Industriebeleid: door de protectionistische maatregelen van de VS, ligt het woord op de lippen van alle Europese beleidsmakers. Maar het Europese initiatief, komt niet tegemoet aan de behoeften van de mensen.
Een ‘beleidsmatige revolutie’. ‘Europa is eindelijk klaar voor een industriebeleid.’ ‘Geconfronteerd met China en de Verenigde Staten voert Europa een nooit eerder gezien industriebeleid.’ De nieuwe Europese industriële aanpak, met name aangevoerd door de Franse commissaris Thierry Breton, wekt enthousiasme op.
Dit enthousiasme is begrijpelijk. Een actieve industriële overheidsstrategie kan de maatschappij in staat stellen om democratisch te beslissen wat ze wil produceren, waar en onder welke voorwaarden, om tegemoet te komen aan reële behoeften. De maatschappij zou ook delokalisaties en deïndustrialisatie kunnen tegengaan en zo in zekere mate strategische sectoren in handen nemen. Ze zou ook de gerichte ontwikkeling van technologie kunnen aanmoedigen, om zo de maakindustrie te vergroenen en de klimaatcrisis het hoofd te bieden.
Het geroezemoes omtrent actief industriebeleid lijkt de terugkeer van actieve staatstussenkomst in de economie aan te kondigen. Het contrast met de laissez-faire-fundamentalisten van de afgelopen decennia kan niet groter zijn. In de beurskrant l’Echo beschrijft Pierre Régibeau, voormalig hoofdeconoom bij het Directoraat-Generaal Concurrentie en toenmalig rechterhand van de machtige commissaris Margrethe Vestager, in niet mis te verstane bewoordingen deze klassieke liberale visie op de Europese industrie: “Als de Europese zware industrie afsterft, dan moet dat maar. Wat heeft het voor zin om hier staal te produceren als we het drie keer goedkoper in Indonesië kunnen kopen?”
De beleidsbreuk, belichaamd door commissaris Breton, lijkt totaal. Op het gebied van handel wordt een reeks protectionistische maatregelen overwogen en goedgekeurd, zoals het Mechanisme voor Koolstofgrenscorrectie, dat bedrijven beloont als ze vervuilende productie vergroenen in plaats van het in het buitenland weg te moffelen. Maar, en dit is wat ons hier interesseert, de Europese Commissie zal ook nieuwe initiatieven lanceren op binnenlands vlak. Europa beantwoordt de Amerikaanse Chips Act met een eigen geïmproviseerde versie. Deze zou de halfgeleiderproductie op eigen bodem moeten garanderen. Het door de Europese Commissie gestarte Green Deal Industrial Plan legt de grondvesten voor een groen Europees industriebeleid. In het bijzonder moet haar Net Zero Industry Act ( NZIA ) een antwoord bieden op de Inflation Reduction Act ( IRA ) van de regering-Biden. Dit laatste is bedoeld om groene investeringen naar de Verenigde Staten te lokken, ten koste van andere landen. De Belgische premier, Alexander De Croo, klaagde openlijk over oproepen van de Verenigde Staten aan Belgische en Duitse bedrijven om hun investeringen te delokaliseren naar de Verenigde Staten. Deze verschillende industriële programma’s moeten er dus voor zorgen dat Europa over een groene industrie beschikt. Claudia Detsch, directeur van het Just Climate programma bij de Friedrich Ebert Stiftung — een Duitse stichting die dicht bij de SPD staat — vergelijkt het Europese industriebeleid met een ‘Doornroosje’ dat eindelijk wakker wordt.
- 1 Een debat met historische wortels
- 2 Dan toch een Amerikaanse handelsoorlog met Europa
- 3 Sociaal-ecologische deregulering
- 4 Publiek geld voor de private sector
- 5 Multinationals aan het roer
- 6 De overheid aan de knoppen
- 7 Publieke middelen voor publieke investeringen
- 8 Een industrie ten dienste van de samenleving
Een debat met historische wortels
Het debat over een Europees industriebeleid is niet nieuw. In 1952 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal ( EGKS ) opgericht. Ze ligt aan de basis van het Europese project en was bedoeld om de dominantie van de Europese industrie op de wereldmarkt te garanderen in een periode waarin haar ‘leidende rol’ niet langer vanzelfsprekend was. De Tweede Wereldoorlog, de opkomst van het socialistische blok en de dekolonisatiebeweging hadden de Europese greep op de wereld sterk verzwakt. De publieke ondersteuning van strategische industriële sectoren zoals staal en steenkool was bedoeld om het ‘concurrentievermogen’ van Europese bedrijven te garanderen tegenover gevestigde én nieuwe rivalen.
De Europese markt werd eengemaakt ten dienste van bedrijven die het benauwd kregen in hun te kleine nationale markten.
De daaropvolgende oprichting van de interne markt volgde grotendeels dezelfde logica. Het doel is om versnipperde nationale markten te verenigen in een grote Europese markt, om zo bedrijven voor wie die markten te klein werden te bedienen. Uniforme regels maken het namelijk makkelijker om te concurreren met lokale bedrijven in andere lidstaten. ‘De oprichting van de Gemeenschappelijke Markt lijkt de voorwaarden te hebben gecreëerd waardoor Europese bedrijven hun geringe omvang kunnen compenseren. Hierdoor is de opkomst van Europese kampioenen mogelijk gemaakt die in staat zijn om te wedijveren met de gigantische multinationals aan de andere kant van de Atlantische Oceaan.’1
In de jaren 70 en 80 vond er binnen de Europese Commissie een debat plaats dat sterk lijkt op de huidige confrontatie tussen de liberaal Vestager en de interventionistische lijn van Breton. Volgens de ‘liberalen’ zal de oprichting van een interne markt automatisch leiden tot de aanpassing van industriële structuren. Om de toewijzing van middelen te optimaliseren, zou het voldoende zijn om concurrentie binnen de Europese markt te garanderen. Om de heilzame invloed van concurrentie het meest tot uiting te doen komen, moet de industrie ook worden blootgesteld aan internationale concurrentie door middel van een liberaal buitenlands beleid. Anderen pleiten voor een ‘interventionistische’ aanpak. In die visie krijgt het creëren en ondersteunen van ‘Europese kampioenen’ voorrang op het behoud van concurrentie binnen de Gemeenschappelijke Markt. Een concurrerend Europees bedrijf draagt meer bij aan de internationale concurrentie dan een groot aantal kleine bedrijven, luidt de verantwoording van die keuze. Overheidsinterventie zou ook nodig zijn om tekortkomingen van de markt te verhelpen of om bedrijven een concurrentievoordeel op de wereldmarkt te geven.2
Liberalen en ‘interventionisten’ verschillen van mening over hoe ze het beste het Europese grootkapitaal kunnen dienen, maar beiden negeren de noden van het volk.
Hoewel Bretons interventionisme op het eerste gezicht een welkome breuk lijkt met Vestagers liberale dogmatisme, is de reikwijdte van het debat in werkelijkheid relatief beperkt. De zogenaamde liberalen en interventionisten verschillen van mening over hoe de belangen van het Europese grootkapitaal het best gediend kunnen worden. Maar er wordt helemaal niet nagedacht over hoe we industrie moeten organiseren om aan de behoeften van mens en planeet te voldoen.
Dan toch een Amerikaanse handelsoorlog met Europa
In een wereldeconomie die volop in verandering is en waarin het Europese aandeel gestaag afneemt, wordt deze discussie nochtans steeds prangender. De COVID-19-pandemie toonde de tekortkomingen van het Europese model aan. De oorlog in Oekraïne heeft deze tekortkomingen verder bevestigd.
Hier komt nog een verzwarende factor bovenop. Terwijl voormalig president Donald Trump flirtte met een openlijke handelsoorlog met de Europese Unie, beoogt zijn minder grofgebekte opvolger Joe Biden met voorkeursbeleid voor de Amerikaanse maakindustrie in feite hetzelfde. De Inflation Reduction Act en de Chips and Science Act, die in 2022 werden geïntroduceerd, dienen deze doelstelling rechtstreeks door respectievelijk 370 miljard dollar en 52 miljard dollar steun te bieden om ‘schone’ energie- en halfgeleiderindustrieën aan te trekken. Deze binnenlandse maatregelen gaan gepaard met een robuust economisch buitenlands beleid. De Verenigde Staten, een nukkige ‘bondgenoot’, richten commerciële en strategische allianties op die Europa uitsluiten, zoals de Chips 4 Alliance, een strategisch partnerschap voor halfgeleiders met Japan, Taiwan en Zuid-Korea.
De gevolgen van de Amerikaanse maatregelen laten zich snel voelen in Europa. In februari 2023 kondigde Tesla-baas Elon Musk aan dat hij zijn batterijproductieproject in Duitsland zou terugschroeven en de beoogde investeringen in plaats daarvan de Verenigde Staten ten goede zouden komen. Volkswagen heeft de plannen voor een batterijfabriek in Oost-Europa opgeschort en verkiest verder te gaan met zijn eerste fabriek voor elektrische batterijen in Canada, waar het kan profiteren van Amerikaanse subsidies. Hiernaast oefenen de Verenigde Staten ook druk uit op een aantal Europese bedrijven, zoals het Nederlandse ASML, actief in de halfgeleiderproductie, om hun handel met China te beperken. Het doel is niet alleen om China te verzwakken, maar ook om Europese bedrijven te ondermijnen en ze nog afhankelijker te maken van de Verenigde Staten.
Als een ander land zou hebben gehandeld zoals de Verenigde Staten, zou de Europese Unie waarschijnlijk aangeklopt hebben bij de Wereldhandelsorganisatie. Maar tegenover de grote broer in Washington beperkt de Unie zich tot een flauwe imitatie van hetzelfde beleid. Meer nog dan in de Verenigde Staten zijn de voorgestelde teksten gebaseerd op de noodzaak om bedrijven te verleiden te investeren in Europa. Ze gaan daarom op zoek naar mechanismen om investeringen aan te trekken. Het is een soort competitieve neerwaartse spiraal tussen twistbroers, waarin beide Atlantische tegenhangers hopen bedrijven te overtuigen te blijven en nog meer te investeren.
Deze filosofie loopt als een rode draad door het scala aan teksten die de kern vormen van de nieuwe industriële strategie. Precies dezelfde filosofie vindt men terug in de Europese Chipsverordening, de ‘Net Zero Industry Act’, de ’Act in Support of Ammunition Production’ ( ASAP ) en ‘Critical Raw Materials Act’ ( CRMA ).
Sociaal-ecologische deregulering
De eerste pijler van het nieuwe industriebeleid is deregulering, kondigde Ursula Von der Leyen aan. Deze maatregel heeft het voordeel dat zowel interventionisten als hun marktvriendelijke tegenstanders het erover eens zijn. Europese werkgeverskoepels klagen namelijk voortdurend dat een ‘overdaad aan regels’ investeerders zou wegjagen. In de praktijk gaat het vooral om regels op het gebied van sociale bescherming, gezondheid en milieubescherming. De voorzitter van de Europese Commissie kondigde in 2019 aan dat de Europese Commissie het arbitraire ‘one in, one out’-principe zou toepassen, waarbij elk wetgevingsvoorstel dat nieuwe regels voor bedrijven creëert, vergezeld moet gaan van een maatregel die een andere regel schrapt.3 In 2023 gaat ze nog verder en kondigt ze — tot ieders verrassing — concrete voorstellen aan om de rapporteringseisen voor bedrijven met 25 % te vereenvoudigen.4 Deze rapporten, die sowieso al weinig verplichtingen oplegden aan bedrijven, waren bedoeld om hen de geldende ecologische en sociale maatregelen te doen naleven. Via deregulering wordt de deur nu opengezet om mens en milieu zonder scrupules op te offeren aan de winst.
De chipsverordening wil de milieubeschermingseisen voor de productie van microchips ‘versoepelen’. Volgens het voorstel van de Commissie zou de vestiging van fabrieken voorrang krijgen op de bescherming die gebieden momenteel genieten door zogenaamde ‘Natura 2000’ of Habitatverordeningen. Concreet kunnen deze uitzonderingen de vestiging van een sterk vervuilende gieterij in een Natura 2000-gebied rechtvaardigen. Hoewel de regelgeving voor chemische producten van kracht blijft, toont de ervaring met 3M in Antwerpen aan dat die nu al dode letter kan blijven.
Dankzij de wet op kritieke grondstoffen ( CRMA ) genieten straks bepaalde strategische projecten van makkelijkere financiering en kortere vergunningsprocedures. De lidstaten moeten ook nationale programma’s voor geologische exploratie opstellen. De voorziene tijd voor milieubeoordelingen wordt drastisch ingekort, net als de periode voor overleg met de betrokken gemeenschappen en dorpen.
De wet op ‘netto-nul’-technologieën — bedoeld om investeringen in groene technologieën te stimuleren — duidt dezelfde marsrichting aan voor het verlenen van vergunningen. In naam van koolstofneutraliteit staat ze soms zeer risicovolle projecten toe met erg weinig garanties, zoals kernenergie of koolstofafvang [ een nog niet bewezen technologie die uitgestoten koolstof opnieuw uit de lucht moet halen, nvdr. ] . Overheden met te weinig geld en personeel zullen worden gedwongen tot onhoudbare deadlines, wat er onvermijdelijk toe leidt dat ze hun ogen zullen sluiten voor bepaalde belangrijke elementen van de projectvoorstellen. Ook hier wordt een speciale status gegeven aan zogenaamd strategische projecten in het algemeen belang. Dankzij deze status mogen ze afwijken van bepaalde milieuvoorschriften. Dit kan tot merkwaardige situaties leiden, zoals de vernietiging van natuurgebieden in de naam van groene technologie. Denk daarbij aan een natuurlijk bos dat plaats moet maken om er bijvoorbeeld windturbines te plaatsen, gesubsidieerd door Europese fondsen.
In het ASAP-munitievoorstel zien we dezelfde tendens om vergunningen sneller toe te kennen. Alle nationale overheden worden aangespoord om aanvragen zo snel mogelijk te behandelen. Bovendien zullen de ontwikkeling van fabrieken voor verdedigingsmateriaal juridisch voorrang krijgen op andere belangen. Dit betekent dat je niet veel juridische argumenten kunt aanvoeren als je geen sterk vervuilende fabriek in je buurt wilt. Deregulering raakt ten slotte ook aan het sociale aspect. In het ASAP-voorstel riep de Commissie expliciet op om af te wijken van de arbeidstijdenrichtlijn, die de werkweek beperkt tot 48 uur.5
De Verenigde Staten oefenen druk uit op Europese bedrijven om hun handel met China te verminderen.
Het zogenoemde ‘Single Market Emergency Instrument’ ( SMEI ) dient dan weer om snel te reageren op noodsituaties die de werking van de interne markt bedreigen, zoals een tekort aan een bepaald product of een lidstaat die zijn grenzen sluit. Het risico dat de arbeidstijd van arbeiders wordt verlengd om aan deze crisis het hoofd te bieden, of dat ze zich gedwongen moeten verplaatsen — denk aan de Roemeense arbeiders die midden in de COVID-19-pandemie in vliegtuigen werden gepropt om de Duitse landbouw te redden — in strijd met hun recht op gezondheid, maakt dit instrument tot een gevaarlijk wapen tegen de werknemer. De Commissie heeft zelfs geprobeerd om de erkenning van het stakingsrecht af te zwakken, die in een niet-bindend deel van de tekst terechtkwam. Dankzij de mobilisatie van de vakbonden hebben we deze aanval via het Europees Parlement kunnen afslaan, maar het risico blijft bestaan.
Publiek geld voor de private sector
Een tweede pijler van het industriebeleid betreft de overheidssteun voor bedrijven. Met de verwachte terugkeer van bezuinigingen en de heractivering van het begrotingspact staat het debat over staatssteun weer centraal. Historisch gezien is het Europese verbod op staatssteun gebruikt om overheidsbedrijven te ontmantelen. Vandaag moet de versoepeling van deze regels het net makkelijker maken om multinationals te subsidieren en te garanderen dat Europese bedrijven kunnen concurreren op de wereldmarkt. Flexibiliteit betekent dat staten meer steun mogen verlenen aan bedrijven, wat momenteel streng onderworpen is aan controle door de Europese Commissie. Zelfs Duitsland, van oudsher tegenstander van het versoepelen van de staatssteun, heeft sinds Covid massaal gebruik gemaakt van de toegestane versoepelingen. Robert Habeck, de groene minister van Economie, gaat in dezelfde idee nog een stap verder en stelt dat de staat op die manier een actievere rol moet spelen in het garanderen van industriële productie en werkgelegenheid.
Los van het debat over het opnieuw toestaan van staatssteun, bevordert de Europese wetgeving in feite nu al nieuwe vormen van overheidssteun voor bedrijven. Zo belooft men dat de Europese Commissie, binnen een bepaald kader, subsidies gericht op bijvoorbeeld ‘net zero’-technologieën snel zal goedkeuren. Het reglement omtrent kritische grondstoffen ( in het kader van de CRMA ) vat de visie samen: “Voor de daadwerkelijke ontplooiing van projecten kan overheidssteun nodig zijn, bijvoorbeeld in de vorm van garanties, leningen of investeringen in aandelenkapitaal of quasi-aandelenkapitaal. Deze publieke steun kan staatssteun zijn.” De tekst moedigt publieke spelers aan om private investeringen in strategische projecten te vergemakkelijken, maar verbiedt hen om private investeringen volledig te vervangen. Op die manier wordt overheidsgeld beschikbaar gesteld aan privébedrijven, terwijl publieke controle wordt ontmoedigd. De programma’s dienen er ook toe om reeds bestaande Europese fondsen aan te boren, zoals het onderzoeksprogramma Horizon 2020 of het Fonds voor Rechtvaardige Transitie.
De eerste grote lijnen van dit beleid zagen we tijdens de COVID-19- periode, toen de vaccins werden ontwikkeld. Om de ontwikkeling van vaccins te versnellen, werd met de farma-industrie overeengekomen dat mogelijke verliezen opgevangen zouden worden door overheden Als een vaccin niet aansloeg, zoals bijvoorbeeld bij het bedrijf CureVac het geval was, ging het overgrote deel van de toegekende overheidssubsidie eenvoudigweg verloren. Daarnaast hebben bedrijven als BioNTech honderden miljoenen euro’s steun aangevraagd om uit te breiden. Uiteindelijk financierde overheidsgeld niet alleen het onderzoek en de ontwikkeling, maar ook de productie en de aankoop van de vaccins. De farmaceutische multinationals staken enorme winsten op zak. Initiatieven als het Europees Defensiefonds, de ASAP-munitiewet en de verordening om de Europese defensie-industrie te versterken door middel van gemeenschappelijke aanbestedingen ( EDIRPA ) passen ditzelfde asociale model toe in de wapenindustrie.
Nu besparingsbeleid en het Europese begrotingspact weer in voege zijn, dringt een debat over staatssteun zich op.
Deze aanpak is op zich niet nieuw. En nationale ervaringen in heel Europa hebben de beperkingen van deze aanpak al ruimschoots aangetoond. In België is er het voorbeeld van de staalindustrie. ArcelorMittal heeft jarenlang geprofiteerd van steun, subsidies, belastingvrijstellingen en zelfs vervuilingsrechten om zijn activiteiten in stand te houden. Het bedrijf kreeg de steun zonder daadwerkelijk bindende voorwaarden, maar dat belette de staalgigant niet om zijn activiteiten in Luik te staken.6 In Frankrijk heeft het farmaceutische bedrijf Sanofi midden in de pandemie 400 onderzoekers ontslagen, ondanks de ontvangen overheidssteun in het kader van onder andere de regelingen Belastingkrediet voor Concurrentievermogen en Werkgelegenheid ( CECI ) en Belastingkrediet voor Onderzoek ( CIR ).7 Tijdens een onderzoek van de Franse Senaat naar de farmaceutische industrie bekende een afgevaardigde van deze laatste: “Aan het plan ‘France Relance’ waren weinig voorwaarden verbonden (… ) Het is inderdaad erg pijnlijk om je in te beelden dat een vestiging van een fabriek wordt gesubsidieerd om dan een paar jaar later te worden opgedoekt. Maar het blijft moeilijk om objectieve criteria vast te leggen om iedere toekomstige delokalisatie te verbieden.” Het voorbeeld van Sanofi spreekt voor zich: “In het kader van een regering die het heeft over het verplaatsen van de productie van de actieve bestanddelen van geneesmiddelen naar eigen grondgebied, heeft het bedrijf op 14 april [ 2023 ] besloten om 135 banen te schrappen in zijn vestigingen in Aramon en Sisteron, en om een werkplaats voor de productie van actieve bestanddelen te sluiten.”8 In Italië was het GKN, een leider op het gebied van autobouw en assemblage van assen, die profiteerde van gratis overheidsgeld. In 2021 ontsloeg het bedrijf zijn werknemers per sms nadat het 3 miljoen euro van de overheid had ontvangen. Het bedrijf heeft zijn activiteiten gedelokaliseerd naar het buitenland om de productie- en arbeidskosten te verlagen.
Duitsland lijdt aan dezelfde ziekte. In Saksen, een van de zestien deelstaten van Duitsland, ontvangen bedrijven als Tesla, Intel en het Taiwanese TMSC tientallen miljarden euro’s van de Duitse overheid. Ondanks grote zorgen over de gevolgen voor de drinkwatervoorziening betaalt Duitsland het Amerikaanse bedrijf Intel het aardige bedrag van 10 miljard euro om een gigantische halfgeleiderfabriek te bouwen9. In de krant Die Welt ontleedt columnist Hans Zippert dit beleid: “In Saksen veinzen we geen orgasme, maar we veinzen er wel een volwaardig economisch wonder. Op die manier worden buitenlandse bedrijven met enorme subsidies naar het oosten van Duitsland gelokt, zodat ze daar een tijdje kunnen produceren… totdat ze elders meer steun krijgen.”
Multinationals aan het roer
De vaccinstrategie, die de blauwdruk voorzag voor het industriebeleid, zette tevens de toon voor de opvolging van dit beleid. Hoewel de algemene doelstellingen worden vastgelegd door de Europese instellingen, zijn multinationals direct betrokken bij de besluitvorming. Op basis van analyses van de mondiale en Europese economische situatie en overleg — voornamelijk met de privésector — heeft de Europese Commissie een reeks uitdagingen en prioriteiten bepaald. Deze gaan vooral over het klimaat, nieuwe digitale technologieën en de ontwikkeling van vaccins.
Vervolgens wordt dit beleid verder ontwikkeld en doorgevoerd, hand in hand met diegenen die het meeste voordeel uit ditzelfde beleid halen: het grootbedrijf. De Whatsapp-berichten van de voorzitter van de Europese Commissie Von der Leyen aan de CEO van Pfizer, Albert Bourla, die tijdens de pandemie geheim werden gehouden voor het grote publiek, zijn hier een symbool van geworden.
De publiek-private partnerschappen die ruim voor COVID-19 door de Europese Unie werden opgezet, lieten strategische investeringskeuzes over aan Big Pharma.
Deze structurele integratie van Europa’s grootste werkgevers in de besluitvorming vindt men in alle sectoren terug. De dag voor zijn benoeming was Europees commissaris Thierry Breton, die onder meer verantwoordelijk is voor de digitale sector, nog CEO van ATOS, een multinational in dezelfde sector, toen de Commissie in de nasleep van de energiecrisis een EU-energieplatform oprichtte voor groepsaankopen. In de Adviesgroep Industrie, die de Europese Commissie advies geeft over het energiebeleid, zetelen alle grote energiemultinationals. Als antwoord op een parlementaire vraag van de PVDA, weigerde de Commissie te zeggen hoeveel van de 76 bedrijven die onder de aanbestedingsprocedure vielen ook beslissingsrecht genieten in de Adviesgroep.
Deze rechtstreekse betrokkenheid van multinationals werd zelfs beoogd door de nieuwe wetgeving. In de NZIA-wetgeving schuift de Europese Commissie een nieuw bestuursplatform naar voor, om te coördineren met bestaande industriële belangengroepen. De grondstoffenwet voorziet een analoge samenwerking, met een platform dat ‘om de 6 maanden bijeen komt om strategische projecten te beoordelen en de vooruitgang met vertegenwoordigers van de industrie te bespreken’. Deze wet roept ook op een subgroep op te richten ‘die industriële groeperingen en andere relevante belanghebbenden uit de hele waardeketen voor kritieke grondstoffen samenbrengt’. Met andere woorden, een tweejaarlijkse vergadering en een vaste groep om de grote bazen te garanderen dat hun klaagzang niet genegeerd zal worden. In de halfgeleiderregelgeving staat het Europees consortium voor chipinfrastructuur ook open voor bedrijven.
De overheid aan de knoppen
De keuze om bedrijven te paaien heeft een directe invloed op de voorgestelde beleidsmaatregelen. Aangezien de voornaamste drijfveer van deze multinationals hun winst is, zal de overheid proberen hieraan een bijdrage te leveren. Omgekeerd zullen optimale oplossingen voor een snelle overgang aan de kant worden geschoven als ze winstmaximalisatie in de weg zouden kunnen staan. In plaats van bijvoorbeeld de ontginning van fossiele brandstoffen te verbieden en investeringen in groene waterstof op te leggen, subsidiëren overheden groene waterstofprojecten zodat ze fossiele brandstoffen via de markt zouden wegduwen – als dit al effectief gebeurt. In plaats van een groot publiek investeringsplan op te stellen om de nodige infrastructuur te garanderen, bijvoorbeeld op gebied van energie of transport, blijft de Europese strategie beperkt tot een logica op maat van privéprojecten. Elk bedrijf kan steun of financiering aanvragen voor een project als het als min of meer prioritair wordt beschouwd. Versnipperde private initiatieven, geen publiek totaalplan. Bovendien beslissen bedrijven mee, door hun directe deelname aan de besluitvormingsstructuren, welke projecten in aanmerking komen.
Dit zal Europa om twee redenen zuur opbreken. Enerzijds genieten de Verenigde Staten van lagere energieprijzen omdat ze eenvoudigweg over grotere industriële budgetten beschikken. Als Europa hetzelfde spel speelt, moet dit wel in een economische nederlaag eindigen. De Europese Unie kan deze concurrentiestrijd met de Verenigde Staten niet winnen zonder een ander model te kiezen.
Anderzijds zorgen de tegenstellingen tussen maatschappelijke behoeften en het winststreven ervoor dat deze Europese strategie tekort komt. De Franse journalist en socioloog Pierre Rimbert benadrukt de schade die deze aanpak veroorzaakt: “Door een zo cruciale sector als energie te onderwerpen aan het onvoorspelbare en kortzichtige marktmechanisme, kunnen we de overgang naar hernieuwbare energie onmogelijk rationeel te plannen zonder dat de industriële belangen de klimaatdoelstelling in de weg staan. (… ) Ondertussen heeft China, dat minder onderhevig is aan de markt, de bouw van zonne-, wind- en waterkrachtcentrales zodanig gepland dat het aandeel van hernieuwbare energiebronnen in zijn totale energieverbruik in 2021 al groter is dan dat van de Verenigde Staten.”10
Een studie van de onderzoeksafdeling van het Europees Parlement over de farmaceutische industriële strategie stelt zich eveneens open voor een alternatieve aanpak: “Het voorgestelde nieuwe concept bestaat uit het creëren van een pan-Europese infrastructuur met een uiterst belangrijke volksgezondheidsmissie en een langetermijnvisie en -financiering.” 11
Publieke middelen voor publieke investeringen
Er moet van koers veranderd worden. In naam van het industriebeleid bereidt de Europese Unie een maximum aan stimuleringsmaatregelen voor, met name voor wapen-, energie- en farmaceutische bedrijven. Zelfs al behoren deze sectoren nu al tot de meest winstgevende ter wereld. Uit een onderzoek blijkt dat Big Pharma 31 miljard euro aan Europese financiering heeft ontvangen voor de ontwikkeling van vaccins tegen COVID-19, terwijl slechts 16 miljard euro daadwerkelijk werd geïnvesteerd.12 Overheidsgeld subsidieert nu dividenden. Een onderzoek van het Europees Verbond van Vakverenigingen heeft aangetoond dat dit geld vaak niet geherinvesteerd wordt. Sinds de pandemie hebben bedrijven in de hele EU hun winsten in reële termen zien groeien en is het aandeel van de winsten in het bbp met 4 % toegenomen. Tegelijkertijd daalde het bruto-investeringspercentage in Europa met 5 %.13 Dit wordt veroorzaakt door de aandeelhouders die de winst in eigen zak steken.
Het is tijd om te erkennen dat sommige sectoren te belangrijk zijn om van de onvoorspelbare logica van de markt af te hangen. Klimaatactie is te belangrijk om af te hangen van de welwillendheid van particuliere investeerders. Geneesmiddelenonderzoek, -ontwikkeling en -productie zijn te essentieel om over te laten aan de winsthonger van grote farmaceutische multinationals. In dit soort sectoren moet de openbare sector de leidende rol nemen. Zo zal men een grootschalig en samenhangend structuurplan voor onze infrastructuur kunnen ontwikkelen. Publieke middelen moeten daarom in de eerste plaats naar de publieke sector gaan. De Europese regels voor staatssteun moeten worden opgeheven voor overheidsbedrijven die voorzien in de concrete behoeften van mensen. Een openbaar farmaceutisch instituut zou bijvoorbeeld werken met een agenda die is afgestemd op de behoeften van de bevolking en niet langer op de winsthonger van aandeelhouders. Dit helpt ook om banen op lange termijn te garanderen en systematische bezuinigingen of delokalisaties uit te sluiten.
Sinds de pandemie steeg het aandeel van de winsten in het bbp met 4 %, maar de bruto investeringen in Europa daalden met 5 %.
Het is niet alleen een kwestie van eigendom. Publieke monopolies moeten ook kunnen handelen buiten de regels van de markt, in tegenstelling tot de Europese logica die vereist dat elk publiek bedrijf zich gedraagt als een privaat winstgeoriënteerd bedrijf.
Als publieke middelen worden toegekend aan particuliere bedrijven, moet een overheidsinstantie ervoor zorgen dat deze onder strikte voorwaarden vallen en verdwijnen in overwinsten en de portefeuilles van de aandeelhouders. Wanneer de overheid bijvoorbeeld de ontwikkeling van medicijnen of groene technologie subsidieert, zou het logisch zijn dat het eindresultaat van dit onderzoek in het publieke domein blijft om de toegankelijkheid van deze technologieën te verzekeren.
Een industrie ten dienste van de samenleving
Globaal moeten we ernaar streven de industrie ten dienste te stellen van de behoeften van de samenleving. Europa moet het publieke belang in haar industriële initiatieven centraal stellen. In verschillende dossiers, zoals het noodinstrument voor de interne markt of de chips- en munitieverordeningen, heeft de Europese Commissie geprobeerd om zichzelf de bevoegdheid van opvordering van bedrijven of prioritaire bestellingen toe te kennen. De lidstaten verwierpen deze voorstellen meestal omdat ze weigeren ‘gevoelige’ informatie uit te wisselen en de Commissie deze bevoegdheid niet willen te geven. In de nieuwe Europese defen- siewet die Thierry Breton voorbereidt, zullen deze voorstellen terugkomen.
Paradoxaal genoeg zijn het net de VS en de defensie-industrie die de wenselijkheid van publieke controle van productie onderstrepen. De Amerikaanse Defense Production Act maakt het mogelijk om industriële productie op te eisen in crisissituaties. In Frankrijk is in de militaire programmeringswet voor 2024-2030 een artikel van de defensiewet gewijzigd om een soortgelijk mechanisme mogelijk te maken: “In een noodsituatie, indien gerechtvaardigd door de noodzaak om de belangen van de nationale defensie te vrijwaren, kan de eerste minister bij decreet de opeising bevelen van elke natuurlijke of rechtspersoon, elk eigendom of elke dienst.” In plaats van de militarisering van de samenleving en de industrie te dienen, zouden deze instrumenten sociale en klimaatdoelstellingen moeten dienen. Het is perfect mogelijk. Tijdens Operation Warp Speed bijvoorbeeld, legde de regering-Trump prioritaire bestellingen op aan een reeks chemische bedrijven om ze in dienst te stellen van Moderna en de ontwikkeling van het vaccin.
In de Verenigde Staten maken deze bevoegdheden deel uit van een strategische visie die crisissituaties overstijgt. Zelfs in het kloppend hart van het kapitalisme en de zogenaamde vrije markt bestaan agentschappen die de staat toelaten de productie tot op zekere hoogte te plannen en te controleren. De weinig bekende afkortingen DARPA, ARPA-E en BARDA zijn allen namen van agentschappen die zich bezighouden met respectievelijk defensie, energie en gezondheid. Ze zijn verbonden aan de overheid en financieren onderzoeks- en innovatieprojecten. Deze agentschappen worden geleid door een vooraf gedefinieerde missie en doel. Dit zorgt ervoor dat financiering gegarandeerd deze kant op gaat.
Natuurlijk zijn de Verenigde Staten niet afgestapt van de liberale aanpak om overheidsgeld over te hevelen naar de particuliere sector. Desalniettemin zorgen voorgenoemde instellingen voor armslag die het land zou kunnen inzetten om de financiering van de openbare sector op de lange termijn te garanderen, om voorwaarden te stellen aan subsidies voor multinationals en om eisen te stellen ten opzichte van de activiteiten van privébedrijven.
Het doel moet zijn om van deze initiatieven te leren, de limieten ervan te overstijgen en uiteindelijk een publiek-publiek kader op te richten. Op Europees vlak kunnen we een dergelijke samenwerking in verschillende sectoren op gang brengen om van onze industrie een aanwinst voor mens en klimaat te maken.
Footnotes
-
J.-C. Defraigne, “De l’abandon progressif de la stratégie des champions nationaux à la vague de fusion de 1986-2001: l’origine du changement de stratégie des entreprises européennes vis-à-vis la construction européenne dans les années 1980”, in É. Bussière, M. Dumoulin, S. Schirmann, Milieu économiques et intégration européenne auXXe siècle, Institut de la gestion publique et du développement économique, Comité pour l’histoire économique et financière de la France, Parijs, 2007, blz. 277-296
- A. Van Laer, “Quelle politique industrielle pour l’Europe? Les projets des Commissions Jenkins et Thorn ( 19771984 )”, in É. Bussière, M. Dumoulin, S. Schirmann, Milieu économiques et intégration européenne auXXe siècle, Institut de la gestion publique et du développement économique, Parijs, 2007, pp.7-52
- “ The Working Methods of the von der Leyen Commission: Striving for more at home and in the world ”, European Commission, 4 december 2019.
- “ Speech by President von der Leyen at the European Parliament Plenary on the preparation of the European Council meeting of 23-24 March 2023 ”, European Commission, 15 maart 2023.
- Zie Les dangers d’une militarisation tous azimuts, André Crespin, in ditzelfde nummer.
- Jean-Pierre Stroobants, “A Liège, ArcelorMittal a fermé la porte à toute reprise”, Le Monde, september 2012
- Cyprien Boganda, “Le scandale Sanofi continue: incapable de sortir un vaccin anti-Covid, le labo saborde encore sa recherche”, L’Humanité, januari 2021
- Rapport de la commission d’enquête du Sénat sur la pénurie de médicaments, 6 juli 2023
- Aude Martin, “Comment l’Europe a renoncé à sa stratégie industrielle”, Alternatives Economiques, n°438, september 2023
- Pierre Rimbert, “On a marché sur la tête”, Manière de voir, Le Monde diplomatique, juli 2023
- M. Florio, S. Gamba, C. Pancotti, “Could public infrastructure overcome market failures?”, Study for Panel for the Future of Science and Technology ( STOA ), European Parliament, december 2021
- M. Florio, S. Gamba, C. Pancotti, “ Mapping of Long-term Public and Private Investments in the Development of Covid-19 Vaccines ”, Study for Panel for the Future of Science and Technology ( STOA ), European Parliament, maart 2023
- www.etuc.org/fr/pressrelease/demembrement-des-actifs-economiques-vs-reinvestissement-des-benefices