In hun reisverslagen uit de USSR verwerkten Joseph Roth en Stefan Zweig hun indrukken van de Sovjetarchitectuur op literaire wijze om de veranderende klassenverhoudingen uit te beelden.
Als we het vandaag hebben over Stefan Zweig of Joseph Roth, denken we onvermijdelijk eerst aan twee Oostenrijkse auteurs en hun beroemdste werken, zoals “Schaaknovelle” of “Radetzkymars”. Hun schrijfstijl kenmerkte zich door een zekere mate van realisme en stond ver af van de taalexperimenten van het literaire modernisme van hun tijd.”
Zweig en Roth groeiden op in burgerlijke Joodse gezinnen in het Habsburgse Rijk. De oudere en beduidend rijkere Zweig, geboren in 1881, kreeg de kosmopolitische aspecten van de Donaumonarchie in Wenen met de paplepel ingegoten en ontwikkelde zich tot een overtuigd wereldburger. Roth daarentegen, geboren in 1894 in de oostelijke periferie van het rijk in wat nu Oekraïne is, leerde de voordelen die het keizerrijk te bieden had pas kennen toen hij in Lviv en Wenen studeerde. Bezoeken aan Weense koffiehuizen, kortere en langere reizen en een intensieve intellectuele uitwisseling hoorden daarbij. Het is dan ook niet verwonderlijk dat de val van het Habsburgse Rijk voor hen beiden een keerpunt was. Bij het lezen van de grotere epische werken van beide auteurs uit de jaren na 1918 valt een zekere melancholie op. De eerder genoemde roman “Radetzkymars” van Roth of Zweigs “De wereld van gisteren” zijn monumentale getuigen van dit verlangen naar de geborgenheid van het late Oostenrijkse keizerrijk, uitgedrukt met afstandelijk-kritische nuance.
Journalisten in de USSR
Het lijkt op het eerste gezicht misschien verrassend dat net deze twee auteurs in de jaren 1920 naar de Sovjet-Unie reisden en vrij welwillende teksten over het land schreven. Joseph Roth bezocht de Sovjet-Unie als onderdeel van zijn journalistieke reisactiviteiten voor de Neue Berliner Zeitung en Frankfurter Zeitung en schreef in totaal 18 kortere en langere reportages. Tussen eind 1926 en begin 1927 verbleef Roth vier maanden in de toen nog jonge Unie en kon zo uitgebreide indrukken opdoen van zowel stedelijke als landelijke gebieden. Zijn columns vertellen over de tegenstrijdigheden van een land waarvan de metropolen Leningrad en Moskou deels werden gekenmerkt door enorme pracht en praal – Roth zelf overnachtte in het luxueuze Grand Hotel – terwijl het op het platteland vaak aan het meest noodzakelijke ontbrak. Een erfenis uit de tsarentijd.
Op datzelfde moment was Walter Benjamin1 ook in Moskou. Hij wijdde een van zijn beroemde “Stadsgezichten” aan de stad, dat niet veel verschilt van Roths indrukken – waar we nog op terugkomen – maar veel beknopter en literairder. . Stefan Zweig daarentegen was naar Moskou gereisd als vermaarde gast voor de door de Sovjetstaat georganiseerde herdenking van Tolstoj. Zweig bracht in september 1928 twee weken door in de USSR. Hij bezocht er Moskou, waar hij voor het eerst persoonlijk de beroemde schrijver Maxim Gorki2ontmoette, met wie hij een briefwisseling onderhield . Hij reisde ook naar Leningrad en naar Tolstojs geboorteplaats Jasnaja Poljana. Zweig legde de indrukken die hij opdeed vast in verschillende essays die in oktober en november 1928 in de Neue Freie Presse werden gepubliceerd. Ondanks hun eerder conservatieve opvoeding in het keizerrijk hadden beide auteurs een zekere sympathie voor het Sovjetproject.
De teksten van Roth en Zweig maken deel uit van een breder verschijnsel dat de socioloog en literatuurwetenschapper Thomas Möbius „revolutie- en utopietoerisme“ noemde.
Roth beschouwde zichzelf als socialist en schreef in die tijd voor uitgesproken linkse kranten, zoals de sociaaldemocratische Arbeiter-Zeitung.
Daar komt bij dat juist in de door schrijnende economische onzekerheid gekenmerkte tussenoorlogse periode veel mensen hun blik op Sovjet-Rusland richtten. Enerzijds natuurlijk om de socialistische opbouw te bekritiseren en in diskrediet te brengen.
Anderzijds zagen velen – te midden van de klassenstrijd in de burgerlijke democratieën van Europa – in de Sovjet-Unie een lichtend voorbeeld, een plek waar een nieuwe, betere wereld zonder menselijke uitbuiting zou kunnen ontstaan. De teksten van Roth en Zweig vormen in dit opzicht dus geen uitzondering, maar maken deel uit van een breder verschijnsel dat de socioloog en literatuurwetenschapper Thomas Möbius treffend heeft omschreven met de termen „revolutie- en utopietoerisme“.
Verslagen uit het Rode Oosten van Europa vulden de bijlagen van de socialistische en liberale pers vaker dan men vandaag zou verwachten en de Sovjet-Unie speelde zelfs een rol in verkiezingscampagnes. Een voorbeeld hiervan is de laatste vrije gemeenteraadsverkiezing in Wenen in 19323, waar zowel sociaaldemocraten als communisten de opbouwwerkzaamheden in Moskou gebruikten voor hun propagandabrochures – zij het met tegengestelde interpretaties. Het bijzondere aan de verslagen van Roth en Zweig, ondanks de overvloed aan dergelijke teksten, is hun literaire aspect. Ze beschreven niet alleen wat ze meemaakten, maar gebruikten ook de beschrijving van architecturale elementen – net als Walter Benjamin – om aspecten van klassenstrijd in een literaire vorm over te brengen.

Voor Roth en Zweig begon de reis door de Sovjet-Unie in het grensplaatsje Niegoreloje. Dit dorp, dat tegenwoordig in Wit-Rusland ligt, was van 1921 tot 1939 een grensplaats van de Sovjet-Unie dankzij het treinstation dat eind 19e eeuw werd gebouwd. Beiden meldden dat met de onvermijdelijke controle van hun bagage – hier, in een onopvallend houten huisje –een nieuwe wereld begon, al getuigde daar architectonisch noch menselijk veel van. Zweig benadrukte de afbeeldingen van Marx, Engels en Lenin, terwijl Roth opmerkte dat de inspectie van reizigers bijzonder grondig gebeurde, omdat hier geen buitenlanders werden ontvangen, maar klassenvijanden. “De proletarische douanebeambte”, schreef Roth, “controleert dan misschien burgers uit neutrale en zelfs bevriende staten, maar beschouwt hen als mensen van een vijandelijke klasse”. Zweig en Roth staken ’s nachts de grens over en beschreven herhaaldelijk de eindeloze uitgestrektheid van Rusland tijdens hun treinreizen, die een nieuwe perceptie van tijd vereisten, niet alleen vanwege de sociale omwenteling, maar ook vanwege de immense afstanden.
Bouwplaats Moskou
Moskou was tijdens het interbellum een stad in constante verandering. Enorme aantallen mensen stroomden na de revolutie naar de hoofdstad, waar overal sloop, nieuwbouw, transformatie en modernisering plaatsvonden. Volgens officiële Sovjetstatistieken groeide de bevolking van Moskou van 1,6 miljoen in 1912 tot 2,8 miljoen in 1931. Er was echter geen gestandaardiseerd architectonisch plan of een consistente blauwdruk; in plaats daarvan overheerste een eclectische mix van verschillende benaderingen en scholen. Nikolai Miljutin4 was een van de invloedrijkste denkers uit deze periode – althans buiten Rusland – en zijn werk “Sotsgorod” uit 1930 was een bestseller over architectuurtheorie die vooral in het Westen bekend werd. De gelijkenis tussen de aanpak van Miljutin en die van het Bauhaus5, vooral onder zijn tweede directeur Hannes Meyer6, is onmiskenbaar. Huisvesting moest worden gecollectiviseerd en ontworpen volgens wetenschappelijke principes. Dergelijke ideeën, die bekend werden in het Westen en waarmee Roth en Zweig waarschijnlijk ook vertrouwd waren, waren ver te zoeken in het Moskou van het interbellum. Geplande steden in de Kaukasus, zoals die met enige humor beschreven werden door Oskar Maria Graf7 in de jaren 1930, probeerden deze ideeën tot op zekere hoogte te realiseren, maar de hoofdstad bleef gespaard.
Roth gebruikte niet alleen de stilistisch tegenstrijdige, tussen twee werelden staande architectuur om zijn scepsis te uiten, maar zette ook de mensen zelf bijna architectonisch in scène om een sfeer van uitgedoofd revolutionair pathos uit te drukken.
Voor Joseph Roth werd Moskou gekenmerkt door de juxtapositie van oud en nieuw, waarbij het oude razendsnel werd overwonnen, maar het nieuwe nog onzeker leek. “Bouwen aan vandaag: houten latten, gebroken kruisen, gescheurde huizen, prikkeldraad voor tuinen, nieuwe steigers voor half afgebouwde gebouwen, oude monumenten vernietigd door verontwaardiging, nieuwe gebouwd door al te haastige handen, tempels veranderd in clubs, nog geen club die een tempel kan vervangen, verbrijzelde conventie en een langzaam opkomende nieuwe vorm. Een deel ervan is te nieuw, gloednieuw, te nieuw om heel oud te worden, het draagt het merkteken van Amerika op zijn voorhoofd – van Amerika, wiens technologie het voorlopige doel is van de nieuwe Russische bouwmeesters.”
Roth gebruikte de architectuur om het contrast te tonen tussen het oude, tsaristische Rusland en het moderne, bolsjewistische Rusland. Interessant is dat voor alle overwonnen elementen van het oude tsarenrijk al een moderne vervanging was gevonden. De moderne surrogaten ontbeerden echter, volgens Roths kritiek, een historisch gegroeid cultureel fundament als basis. De nieuwe ontstane wereld is een voorlopige oplossing die, door het gebrek aan een historische diepgang, slechts kon terugvallen op een fetisjisme van techniek en vooruitgang. Maar deze mimetische ontwikkelingen die zich naar de VS richtten, konden voor hem – nota bene – slechts als “voorlopig doel” worden beschouwd. Met zijn beschrijvingen bekritiseerde Joseph Roth de spontaniteit van de revolutionaire ontwikkelingen, en noemde ze impliciet onrijp. De door hem ervaren vorm van socialisme ontbeerde nieuwe sociale praktijken, waarvan de toenemende technologisering slechts een vervangend mechanisme was.
Voor Zweig waren het niet de gebouwen die de revolutie droegen maar de mensen die een levend contrast vormden met de verstarde architectuur van een andere tijd.
Roth liet het daar echter niet bij: “Toch ervaar ik de Russische straat als grauw. De massa die de straat bevolkt is grauw. Ze slokt het rood op van de doeken, de vlaggen, de insignes …” Roth stelde de mensenmassa tegenover de symbolen van revolutie en propaganda. Omdat de mensenmassa de straten van Moskou domineerde, werden ook de straten zelf grauw. Er was weliswaar een schijn van levendigheid, maar de glans van de revolutie was verdwenen – wat overheerste was armoede en neerslachtigheid. De massa als revolutionair subject was verdwenen en met hen het enthousiasme, het kleurrijke optimisme van de revolutie. Wat overbleef in de tredmolen van het bestaan was – tenminste in architectonische zin – de blikrichting naar Amerika, naar een geschiedenisloze moderniteit.
Levendige bedrijvigheid
Stefan Zweig hield zich ook bezig met de mensenmassa in zijn beschrijvingen van Moskou, maar kwam tot een compleet tegenovergestelde conclusie. “Overal gedrang en gezoem, een overvolle, heftig, vurige levendigheid: onverwacht zijn er te veel mensen in de nieuwe hoofdstad gegoten.” Voor hem had de mensenmassa een positieve connotatie – ze was kleurrijk, nadrukkelijk aanwezig en bracht leven. Voor hem was de straat zelf grauw: “Ondanks deze heerlijke vitaliteit is er toch iets in deze straat dat niet helemaal tot leven komt. Iets sombers, grauw, schimmigs mengt zich erin, en die schaduw komt van de huizen. Die staan boven dit verwarrende, fantastische gedruis op een of andere manier oud en afgeleefd.“
Hier zien we twee visies op de revolutie die niet meer van elkaar kunnen verschillen. Roth blonk uit als scepticus, als bewaarder van het oude, die zich bijzonder ongemakkelijk voelde bij de snelle veranderingen. Hij gebruikte niet alleen de stilistisch tegenstrijdige, tussen twee werelden staande architectuur om zijn scepsis te uiten, maar zette ook de mensen zelf bijna architectonisch in scène om een sfeer van uitgedoofd revolutionair pathos uit te drukken. Zweig daarentegen zag de tegenstrijdigheden van deze periode niet in het naast elkaar bestaan van oude en nieuwe architectuur. Voor hem vertegenwoordigden de gebouwen van Moskou, die hij, net als Roth, zag aan het begin van zijn bezoek tijdens zijn eerste wandeling, juist de oude, tsaristische wereld. Het nieuwe, het revolutionaire ontbrak volgens Zweig nog in de architectuur. Voor Zweig waren het niet de gebouwen die de revolutie droegen. Voor hem waren het de mensen die een levend contrast vormden met de verstarde architectuur van een andere tijd.
Natuurlijk lieten de twee auteurs het niet bij flaneren door de straten van Moskou en het beschrijven van wat ze zagen. Stefan Zweig werd aangetrokken door de musea en theaters van Moskou: “Ze worden onophoudelijk overspoeld door bezoekers, soldaten, boeren, volksvrouwen, die tien jaar geleden nog niet wisten wat een museum was; nu trekken ze in brede, eerbiedige groepen door de toonzalen …”, schreef Zweig. Het fenomeen van de massa duikt hier opnieuw op, ditmaal in de musea. Op het eerste gezicht lijkt dit een tegenstrijdigheid , want musea worden zelden door mensenmassa’s “overspoeld”. Maar door de mensenmassa te verbinden met het museum, een plek die voor de revolutie was voorbehouden aan de bourgeoisie, werd hier een nieuwe praktijk van het toe-eigenen van ruimte zichtbaar. De politieke revolutie zette zich als het ware verder als een proletarische cultuurrevolutie.
Kunstwerken, vroeger de uitdrukking van een “bovenwereld, (…) (nu) van de massa”, en het museum werd een plek die “overspoeld” werd door diezelfde massa, als een natuurkracht. Het is ook de moeite waard te vermelden wat Zweig zei over het aantal musea in Moskou: “De paleizen, de ontelbare kloosters, de privéwoningen werden in één ruk leeggehaald en de weelderigste werden in musea veranderd, zodat hun aantal op zijn minst verdrievoudigde, maar waarschijnlijk vertienvoudigde.” Stefan Zweig maakte hiermee een fundamentele vorm van ruimtetoe-eigening door het proletariaat duidelijk. Voormalige paleizen, kloosters en privéwoningen, allemaal privébezit en representatieve symbolen van een burgerlijke, klerikale en aristocratische klasse, werden “gecommunaliseerd”, met andere woorden onteigend.
Paleizen, kloosters en privéwoningen waren oorspronkelijk plaatsen die duidelijk afgescheiden waren van de omgeving door hekken of muren, niet toegankelijk voor het publiek. In de nieuwe sociale orde verloren ze echter hun oorspronkelijke functie en werden ze musea, die niet langer puur burgerlijke instellingen waren, maar plaatsen van het proletariaat en het collectief.
De nivellering van voorheen architectonisch manifeste klassenverhoudingen wordt ook elders geschetst. Zo beschreef Stefan Zweig een bezoek aan het theater: “Het onderscheid tussen parterre, loges en hoogste galerij viel volledig weg, overal arbeiders, vrouwen, buitenlanders, soldaten en de spaarzame restanten van de voormalige bourgeoisie, allemaal kleurloos en volledig door elkaar gehusseld. (…) Zeker: de zaal ligt in de schaduw van onverschilligheid en alledaagsheid, het oogt niet feestelijk, louter een dichtbevolkte menselijke ruimte, maar stel je eens voor hoe scherp, hoe verwarrend, hoe betoverend het contrast wordt als de dubbel doeltreffende magie (…) op de bühne tevoorschijn komt.”
Klassenverschillen kunnen bijzonder goed architecturaal worden weergegeven via de inrichting van het theater. Terwijl aparte loges beschikbaar zijn voor de financieel en dus sociaal beter bedeelden, zijn staanplaatsen op de achterste rijen het meest betaalbaar en trekken daarom een armer publiek aan. Er ontstond een klassenverschil tussen boven en beneden, achter en voor. In het Moskou van 1928 echter had de massa bezit genomen van het theater en werden zulke verschillen opgeheven. Het theater werd bezocht omwille van de toneelstukken die er werden opgevoerd, niet langer om sociaal prestige. Men wandelde niet langer het theater binnen om zichzelf te vertonen, men bezocht het om zichzelf te ontwikkelen.
Geënsceneerde heiligheid
De propagandafunctie van architectuur is onmiskenbaar in de reisteksten. Ze maakte indruk op reizigers met haar klerikaal ogende elementen of haar onvoorstelbare omvang, haar haast uitbundige gebruik van ruimte, waardoor het ook een uitdrukking van macht werd. Om de propagandafunctie van architectuur bijzonder duidelijk te illustreren, verwees Stefan Zweig naar het mausoleum van Lenin en een oud orthodox heiligdom. Het gedeelte over het mausoleum titelde hij al “Het oude en het nieuwe heiligdom”. Zweig toonde zo het contrast aan tussen de vroegere, kerkelijke macht en de nieuwe, bolsjewistische macht: “Ze liggen veertig stappen uit elkaar, het oude en het nieuwe heiligdom van Moskou, het heiligenbeeld van de Iberische Moeder Gods8 en het graf van Lenin. Het oude, zwartgeblakerde beeld van de heilige staat onbezorgd, zoals het al ontelbare jaren staat, in een kleine kapel tussen de twee doorgangen van de poort die naar het Rode Plein leidt. Onvoorstelbare mensenmassa’s maakten hier pelgrimstochten (…). Nu staat het waarschuwende opschrift van de nieuwe regering ernaast: ‘Religie is opium voor het volk’. Maar toch is het oude volksheiligdom intact gebleven, is toegang voor iedereen toegestaan en zie je eigenlijk altijd wel een paar oude vrouwtjes geknield op de stenen of uitgestrekt in gebed liggen.”
Zweigs beschrijving van het orthodoxe heiligdom van de “Iberische Moeder Gods” benadrukte vooral de ouderdom. Zijn beschrijving drukte immobiliteit en verloren pracht uit, als je bedenkt hoe kleurrijk orthodoxe iconen eigenlijk zijn. Hier was het heiligenbeeld echter al “door rook zwartgeblakerd” en was de oorspronkelijke veelkleurigheid nauwelijks nog te herkennen. Het orthodoxe heiligdom werd geflankeerd door een uiting van macht van de nieuwe regering, het “waarschuwende opschrift” dat religie “opium voor het volk” zou zijn. Joseph Roth berichtte ook over dit opschrift en voegde eraan toe dat “spot het scherpste wapen is dat de staat tegen de Kerk gebruikt”. Er vond dus geen beeldenstorm plaats. Het valt op hoe het voormalige heiligdom niet alleen door een waarschuwend opschrift, maar ook door het nieuwe heiligdom werd omgeven.
Door de mensenmassa te verbinden met het museum, een plek die voor de revolutie was voorbehouden aan de bourgeoisie, werd hier een nieuwe praktijk van ruimtetoe-eigening zichtbaar.
Twee heiligdommen, een oud en een nieuw, op een steenworp van elkaar aan het Rode Plein, dat Zweig het “hart van Rusland” noemde. De plek voor Lenins mausoleum was goed gekozen voor propagandistische en demonstratieve doeleinden. Zweigs beschrijving van Lenins mausoleum staat in schril contrast met zijn beschrijving van het oude heiligdom: “… (De) echte massa maakt een bedevaart naar het nieuw opgerichte heiligdom, het graf van Lenin. De mensen staan in een slingerende rij met zes of zeven bochten (…) een heel volk, dat vanuit de oneindige Russische wereld hierheen is gekomen, dat hun leider, die door het noodlot is geveld, nog eenmaal in de kunstmatige schijn van leven wil zien. Ze staan geduldig, de honderden, de duizenden, opgesteld voor het moderne, ietwat doosachtige, zeer eenvoudige en symmetrische gebouw van rood Kaukasisch hout, dat zelf volledig onversierd is, alleen voorzien van de vijf letters LENIN. En je voelt dat hier dezelfde vroomheid van hetzelfde geloofsfanatieke volk aanwezig is dat daar voor het beeld van de Madonna neerknielt, alleen heeft een vaardige hand haar met een energieke ruk van het religieuze naar het sociale omgebogen, de verering van leiders in plaats van de verering van heiligen.”
Mensen van alle rangen en standen bezoeken Lenins mausoleum, waarbij Zweig het woord “bedevaart” gebruikt om te benadrukken hoe dit nieuwe gebouw de oude kerken verving. Dit doet denken aan Joseph Roth, die Moskou hier juist om bekritiseerde. Zweig vond dit beslist geen reden voor kritiek, maar toonde er juist begrip voor toen hij vermeldde hoe hier rekening werd gehouden met de behoeften van een uitgesproken vroom volk. Lenins mausoleum was een “nieuw opgericht heiligdom”, een bedevaartsoord voor het gros van de bevolking. Architectonisch was de aankleding echter volledig tegengesteld aan die van orthodoxe kerken. Terwijl die laatste barsten van de pracht, iconen en kaarslicht, was Lenins mausoleum nog een eenvoudig, houten gebouw ten tijde van Zweigs bezoek. In zijn beschrijving van de inrichting van het mausoleum beschreef Zweig hoe je “naar de kist moest afdalen” en hoe Lenin daar het middelpunt werd van een “helder verlichte” enscenering. Het middelpunt van het nieuwe heiligdom werd niet langer gevormd door iconen, niet langer door goud en pracht, maar door Lenin zelf, levensecht gehouden met behulp van de nieuwste technologie en verlicht door kunstlicht. Het bolsjewisme verving geleidelijk het christendom.
Lenins mausoleum was een “nieuw opgericht heiligdom”, een bedevaartsoord voor het gros van de bevolking. Architectonisch was de aankleding echter volledig tegengesteld aan die van orthodoxe kerken.
Voor Joseph Roth en Stefan Zweig waren dit blijvende indrukken van een wereld die ze voorheen alleen van horen zeggen kenden. Terwijl Zweig na deze reis des te enthousiaster was over de Sovjet-Unie, sloeg Roths aanvankelijke ambivalentie om in afwijzing. Volgens Roth kon de Sovjetmacht geen stand houden door een gebrek aan organisch gegroeide structuren en sociale praktijken. De Unie was in zijn ogen gedoemd te mislukken, net als Amerika. Stefan Zweig, daarentegen, zag in de Sovjetmacht een vervulling van de uit het orthodoxe christendom voortkomende behoeften van het Russische volk , en beschouwde de mensenmassa als de actieve, levende drager en bewaarder van de revolutie. Door hun vroegtijdige dood9 zouden beide schrijvers de ontwikkelingen van de volgende jaren en decennia niet meer meemaken.
Vertaling van Christian Kaserer, “SOWJETUNION. Zwischen zwei Welten gebaut”, Junge Welt, 24 april 2025
Footnotes
- Walter Benjamin (Berlijn, 15 juli 1892 – Portbou, 27 september 1940) was een Duits, Joods–marxistisch cultuurfilosoof. Zijn werk heeft betrekking op o.a. filosofie, theologie, literatuurkritiek en kunstgeschiedenis. In “Stadsgezichten” bezoekt hij een aantal steden, waarbij hij de sociaalhistorische component belicht. Naast de 2 stadsgezichten van Napels (1925) en Moskou (1927), bevat deze bundel ook portretten van Weimar (1928), Parijs(1929), Marseille(1929) en San Gimignano (1930).
- Maxim Gorki (1868-1936) pseudoniem van Aleksej Maksimovitsj Pesjkov, was een Russische schrijver, toneelschrijver en journalist en een vroege vertegenwoordiger van het socialistisch realisme
- In 1932 vond de laatste democratische verkiezing van de gemeenteraad in Wenen plaats vóór de invoering van het Austrofascistische regime.
- Nikolai Alexandrovitsj Miljutin (1889–1942) was een Sovjet politicus en stedenbouwkundige, actief in de constructivistische beweging van de Sovjet-Unie en bekend om zijn ideeën over socialistische stedenbouw, het zogenaamde Sotsgorod-concept.
- Bauhaus is een invloedrijke stroming in de architectuur en design die ontstond in Duitsland in 1919. In de context van architectuur verwijst Bauhaus naar een functionele, minimalistische stijl. De Bauhaus-beweging streefde naar een samensmelting van kunst, ambacht en technologie, met als doel gebouwen en objecten te ontwerpen die zowel mooi als praktisch zijn.
- Hannes Meyer was de tweede directeur van het Bauhaus-instituut, van 1928 tot 1930. Zijn invloed was belangrijk, vooral omdat hij de nadruk legde op de sociale functie van architectuur en design. Zijn motto was: “Behoeften van het volk in plaats van luxeproducten”.
- Oskar Maria Graf (1894–1967) was een Duitse schrijver en dichter die bekendstaat om zijn sociaal-kritische en autobiografische werken.
- Het heiligenbeeld van de Iberische Moeder Gods: een orthodox icoon dat zich bevond bij de Iberische Poort (ook wel de Iverskaja-kapel genoemd), vlakbij het Rode Plein. Het was een belangrijk pelgrimsoord vóór de revolutie.
- Joseph Roth stierf op 27 mei 1939 in Parijs aan de gevolgen van alcoholisme. Roth had jarenlang zwaar gedronken, mede als gevolg van zijn diepe verdriet over de ondergang van het Oostenrijks-Hongaarse rijk, de opkomst van het nazisme, zijn ballingschap, en de geestesziekte van zijn vrouw. Zijn gezondheid ging daardoor sterk achteruit, en hij overleed uiteindelijk aan een dubbele longontsteking, verergerd door zijn verzwakte toestand. Zijn dood werd door tijdgenoten, zoals zijn vriend Stefan Zweig, als een tragisch maar bijna onvermijdelijk einde gezien van een man die zijn tijd en zijn wereld had zien verdwijnen.

