Nog nooit is het duidelijker geweest hoe dringend we iets moeten doen aan de klimaatverandering. Wat we nu nodig hebben is een gedurfde visie en een leefbare toekomst, en een aangepast politiek programma.
Is het niet bizar hoe we in rondjes draaien als het over de klimaatverandering gaat? Om de paar maanden verschijnt er weer een rapport van een of andere gerenommeerde wetenschappelijke instelling. Telkens zijn de conclusies grimmig: de planeet blijft gestaag opwarmen, de gevolgen zijn ingrijpender dan de wetenschappers hadden voorspeld. Telkens ook klinkt uit de mond van een welmenende wetenschapper die aan het rapport meewerkte een uitspraak als “wat we nodig hebben is politieke wil.” Nog een wetenschapper zegt: “Het is een lijn in het zand die onze soort laat weten dat het nu moet gebeuren en dat we in actie moeten schieten.” En elke keer doen we dat niet. Wat we wel doen is een paar dagen panikeren, tot er iets anders onze aandacht opeist en ons op zijn beurt doet panikeren (mezelf inclusief). Ondertussen komt de afgrond almaar dichterbij.
September 2018 was zo een moment: volgens een nieuw rapport van het United Nations Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) — de gouden standaard van het klimaatonderzoek, opgesteld door een internationale instelling van wetenschappers die duizenden wetenschappelijke studies samenvoegt — zou de aarde in 2040 1,5 °C warmer zijn dan vóór de industriële omwenteling, met grote gevolgen op wereldschaal.
Een opwarming van 1,5 °C wordt beschouwd als de waarschuwingsdrempel, 2 °C als de veiligheidsdrempel, hoewel ook dat almaar meer in twijfel wordt getrokken. Veel van de gevolgen die onze planeet pas zouden teisteren bij een opwarming van 2 °C of meer, zullen wellicht veel vroeger toeslaan. De oceanen gaan verder verzuren en het koraal zal afsterven. Honderden miljoenen arme mensen zullen nog armer worden. Miljoenen zullen noodgedwongen hun huis en hun land verlaten en migreren. Er is nog tijd om de opwarming te beperken tot 2 °C of zelfs tot 1,5 °C, maar dan zal er ontzettend veel gedaan moeten worden, en op een veel grotere schaal. Geen goed nieuws dus, maar wel nieuws dat ons vertrouwd in de oren klinkt.
Grondslagen van de heersende economie
De verschijning van dat rapport was niet de enige gebeurtenis in die septembermaand. De econoom William Nordhaus won de Sveriges Riksbank Prize in Economic Sciences, zeg maar de Nobelprijs voor economie. Nordhaus is bekend voor zijn werk over milieu-economie en meer specifiek de economie van de klimaatverandering waarover hij al veel schreef. Toch is hij geen klimaatheld. Hij zwakte steevast de risico’s van de klimaatverandering af en bestempelde andere wetenschappers als paniekzaaiers. Hij is vooral een voorstander van een hoge ‘discontovoet’ in de klimaateconomie. De discontovoet is een instrument dat economen gebruiken om de toekomst waarde toe te kennen; een hoge discontovoet betekent dat de toekomst minder waarde heeft dan het heden.
Om het belang daarvan te begrijpen moeten we even terugkeren naar een intern debat tussen economen. Op verzoek van de Britse regering leverde de Britse econoom Nicholas Stern in 2006 een belangrijk rapport af over de klimaatverandering: het Stern Review on the Economics of Climate Change. Daarin pleitte hij voor kordate actie om zo snel mogelijk de koolstofuitstoot te doen dalen. Hij stelde een zeer lage discontovoet voor, die moesst suggereren dat de hoge kosten van onmiddellijke actie de moeite lonen. “De voordelen van onverwijld ingrijpen in antwoord op de klimaatverandering, zo schreef hij, zijn veel groter dan de kosten van nietsdoen.”
Veel van de gevolgen die ons pas zouden teisteren bij een opwarming van 2ºC, kunnen veel vroeger toeslaan.
Nordhaus verweet Stern dat hij overdreef. Zijn discontovoet, zo zei hij, was drastisch laag en zelf stelde hij voor de toekomst meer te belasten. Met andere woorden: de kosten van actie nu moeten zwaarder wegen dan de toekomstige voordelen. Het zou voor iedereen beter zijn om, zowel in het heden als in de toekomst, de kosten van de klimaatverandering geleidelijk op te leggen en ondertussen de economie verder te doen groeien: toekomstige generaties zouden zo rijker worden en zich beter kunnen aanpassen aan de klimaatverandering. Nordhaus dist al jarenlang ditzelfde argument op. Net daarom was Sterns rapport zo belangrijk: het brak radicaal met Nordhaus’ consensus van geleidelijke transitie.
Het standpunt van Nordhaus strookt wel volledig met de principes van de klassieke economie, waarin een relatief hoge discontovoet de verwachting van aanzienlijke economische groei weerspiegelt. Vermits de economie in 2050 veel groter zal zijn, zo redeneert hij, zal nu investeren duurder uitvallen dan later.
De meeste economen beschouwden klimaatverandering indertijd als een probleem dat nog ver weg is, iets dat pas binnen enkele eeuwen impact zal hebben. Wie nu leeft, zal er niet mee geconfronteerd worden, maar wel de latere generaties die onze planeet in de toekomst zullen bewonen. Projecten om de koolstofuitstoot te verminderen werden beoordeeld op hun rendement. Als ze ondermaats presteerden in vergelijking met de markt, zou het beter zijn het geld gewoon te investeren. De toekomstige generaties zouden er rijker van worden en zich beter kunnen aanpassen. Volgens die logica kan geld spenderen om de klimaatverandering aan te pakken toekomstige generaties zelfs schade berokkenen doordat de economie niet maximaal kan groeien.
Te gek voor woorden? Inderdaad, en ik leg even uit waarom. Groei en efficiëntie waren de belangrijkste instrumenten die economen ter beschikking hadden en daarmee hakten ze op elk nieuw probleem in (Nordhaus zei onlangs nog aan zijn bachelorstudenten economie: “Laat niet toe dat ook maar iemand je aandacht wegleidt van je taak: economische groei.”). Terwijl klimaatwetenschappers ons een toekomst voorhielden van hevige klimaatschokken die sociale en economische crisissen zouden uitlokken, projecteerde Nordhaus zacht glooiende curven van geleidelijke, efficiënte verandering waarin we min of meer en zonder enige onderbreking konden overgegaan tot de orde van de dag.
Uiteraard zijn de economen niet de echte reden waarom we maar wat blijven aanmodderen in het klimaatdossier. Daarvoor mogen we nog altijd de fossiele brandstofbedrijven, de Republikeinse Partij en Wall Street (dat wil zeggen het kapitalisme) met de vinger wijzen. Nordhaus heeft op zijn minst die verdienste dat hij de milieuverontreiniging serieus neemt — voor een econoom dan.
Maar als economen ooit enige politieke invloed hebben gehad, was het wel in de dagen vóór 2008, toen economie nog werd beschouwd als het neusje van de zalm onder de wetenschappen. De vermaningen van Nordhaus aan het adres van Stern en de klimaatactivisten — dat hun tempo veel te hoog lag — hebben in elk geval al wie het wat kalmer aan wil doen, uit de wind gezet. Ze hebben een stapsgewijs, geleidelijk antwoord op het klimaatprobleem gelegitimeerd. Voortaan konden de waarschuwingen van de klimaatwetenschappers zonder problemen als paniekzaaierij afgedaan worden. Ze zijn hun belofte nagekomen: ze hebben de toekomst ondergewaardeerd.
Tien jaar later is er van die toekomst niet veel meer over. Volgens het IPCC-rapport moet de uitstoot de komende twaalf jaar met 45% naar beneden in vergelijking met 2010. Dat is een immense opgave (Nordhaus, die geen klimaatwetenschapper is, bestempelt 1,5 °C als overdreven voorzichtig.). Het was dan ook bijzonder pervers om een prestigieuze prijs toe te kennen aan iemand die in zijn werk onophoudelijk oproept tot tragere, meer gematigde actie op het ogenblik dat klimaatwetenschappers ons aanraden onverwijld het tempo op te drijven.
Een gedurfde visie
Wat betekent dit voor ons vandaag? Vijf jaar geleden zei ik al dat de linkerzijde tegen een drastisch ingekorte toekomst aankeek. Jammer genoeg blijft veel van wat ik toen schreef nog altijd geldig, behalve dat we er nu heel wat slechter voorstaan. Links daarentegen is er beter aan toe: die stroming is de voorbije jaren erg gegroeid. Daarnaast is de schone-energietechnologie die we nodig hebben ook goedkoper en gesofisticeerder dan een paar jaar geleden werd voorspeld. Er wordt massaal actie gevoerd waardoor wij een wereld zonder fossiele brandstoffen weer wat dichterbij zien komen. Maar de linkse stroming die actief de transitie aanpakt, is nog lang niet sterk genoeg. Ondanks onze belangrijke overwinningen worden we nog altijd in de verdediging gedrongen, zowel in de VS als wereldwijd.
Ondertussen verandert ook de nieuwscyclus: de wetenschappers winden er geen doekjes meer om. Elk van hun rapporten zegt nu onverbloemd dat er “een nooit geziene transitie vereist is in alle aspecten van onze samenleving” om het hoofd te bieden aan de klimaatverandering. Zelfs de nuchterste wetenschapper (en geen econoom!) zal nu zeggen dat we de wereldeconomie moeten hervormen en de wereldrijkdom moeten verdelen om de klimaatcatastrofe tegen te houden. Almaar meer mensen raken ervan overtuigd dat er iets groots moet gebeuren, ook al is het politiek beleid daaromtrent voor hen niet duidelijk.
De econoom William Nordhaus won de Nobelprijs voor economie. Toch is hij geen klimaatheld.
Hier kan en moet politiek links zijn plaats opeisen: we moeten de enge economische oriëntatie op groei, die overheerste in de debatten over de discontovoet, vervangen door een gedurfde visie op een goede en leefbare toekomst en een aangepast politiek programma. Om te beginnen moeten we ijveren voor een snelle en door de overheid gefinancierde energietransitie, gratis openbaar vervoer, een groen werkgelegenheidsprogramma dat gericht is op zorg en arbeidsduurvermindering, openbare financiering voor de aanpassing van kwetsbare gemeenschappen bij ons en in het buitenland, de verwelkoming van migranten en vluchtelingen. Kortom: een maatschappij waarin een goed leven primeert op het rendement van de markt.
We hebben nog een lange weg te gaan en het is niet omdat de klimaatverandering dringend moet aangepakt worden dat daarmee alle gordiaanse knopen van de politiek ontward zijn. Die urgentie moet wel een stimulans zijn voor onze politieke ambitie en verwachtingen.
Niets van wat moet gedaan worden om de klimaatcatastrofe af te wenden, is politiek realistisch. Totaal onrealistisch is evenwel de gedachte dat de toekomst er vanzelf beter zal uitzien en dat de komende generaties wel hun eigen problemen zullen oplossen. We mogen geen tijd meer verspillen met de geleidelijke stappen van Nordhaus. De toekomst — onze toekomst — staat op het spel.