, katholiek, militaristisch en koloniaal. In de jaren ‘60 begon dat een beetje te veranderen, vooral tegen het einde van dat decennium en in het begin van de jaren ‘70. Communistische vakbonden waren de eersten die hun houding tegenover de EEG en haar gemeenschappelijke markt veranderden. In plaats van het te zien als iets wat van buitenaf bestreden en afgeschaft moest worden, beseften ze dat het van binnenuit kon veranderd en verbeterd worden.
Ook de communistische partijen begonnen van standpunt te veranderen, te beginnen met de Italiaanse Communistische Partij, met een groep pro-Europese hervormers onder leiding van Giorgio Amendola. De Franse Communistische Partij, de andere belangrijke communistische partij in West-Europa in die jaren, was vijandiger dan de Italianen, maar verschoof geleidelijk in de richting van wat we een soort communistisch Europees reformisme zouden kunnen noemen. Eind jaren ‘60 en begin jaren ‘70 begonnen communistische vakbonden en partijen vertegenwoordigers naar Europese instellingen te sturen en deel te nemen aan het Europese besluitvormingsproces.
Aan socialistische kant lagen de zaken iets gecompliceerder. In grote lijnen kunnen we zeggen dat er een lijn was die Europese socialisten en

sociaaldemocraten in twee kampen verdeelde als het ging over Europese integratie en Europese eenheid. Het kamp van de Franse, Belgische, Nederlandse en Luxemburgse partijen was voorstander van economische en politieke integratie en steunde deze eerste plannen na de oorlog. De Britse Labourpartij en de Scandinavische sociaaldemocraten waren tegen een supranationale Europese eenheid.
De Duitse sociaaldemocraten maakten een andere evolutie door. Aan het begin van de jaren 1950 waren ze aanvankelijk tegen. Hun leider Kurt Schumacher verwierp toen de vier Europese K’s : kapitalisme, konservatisme ( vandaag natuurlijk met een c geschreven), klerikalisme en kartels. Tegen de tijd dat het Verdrag van Rome werd ondertekend, waren ze echter van standpunt veranderd en stemden ze voor, net als alle socialistische partijen van de zes stichtende leden.
De Britse Labourpartij daarentegen bleef vijandig of verdeeld over de kwestie, zelfs nadat het VK, Denemarken en Ierland in 1973 tot de EEG waren toegetreden. Ik denk dat deze verdeeldheid een van de vele redenen was waarom Europees links er in die jaren niet in slaagde om het Europese integratieproces te beïnvloeden en een Sociaal Europa te realiseren.
Welke invloed hadden de economische crisis van de jaren ‘70 en het einde van de naoorlogse boom op de ontwikkeling van het Europese project?
Het einde van de naoorlogse boom was een van de factoren die de Europese leiders ertoe brachten na te denken over wijzigingen in hun projecten voor Europese integratie en om zich een Europese Gemeenschap met een menselijk gezicht voor te stellen – die uitdrukking gebruikten ze in die tijd. Maar er waren andere factoren die hen in dezelfde richting duwden.
Er waren grote arbeiders- en studentenbewegingen die eind jaren ‘60 opkwamen en tot ver in de jaren ‘70 doorgingen, evenals feministische en milieubewegingen. In algemenere zin was er in die jaren sprake van een intensivering van sociale conflicten in West-Europa. Hierdoor gingen de Europese leiders meer aandacht besteden aan het sociale aspect van de Europese integratie.
En er speelde nog een minder bekende factor : vanaf eind jaren ‘50 was er sprake van een unie van derdewereldlanden die aandrongen op de herverdeling van macht en rijkdom onder het motto van wat ze de Nieuwe Internationale Economische Orde noemden. Dit had invloed op de Europese beleidsmakers, vooral die van links.
Het leek in de jaren ‘70 alsof het Europese integratieproject voor een dilemma stond. Het kon verschillende kanten op.
In deze periode viel het monetaire systeem van Bretton Woods uit elkaar en was de naoorlogse boom uitgeput. De naoorlogse consensus viel uiteen, die in West-Europa gedurende dertig jaar na de oorlog de “ gouden jaren ” van het welvaartskapitalisme had gekenmerkt. Van eind jaren ’60 tot begin jaren ‘80 droeg dit alles bij aan het ontstaan van nieuwe alternatieven en mogelijkheden.
Het Europese integratieproject leek, net als de wereldorde in het algemeen, voor een dilemma te staan. Er hadden verschillende wegen kunnen worden bewandeld, die tot radicaal verschillende oplossingen leidden. Het neoliberalisme was slechts één van de vele beschikbare opties. Een symbolische illustratie hiervan was de gezamenlijke toekenning van de Nobelprijs voor Economie aan twee sterk contrasterende denkers in 1974 : de Zweedse sociaaldemocratische econoom Gunnar Myrdal en de Oostenrijkse voorvechter van het neoliberalisme Friedrich Hayek.
Deze waaier aan mogelijkheden leidde ertoe dat Europees links begon te discussiëren en te strijden voor hun project van een “ sociaal Europa”. Europees links beleefde vanaf het eind van de jaren ‘60 een moment van succes. Sociaaldemocraten leidden regeringen in heel West-Europa : in Scandinavië, dat natuurlijk hun historische bolwerk was, maar ook in West-Duitsland, Nederland en het Verenigd Koninkrijk in de jaren ‘70 en in Frankrijk vanaf het begin van de jaren ’80. In landen als Luxemburg en Italië maakten de sociaaldemocraten deel uit van coalitieregeringen.
Tegelijkertijd boekten de West-Europese communisten zeer grote verkiezingssuccessen, vooral in Frankrijk en Italië. Daarnaast bereikten de Europese vakbonden een hoogtepunt in termen van lidmaatschap en invloed. In deze context kon Europees links hopen het Europese integratieproces te beïnvloeden en Europa van binnenuit te veranderen.
In de lange jaren ’70 begonnen socialistische partijen en vakbonden, evenals ( in mindere mate ) hun communistische tegenhangers, in te zetten op transnationale samenwerking om het Europese beleid beter te beïnvloeden. In 1973 werd het Europees Verbond van Vakverenigingen opgericht. Voor het eerst sinds het begin van de Koude Oorlog waren vakbonden uit sociaaldemocratische, christendemocratische en communistische tradities verenigd in een organisatie die zo’n veertig miljoen werknemers vertegenwoordigde. Het jaar daarop werd de Confederatie van Socialistische Partijen van de Europese Gemeenschap opgericht, de voorloper van de huidige Partij van Europese Socialisten.
Zoals u al zei, was dit een moment in de Europese en wereldpolitiek waarop alles voor het rapen leek te liggen. Wat waren de belangrijkste voorstellen voor nieuwe vormen van Europese samenwerking die Europees links deed waarmee hun eigen doelstellingen beter verwezenlijkt zouden kunnen worden ? Werden die plannen – de ideeën die u de niet ingeslagen weg noemt, of misschien meerdere niet ingeslagen wegen – ooit bijna gerealiseerd?
Het project “ sociaal Europa ” werd voornamelijk vormgegeven door Europese socialisten en sociaaldemocraten en door de grootste Europese vakbonden, vooral zij die georganiseerd waren in het eerdergenoemde Europees Verbond van Vakverenigingen. Deze ideeën werden tot op zekere hoogte gedeeld door Europese communisten.
Het project streefde er bijvoorbeeld naar om Europese instellingen te gebruiken om de economie te reguleren, te plannen en te democratiseren, om sociale en fiscale stelsels op Europees niveau te harmoniseren, om de levensstandaard te verhogen en de arbeidsomstandigheden te verbeteren, om de arbeidstijd te verkorten, enzovoort. Een reeks voorstellen moest de krachtsverhouding over het algemeen ten gunste van werkende mensen in plaats van kapitaal verschuiven.
Het Sociaal Europaproject omvatte ook milieuoverwegingen en voorstellen voor de democratisering van Europese instellingen die door links als anti- of ondemocratisch werden beschouwd. Daarnaast waren er ambities om de internationale economische orde weer in evenwicht te brengen ten gunste van de “ Derde Wereld”. Zijn er plannen die ooit bijna gerealiseerd werden ? Ja en nee.
De belangrijkste voorstellen van het project voor een sociaal Europa, zoals dat in de jaren 1970 door de linkerzijde werd bedacht, zijn nooit uitgevoerd.
In de jaren ‘70 kwamen verschillende van deze voorstellen op de Europese agenda. De inspanningen van Europees links waren bijvoorbeeld cruciaal bij het goedkeuren van het eerste sociale actieprogramma door de Europese Gemeenschap in 1974. Dit resulteerde in een aantal maatregelen en richtlijnen, waaronder het versterken van het Europees Sociaal Fonds dat ik eerder noemde en het oprichten van verschillende Europese agentschappen voor beroepsopleidingen en arbeidsomstandigheden. De belangrijkste vooruitgang werd geboekt op het gebied van gendergelijkheid en gezondheid en veiligheid op het werk, waarover de Europese Raad in de tweede helft van de jaren ‘70 en in de jaren ‘80 een reeks richtlijnen goedkeurde.
Het is echter belangrijk om te benadrukken dat de belangrijkste voorstellen van Sociaal Europa, zoals links het in de lange jaren ‘70 voor zich zag, nooit zijn uitgevoerd of gerealiseerd. Ik kan je twee voorbeelden geven van belangrijke strijdpunten van Europees links destijds die werden neergeslagen. Een daarvan is de strijd voor een alternatieve economische strategie ter ondersteuning van volledige werkgelegenheid. Europees links besloot één eis in het bijzonder te benadrukken, namelijk de verkorting van de arbeidstijd met behoud van loon.
Dit was de grote campagne van Europees links eind jaren ’70 en begin jaren ’80. Deze strijd duurde enkele jaren en het Europees Verbond van Vakverenigingen organiseerde zelfs zijn eerste pan-Europese betogingen om de strijd te ondersteunen. Maar de campagne leidde uiteindelijk tot niets, of nagenoeg niets. De Europese Raad nam in 1984 alleen een niet-bindende en ambitieloze aanbeveling over dit onderwerp aan.
Een andere belangrijke strijd was gericht op het democratiseren van de werkplek en de economie. Destijds was dit een zeer belangrijk onderwerp, dat in 1980 leidde tot het voorstel voor een Europese richtlijn inzake het recht van werknemers op voorlichting en raadpleging in multinationale ondernemingen. Dit stond bekend als de “ Vredeling-richtlijn”, naar de Nederlandse sociaaldemocraat Henk Vredeling, Europees commissaris van Sociale Zaken, die op dit voorstel had aangedrongen.
Dit lokte natuurlijk een vijandige reactie uit van werkgevers en bedrijfskringen, evenals aanzienlijke weerstand vanuit de Europese instellingen zelf. Uiteindelijk werd de richtlijn na jaren van discussie begraven door de Europese Raad in 1986. In de jaren ‘90 en ‘00 zouden er nieuwe richtlijnen volgen over deze twee kwesties, maar deze waren veel minder ambitieus dan wat Europees links in de lange jaren ‘70 had nagestreefd.
Nu wil ik het graag hebben over de manier waarop het Europese project zich uiteindelijk heeft ontwikkeld na dit moment van crisis en mogelijkheden. Kunt u ons iets vertellen over de politieke achtergrond van Jacques Delors voordat hij voorzitter werd van de Europese Commissie ? Welke rol speelde hij begin jaren ‘80 als minister in de regering van François Mitterrand?
Delors is een beroemd politicus in Frankrijk en Europa. Toen hij eind vorig jaar overleed, prezen de politieke en media-elites hem unaniem als een groot Europeaan. Voordat hij voorzitter van de Europese Commissie werd, was Delors een belangrijke speler in de neoliberale wending van Frans links in de jaren ’80. Zijn politieke loopbaan was die van een sociaaldemocratische reformist die surfte op de radicale golf van de jaren ’70 voordat hij in de jaren ‘80 overstapte op het economisch liberalisme.
Delors was een toegewijd sociaal-christen die bij de Franse nationale bank had gewerkt en lid was van de nationale planningscommissie. In het begin van de jaren ‘70 was Delors de speciaal adviseur van Georges Pompidou zijn gaullistische premier Jacques Chaban-Delmas, alvorens in 1974 toe te treden tot de Parti Socialist ( PS).
De PS had recent de versnipperde krachten van het Franse socialisme gereorganiseerd en de leiding in handen gegeven van François Mitterrand. Ze kwam met

de Franse Communistische Partij een gemeenschappelijk regeringsprogramma overeen. In die jaren pleitte de PS voor niets minder dan een breuk met het kapitalisme, dat waren destijds de exacte woorden van haar leider. In de jaren ‘70 riep Delors, net als de rest van Frans Nieuw Links – dat we in Frankrijk vaak het “ Tweede Links ” noemen – op tot een gedecentraliseerde vorm van socialisme op basis van zelfbeheer door de werkers, met socialistische planning in Frankrijk en Europa.
De jaren ‘80 zouden daar verandering in brengen. In mei 1981, na drieëntwintig jaar van rechtse regeringen in Frankrijk, won links de presidentsverkiezingen. Mitterrand werd president en er kwam een socialistische regering met vier communistische ministers. Delors werd benoemd tot minister van Financiën.
In het begin introduceerde de nieuwe regering veel radicale sociale en economische hervormingen, zoals uitgebreide nationalisatie van de industrie en de financiële sector, nieuwe banen in de publieke sector, een verhoging van het minimumloon, een Keynesiaans stimuleringsplan, enzovoort. Helaas namen de belangrijkste handelspartners van Frankrijk, te beginnen met het West-Duitsland van Helmut Kohl en het Verenigd Koninkrijk van Margaret Thatcher, tegelijk een deflatoir bezuinigingsbeleid aan om het hoofd te bieden aan de toenmalige economische crisis, in compleet contrast met wat links in Frankrijk deed.
De omslag naar bezuinigingen blijft een collectief trauma voor de Franse linkerzijde. Deze wending werd genomen in naam van Europa, maar ook onder invloed van Jacques Delors.
Als gevolg daarvan kreeg Frankrijk te maken met toenemende handels- en begrotingstekorten, maar ook met speculatie en aanhoudende neerwaartse druk op zijn munt. Het werd almaar moeilijker om leningen te krijgen en zijn uitgaven te financieren. Belangrijk hierbij is dat Frankrijk lid was van het Europees Monetair Stelsel ( EMS), de voorloper van de huidige monetaire unie, wat de monetaire speelruimte van het land beperkte.
In maart 1983, na drie devaluaties van de frank, moest de Franse regering kiezen tussen haar socialistische programma waarmee ze was verkozen en wat gelijk stond met een uitstap uit het EMS, of de opgave ervan om in het EMS te kunnen blijven. Ze koos het tweede : ze gaf haar programma op en veranderde radicaal van economisch beleid : deflatie, bezuinigingen, privatisering van voorheen genationaliseerde bedrijven, financiële deregulering, enzovoort.
De ommezwaai naar bezuinigingen, in het Frans “ tournant de la rigueur ” genoemd, heeft links in Frankrijk tot op vandaag getraumatiseerd. De ommezwaai gebeurde in naam van Europa, maar ook onder invloed van Jacques Delors als minister van Financiën.
Delors trad halverwege de jaren tachtig aan als voorzitter van de Europese Commissie. Hoe heeft hij in die hoedanigheid ingestemd met het idee van een Sociaal Europa en het naar eigen goeddunken veranderd ? Welke stappen heeft hij als voorzitter gezet om die visie te implementeren?
Meestal wordt Delors niet alleen afgeschilderd als een groot Europeaan, maar ook als de vader van het Sociaal Europa. Dit heeft te maken met de rol die hij als hoofd van de Europese Commissie heeft gespeeld in de institutionalisering van wat bekend stond als de Europese sociale dialoog, de versterking van de Europese sociale en cohesiefondsen en de uitbreiding van de Europese bevoegdheden en regelgeving op sociaal gebied.
Maar als we kijken naar wat Delors in werkelijkheid deed zodra hij aantrad als voorzitter van de Commissie in 1985, zien we dat hij met het project van de interne markt de economische liberalisering bovenaan zijn agenda heeft geplaatst. Dat project diende om de reeds bestaande interne markt van de Europese Gemeenschap te voltooien door het te zuiveren van alle resterende obstakels voor het vrije verkeer van goederen, kapitaal, diensten en mensen. Alle Europese regeringen, die van Thatcher en Kohl voorop, stonden achter dat project.
De Europese eenheidsmarkt heeft sinds de jaren 1980 geleid tot een race naar de bodem op het gebied van sociale rechten, lonen, belastingen en herverdeling.
Met het project van de eengemaakte markt trok Delors volop de kaart van economische liberalisering.
De druk van de verschillende bedrijfslobby’s, vooral van de Europese Ronde Tafel voor Industrie ( ERT), was cruciaal voor de totstandkoming van het programma voor de interne markt. De ERT werd opgericht in 1983 en bestond aanvankelijk uit de CEO’s van zeventien Europese transnationale topbedrijven, zoals Volvo, Nestlé, FIAT en Phillips. De grondgedachte van het programma, dat met de Europese Akte van 1986 werd vastgelegd, was sterk gericht op de vrije markt. In de daaropvolgende jaren werden enkele cruciale richtlijnen over de liberalisering van het kapitaalverkeer en de deregulering van het bank- en verzekeringswezen aangenomen.
Delors en zijn commissie hoopten tegelijk met nieuwe sociale initiatieven het succes van het internemarktprogramma te verzilveren. Doordat hij in de jaren ’70 actief was geweest in de Socialistische Partij, was het project Sociaal Europa hem bekend, hij had immers geholpen bij de opstelling ervan. Maar de sociale aspecten van zijn agenda leverden niet hetzelfde succes op als de economische aspecten.
Zo raakten bijvoorbeeld de pakketten die hij tijdens zijn mandaat bij de Commissie had voorgesteld en waardoor er meer geld zou vrijkomen voor economische en sociale cohesie, maar goedgekeurd na langdurige onderhandelingen binnen de Europese instellingen en tussen de lidstaten. Toch bleef die financiering beperkt, net als de totale begroting van de Europese Gemeenschap. Zelfs vandaag de dag bedraagt de totale begroting van de EU nauwelijks meer dan 1 procent van het Europese bbp.
Nog een voorbeeld is het Handvest van de sociale grondrechten van de werkers dat uiteindelijk in 1989 werd aangenomen, jaren nadat Europees links en de vakbonden daarop hadden aangedrongen. Dit Handvest verkondigde meerdere sociale en economische rechten, maar het was niet bindend. Het sociale actieprogramma dat in hetzelfde jaar werd aangenomen met het oog op de uitvoering van het Handvest, bestond slechts uit zevenenveertig instrumenten, daar waar het programma voor de interne markt met bijna driehonderd instrumenten was uitgerust. De meeste van die zevenenveertig instrumenten waren niet-bindende aanbevelingen en adviezen.
Tegen dat Delors aftrad, was de Europese Gemeenschap de Europese Unie geworden en telde ze ook verschillende nieuwe lidstaten. Hoe was de instelling in dezelfde periode veranderd in termen van kwaliteit in plaats van kwantiteit of nomenclatuur?
Delors stond aan het hoofd van de commissie tussen 1985 en 1995, tien jaar dus. Kwalitatief werd in die periode, meer bepaald in 1993, de Europese Gemeenschap omgevormd tot de Europese Unie na de goedkeuring van het Verdrag van Maastricht. Naast de interne markt en het economische liberaliseringsproces was de belangrijkste verandering de oprichting van de Europese Monetaire Unie ( EMU), wat uiteindelijk ook het grootste politieke succes van Delors is gebleken.
In 1988 benoemde de Europese Raad Delors tot voorzitter van een commissie die grotendeels was samengesteld uit Europese centrale bankiers. Hij moest nieuwe voorstellen uitwerken voor de realisatie van de Economische en Monetaire Unie. Het rapport-Delors kwam een jaar later uit. De Europese regeringen keurden het in 1989 goed, en daarmee was de koers uitgezet voor een dergelijke unie. Vervolgens werd het vastgelegd in het Verdrag van Maastricht, dat in 1992 werd ondertekend.
Centraal in dit nieuwe verdrag stond de verplichting van de lidstaten, met uitzondering van het VK en Denemarken, om tegen 2000 een gemeenschappelijke munt in te voeren onder het gezag van een onafhankelijke centrale bank. Dit was een zeer belangrijke beslissing. Het betekende immers dat de Europese regeringen afstand zouden doen van belangrijke aspecten van hun nationale economische en monetaire soevereiniteit, te beginnen met het recht om geld uit te geven en wisselkoersen te wijzigen.
Het verdrag introduceerde ook voor het eerst formeel de zogenaamde convergentiecriteria, ook bekend als de Maastrichtnormen, die verplichte regels voor het economisch beleid van de lidstaten inhielden. Ze beperkten bijvoorbeeld de grootte van het begrotingstekort tot 3 procent van het bbp en de staatsschuld tot 60 procent van het bbp. De normen dwongen de lidstaten ook om de inflatie laag te houden. Tot grote spijt van Delors verwezen de onderhandelaars die het verdrag hadden opgesteld de criteria over werkloosheidscijfers en andere sociale aspecten naar de prullenmand.
Er volgden in die jaren nog andere kwalitatieve hervormingen, zoals een grotere integratie op het gebied van veiligheid en buitenlands beleid, en een nauwere coördinatie van justitie en politie. Maar de belangrijkste veranderingen waren de interne markt en de EMU, die de neoliberale ommezwaai van de EU verankerden.
Welke gevolgen hadden de interne markt en het door het Verdrag van Maastricht ingevoerde kader voor het idee van een Sociaal Europa?
Het zou voor de meeste mensen duidelijk moeten zijn dat als je handel de vrijheid geeft, diensten liberaliseert en kapitaal vrij laat bewegen binnen de EU ( of welke regionale handelszone dan ook ) zonder voorafgaande fiscale en sociale harmonisatie, je onvermijdelijk werknemers en nationale welvaartsstelsels tegen elkaar opzet. Die eengemaakte markt zette vanaf de jaren ‘80 een “ race to the bottom ” in gang op vlak van sociale rechten, lonen, belastingen en herverdeling.
Voor Europees links in de jaren ‘70 was dat bij de bespreking en formulering van hun project van een Sociaal Europa, glashelder. Daarom hadden zij het over opwaartse sociale en fiscale harmonisatie, meer controle op kapitaalbewegingen en multinationals, en over economische planning, in plaats van deregulering of economische liberalisering.
Terwijl de Europese Akte van 1986 en het Verdrag van Maastricht van 1992 de economie liberaliseerden en begrotingsdiscipline oplegden, verdween de sociale dimensie van de aan vakbonden en burgers beloofde Europese integratie naar de achtergrond. Er was een overeenkomst over sociaal beleid die als bijlage bij het Verdrag van Maastricht werd gevoegd, maar die vergrootte de Europese bevoegdheden op sociaal gebied nauwelijks en kon geen tegengewicht bieden aan de constitutionalisering van het neoliberalisme in de kern van de nieuwe Europese Unie.
Het Verdrag van Maastricht bevatte ook een sociaal protocol dat een nieuwe Europese sociale dialoog tussen werkgevers, vakbonden en Europese instellingen institutionaliseerde. Dit leidde echter tot zeer weinig resultaten vanwege de weerstand van de werkgevers en een gebrek aan druk van de Europese instellingen en regeringen, maar ook door het gebrek aan interesse vanwege de sociale bewegingen.
Tijdens de eerste twintig jaar van het protocol werden slechts drie richtlijnen aangenomen volgens deze procedure. Ze betreffen ouderschapsverlof, deeltijds werk en arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd. Een erg mager resultaat. Vandaag is het overduidelijk dat Europa zich steeds verder verwijdert van het project van een Sociaal Europa waar Europees links in de jaren ‘70 voor streed en integendeel evolueert naar een neoliberaal Europa waarin elke sociale dimensie verenigbaar moet zijn met vrije markten en de uitbreiding van privé-eigendom.
Na de financiële crisis van 2008 stond de EU voor de grootste uitdaging in haar geschiedenis tot dan toe, in de vorm van de crisis in de eurozone, waarvan veel mensen vreesden ( of hoopten ) dat ze zou kunnen leiden tot het uiteenvallen van de EU zelf. Zou u zeggen dat we de erfenis van Jacques Delors uit de periode waarin hij de drijvende kracht achter de commissie was, hebben zien spelen tijdens die crisis?
De architectuur van de Economische en Monetaire Unie ( EMU ) die werd gecreëerd door het Verdrag van Maastricht na het rapport-Delors hevelde het monetaire beleid van twintig landen over naar het supranationale niveau. Het beroofde de lidstaten van de monetaire instrumenten die ze eerder hadden gebruikt om inflatie en werkloosheid te reguleren. Daarnaast werd hun investeringscapaciteit beperkt door de Maastrichtnormen.
De onafhankelijke Europese Centrale Bank sloot nauw aan bij het Duitse ordoliberale beleid, dat prioriteit gaf aan inflatiebestrijding en andere aspecten, met name de bestrijding van werkloosheid, verwaarloosde.
De onafhankelijke Europese Centrale Bank ( ECB ) sloot nauw aan bij het Duitse ordoliberale beleid, dat prioriteit gaf aan inflatiebestrijding en andere aspecten, met name de bestrijding van werkloosheid, verwaarloosde. Onder dergelijke omstandigheden, en bij gebrek aan echte solidariteitsmechanismen in de monetaire unie, kon deze structuur alleen maar een keurslijf worden, vooral voor landen die historisch een zwakkere munt en economie hebben, zoals Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland. Het dwong deze landen zich te houden aan de regels van de sterkste munt van de eurozone, wat altijd de Duitse mark is geweest.
De eurozone werd na de financiële crash van 2008 geconfronteerd met een acute schuldencrisis, die jaren duurde. Het toonde het negatieve effect aan dat de liberalisering en de monetaire unie vooral op de zwakkere Europese economieën had. Griekenland was het duidelijkste voorbeeld : het werd na 2008 zeer hard getroffen door de crisis, om diverse redenen die verband hielden met de structuur van de Griekse economie, met een sterke stijging van de schuldenlast tot gevolg. Dit resulteerde in de bestraffing van Griekenland door de markten, die de interestvoet voor leningen aan het land verhoogden en het Griekenland onmogelijk maakten om zowel schulden als uitgaven te financieren.
Er moet een zekere mate van pessimisme behouden blijven over de mogelijkheid om de EU ooit om te vormen tot een instrument voor sociale, democratische en ecologische vooruitgang.
Dit dwong de Griekse regering om leningen aan te vragen bij het Internationaal Monetair Fonds ( IMF ) en de Europese Unie. Het risico op een Grieks faillissement vormde een directe bedreiging voor de banken van andere Europese landen, vooral die van Frankrijk en Duitsland, die massaal hadden geïnvesteerd in Griekse staatsobligaties. Daarom dwong de zogenaamde Trojka ( de Europese Commissie, de ECB en het IMF ) Griekenland om leningen ter waarde van 110 miljard euro te accepteren, die de uitvoering van strenge besparingsmaatregelen oplegden : de afbraak van openbare diensten zoals gezondheidszorg en onderwijs, de afschaffing van het minimumloon en de drastische verlaging van lonen in het algemeen, enzovoort.
Om een lang verhaal kort te maken, die 110 miljard euro ging voornamelijk naar Franse en Duitse banken terwijl de Griekse economie werd vernietigd door deze draconische besparingsmaatregelen. Dit gebeurde in grote mate doordat Griekenland de soevereiniteit over zijn monetaire beleid had verloren, door het ontbreken van een echt solidariteitsmechanisme in de EMU en door de neoliberale Maastrichtnormen.
De vraag of de EU hervormd kan worden is de afgelopen vijftien jaar een van de grootste controverses geweest binnen Europees links. Wat kan het historische langetermijnperspectief dat u in uw werk schetst, bijdragen aan dat debat?
Dat is een vraag die ik mezelf heb gesteld in mijn werk en tijdens het schrijven van mijn boek. Ik denk dat het falen van Europees links om een sociaal of socialistisch Europa op te bouwen tijdens de lange jaren ‘70 belangrijke lessen biedt aan huidig links. Enerzijds, en dat is het belangrijkste, suggereert het de noodzaak van een aanzienlijke mate van pessimisme over de mogelijkheid om de EU ooit te veranderen in een instrument voor sociale, democratische en ecologische vooruitgang.
Je moet bedenken dat het machtsevenwicht in de jaren ‘70 veel gunstiger was voor de arbeidersbeweging en voor links dan nu. Het kader van een Europees sociaaleconomisch bestuur was ook veel kneedbaarder toen er nog maar zes of negen landen rond de Europese tafel zaten. Vandaag zitten er zevenentwintig lidstaten in de Raad en is het neoliberalisme veel dieper verankerd in Europese verdragen en beleid.
In die context denk ik dat pogingen om een Sociaal Europa voor de eenentwintigste eeuw te herontwerpen steeds meer op een fantasie lijken. In de afgelopen jaren dwong de COVID-19-crisis de Europese leiders tot het openen van enkele kleine afwijkingen op de consensus van Maastricht : zo werd het Stabiliteitspact voor enkele jaren opgeschort. De conservatieve krachten zijn echter al druk bezig om deze regels opnieuw op te leggen en het bezuinigingsbeleid te herbevestigen.
Tegelijkertijd biedt het historisch perspectief en de vergeten nederlaag van Sociaal Europa ook een perspectief aan diegenen aan de linkerzijde die nog geloven dat de EU kan worden veranderd of misschien vervangen door een andere vorm van Europese samenwerking en eenheid. Het is een aansporing om de interne verdeeldheid en de strategische zwakheden van links aan te pakken. De les van dit verhaal over een nederlaag is dat links veel meer moet investeren in internationalisme.
Sommige linkse mensen zien vandaag redenen om optimistisch te zijn, aangezien sociaaldemocratische, groene en radicaal-linkse partijen, maar ook vakbonden en maatschappelijke groeperingen, in sommige opzichten op Europees vlak beter georganiseerd zijn dan enkele decennia geleden. Tegenwoordig hebben burgers meer aandacht voor de Europese politiek dan vroeger. De klimaatcrisis dwingt mensen ook om internationaal na te denken op een manier die tot voor kort niet bestond.
Dit is allemaal tot op zekere hoogte waar. Maar ik denk dat dit verhaal van een nederlaag ons laat zien dat we, om het Europese project in een radicaal andere richting te sturen, een echte trans-nationale linkse alliantie of links blok moeten opbouwen dat de neoliberale en reactionaire versies van Europa duidelijk afwijst. Deze alliantie moet een gemeenschappelijk programma ontwikkelen dat duidelijk gericht is op de belangen van de arbeiders en een offensief lanceren dat gebaseerd is op massale mobilisatie.
Vandaag zijn we daar nog ver van verwijderd. Zonder een dergelijke interventie zal links weinig kans hebben om de EU in een Sociaal Europa te veranderen, of zelfs maar in iets wat minder een obstakel zou zijn voor een progressieve sociale, economische en ecologische transitie in Europa.