De gezondheidscrisis ten gevolge van het coronavirus plaatst heropent debatten die het kapitaal als gewonnen beschouwde. Kan de werkende klasse baat hebben bij een systeemsverandering?
“ … er zijn de laatste tijd zoveel vreemde dingen gebeurd, dat Alice begon te denken dat heel weinig echt onmogelijk was.”
— Lewis Carroll, Alice in Wonderland
Crises — niet de regelmatige recessies maar grote crises — worden gekenmerkt door de onzekerheid die ze met zich meebrengen. Ze onderbreken de normale gang van zaken en roepen om abnormale reacties, die nog moeten worden ontdekt, zodat we verder kunnen gaan. Te midden van deze periodieke calamiteiten weten we niet hoe en zelfs niet of we eruit zullen komen, of wat we kunnen verwachten eens ze eindigen. Crises zijn dus tijden van onrust met kansen voor nieuwe politieke ontwikkelingen, goed en/of slecht.
Aangezien elk van deze crises het traject van de geschiedenis verandert, vindt de daaruit voortvloeiende crisis plaats in een gewijzigde context en heeft daarom zijn eigen kenmerken. De crisis van de jaren zeventig bracht bijvoorbeeld een militante werkende klasse met zich mee, een uitdaging voor de Amerikaanse dollar en een kwalitatieve versnelling van de rol van de financiën en de globalisering. De crisis van 2008-2009 heeft daarentegen geleid tot een grotendeels overwonnen werkende klasse, heeft de centrale rol van de dollar op globaal niveau bevestigd en heeft aanleiding gegeven tot nieuwe manieren om een economie te beheren die zeer sterk afhankelijk is van de financiën. Net als de vorige crisis heeft de crisis van 2008-2009 geleid tot nog meer neoliberale financialisering, maar deze keer heeft het ook de deuren geopend voor rechts populisme en de traditionele politieke partijen sterk ontredderd.
De huidige crisis: gezondheid versus economie
De huidige crisis is echter uniek en zet de wereld op zijn kop. De wereld wordt, zoals Alice in Wonderland zou zeggen, “steeds eigenaardiger”. Tijdens eerdere kapitalistische crises heeft de staat ingegrepen in de hoop de economie weer op gang te brengen. Deze keer is het onmiddellijke doel van de staten niet om de economie onmiddellijk nieuw leven in te blazen, maar om deze verder te beperken. Dit is natuurlijk te wijten aan het feit dat de economie niet op de knieën is gebracht door economische factoren of strijd van onderaf, maar door een mysterieus virus. Het beëindigen van zijn greep op ons is de eerste prioriteit. Door de invoering van de termen social distancing en quarantaine om de noodsituatie aan te pakken, hebben de regeringen de sociale interacties die een groot deel van de wereld van het werk, de consumptie en de “wereld van het bedrijfsleven” uitmaken, opgeschort.
Deze focus op gezondheid, terwijl de economie op een laag pitje wordt gezet, heeft geresulteerd in een vrij opmerkelijke omkering van het politieke discours. Nog maar een paar maanden geleden was de leider van Frankrijk de lieveling van het bedrijfsleven in de wereld omdat hij de welvaartsstaat naar een beslissende verzwakking leidde. Frankrijk zou, zo kondigde hij aan, een bedrijfsvriendelijke natie worden die “denkt en handelt als een start-up”. Vandaag verkondigt Emmanuel Macron in alle ernst dat “de gezondheidszorg … en onze welvaartsstaat kostbare middelen zijn, onmisbare voordelen als het noodlot toeslaat”.
Na een tweede redding kan de veronderstelling dat de financiële markten onaantastbaar zijn niet langer standhouden.
Macron was niet de enige die moeite deed om een stap achteruit te zetten. In deze nieuwe wereld valt het moeilijk voor te stellen dat elke suggestie van het afgelopen half jaar om te doen wat de politieke leiders nu zelf eisen, niet alleen door hen en door bedrijven, maar zelfs door sommige belangrijke vakbondsleiders is genegeerd of belachelijk gemaakt.
Tegelijkertijd heeft de crisis voor degenen die het voordien niet wilden zien de extreme kwetsbaarheid van de inkomens van de werkende klasse aan het licht gebracht. Nu zoveel mensen geconfronteerd worden met ernstige ontberingen en de dreiging van sociale chaos, zijn alle overheidsinstanties gedwongen om de basisbehoeften van mensen op het gebied van gezondheid en overleving aan te pakken. In de Verenigde Staten sluiten Republikeinen zich nu aan bij de Democraten door wetgeving voor te stellen om de hypotheekbetalingen uit te stellen, huurbescherming te versterken en de rentebetalingen op de studentenschuld te annuleren. Tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig van de vorige eeuw legitimeerde een vergelijkbare politieke verandering sociale programma ’s en arbeidsrechten. Deze ontwikkeling was echter een toegeving aan de mobilisatie van het volk. Dit keer is het een reactie op de omvang van de gezondheidspandemie en de noodzaak om mensen weg te houden van het werk.
Dit betekent niet dat het “economische” wordt genegeerd, maar alleen dat de traditionele prioriteit ervan naar de tweede plaats schuift, na het sociale, namelijk de bedreiging van de gezondheid. Het zal een zware en gezamenlijke inspanning vragen om voldoende economische infrastructuur (productie, diensten, handel, financiën) te behouden om een terugkeer naar een schijn van normaliteit “later” mogelijk te maken. Dit leidt tot massale reddingsoperaties en dit keer gaat het geld, anders dan in de crisis van 2008-2009, niet alleen naar de banken, maar ook naar sectoren als het luchtvervoer, de horeca en met name de kleine en middelgrote ondernemingen.
Tegenstrijdigheden van de geldpers
Overheden hebben overal op magische wijze een manier gevonden om allerlei programma ’s en steun te financieren die voorheen als onmogelijk werden beschouwd. The sky is the limit, zo lijkt het. Maar kan dit alles echt betaald worden door simpelweg geld te drukken? Ten eerste bestaat er eigenlijk niet zoiets als een gratis maaltijd. Als de crisis eenmaal voorbij is, zullen de nooduitgaven moeten worden betaald. Dit zal gebeuren in een context waarin, na de plotse normalisering van programma ’s die voorheen als ondoenbaar werden beschouwd, de verwachtingen van de mensen naar boven zijn bijgesteld. Zoals Vijay Prashad het uitdrukte: “We keren niet terug naar het normale, want het normale was het probleem.” (Tricontinental, 26 maart 2020).
Wanneer de economie weer op volle toeren draait, zal het niet meer mogelijk zijn om aan de nieuwe verwachtingen van de werkende klasse te voldoen door de geldpersen te laten draaien. Er zijn niet genoeg arbeidskrachten of natuurlijke hulpbronnen en er zullen keuzes moeten worden gemaakt over wie wat krijgt. Kwesties als ongelijkheid en herverdeling zullen — gezien de geschiedenis voor en tijdens de crisis — het voorwerp van grote spanningen uitmaken.
Dan, wanneer de crisis begint weg te ebben, zal het ongelijkmatig gebeuren. Zo kan de kapitaalstroom weer op gang komen, en als deze de landen die nog steeds lijden verlaat, zal dit grote vragen oproepen over de “moraliteit” van de kapitaalstromen [vandaar het probleem van hun controle]. En zelfs als alle landen aan de gezondheidspandemie zijn ontsnapt, zullen ze graag verder gaan. In de mate dat de financiële “discipline” terugkeert, zullen mensen het misschien niet op prijs stellen dat hun herstel en ontwikkeling worden ondermijnd door egoïstisch wegvluchtende kapitaalstromen. Dit des te meer na een tweede bailout — in een dozijn jaar (2008) — die uiteindelijk door het gros van de werkende bevolking werd gefinancierd. De veronderstelling dat de financiële markten onaantastbaar zijn, kan niet langer standhouden. Mensen zouden kunnen denken, zoals Alice, dat “heel weinig echt onmogelijk was”. Aan de opstand tegen de omvang van de ongelijkheid zou men een kettingreactie kunnen toevoegen die oproept tot toezicht op het kapitaal. Het is waar dat de wereldwijde status van de dollar een zekere mate van Amerikaans exceptionalisme toelaat. In tijden van onzekerheid is de vraag naar dollars over het algemeen hoger. Maar ook daaraan is een limiet.
Zijn er mogelijkheden aan de linkerzijde?
We weten niet hoe lang deze crisis zal duren; veel voorspellingen hangen af van die onzekerheid. We kunnen ook niet met zekerheid zeggen welke gevolgen deze onvoorspelbare en onvaste fase voor de samenleving zal hebben en hoe het onze opvattingen over wat ooit “normaal” was zal beïnvloeden. In deze tijden van onzekerheid en angst verlangen de meeste mensen naar een snelle terugkeer naar het normale, ook al ging datgene wat vroeger normaal was met veel ergernissen gepaard. Dergelijke neigingen kunnen gepaard gaan met het respect voor het gezag voor “wij” die de ramp hebben overwonnen, wat voor sommigen de zorgwekkende voorbode is van een nieuwe opkomst van staatsautoritarisme.
Natuurlijk mogen we de gevaren die van rechts komen nooit onderschatten. En wie weet wat de dynamiek van een crisis die langer duurt dan de zomer kan brengen. Maar de contouren van deze crisis suggereren een andere mogelijkheid: een gevoeligheid voor grotere openingen en mogelijkheden voor de politieke linkerzijde. Uit de aangehaalde voorbeelden blijkt dat de markten, althans voorlopig, buitenspel zijn gezet. Door de noodzaak tot herverdeling van werk, middelen en materiaal zijn overwegingen als competitiviteit en maximalisatie van de privéwinst terzijde geschoven en liggen de prioriteiten bij wat sociaal gezien essentieel is.
Bovendien: aangezien het financiële systeem een nieuwe onbegrensde reddingsoperatie door de centrale banken en de staat overweegt, zou een bevolking, die met ergernis ziet hoe de geschiedenis zich herhaalt, wel eens minder passief kunnen zijn dan een tiental jaar geleden. De mensen zullen ongetwijfeld opnieuw, zij het met tegenzin, hun onmiddellijke afhankelijkheid van reddingsoperaties voor banken accepteren, maar de politici vrezen voor een volksreactie als er deze keer geen effectieve tegenprestaties aan de bankiers worden opgelegd.
De toegang tot geneesmiddelen en vaccins is te belangrijk om over te laten aan private bedrijven.
Bovendien kan een — nog te moeilijk in te schatten — culturele verandering in het verschiet liggen. De aard van de crisis en de sociale beperkingen die nodig zijn om deze te boven te komen, hebben onderlinge herverdeling en solidariteit op de agenda gezet, tegen het individualisme en de neoliberale hebzucht in. In een onuitwisbaar beeld van de crisis komen ditmaal inventieve Italianen, Spanjaarden en Portugezen in quarantaine naar buiten op hun balkon om gezamenlijk te zingen, te juichen, te applaudisseren en hulde te brengen aan de moed van de vaak slecht betaalde gezondheidswerkers die het meest essentiële werk doen in de frontlinie van de zogenaamde wereldoorlog tegen het coronavirus.
Dit alles biedt perspectief — maar enkel perspectief — op een bijsturing van de sociale vooruitzichten naarmate de crisis en de antwoorden van de staat erop, zich ontwikkelen. Wat ooit als “natuurlijk” werd beschouwd, kan nu onderhevig zijn aan grotere vragen over ons samenlevingsmodel.
Voor de economische en politieke elites brengt dit duidelijk gevaren met zich mee. De kunst bestaat er voor hen in om ervoor de acties die op dit moment onvermijdelijk zijn en waarvan de uiteindelijke uitkomst onvoorspelbaar in omvang en tijd te beperken. Als de crisis eenmaal achter de rug is, moeten ongemakkelijke ideeën en risicovolle maatregelen weer in de doos worden gestopt en moet het deksel goed gesloten blijven. Voor de werkende klasse bestaat de uitdaging erin deze doos open te houden door gebruik te maken van de veelbelovende ideologische perspectieven die zijn ontstaan, door voort te bouwen op enkele positieve — zelfs radicale — beleidsmaatregelen die zijn ingevoerd, en door de verschillende creatieve acties die lokaal op zoveel plaatsen zijn ondernomen, te verkennen.
Van ieder volgens vermogen, aan ieder naar behoefte
De meest voor de hand liggende ideologische verandering die de crisis teweeg heeft gebracht, is de houding ten opzichte van de gezondheidszorg. In de Verenigde Staten lijkt het verzet tegen de single-payer healthcare nu wereldvreemd. Elders zien we de aftocht van zij die de universele gezondheidszorg aanvaarden op voorwaarde van budgettaire besparingen — wat het gezondheidssysteem erg zou verzwakken — en van anderen die de volksgezondheid zien als nog een handelswaar die volgens de principes van winstgevendheid verhandeld moet worden. Hun praktijk is door de feiten gelogenstraft omdat het heeft geleid tot een gevaarlijke onvoorbereidheid in noodsituaties, zoals vandaag het geval is.
Aangezien we het meeste uit deze nieuwe geest willen halen, mogen we geen genoegen nemen met een defensieve houding. Dit is het moment om ambitieuzer te denken en aan te dringen op een veel uitgebreider begrip van wat bedoeld wordt met de term “gezondheidszorg”. Deze variëren van de reeds lang geëiste programma ’s voor tandheelkundige verzorging, toegang tot medicijnen en oogzorg, tot de status en het karakter van instellingen voor langdurige zorgverlening. En, vooral met het oog op de tekorten aan essentiële apparatuur waarmee we te maken hebben, is het ook de vraag of de hele keten van de gezondheidszorg, met inbegrip van de productie van gezondheidsapparatuur, niet tot het publieke domein moet behoren, waar de huidige en toekomstige behoeften naar behoren kunnen worden gepland.
Wie het breder plaatje bekijkt moet het verband zien tussen voedsel en gezondheid; het huisvestingsbeleid en de tegenstrijdigheid tussen het aandringen op social distancing en het voortbestaan van overvolle opvangcentra voor daklozen, kinderopvang, en de voortzetting van de tijdelijke ziektedagen die momenteel worden aangeboden. Het neemt ook een “universaliteit” serieus die breed genoeg is om deze uit te breiden naar migranten die op onze velden werken [zonder papieren] en vluchtelingen die gedwongen zijn hun gemeenschap te verlaten (vaak als gevolg van internationaal beleid dat door “onze” regeringen is aangenomen). Meer in het algemeen, als we het principe winnen van “van ieder naar zijn of haar vermogen om te betalen, aan ieder naar zijn of haar behoeften” (waarbij het vermogen om te betalen wordt gestut door een progressieve belastingstructuur) en dit kunnen vastleggen voor de gezondheidszorg, zou deze overwinning een bron van inspiratie en een strategische impuls zijn om het grondbeginsel van de gesocialiseerde geneeskunde uit te breiden naar de economie in haar geheel.
De existentiële behoefte aan vaccins om pandemieën te voorkomen legt een bijzondere verantwoordelijkheid bij de wereldwijde farmaceutische bedrijven. Ze hebben ons in de steek gelaten. Voorheen hebben farmabedrijven voorrang gegeven aan het winstgevende boven het sociale. Historicus Adam Tooze stelde het scherp: “obscure coronavirussen krijgen niet dezelfde aandacht als erectiestoornissen”. Feit is dat de toegang tot geneesmiddelen en vaccins te belangrijk is om over te laten aan particuliere bedrijven met hun eigen privéwinst als prioriteit. Als Big Pharma enkel de verantwoordelijkheid op zich wil nemen om onderzoek te doen naar risicovolle toekomstige vaccins als de overheid dat risico draagt, het onderzoek en de productiecapaciteit financiert en de distributie van deze geneesmiddelen en vaccins aan degenen die ze nodig hebben coördineert, dan rijst er een voor de hand liggende vraag: waarom deze winstgerichte tussenschakel (Big Pharma) niet elimineren? Waarom dit alles niet rechtstreeks in de handen van het publiek leggen als onderdeel van een geïntegreerd gezondheidssysteem?
De volgende pandemie
Het gebrek aan voorbereiding voor het coronavirus is de duidelijkste en meest angstaanjagende waarschuwing, niet alleen voor de volgende mogelijke pandemie, maar ook voor de pandemie die ons al in zijn greep heeft. De dreigende milieucrisis zal niet worden opgelost door afstand houden of een nieuw vaccin. Net als bij het coronavirus is het zo dat hoe langer we wachten met het resoluut aanpakken ervan, hoe rampzaliger het zal zijn. Maar in tegenstelling tot het coronavirus gaat het bij de milieucrisis niet alleen om het beëindigen van een tijdelijke gezondheidscrisis, maar ook om het herstellen van de schade die al is aangericht. Het vereist dus dat we alles veranderen in de manier waarop we leven, werken, reizen, spelen en ons gedragen ten opzichte van elkaar. Dit betekent het behoud en de ontwikkeling van de productiecapaciteit die nodig is om de nodige veranderingen aan te brengen in onze infrastructuur, woningen, fabrieken en kantoren.
Hoe conventioneel het idee van een groene omslag vandaag ook klinkt, het is in feite een radicale eis. De goedbedoelde slogan van “rechtvaardige transitie” klinkt geruststellend, maar is verre van voldoende. De mensen die hij probeert te overtuigen vragen terecht: “Wie zorgt er voor deze garantie?”. Feit is dat de herstructurering van de economie en de prioriteit die het milieu moet krijgen, niet kunnen plaatsvinden zonder een alomvattende planning. En planning houdt in dat de privé-eigendomsrechten die bedrijven vandaag genieten in vraag worden gesteld.
De dreigende milieucrisis kan niet worden opgelost door afstand houden of een nieuw vaccin.
Er moet ten minste een nationaal omschakelingsagentschap worden opgericht, met een mandaat om de sluiting te verbieden van installaties die kunnen worden omgebouwd om aan de milieu- (en gezondheids)behoeften te voldoen en om toezicht te houden op een dergelijke omslag. Zulk een nationaal agentschap zou moeten gepaard gaan met een nationale arbeidscommissie om de opleiding en herplaatsing van arbeidskrachten te coördineren. Het zou ook worden aangevuld met regionale centra voor technologische omschakeling, met honderden of zelfs duizenden jonge ingenieurs in dienst die enthousiast zijn over het idee dat hun vaardigheden worden gebruikt om de existentiële uitdaging van de milieucrisis aan te gaan.
Alles wat we hopen te doen op de weg naar zinvolle verandering zal te maken hebben met de heerschappij die particuliere financiële instellingen op ons leven uitoefenen. Het financiële systeem heeft alle kenmerken van een openbare dienst: het smeert de werking van de economie, zowel wat de productie als wat de consumptie betreft, het dient als bemiddelaar voor het overheidsbeleid en wordt onmisbaar geacht als het zelf in moeilijkheden verkeert. We hebben echter noch de politieke macht, noch de technische capaciteit om vandaag de financiën over te nemen en voor andere doeleinden te gebruiken. Een logisch uitgangspunt is het creëren van twee specifieke publieke banken: de ene voor de financiering van de zo sterk verwaarloosde infrastructuurbehoeften, de andere voor de financiering van de Green New Deal en de omschakeling.
Democratische planning: een oxymoron?
Als links het heeft over democratische planning, verwijst het naar een nieuw soort staat — een staat die de wil van het publiek uitdrukt, een zo breed mogelijke participatie van het volk aanmoedigt en het vermogen van het volk om deel te nemen actief ontwikkelt, in tegenstelling tot het reduceren van mensen tot loontrekkers, koopkrachtige arbeidskrachten, getallen of passieve burgers. Sceptici zullen lachen, maar de opmerkelijke ervaring die we net hebben gehad laat zien hoe wat gisteren “natuurlijk” onmogelijk was, vandaag “natuurlijk” heel evident kan zijn.
Het is niet zozeer de “planning” zelf waar mensen bang voor zijn. Huishoudens plannen immers, bedrijven plannen, en zelfs neoliberale staten plannen. Wat de gebruikelijke twijfels, angsten en tegenstellingen oproept, is het soort uitgebreide planning waar we het hier over hebben. Het onbehagen over dit soort planning kan niet worden weggenomen door simpelweg de schuld te geven aan de vooringenomenheid van het bedrijfsleven en de media en de erfenis van de propaganda van de Koude Oorlog. Het wantrouwen ten opzichte van machtige staten heeft een materiële basis, niet alleen in mislukte experimenten elders, maar ook in populaire interacties met staten die inderdaad bureaucratische, willekeurige, vaak verkwistende en afstandelijke instellingen zijn.
De toevoeging van het bijvoeglijk naamwoord “democratisch” lost dit dilemma niet op. En hoewel de internationale voorbeelden suggestieve beleidslijnen en structuren kunnen omvatten, is de waarheid dat er geen volledig overtuigende modellen bestaan. Dit brengt ons ertoe onze kritiek op het kapitalisme onvermoeibaar te herhalen, maar hoe essentieel het ook is, het is niet genoeg. Sceptici kunnen nog steeds fatalistisch antwoorden dat alle systemen onvermijdelijk onrechtvaardig zijn, ongevoelig voor de “gewone man” en door en voor elites worden bestuurd. Waarom zou je dan onzekere paden bewandelen die ons in het beste geval op ongeveer dezelfde plaats achterlaten?
Wat we kunnen doen is beginnen met een ondubbelzinnig engagement dat we niet pleiten voor een almachtige staat en dat we de liberale vrijheden die in het verleden zijn veroverd op prijs stellen: de uitbreiding van het stemrecht tot werknemers, de vrijheid van meningsuiting, het recht van vergadering (met inbegrip van vakbondsvrijheid), de bescherming tegen willekeurige arrestatie en de transparantie van de staat. En we moeten erop staan dat het serieus nemen van deze beginselen een brede herverdeling van inkomen en rijkdom vereist, zodat iedereen, inhoudelijk en niet alleen formeel, een gelijke kans heeft om deel te nemen.
We mogen ook niet vergeten hoe ver we het kapitalisme nog niet als een wereld van kleine eigenaars karakteriseren. Amazon, om maar een voorbeeld te noemen, was al — trouw aan de voorwaarden voor succes onder het kapitalisme — bedreven in het onderwerpen van tienduizenden kleine bedrijven voor de crisis, in het streven naar het maximaliseren van de winst en het “controleren en vercommercialiseren van het dagelijks leven”. In de nasleep van de crisis en de ineenstorting van de kleine detailhandelaren staat deze monopolisering op het punt een tsunami te worden. Dit resultaat zal nog worden versterkt door de recente beslissing van de Canadese regering om Amazon te belasten met de rol van belangrijkste verdeler van persoonlijke beschermingsmiddelen tegen COVID-19 in het hele land. Het gebrek aan aandacht van Amazon voor het bieden van adequate bescherming tegen het virus aan zijn eigen personeel wordt hierbij koelbloedig genegeerd.
Tegenover deze gigantische onderneming die enkel aan zichzelf verantwoording aflegt, schuift Mike Davis een alternatief naar voor: het overnemen en er een openbare dienst van maken, een onderdeel van de sociale infrastructuur van hoe goederen zich van hier naar daar verplaatsen — een uitbreiding, bijvoorbeeld, van het postkantoor. Het feit dat het aan ons toebehoort, in plaats van aan de rijkste man in het universum (Jeff Bezos), biedt de mogelijkheid om zijn activiteiten democratisch te plannen ten behoeve van de gemeenschap.
Om het democratische aspect van de planning te realiseren, is het van cruciaal belang om te kijken naar specifieke mechanismen en instellingen die nieuwe manieren en niveaus van participatie van de bevolking kunnen vergemakkelijken. In het geval van het milieu, waar het bijzonder duidelijk is dat de planning voor de hele samenleving van fundamenteel belang moet zijn om het “evidente en aanwezige gevaar” aan te pakken, moet een nieuw type staat niet alleen nieuwe centrale capaciteiten omvatten, maar ook een reeks gedecentraliseerde planningscapaciteiten, zoals regionale onderzoekscentra, sectorraden in de industrie en de dienstensector, lokaal verkozen raden voor milieu en werkgelegenheidsontwikkeling, en comités op de werkplek en in de buurt.
De gezondheidscrisis heeft met name de noodzaak en het potentieel van zelfbeschikking over de werkplaats duidelijk gesteld. Maar dit geldt ook voor de werknemers, die door hun directe kennis optreden als bewakers van het algemeen belang. Door de bescherming van hun vakbonden kunnen ze besparingen en ondernemerspraktijken die de veiligheid en de kwaliteit van producten en diensten aantasten, aan de kaak te stellen. Maar we moeten verder gaan, door een meer formele band met de bredere bevolking te creëren als onderdeel van bredere politieke eisen (zoals leraren en gezondheidswerkers tot op zekere hoogte informeel doen). Dit zou bijvoorbeeld kunnen betekenen dat er binnen de staat een strijd moet worden gevoerd om gezamenlijke werknemers-gemeenschapsraden op te richten om programma ’s voortdurend te controleren en aan te passen. In de private sector kan dit betekenen dat er op de werkplaats omschakelingscomités en sectorraden komen.
Drie punten zijn in dit verband essentieel. Ten eerste vereist een brede participatie van de werknemers een uitbreiding van de vakbonden om de werknemers een institutioneel collectief te bieden om op te komen tegen de macht van de werkgevers. Ten tweede kan een dergelijke lokale en sectorale participatie niet worden ontwikkeld en in stand gehouden zonder dat de staten erbij worden betrokken en worden getransformeerd om de nationale en lokale planning met elkaar te verbinden. Ten derde zijn het niet alleen staten die moeten worden getransformeerd, maar ook organisaties van de werkende klasse. Dit vereist andere en meer gepolitiseerde vakbonden, een klassenstrijdsyndicalisme gebaseerd op bredere solidariteit en meer ambitieuze radicale visies in plaats van een gefragmenteerde en defensieve vakbondsbeweging zoals die nu bestaat.
Conclusie: de klasse organiseren
Een bijzonder belangrijke ontwikkeling in het afgelopen decennium is de verschuiving van protest naar politiek: de erkenning door de volksbewegingen van de grenzen van het protest en de daaruit voortvloeiende noodzaak om de kwesties van verkiezingen en de staat serieus te nemen. Toch vragen we ons af wat voor soort beleid dan eigenlijk de samenleving kan veranderen. Ondanks de indrukwekkende ruimte die het corbynisme en Bernie Sanders via de gevestigde partijen hebben gecreëerd, zijn beide op de beperkingen van deze partijen gestuit. Het grote politieke gevaar is dat deze prille bewegingen, eens dit punt bereikt te hebben en in teleurstelling vervallen te zijn, verdwijnen in plaats van verder te ontwikkelen.
De gezondheidscrisis heeft de noodzaak en het potentieel van zelfbeschikking over de werkplaats bewezen.
Verklaringen over de dreigende ineenstorting van het kapitalisme zullen ons niet ver brengen. Ze zijn misschien populair in sommige kringen, maar door de onvermijdelijkheid van de dreigende ineenstorting van het kapitalisme te overdrijven, verdoezelen ze ook wat er nodig is om een lange, harde en onbegrensde strijd te voeren om de wereld te veranderen. Op dit moment lijken de volgende vier elementen van fundamenteel belang om een relevant links beleid te ondersteunen en op te bouwen. 1° De werknemers verdedigen doorheen de huidige crisis (rechtstreeks inspelen op de onmiddellijke behoeften van werknemers in de breedste zin van het woord); 2° Institutionele capaciteiten versterken/onderhouden; 3° Socialisten vormen (scholen die een socialistisch “kader” creëren zoals de socialisten deden in de jaren dertig van de vorige eeuw); 4° De beweging “wortelen” in de werkende klasse.
Toen de financiële crisis van 2008-09 toesloeg, zagen velen van ons dat als het definitief diskrediet van de financiële sector, en zelfs het kapitalisme tout court. We hadden het mis. De staat greep in om het financiële systeem te redden en de financiële instellingen kwamen er sterker uit dan ooit. Het kapitalisme in zijn neoliberale vorm bleef zich verder ontwikkelen. Deze keer werd de crisis veroorzaakt door een gezondheidspandemie. De uitdaging voor het gezag van het kapitalisme komt voort uit de manier waarop staten hebben gereageerd. Als het ene willekeurige principe na het andere door de bezittende klasse aan de kant wordt geschoven — het aftoppen van fiscale tekorten, gebrek aan middelen om de werkzekerheid te verbeteren, de onmogelijkheid om fabrieken die sluiten om te bouwen, verheerlijking bovenal van het winstbejag door bedrijven, onderwaardering van de werknemers die onze ziekenhuizen schoonmaken en voor de ouderen zorgen — moeten we toch al zeker klaar zijn voor een radicale verandering?
Misschien. Maar het heeft links nooit gebaat om te dromen over materiële verandering zonder op een concrete sociale macht of actor te bouwen. Verandering heeft als voorwaarde de ontwikkeling van collectief bewustzijn, capaciteiten, praktijken, strategische kennis, en bovenal van democratische organisatorische instellingen om dit te bereiken. We moeten iedereen overtuigen die bij ons zou moeten zijn maar dat niet is, verwachtingen en ambities van het volk opwekken en vol zelfvertrouwen opstaan tegen degenen die dit alles willen verhinderen.
Dit artikel is een verkorte versie van het origineel, dat verscheen in het Engels op 10 april 2020 op de website van het Canadese Socialist Project.