Artikel

Ecologie voor het volk

Matt T. Huber

—16 december 2019

Doordat de basis van de milieubeweging ligt in de klasse van managers en hoogopgeleiden en de consumptie viseert, spreekt ze de werkende bevolking maar weinig aan. We hebben echter een massabeweging nodig die de strijd aanbindt met zeer machtige industrieën.

De klimaat- en milieucrisis is ernstig en er rest ons maar weinig tijd om er iets aan te doen. In één generatie (sinds 1988) hebben we de de helft van alle historische broeikasgassen uitgestoten.1 Het recente rapport van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) geeft ons nog amper twaalf jaar om drastisch onze uitstoot te verminderen en een opwarming met 1,5°C te vermijden, een niveau dat overigens al zal leiden tot dramatische pieken bij extreme superstormen, droogtes, bosbranden en dodelijke hittegolven (om nog niet te spreken van de stijging van de zeespiegel).2 Uit nieuwe studies blijkt dat veranderende neerslagpatronen binnen twintig jaar onze graanproductie (onder andere tarwe, rijst, maïs en rijst) in het gedrang zullen brengen.3 Volgens drie opeenvolgende studies zal een half miljard mensen al vanaf 2070 te maken krijgen met “vochtige hittegolven … die zelfs gezonde mensen in de schaduw binnen de zes uur zullen doden.”4

Je hoeft geen socialist te zijn om te begrijpen dat de dringendheid van de vereiste veranderingen een of andere vorm van revolutie zal vergen. Het IPCC zegt ronduit dat we meteen “snelle, verreikende en ongeziene veranderingen in alle aspecten van de samenleving” moeten doorvoeren.5 En “… als je kijkt naar de cijfers achter het rapport, naar de cijfers die de wetenschap uitbrengt, bevestigt de befaamde klimaatwetenschapper Kevin Anderson, dan hebben we het over een complete revolutie in ons energiesysteem. En dat zal zeer fundamentele vragen oproepen over de manier waarop wij onze economieën beheren.”6

Radicale activisten hebben zich lange tijd verenigd rond de slogan Change the system, not the climate. Ze begrijpen maar al te goed dat het kapitalisme de belangrijkste hindernis is voor de oplossing van de klimaatcrisis. Maar ze blijven nogal vaag over het hoe van die ‘system change’. Het ene systeem vervangen door een ander is een beetje simpel. We moeten de confrontatie aangaan met sommige van de rijkste en machtigste sectoren van het kapitaal die de wereld ooit gekend heeft. Het gaat over een honderdtal bedrijven die verantwoordelijk zijn voor 71 % van de uitstoot sinds 1988.7 De fossiele brandstoffenindustrie en andere koolstofintensieve sectoren van het kapitaal (staal, chemie, cement enzovoort) zullen echter niet lijdzaam toekijken als wij revolutionaire veranderingen afdwingen die hun zakenmodellen overbodig maken.

Een honderdtal bedrijven zijn verantwoordelijk voor 71 %van de uitstoot sinds 1988.

Zoals voor alle andere bewegingen is ook voor dit gevecht een zeer goed georganiseerde en sociale massabeweging nodig om het kapitaal en de overheid te doen plooien voor de eis tot verandering. De geschiedenis van de 19e en 20e eeuw toont dat de grootste bedreiging voor de heerschappij van het kapitaal komt van de georganiseerde werkende klasse, die haar kracht haalt uit wat Adaner Usmani haar “capaciteit tot verstoring” noemt — vooral met stakingen en vakbondsacties.8 Niet alleen is de werkende klasse in de meerderheid, ze beschikt ook over de strategische hefbomen om de winsten van het kapitaal van binnenuit te kelderen.”9

Een beweging die de noodzakelijke veranderingen kan tot stand brengen, moet niet alleen enorm breed zijn maar ook een stevige basis hebben in de werkende klasse. In haar huidige vorm echter maakt de milieubeweging maar weinig kans op slagen. Qua ideologie en strategische oriëntatie weerspiegelt ze het wereldbeeld van wat Barbara en John Ehrenreich “the professional-managerial class” noemen, de klasse die beschikt over de juiste diploma’s en “kennis” van de realiteit van de milieucrisis.10

Het milieuactivisme van die middenklasse is vaak strijdig met de belangen van de werkende klasse. Hun theorieën van ecologische verantwoordelijkheid zijn gebaseerd op “ecologische” of “CO2”-voetafdrukken die de schuld voor de verloedering van het milieu leggen bij de consumenten (en de werkende mensen). Ze roept daarom op om sober te leven en “minder te consumeren” — een oproep die weinig steun vindt bij een werkende klasse van wie de lonen en de levensstandaard al bijna twee generaties stagneren.11

Als radicale academici op zoek gaan naar voorbeelden van een bevrijdend milieuactivisme dan verbeelden ze zich een of andere vorm van overlevingsstrijd voor natuurlijke ‘gebruikswaarden’ zoals land, grondstoffen en het lichaam zelf. De strijd om te overleven is zeker belangrijk, maar het milieuactivisme van de klasse van hoogopgeleiden gaat een belangrijke vraag uit de weg: hoe kan de politiek van de milieubeweging aantrekkelijk worden voor tientallen miljoenen werkende mensen die niet rechtstreeks toegang hebben tot de natuur in de vorm van ‘gebruikswaarde’?

In dit essay pleit ik dan ook voor een ecologische politiek van de werkende klasse12 die de massa van werkende mensen mobiliseert om de bron van de crisis aan te pakken: het kapitaal. Daarvoor moeten we een beroep doen op de massa van de werkende mensen, die buiten de toegang tot geld en consumptieartikelen over geen ecologische overlevingsmiddelen beschikken. Zo’n ecologische politiek van de werkers steunt op twee belangrijke pijlers. Eerst en vooral brengt ze een heel ander verhaal over de klasse die verantwoordelijk is voor de ecologische crisis. In plaats van ‘elk van ons’, consumenten, en onze voetafdrukken te beschuldigen, wijst ze de kapitalistenklasse met de vinger. Ten tweede spreekt het programma rechtstreeks de materiële belangen van de werkende mensen aan. Het is vrij eenvoudig om een gunstig milieubeleid te injecteren in de bestaande bewegingen die ijveren voor de decommercialisering van basisbehoeften zoals gratis gezondheidszorg en sociale huisvesting. De klimaatcrisis treft vooral de sectoren die van levensbelang zijn voor de werkende bevolking (voeding, energie, transport). We moeten dan ook de hoogdringende boodschap van de wetenschappers aanwenden om de kritische sectoren in handen van de gemeenschap te brengen en ze meteen te decommercialiseren en koolstofvrij te maken.

Van levensstijl naar levensonderhoud: de grenzen van de milieubeweging

De milieubeweging wordt in haar huidige vorm gedomineerd door hoogopgeleiden uit de middenklasse, die in naam van een “ecologische levensstijl” betere resultaten willen bekomen door als individuele consument andere keuzes te maken.13 Maar dat verlangen komt voort uit een diepere bron van bezorgdheid over de vormen die de massaconsumptie aanneemt en waarin de zekerheid van de middenklasse wordt gelijkgesteld met het bezit van een woning en een wagen, vleesconsumptie en een heel gamma van grondstoffen- en energie-intensieve producten. Die milieubeweging ziet de moderne levensstijl — vaak “onze manier van leven” genoemd14 — als de belangrijkste oorzaak van de milieuproblemen. Een politiek van materiële vooruitgang wordt bijgevolg als inherent milieu-onvriendelijk weggezet. Aangezien de schuld ligt bij de consumptie, scoort zo’n milieuactivisme alleen bij een kleine groep van welstellenden die niet alleen een relatief comfortabel middenklasseleven leiden maar zich daar ook schuldig over voelen. Voor het gros van de bevolking daarentegen is de toegang tot de basismiddelen beperkt, vooral onder het neoliberalisme.

Die visie heeft nog een andere variant: een ogenschijnlijk radicalere alternatieve zienswijze die vooral voorkomt bij academici. Zij aanvaarden de premisse van de milieuactivisten dat een moderne “consumentenlevensstijl” inherent schadelijk is voor het milieu. In hun zoektocht naar een authentiekere basis voor de milieubeweging gaan die radicale academici zich daarom richten tot de gemeenschappen in de rand van de maatschappij. Dit noem ik “de politiek van het ecologisch levensonderhoud”15 of wat anderen soms “de milieubeweging van de armen” noemen.16 Deze radicale wetenschappers argumenteren dat de basis voor een milieubeweging alleen maar te vinden is in een rechtstreeks beleefde ervaring van het milieu.

De analyse van de voetafdruk wordt gestut door een economische theorie die stelt dat de consumenten de economie besturen.

Ik wil twee cruciale stromingen bespreken. De eerste, politiek ecologisme genoemd, gaat vooral op zoek naar voorbeelden waarin de betrokkenen voor de ‘gebruikswaarde’ rechtstreeks steunen op grond of natuurlijke hulpbronnen voor hun dagelijkse overleving, namelijk boeren, inheemse volkeren of andere gemarginaliseerde gemeenschappen (gewoonlijk in het Zuiden). Daarom romantiseert die stroming de volgens haar ‘antimoderne’ vormen van levensonderhoud in de marge van de samenleving. De tweede, milieurechtvaardigheid, focust meer op de ongelijke gevolgen van pollutie en toxisch afval als dodelijke bedreigingen voor het levensonderhoud in geracialiseerde en gemarginaliseerde gemeenschappen (gewoonlijk in het Noorden). Aanhangers van milieurechtvaardigheid staan vaak kritisch tegenover het mainstream milieuactivisme vanwege diens focus op de bescherming van de flora en fauna en tonen zelf vooral hoe arme en raciaal gemarginaliseerde gemeenschappen het ‘milieu’ herleiden tot een kwestie van overleven. Maar opnieuw: ook zij die rechtstreeks de vergiftiging van lokale gemeenschappen bekampen, bevinden zich vaak in de marges van de samenleving als geheel. Zulke strijd (bijv. de Beweging van Landloze Boeren in Brazilië of de strijd voor drinkbaar water in Flint, Michigan) is uiteraard belangrijk voor de overleving van de betrokkenen. Maar de strategische kwestie, namelijk hoe je de lokale bezorgdheid voor het levensonderhoud vertaalt in een bredere massabeweging die de krachtmeting met het kapitaal kan aangaan, blijft onduidelijk.

Vaak wordt het milieuactivisme met de focus op levensonderhoud beschouwd als het tegengestelde van het milieuactivisme dat ijvert voor een andere levensstijl. Dat academici echter neigen naar het eerste komt voort uit de grondslagen van het tweede. Uit onvrede met de massawarenmaatschappij richten ze hun ogen op de marges van de samenleving, waar ze op zoek gaan naar de ‘echte’ strijd voor het milieu. Dit milieuactivisme is inderdaad een aantrekkelijker vorm van politiek, die zijn wortels heeft in de materiële belangen van specifieke groepen. Door een fetisj te maken van de rechtstreeks beleefde relatie van wat wordt beschouwd als het echte milieu (grond, hulpbronnen, pollutie), gaat dit activisme voorbij aan de vraag hoe we een milieuprogramma kunnen uitwerken voor de meerderheid van de samenleving, die al van het land verdreven en onteigend is en voor haar overleving afhankelijk is van geld en consumptieartikelen.

De ecologische misvattingen van de voorstanders van een andere levensstijl

Het activisten die pleiten voor een verandering van onze manier van leven, nemen het leven serieus. Ecologie is de studie van het leven in al zijn relaties. Om de milieukwestie te koppelen aan de manier van leven van consumenten, hebben de ecologisten gesofisticeerde tools ontwikkeld op basis van een kernpremisse: “Elk organisme, zij het een bacterie, een walvis of een mens, oefent invloed uit op de aarde. […] Die invloed op ons milieu is verbonden met de ‘hoeveelheid’ natuur die we gebruiken of ‘ons toe-eigenen’ om onze consumptiepatronen in stand te houden.”17 Dat is de aanhef van een vroege inleidende tekst bij de ‘ecologische voetafdruk’-analyse, Sharing Nature’s Interest. Zo leerden de consumenten in het noorden dat hun ‘privilegie’ en medeplichtigheid in grote mate verantwoordelijk waren voor de wereldwijde ecologische crisis.

Het citaat zegt duidelijk wat die ecologische wereldvisie betekent: mensen zijn een organisme zoals elk ander. Elk ‘organisme’ heeft een meetbare ‘impact’ op een ecosysteem. Beren eten vis en mensen eten vistaco’s maar dat maakt voor een ecosysteem niet uit, de gevolgen zijn dezelfde. Belangrijker is dat de ecologische voetafdrukanalyse die impact wil verbinden met de consumptie. Binnen de ecologische wereldvisie houdt dat steek. Elke ecologist weet immers dat een ecosysteem bestaat uit producenten en consumenten die sterk verschillen van de producenten en consumenten in een kapitalistische economie. Ecologische producenten zijn de planten die zonne-energie en water benutten om organisch plantaardig materiaal te produceren dat aan de basis ligt van elk ‘voedselweb’. Maar de echte actie — en ‘impact’ — komt van de ecologische consumenten. Dat zijn de dieren en andere soorten die planten eten en de dieren die deze dieren opeten enzovoort.

Een ecologische voetafdruk kan jouw economische consumptie (energie, voedsel, huisvesting en andere materialen die samen jouw dagelijkse consumptie vormen) meten en dan berekenen hoeveel ecologische ruimte — of “gelijkwaardige biologisch productieve oppervlakte”18 — vereist is om die consumptie te ondersteunen. Zo kunnen we zien dat de ongelijkheid wortelt in de inkomens- en consumptieniveaus: de VS consumeert 9,6 ha per hoofd van de bevolking, India daarentegen maar 1 ha. Die brede analyse van onze ecologische voetafdruk werd recent vervangen door de ‘CO2-voetafdruk’.

Dit kan leiden tot een soort ‘progressieve’ analyse van de ongelijkheid in de voetafdruk tussen rijke en arme consumenten. In 2015 publiceerde Oxfam een rapport, getiteld Extreme Carbon Inequality, waaruit bleek dat de top 10 % van de wereldbevolking verantwoordelijk is voor 50% van de uitstoot en de onderste 50% voor slechts 10%.19 Het document vergeleek “de gemiddelde consumptievoetafdrukken op basis van leefstijl tussen rijkere en armere burgers in een reeks landen”.20 Ook hier wordt de uitstoot verbonden met de ‘levensstijl’: onze manier van leven veroorzaakt uitstoot en die is onze eigen verantwoordelijkheid. In feite bevestigt de studie dat 64 % van alle uitstoot veroorzaakt wordt door “consumptie” terwijl de rest vaagweg aan “regeringen, investeringen (bijv. in infrastructuur) en het internationaal transport wordt toegekend”.21

Maar is de individuele ‘voetafdruk’ wel helemaal van die consument zelf? Het verschil tussen mensen en andere organismen is dat buiten de mens geen enkel organisme de productiemiddelen monopoliseert en vervolgens anderen dwingt om te werken voor geld. Een beer die zich de productiemiddelen voor vis toe-eigent en andere beren voor hem doet werken? We zouden meteen concluderen dat er in dat ecosysteem iets grondig fout is gegaan. Maar dat is wel wat mensen andere menselijke organismen aandoen. Mensen organiseren de toegang tot natuurlijke hulpbronnen (en consumptie) via klassensystemen van controle en uitsluiting.

In extremis leidt dan elke klasseneis voor, zeg maar, hogere lonen, noodzakelijkerwijze tot een grotere ‘voetafdruk’.

Analyses van voetafdrukken worden niet alleen geboetseerd door een ecologische visie die stelt dat “alle mensen gewoon organismeverbruikers” zijn, maar ook door een dominantere economische theorie die stelt dat de consumenten de motor zijn van de economie door de keuzes die ze maken en de beslissingen die ze nemen. De theorie van de soevereiniteit van de consument stelt dat de producenten gegijzeld worden door de eisen van de consumenten, dat ze alleen maar tegemoetkomen aan die eisen — in plaats van wat ze werkelijk doen: de consumentenkeuzes beperken. Veel consumptie (bijv. met de wagen rijden) is geen ‘keuze’ maar een noodzaak van de sociale reproductie (op het werk geraken). Bovendien kunnen we enkel kiezen voor waren die in de eerste plaats geproduceerd worden met het oog op winst. Een contradictie van ecologisch duurzame producten (met een lagere voetafdruk) is dat ze vaak duurder zijn.

De echte vraag die we ons moeten stellen is dan ook: wie heeft de echte macht over de economische bronnen van een maatschappij? Volgens de theorie van de soevereiniteit van de consument is het uiteindelijk diens voorkeur die de productiebeslissingen aanstuurt — de macht is verspreid en versnipperd onder individuele consumenten. Terwijl de macht over de economie in feite helemaal niet versnipperd is maar juist heel erg geconcentreerd in de handen van wie de productieve hulpbronnen controleert. Het kernbegrip van de ecologische voetafdrukanalyse is dat de consumentenkeuzes — de leefwijze dus — de oorzaak zijn van de ecologische crisis. En dat we dus minder moeten consumeren. De ideologie van de ecologische voetafdruk ontwikkelde een politiek van toelaatbaar materieel gewin voor degenen die producten consumeren om in hun levensonderhoud te voorzien. Door de manier van leven van de consumenten te koppelen aan een voetafdruk betekende meer consumptie meer vernietiging van het milieu. In extremis leidt dan elke klasseneis voor, zeg maar, hogere lonen, noodzakelijkerwijze tot een grotere ‘voetafdruk’.22 De milieupolitiek werd — daardoor — een politiek van beperkingen en ‘minder’. Dit verklaart de stijgende populariteit van de milieubeweging toen die in de jaren zeventig op de proppen kwam met een nieuwe manier van leven: small is beautiful. Al wat lokaal of kleinschalig was of gebaseerd op rechtstreekse coöperatieve arbeidsrelaties met een minimum aan (‘gepaste’) technologie, werd de hemel in geprezen.23 Die politiek beloofde wat Erik Olin Wright “ontsnappen aan het kapitalisme” noemde, of projecten waarvan het doel is “ons eigen micro-alternatief te creëren waarin we kunnen leven en gedijen”.24 Als de manier van leven van de consumenten de schuldigen was, kon een authentieke milieupolitiek alleen los van die massaconsumptiemaatschappij opgebouwd worden.

Milieuactivisme op basis van levensonderhoud en gemarginaliseerde gemeenschappen

Veel radicale krachten binnen Nieuw Links waren zich bewust van de beperkingen van de small is beautiful-gemeenschappen en de Whole Earth Catalog-visie voor een nieuwe manier van leven. Een aantal academici die een radicale politiek voorstonden en het belang van materiële eisen (bijv. klasse) combineerden met milieuactivisme, gingen zich dan richten op de marges van de wereldwijde warenmaatschappij. De twee populairste radicale benaderingen in academische kringen waren politieke milieuzorg en milieurechtvaardigheid.25

Politieke milieuzorg kwam in de jaren 1970 en 1980 op als marxistische variant van de studierichting Landbouw. Die stroming wilde de strijd van arme plattelandsbevolkingen (boeren, inheemse volkeren enzovoort) voor grond en natuurlijke hulpbronnen en tegen de afbraak van het milieu kaderen in een marxistische politiek-economische context.26 Ze wilde aantonen dat bodemdegradatie zoals ontbossing of gronderosie niet de schuld was van de boeren zelf, maar het gevolg van diepgaander processen van marginalisatie, veroorzaakt door wereldwijde goederenstromen en overheidscontrole.

De kritiek op welvaart van Lasch, Marcuse en Debord ontstond vreemd genoeg in een decennium gekenmerkt door constante aanvallen op de werkende mensen.

Die benadering berustte op het begrip levensonderhoud27 — gemeenschappen die hun broodwinning in zekere mate rechtstreeks uit de grond haalden. Gezien de dynamiek van het wereldwijde neoliberale kapitalisme onderzocht die benadering vooral hoe lokale gemeenschappen werden onteigend, beroofd van hun traditionele strategieën om in hun levensonderhoud te voorzien. Marx noemde dit proces de “primitieve accumulatie” maar toen David Harvey met de term “accumulatie door onteigening” kwam, ontstond een nieuwe golf die de aandacht richtte op de vele onteigeningsprocessen waarvan de op land gebaseerde culturen en gemeenschappen wereldwijd het slachtoffer werden.28 Aangezien die onteigening een basisvoorwaarde is voor het kapitalisme, bleven die wetenschappers zich richten op de marges en de periferie van de wereldeconomie.

De tweede zeer populaire radicale benadering is milieurechtvaardigheid. Ook hier is een rechtstreeks beleefde ervaring van het milieu het belangrijkste steunpunt voor de milieustrijd — in dit geval de blootstelling aan toxische risico’s en vervuiling. De bedreigde gebruikswaren zijn water, lucht en natuurlijk ook de belangrijke gebruikswaar van de lichamelijke arbeidskracht. In een industriële maatschappij zijn de infrastructuur en het afval van de industrie geconcentreerd in de woongebieden van gemarginaliseerde en vaak gekleurde gemeenschappen. Daarom onderzoekt deze benadering onrechtvaardigheden op de kruising van ras en klasse, en ontwikkelt ze de strijd om er het hoofd aan te bieden.29 Ze komt voort uit de Burgerrechtenbeweging en wil komaf maken met de ongelijke verdeling van vervuiling in het woongebied van de gekleurde gemeenschappen overal in de Verenigde Staten.

Op politiek vlak betekent het dat die gemarginaliseerde gemeenschappen zelf de milieubewegingen moeten leiden in hun strijd tegen de ondernemingen die hen en hun gemeenschappen vergiftigen. Hun rechtstreekse materiële ervaring met pollutie en toxisch afval verschaft hun die politieke status. En aangezien de klimaatbeweging geïnspireerd werd door de strijd voor milieurechtvaardigheid, beschouwt ook deze beweging de gemarginaliseerde gemeenschappen in de ‘frontlijn’ als de belangrijkste actoren in de klimaatstrijd. Net als bij politieke milieuzorg gaat het dan vaak om boeren, inheemse volkeren en andere gemeenschappen die het meest door de klimaatopwarming bedreigd worden (bijv. kustvissers, door droogte bedreigde boeren enzovoort). Maar hoe bouwt de politiek van milieurechtvaardigheid solidariteit op met de meerderheid van de mensen die volledig ingekapseld is in de warenmaatschappij maar niet blootgesteld is aan enig merkbaar toxisch gevaar?

De beperkingen van de milieubeweging

De eerste belangrijke tekortkoming is dat ze de klassenverantwoorde­lijkheid voor de ecologische crisis buiten beschouwing laat. De ecologische voetafdrukanalyse legt de schuld voor de ecologische crisis bij alle consumenten. Hoe kan een politieke strategie zegevieren als ze een klasse die al meer dan een halve eeuw kampt met loonstagnatie, niet meer te bieden heeft dan ‘minder consumeren’? Hoe denkt ze mensen warm te maken voor haar zaak als de belangrijkste boodschap luidt: ‘nog meer besparingen’?

In een milieuprogramma voor de werkende klasse moeten besparingen taboe zijn.

Volgens de ecologische-voetafdrukanalyse is alle impact terug te voeren op de organismen (mensen) die nuttige eigenschappen halen uit die bronnen (consumenten). Door de rol van het kapitaal in de vorming en beperking van de warenstroom buiten beschouwing te laten, legt ze de machtsvergelijking in omgekeerde volgorde uit. In de consumptie zijn er voor elk product verbruikers en profiteurs in de hele warenketen: we moeten de grootste verantwoordelijkheid leggen bij degenen die profiteren van de productie — en niet zomaar bij degenen die hun behoeften vervullen. Dat is geen morele wiskunde maar een objectieve beoordeling van wie de macht heeft in die warenketen.

Kijk even mee naar de klimaatopwarming. Richard Heede voert in zijn werk 63 % van alle CO2-uitstoot sinds de industriële revolutie terug op negentig privé- en overheidsbedrijven — hij noemt ze “de CO2-primussen”, de klasse van kapitalisten die fossiele brandstoffen ontginnen en voor winst verkopen.30 Maar de kapitalisten die verantwoordelijk zijn voor de klimaatopwarming zijn met veel meer. Grote sectoren industrieel kapitaal zijn afhankelijk van fossiele brandstoffen — de relevantste zijn de cementindustrie (verantwoordelijk voor 7 % van de totale uitstoot), de staalnijverheid, de chemiesector en andere koolstofintensieve vormen van productie.31 Volgens het Energy Information Agency heeft de industriële sector een groter aandeel in het wereldwijde energieverbruik dan de woonsector, de commerciële sector en de transportsector samen.32 Rekenen we ook nog de uitstoot van het elektriciteitsverbruik mee, dan staat de industriële sector met 31 % van de wereldwijde uitstoot aan de top, vóór alle andere (landbouw en veranderingen in landgebruik inbegrepen).33

De tweede tekortkoming is de verschuiving van de focus: van manier van leven naar levensonderhoud. Dit heeft minder te maken met wie schuldig is dan wel met de plaats waar de authentieke milieustrijd gevoerd wordt. Het probleem is hier de politieke focus op marginaliteit, wat niet zal leiden tot een bredere basisbeweging. Politieke milieuzorg richt zich op de strijd tegen de onteigening in plattelandsgebieden, met inbegrip van het verzet van inheemse bevolkingen en boeren. Hoe kan zo’n strijd een soort sociale macht opbouwen die het gevecht aangaat met het kapitaal dat tenslotte zelf verantwoordelijk is voor de onteigening en de pollutie? Het bepalende kenmerk van het kapitalisme is net dat de meerderheid van de mensen wordt weggetrokken uit hun natuurlijke levensomstandigheden — wie nog niet onteigend is, is per definitie marginaal in het systeem in zijn geheel.

Je kunt terecht ook strategische vragen stellen over de resultaten die de beweging op het vlak van milieurechtvaardigheid kan voorleggen. Het is leerrijk om even te kijken naar wat sommige belangrijke wetenschappers-activisten over hun eigen beweging denken. Benjamin Goldman — een gegevensanalist die meewerkte aan het beroemde rapport Toxic Waste and Race uit 1987 — beweerde dat de echte macht van de beweging voor klimaatrechtvaardigheid veel weg had van “een mug op het achterste van een olifant”.34 Later heeft hij de gegevens uit het rapport van 1987 geactualiseerd: “Ondanks de toegenomen aandacht voor de kwestie maken gekleurde mensen in de VS nu nog meer kans dan tien jaar geleden om terecht te komen in een gemeenschap in de buurt van gevaarlijke commerciële afvalverwerkende bedrijven.”35 Vijfentwintig jaar later komen Pulido, Kohl en Cotton tot dezelfde conclusie en waarschuwen ze voor “de mislukking” van de beweging voor klimaatrechtvaardigheid. Zij zeggen vlakaf dat “… arme en gekleurde gemeenschappen … nog altijd overmatig blootgesteld [zijn] aan milieuschade.”36

Die strijd is zeer belangrijk en mag zeker niet genegeerd worden maar om het gevecht voor milieurechtvaardigheid te winnen is een bredere milieu­beweging nodig met een basis die in staat is de ondernemingen aan te pakken die verantwoordelijk zijn voor de vergiftiging van de lokale gemeenschappen. Tot dusver leggen we vooral de klemtoon op de morele superioriteit van die strijd zonder strategisch te denken en ons af te vragen hoe wij de noodzakelijke macht kunnen opbouwen om de situatie van de betrokkenen te verbeteren. Kortom, zowel de ‘manier van leven’-visie als de variant, de ‘levensonderhoud’-visie, zijn opgekomen in een periode waarin de milieucrisis alleen is verergerd en de capaciteit van het privékapitaal om het milieu te beschadigen nog heel erg is gegroeid. Beide politieke strategieën zijn niet efficiënt.

“Doorgeschoten” verwachtingen: de klassenbasis van de milieubeweging

De milieubeweging ontstond in een periode van crisis en herstructurering in de jaren zestig en zeventig. Terwijl het antikapitalistische discours altijd al de ongelijkheid en armoede van het systeem had aangeklaagd, waren zowel linkse als rechtse commentatoren het er tegen de jaren zeventig over eens dat het kapitalisme met een nieuw probleem geconfronteerd werd: overvloed. We hadden gewoon te veel. Stijgende consumptieniveaus — zélf het resultaat van overwinningen van de werkende klassen — waren nu een probleem. Midden de jaren zeventig legde een jonge Alan Greenspan de oorzaak van de crisis bij de al te “ambitieuze” maatschappelijke verwachtingen.37 Hij stelde ook dat dit publiek zich moest aanpassen aan nieuwe “realistische doelstellingen” en dat “de inkomensniveaus zullen dalen en de mogelijke groei van de levensstandaard zal krimpen”. De redelijke verwachtingen waren “doorgeschoten”. De oplossing? Bezuinigingen ofte een politiek van “minder”.

Vanuit een erg verschillend perspectief deed ook Nieuw Links een duit in het zakje en richtte zijn kritiek op de problemen van een welvarende warenmaatschappij. Herbert Marcuse zei: “In het meest gevorderde stadium functioneert overheersing als bestuur, en in de overontwikkelde gebieden van massaconsumptie wordt het bestuurde leven het goede leven van het geheel…”38 Guy Debord schreef: “Het versnipperde spektakel gaat gepaard met de overvloed van waren” en de waar “[heeft] het sociale leven helemaal gekoloniseerd”.39 Christopher Lasch hekelde dan weer de Amerikaanse “consumptiecultus” en de “warenpropaganda”.

Die kritiek op de welvaart kwam op een vreemd tijdstip, namelijk in een decennium van constante aanvallen op de Amerikaanse werkende mensen. Historicus Daniel Horowitz legt uit: “De meeste Amerikanen ervaarden [de jaren zeventig] als een economisch moeilijke periode … de grote meerderheid van de gezinnen van het land kreeg te maken met een daling van het reële inkomen.”40 En aangezien de Greenspans van deze wereld het pleit wonnen, getuigde het van gezond verstand voortaan “meer te doen met minder”, het werd tijd om te besparen — in de overheidsuitgaven, de voordelen voor vakbondsleden en de begrotingen van de huishoudens.

Waarom zou ‘gezondheidszorg een mensenrecht zijn’ maar voeding en energie niet? Daar is geen enkel ethisch argument voor.

De kritiek op overvloed en ‘overconsumptie’ viel perfect samen met de opkomst van de milieubeweging, op precies hetzelfde moment. Net als Greenspan kondigde de Club van Rome in 1972 in zijn Grenzen aan de groei een nieuwe realiteit aan waaraan de maatschappij zich moet aanpassen: “De mens wordt gedwongen rekening te houden met de beperkte afmetingen van zijn planeet.”41 Paul Ehrlich bazuinde aanvankelijk nog het rauwste malthusianisme uit in The Population Bomb, maar een paar jaar later, in 1974, publiceerde hij samen met zijn vrouw The End of Affluence (Het einde van de overvloed) en argumenteerde dat de massaconsumptiemaatschappij haar materiële basis had overschreden.42 Een van de invloedrijkste teksten was Overshoot, waarin William Cattonwhich uitlegde hoe het menselijke verbruik van natuurlijke hulpbronnen de “dragende” capaciteit van de Aarde had overschreden en dat massale uitsterving voor de deur stond.43 Het was overigens precies tijdens de periode van het neoliberale keurslijf dat het milieuactivisme zijn intrede deed en groeide. Het verbond zich tot wat Leigh Phillips een “besparingsecologie” noemde — een politiek van beperkingen door de afname van de consumptie en de vermindering van onze impact — van reduceren, hergebruiken, recycleren.44

Het is daar dat we de wortels van de eigenaardige opdeling tussen een ‘klassen-’ en een ‘milieu’-politiek moeten zoeken. Een ‘nieuwe sociale beweging’, milieuactivisme, verwierp een politiek die gebaseerd was op materiële belangen vanwege de hopeloze band met het inhoudsloze materialisme van de warenmaatschappij. Daar waar klassenpolitiek ijverde voor toenemend algemeen welzijn, koos de milieubeweging voor ‘minder’. André Gorz ontwikkelde een expliciet ecosocialistisch standpunt dat zich richtte op minder: “De enige manier om beter te leven is minder produceren, minder consumeren, minder werken, anders leven.”45 Doorheen de jaren bleven de voorstanders van klassenpolitiek en die van milieupolitiek met getrokken messen tegenover elkaar staan in het debat over ‘jobs versus milieu’. Het waren vissers uit de werkende klasse die zich verzetten tegen de bescherming van de gevlekte uil of het herstel van de zalmloop in de Columbiarivier. Richard White vertelt in dit verband hoe de bumpersticker “Are you an Environmentalist or do you Work for a Living?” (Ben je een milieuactivist of werk je voor de kost?) furore maakte in de plattelandsgemeenschappen van de werkende klasse.46

Grote aantallen linkse milieuactivisten roepen nog altijd op voor een politiek van minder. In 2018 publiceerde New Left Review een artikel van Troy Vettese waarin hij pleitte voor besparingen — hij noemde het “egalitaire milieubesparingen” waarbij een kleinere hoeveelheid spullen gelijk wordt verdeeld. Hij wil onder andere de helft van de planeet teruggeven aan de natuur — een idee dat hij heeft gehaald bij de sociobiologist E.O. Wilson. Verder pleit hij voor universeel veganisme en een abstract plan van wereldwijde energierantsoenering per hoofd van de bevolking.47 Wellicht het populairste deel van het programma van linkse milieuactivisten is “degrowth”. Volgens een recente artikelenbundel is dat “een rechtvaardige terugschroeving van de productie en consumptie die de doorstroom van energie en grondstoffen van de maatschappijen zal doen dalen”.48 De neoliberale periode wordt echter gekenmerkt door stagnerende inkomens en lonen, toenemende schulden, de uitholling van jobzekerheid en langere werkuren. Heel het politiek programma draait rond het prefix ‘de-’ (zoals in ‘de’-growth) en een discours van ‘minderen’, waardoor ‘degrowth’ nauwelijks een antwoord is op de behoeften van de grote meerderheid die getroffen wordt door de neoliberale besparingswoede.49 Een klassenanalyse zou altijd uitgaan van de veeleer conflictueuze klassenverdelingen waarin enkelen veel te veel hebben en de meerderheid te weinig, en niet van het geheel van de samenleving (en of ze al dan niet moet groeien).

Waar komt het verband tussen milieuactivisme en die politiek van ‘minder’ vandaan? Eén zaak die al die besparingsvoorstellen met elkaar gemeen hebben — van Alan Greenspan tot degrowth — is dat ze voortkomen uit een specifieke klasse die ik hoger al heb aangehaald, namelijk “de klasse van managers en hoogopgeleiden”.50 Die klasse ontwikkelde zich snel in de naoorlogse periode dankzij de ongelooflijke uitbreiding van het hoger onderwijs. Het gaat om radicale academici, natuurwetenschappers, managers uit de non-profitsector, ambtenaren, journalisten, en andere beroepscategorieën die tot de slotsom komen dat de moderne manier van leven verantwoordelijk is voor onze ecologische crisis. Ironisch genoeg is het de relatieve materiële zekerheid van die klasse die haar leden ervan overtuigt dat “wij allemaal’, de consumenten, de oorzaak zijn van het probleem.

Met hun controversiële begrip “professional-managerial class” deden Barbara en John Ehrenreich in 1976 een poging om rekening te houden met de enorme toename van jobs voor hogeropgeleiden in een groeiende postindustriële kenniseconomie.51 Zij mengden zich in het theoretische debat dat woedde onder veel marxisten: in welke klasse moeten we zulke kenniswerkers theoretisch onderbrengen?52 Maar hoe we ze ook theoretiseren, de klasse van hogeropgeleiden blijft een minderheid van de bevolking. Kim Moody schat dat ze in de VS 22 % van de beroepsbevolking uitmaakt (14 % extra wordt ondergebracht in de beroepscategorie ‘management’).53 De werkende klasse zou volgens hem 63 % vertegenwoordigen.

Het is niet de bedoeling dit theoretische debat hier te beslechten. Ik wil de nadruk leggen op het feit dat kennis centraal staat en ruimer de onderwijsachtergrond waarop het leven van die hoogopgeleide klasse gebaseerd is. Die centrale plaats maakt dat de hoogopgeleide klasse niet alleen de ‘meritocratie’-mythe aanhangt maar ook dat haar leden individueel beter in staat zijn om invloed uit te oefenen op de wereld — ongeacht of zo iemand nu ‘carrière’ wil maken of deugdzaam zijn CO2-voetafdruk verkleinen. Door de blootstelling aan eliteonderwijs staan veel van die hoogopgeleiden bewust stil bij zowel de vervreemding als de vernietiging die inherent zijn aan de massawarenmaatschappij. Dat naar binnengerichte schuldgevoel ligt vaak aan de basis van hun politieke opvattingen. De milieubeweging en haar politiek komen dan ook uit die klasse voort.

De milieupolitiek van het volk

Om naast de klasse van hoogopgeleiden ook de werkende klasse aan te trekken en daar een basis te creëren voor de uitwerking van haar programma mag de milieubeweging noch steunen op bezuinigingen en individualistische oplossingen noch mensen met de vinger wijzen. Ook te veel de nadruk leggen op wetenschappelijke kennis (geloof of ontkenning) is uit den boze. Ze moet daarentegen de werkende klasse mobiliseren rond een voor haar voordelig milieubeleid op basis van de materiële belangen van de grote meerderheid die is blijven steken in een situatie van stagnerende lonen, schulden en jobonzekerheid. Ze moet net een milieuprogramma voor de werkende klasse uitwerken waarin besparingen taboe zijn. Eén premisse zou dan kunnen zijn: mensen zijn ecologische wezens met basisbehoeften die moeten vervuld worden om hun leven te reproduceren (voedsel, huisvesting, gezondheidszorg, liefde, vrije tijd). In plaats van die behoeften te beschouwen als bron voor een te reduceren ‘voetafdruk’, moeten we erkennen dat de meerderheid van de mensen in de kapitalistische maatschappij meer en gegarandeerd toegang moet krijgen tot die basisvoorzieningen. Om dit te vertalen naar een politiek programma moeten we uitleggen hoe we voor de vervulling van de menselijke behoeften ook op ecologische principes kunnen steunen.

Eén sector in het bijzonder is van doorslaggevend belang voor de strijd tegen de klimaatopwarming: elektriciteit.

Toevallig hebben Alexandria Ocasio-Cortez (verkozen in het Huis van Afgevaardigden), de Sunrise Movement en nieuwlinkse denktanks als New Consensus zich verenigd rond de eis van een Green New Deal, die op velerlei manieren dit soort milieupolitiek van de werkende klasse probeert uit te werken. Centraal in die niet-bindende resolutie, voorgesteld door afgevaardigde Ocasio-Cortez en senator Ed Markey, staan ongelijkheid en voordelen voor de werkende klasse. De resolutie legt de nadruk op de technische vereisten voor een allesomvattend programma van reductie van de CO2-uitstoot maar biedt ook “iedereen in de Verenigde Staten … een baan met een loon dat voldoende hoog is om het gezin te onderhouden, gepast verlof bij gezins- of gezondheidsproblemen, betaalde vakantie en pensioenzekerheid.” Daarvoor moet een beweging opgebouwd worden zodat de werkers de puzzel kunnen leggen en zien dat we voor de oplossing van al onze crises (klimaat, gezondheidszorg en huisvesting) moeten werken aan de opbouw van een sterke sociale massabeweging, die de strijd aangaat met de industrieën die van die crises profiteren.

De Green New Deal is het product van een bewonderenswaardige politieke visie. Maar het soort politieke beweging dat deze deal zou kunnen verwezenlijken is er nog lang niet. De Green New Deal eist enorme toegevingen van het kapitaal. Om die te verkrijgen moeten we de werkende klasse beschouwen als de massabasis van een sociale kracht en het nodige doen om die kracht op te bouwen. Daar zijn twee belangrijke pijlers voor.

De eerste en de meest voor de hand liggende: de werkende klasse vertegenwoordigt de meerderheid van de bevolking (Moody schat ze zelfs op 75% als we ook rekening houden met de informele werkers in de zorgsector). Links heeft nu door dat het, om de werkers massaal aan te trekken, een programma van decommercialisering van de basisbehoeften moet aanbieden.54 Veel radicale ecologische denkers verzetten zich tegen de vermarkting van de natuur55 — of willen voorkomen dat nieuwe ‘frontier’-gebieden (d.w.z. kleinere, minder ontwikkelde en minder toegankelijke milieugebieden) in de kapitaalcircuits geïntegreerd raken.

De milieupolitiek van de werkende klassen moet het omgekeerde doen: in plaats van ons enkel te verzetten tegen de commercialisering van de natuur, moeten we vechten voor de decommercialisering van de basisvoorzieningen. De recente vooruitgang van de socialistische verkiezingsresultaten in het Verenigd Koninkrijk, de Verenigde Staten en andere landen toont dat inspelen op de basisbehoeften heel erg populair kan zijn in maatschappijen die door ongelijkheid en precariteit getroffen worden.

Een decommercialiseringssprogramma zoals de Green New Deal heeft niet alleen tot doel de belangen van de werkende mensen te behartigen, het zou ook enorme gevolgen hebben voor het milieu. Overheidsprogramma’s voor sociale huisvesting zouden ook groene principes kunnen integreren zodat de bewoners minder moeten betalen voor verwarming en elektriciteit.56 Gratis openbaar vervoer zou een fundamentele shift kunnen veroorzaken, weg van onze afhankelijkheid van de auto en andere geprivatiseerde transportmodi. Waarom zou ‘gezondheidszorg een mensenrecht zijn’ maar voeding en energie niet? Daar is geen enkel ethisch argument voor. Maar met sectoren van voeding en energie pakken we wel de industrieën aan die in eerste instantie schuldig zijn aan de milieucrisis. Bovendien sluit dit programma van decommercialisering de traditionele milieubewegingen die ijveren voor de bescherming of het behoud van de natuur of ‘open ruimte’, niet uit. Met dit programma verbreden we juist de zone van het sociale leven waaruit het kapitaal moet wegblijven. De combinatie van de ‘federale jobgarantie’ van de Green New Deal en de decommercialisering van de sociale basisvoorzieningen zou ook de traditionele eis van de linkse arbeidersbeweging voor arbeidsduurverkorting kunnen overnemen. Het totale aantal werkuren zou immers over meer werkende mensen gespreid worden en de vervulling van de levensbehoeften zou niet zo’n grote aanslag plegen op onze portefeuille.57

Met een Green New Deal op basis van ontmarkting kunnen we ook de macht en de controle over de natuurlijke hulpbronnen verleggen. De meest ecologisch voordelige doelstelling van dit programma is dat het die industrieën uit handen van de privéondernemingen wil nemen om ze openbaar te maken zodat het milieu primeert op de winst. Één sector in het bijzonder is van doorslaggevend belang voor de strijd tegen de klimaatopwarming: elektriciteit.58 Een snel plan voor zero CO2-uitstoot vereist een programma dat gebaseerd is op de “elektrificatie van alles”, ook het transport en de verwarming van woningen en commerciële gebouwen.59 Voor de VS betekent dit niet alleen het ‘vergroenen’ van de elektriciteitssector die nog altijd voor 62,9 % op fossiele brandstoffen (vooral aardgas en kolen) draait, maar ook een enorme uitbreiding van de elektriciteitsopwekking die tegemoet komt aan de almaar groeiende vraag van andere sectoren.60 Dit zal een hevige strijd vergen tegen de nutsindustrie die in privéhanden is.

Door haar ‘natuurlijke monopoliepositie’ (voor een onderneming is het optimaal dat alleen zij de bevoorrading op een netwerk regelt) wordt de elektriciteitssector al serieus gereguleerd en op de voet gevolgd. Het is een sector die vatbaarder is voor politiek verzet dan andere. Meer nog, aangezien elektriciteit echt van levensbelang is voor de sociale reproductie — en doordat de werkende mensen vanwege de buitensporige tarieven en meterafsluitingen al een pak woede tegen de privénutsbedrijven hebben opgestapeld61 — zou het logisch zijn samen met de massacampagnes van de werkende bevolking te ijveren voor een snelle daling naar een zero CO2-uitstoot in de elektriciteitssector, en daarnaast goedkopere, zelfs gratis elektriciteit aan te bieden. De klimaatpolitiek mag dan vaak abstract zijn, gratis elektriciteit is dat zeker niet.

Elk programma voor decommercialisering van de basisvoorzieningen en ten voordele van de openbare sector zal een antwoord moeten vinden op de vraag: wie gaat dat betalen? Net als bij de vorige New Deal uit de jaren dertig zullen we daarvoor de ondernemingen en de rijken moeten aanspreken. We zullen een tegendraadse politiek moeten uitwerken die uitlegt wie de echte verantwoordelijken zijn voor de milieucrisis (waarbij we niet naar binnen kijken en onszelf bedelven onder schuldgevoelens) en die niet de consumptie van de werkende klasse met de vinger wijst. Zo’n discours kan de al bestaande woede richten tegen de rijken die deze crisis op hun geweten hebben. In tegenstelling tot wat het neoliberale discours ons wil laten geloven, zijn hogere belastingen voor de rijken zeer populair bij de werkende klasse. Alexandria Ocasio-Cortez had opgeroepen om de rijken meer te belasten en die fondsen te gebruiken om een Green New Deal te bekostigen, waarna een recente peiling aangaf dat 76 % van de Amerikanen en zelfs een meerderheid van Republikeinen daar voorstander van was.62

De tweede belangrijke krachtbron van de werkende klasse is haar strategische positie op de werkvloer. Haar arbeidskracht ligt aan de basis van de winsten van de privéondernemingen en de openbare sociale reproductie. Met stakingen of andere vormen van verstoring kan ze haar arbeid terugtrekken en toegevingen afdwingen van het kapitaal. De milieubeweging kent al lang die kracht van verstoring maar ontplooit die gewoonlijk buiten de werkvloer en op manieren die tegen de werkers ingaan. Met de term Blockadia verwijst Naomi Klein naar de vele activisten die zich verzetten tegen bijkomende pijplijnen of infrastructuur voor fossiele brandstoffen zoals op kolen draaiende elektriciteitsbedrijven.63 Die activisten kennen heel goed de macht die uitgaat van massale verstoringen om politieke eisen binnen te halen. Maar de verstorende capaciteit van de huidige milieuactivisten is veeleer beperkt. De meest inspirerende en op veel manieren ook succesvolste opstand was de #nodapl-beweging van Standing Rock (tegen de aanleg van de Dakota Acces Pipeline) — maar in het zog van Trumps verkiezing vervoert en lekt die pijplijn nu toch ruwe olie die via fracking is ontgonnen in de Bakken-rotsformatie.

Kan politiek milieuactivisme aantrekkelijk zijn voor de werkende mensen die het kapitalisme van binnenuit kunnen ondergraven? Kunnen we wat Sweeney een “ecologische vakbeweging” noemt opbouwen waarin de werkers hun strijd tegen het management ook zien als een strijd voor het milieu?64 Het patronaat buit op veel manieren de werkers én het milieu uit en die twee met elkaar verbinden zou een aanzet kunnen zijn. In de jaren zestig stond die band veel meer centraal in de milieubeweging. En hoewel de vakbonden verzwakt zijn, is hun strijd nog altijd op die verbinding geënt: in 2015 ging de staking van de United Steelworkers in de olieraffinaderijen voor een groot deel over gezondheid en veiligheid op de werkvloer.65

Vaak wordt verwezen naar de huidige negatieve opstelling tegenover de milieubeweging binnen de vakbond van de bouwsector en de sectoren die verbonden zijn met de fossiele brandstoffenindustrie.66 In de strijd voor het milieu staan arbeid en kapitaal soms aan dezelfde kant tegenover de activisten. Maar bouwvakkers en mijnwerkers vormen maar een klein deel van het arbeidsleger. Het is dan ook logischer van die vuilste en destructiefste sectoren links te laten liggen en op zoek te gaan naar militante werkers die zich willen engageren voor een breder milieuactivisme. Zo zou ook een milieupolitiek van de werkende klasse kunnen uitgewerkt worden binnen de industrieën die weinig impact hebben op het milieu. Jane McAlevey argumenteerde op overtuigende wijze dat de sectoren van de gezondheidszorg en het onderwijs het strategische doelwit moeten zijn van een nieuwe vakbondsbeweging.67 Die sectoren liggen in veel gemeenschappen aan de basis van de sociale reproductie — en in tegenstelling tot veel staalbedrijven kunnen ze niet verplaatst worden naar het buitenland. Alyssa Battistoni voegt daar nog aan toe dat de sectoren van ‘sociale reproductie’ of ‘zorg’ inherent CO2-arme en impact-arme sectoren zijn.68 Die zouden dan ook centraal moeten staan in de milieupolitiek en zich richten op ‘zorg’ in de brede betekenis van het woord (ook de ecosystemen en systemen die andere vormen van leven in stand houden, verdienen zorg). Veel van die gevechten worden ook gevoerd in de openbare sector, die als geen ander cruciaal zal zijn voor de decommercialisering.

De milieubeweging kent al lang de kracht van verstoring maar ontplooit die gewoonlijk buiten de werkvloer.

Het voorbije jaar is de goede raad van Jane McAlevey werkelijkheid geworden: de VS werd overspoeld door de grootste stakingsgolf sinds 1986 en die werd bijna volledig door de onderwijssector gedragen.69 Er werd in eerste instantie gestaakt tegen het besparingsbeleid en voor de verbetering van het leven van de betrokken werknemers. De onderwijsstaking in West-Virginia bijvoorbeeld gooide de centrale instelling van de sociale reproductie (de scholen) dicht om een rits materiële eisen af te dwingen. Daarin stonden ook belastingen voor de fossiele brandstoffenindustrie om inkomen te genereren voor betere scholen.70 De recente staking van de United Teachers of Los Angeles eiste niet alleen meer fondsen maar wilde ook meer groene ruimte in de scholen.71 Deze brede antibesparingspolitiek met de focus op de verdediging van het gemeenschappelijk goed kan gemakkelijk opgenomen worden in een breder groen programma voor door de vakbonden beschermde jobs en voor de creatie van een openbare groene infrastructuur, sociale huisvesting en gratis openbaar vervoer zoals hierboven voorgesteld. De vakbonden van het openbaar vervoer en de werkers in de nutssector zouden ook op die basis kunnen georganiseerd worden.

Ecologische macht opbouwen via de werkende klasse — die de meerderheid van de samenleving vertegenwoordigt en die met haar arbeid heel het systeem draaiende houdt — zou een geweldige tegenkracht zijn voor de heerschappij van het kapitaal over het leven en de overleving van onze planeet. Om die strijd te winnen moeten we om te beginnen benadrukken dat de noodzaak van ‘minder’ en ‘opoffering’ in de eerste plaats moet gelden voor de rijken en de grote ondernemingen. Al de anderen, wij dus, hebben er ontzettend veel bij te winnen.

Conclusie

In de crisis en ontwikkelingen van de late jaren zestig en zeventig hebben zich twee belangrijke verschuivingen voorgedaan. Ten eerste hebben de neoliberale krachten zich aaneengesmeed en met de crisis als voorwendsel de verwachtingen van de naoorlogse “overvloed” als overdreven weggezet en in één adem beweerd dat besparingen nodig waren om de overheidsuitgaven en de vakbondsmacht aan banden te leggen. Ten tweede werd een groot deel van Nieuw Links overspoeld door de kersverse afgestudeerden uit de klasse van hoogopgeleiden (die zelf het product waren van een nooit geziene uitbreiding van het hoger onderwijs in de naoorlogse periode). Die linkse krachten stonden heel kritisch tegenover de ‘overvloed’ en de warenmaatschappij die gebaseerd is op consumentisme. Die twee factoren vloeiden samen in een milieubeweging die bijna uitsluitend werd bevolkt door die klasse van hoogopgeleiden, die eveneens op basis van wetenschappelijke modellen argumenteerde dat de maatschappelijke ‘overvloed’ en de consumptie aan banden moesten gelegd worden en dat bezuinigingen aan de orde waren. Haar analyse steunde op de ecologische voetafdruk, wat er in feite op neerkomt dat de consumenten de economische besluitvorming aansturen en bijgevolg verantwoordelijk zijn voor de milieuproblemen. In die periode sprak het dan ook voor zich dat milieupolitiek iets anders betekende dan klassenpolitiek. Kortom: milieuactivisme vereiste ‘minder’, klasse betekende een voorbijgestreefd discours van ‘meer’. Hoewel sommige van die academici een radicalere vorm van milieuactivisme op basis van materiële belangen nastreefden, gingen ze er toch van uit dat zo’n politiek enkel kon tot stand komen door te steunen op gemarginaliseerde gemeenschappen wier relatie met de natuur of de pollutie op levensonderhoud berustte.

In diezelfde periode consolideerde het kapitaal zijn macht, waardoor de milieucrisis nog verscherpte. Maar met de campagne van Bernie Sanders en andere verkiezingsoverwinningen en daarnaast een stakingsgolf en actief militantisme bij de werkende klasse steekt Links voor het eerst in tientallen jaren weer de kop op. Eindelijk is het overgestapt van ‘verzet’ naar de opbouw van macht. Een efficiënte milieupolitiek is niet iets dat in het luchtledige moet uitgewerkt worden door non-profit organisaties of activistische denktanks. We kunnen gewoon te rade gaan bij de bestaande beweging rondom ons. Of we nu werkers organiseren rond vakbonden, rentecontrole, gezondheidszorg of gezondmaking van het milieu, we zullen telkens weer botsen op het kapitaal dat ons de pas wil afsnijden. Zoals Marx zei: “Waar het kapitaal niet door de maatschappij gedwongen wordt rekening te houden met de gezondheid en de levensduur van de werker, springt het dan ook roekeloos om met deze zaken.”72 Het kapitaal springt even roekeloos om met alle leven en drijft de planeet naar de afgrond. Wij moeten enkel een sociale kracht opbouwen die het kan tegenhouden.

Deze tekst is een vertaling en inkorting van het artikel “Ecological politics for the working class”, Catalyst, Vol. 3, nr. 1. Zie www.catalyst-journal.com/vol3/no1/ecological-politics-for-the-working-class.

 

Footnotes

  1. Paul Griffin, The Carbon Majors Database: CDP Carbon Majors Report 2017, London, Carbon Disclosure Project, 2017, 5.
  2. Intergovernmental Panel on Climate Change, Global Warming of 1.5 °C.
  3. Maisa Rojas, Fabrice Lambert, Julian Ramirez-Villegas en Andrew J. Challinor, “Emergence of robust precipitation changes across crop production areas in the 21st century,” Proceedings of The National Academy Of Sciences (vroege inzage, 2019).
  4. “Non-survivable humid heatwaves for over 500 million people”, Climate Guide Blog, 9 maart 2019.
  5. Intergovernmental Panel on Climate Change, “Summary for Policymakers of IPCC Special Report on Global Warming of 1.5ºC approved by governments”, 8 oktober 2018.
  6. “Climate Scientist: As U.N. Warns of Global Catastrophe, We Need a ‘Marshall Plan’ for Climate Change”, Democracy Now, 9 oktober 2018.
  7. Griffin, op. cit., 2017.
  8. Adaner Usmani, “Democracy and Class Struggle”, American Journal of Sociology, 124, nr. 3, 2018, p. 664-704.
  9. Vivek Chibber, “Why the Working Class?”, Jacobin, 3 maart 2016.
  10. Barbara Ehrenreich en John Ehrenreich, “The Professional-Managerial Class” in Pat Walker (ed.), Between Labor and Capital, Boston, South End Press, 1979, p. 5-45.
  11. Leigh Phillips, Austerity Ecology and the Collapse Porn Addicts, London, Zero Books, 2015.
  12. Voor recente maar enigszins afwijkende argumenten in dit verband, zie Stefania Barca en Emanuele Leonardi, “Working-class ecology and union politics: a conceptual topology”, Globalizations, 15, nr. 4, 2018, p. 487–503; Daniel Aldana Cohen, “Working-Class Environmentalism,” Public Books, 16 november 2017.
  13. Andrew Szaz, Shopping Our Way to Safety: How We Changed from Protecting the Environment to Protecting Ourselves, Minneapolis, MN, University of Minnesota Press, 2009.
  14. Er is onvoldoende plaats binnen dit bestek maar het begrip ‘leven’ is hier cruciaal. Onder het kapitalisme staat leven tegenover arbeid of productie. Door leven af te zonderen als de zone van vrijheid, keuze en politiek blijft werk een onvrije ruimte waar politieke inmenging niet toegelaten is. Dit heb ik ontwikkeld in Lifeblood: Oil, Freedom and the Forces of Capital, Minneapolis, MN, University of Minnesota Press, 2013.
  15. “Politiek van het ecologisch levensonderhoud” of “levensstijl-ecologie” zijn niet mijn termen. Deze blogpost zegt ook dat ze nauw met elkaar verbonden zijn (maar vanuit een geheel ander perspectief dan het mijne). Mat McDermott, “Is there a difference between lifestyle & livelihood environmentalism?”, Treehugger, 6 juni 2011.
  16. Joan Martinez Alier, The Environmentalism of the Poor: A Study of Ecological Conflicts and Valuation, Cheltenham, UK,Edward Elgar, 2002.
  17. Nicky Chambers, Craig Simmons en Mathis Wackernagel, Sharing Nature’s Interest: Ecological Footprints as an Indicator of Sustainability, London: Routledge, 1996, p. xix.
  18. Ibid, 60
  19. Timothy Gore, “Extreme Carbon Inequality: Why the Paris climate deal must put the poorest, lowest emitting and most vulnerable people first”, Oxfam International, 2 december 2015.
  20. Ibid, 1.
  21. Ibid, 3
  22. Phillips, Austerity Ecology, p. 37.
  23. E.F. Schumacher, Small Is Beautiful: Economics as if People Mattered, New York, Harper and Row, 1973.
  24. Erik Olin Wright, “How to Be an Anticapitalist Today”, Jacobin, 2 december 2015.
  25. Mijn kritiek op deze benaderingen is zeer mild. Mijn intellectuele ontwikkeling is er nog altijd op gebaseerd
  26. Piers Blaikie en Harold Brookfield, Land Degradation and Society, Oxford, Blackwell, 1987, p. 17.
  27. Zie in het bijzonder Anthony Bebbington, “Capitals and Capabilities: A Framework for Analyzing Peasant Viability, Rural Livelihoods and Poverty”, World Development 27, nr. 12, 1999, p. 2021-2044.
  28. David Harvey, The New Imperialism, Oxford, Oxford University Press, 2003.
  29. Zie Robert Bullard, Dumping in Dixie: Race, Class, And Environmental Quality, Boulder, Co, Westview, 1990.
  30. Richard Heede, “Tracing anthropogenic carbon dioxide and methane emissions to fossil fuel and cement producers, 1854–2010,” Climatic Change 122, nr. 1–2, 2014, p. 229-241.
  31. Chelsea Harvey, “Cement Producers Are Developing a Plan to Reduce CO2 Emissions”, E&E News, 9 july 2018.
  32. Energy Information Agency, International Energy Outlook 2017. Table: Delivered energy consumption by end-use sector and fuel. Case: Reference | Region: Total World. Zie www.eia.gov/outlooks/aeo/data/browser/#/?id=15-IEO2017&region=4-0&cases=Reference&start=2010&end=2050&f=A&linechart=Reference-d021916a.2-15-IEO2016.4-0&map=&sourcekey=0.
  33. Intergovernmental Panel on Climate Change, Climate Change 2014 Mitigation of Climate Change Working Group III Contribution to the Fifth Assessment Report, New York, Cambridge University Press, 2014, p. 44.
  34. Benjamin Goldman, “What is the future of environmental justice?”, Antipode, 28, nr. 2, 1995, p. 122-141; 130. Aangezien dit werd gepubliceerd na de Newt Gingrich Republican-golf in 1994, kan ik alleen aannemen dat de metafoor een bewuste keuze was.
  35. Ibid, 127.
  36. Laura Pulido, Ellen Kohl en Nicole-Marie Cotton, “State Regulation and Environmental Justice: The Need for Strategy Reassessment”, Capitalism, Nature, Socialism, 27, nr. 2, 2016, p. 12-31; 12.
  37. Alan Greenspan, “The Impact of the 1973-1974 Oil Price Increase on the United States Economy to 1980”, US Council of Economic Advisors, Alan Greenspan, Box 48, Folder 1, Gerald Ford Presidential Library, Ann Arbor, Mich.
  38. Herbert Marcuse, One Dimensional Man, Boston, Beacon Press, 1964, p. 255. Zie www.marcuse.org/herbert/pubs/64onedim/odm10.html.
  39. Guy Debord, Society of the Spectacle, Londen, Rebel Press, 1967, p. 32, 21.
  40. Daniel Horowitz, Anxieties of Affluence: Critiques of American Consumer Culture, 1939–1979, Amherst, MA, University of Massachusetts Press, 2004.
  41. Donella H. Meadows et al., The Limits to Growth, New York, Universe Books, 1974.
  42. Paul Ehrlich en Anne Ehrlich, The End of Affluence: A Blueprint for your Future, New York, Ballantine Books, 1974.
  43. William Catton, Overshoot: The Ecological Basis of Revolutionary Change, Urbana, IL, University of Illinois Press, 1980.
  44. Leigh Phillips, Austerity Ecology and the Collapse Porn Addicts, Londen, Zero Books, 2015.
  45. André Gorz, Ecology as Politics, Montrea, Black Rose Books, 1975, p. 68-69.
  46. Richard White, “Are you an environmentalist or do you work for a living? Work and nature”, in William Cronon (ed.), Uncommon Ground: Toward Reinventing Nature, New York, W. W. Norton & Company, 1996, p. 171-186.
  47. Troy Vettese, “To Freeze the Thames: Natural Geo-Engineering and Biodiversity”, New Left Review, 111, mei-juni 2018, p. 63-86.
  48. Giacomo D’Alisa, Federico Demaria en Giorgos Kallis, Degrowth: A Vocabulary for a New Era, Londen, Routledge, 2015, p. 3-4.
  49. Voor een kritiek op degrowth en het artikel van Vettese in het bijzonder, zie Robert Pollin, “De-Growth vs a Green New Deal,” New Left Review, 112, juli-augustus 2018, p. 5-25.
  50. Naar mijn mening is er een aanzienlijke politiek-ideologische kloof tussen het beroep van manager en het beroep van andere hoogopgeleiden, vooral wat betreft milieupolitiek, waarbij managers er vermoedelijk negatief zullen tegenover staan en de andere zo’n politiek veeleer zullen steunen. Zie het volledige essay en een boek met commentaar en kritiek van de Ehrenreichs in Pat Walker (red.), Between Capital and Labor, Boston, South End Press, 1979.
  51. Ehrenreich en Ehrenreich, op. cit., 1979.
  52. Zie André Gorz, Strategy for Labor, Boston, Beacon Press, 1967, en Serge Mallet, Essays on the New Working Class, St. Louis, MO, Telos Press, 1975.
  53. Kim Moody, On New Terrain: How Capital is Reshaping the Battleground of Class War, Chicago, Haymarket, 2017, 40.
  54. Voor degenen die decommercialisering opnemen in een ecosocalistische politiek, zie Thea Riofrancos, Robert Shaw, and Will Speck, “Eco-Socialism or Bust”, Jacobin, april 20, 2018; Greg Albo and Lilian Yap, “From the Tar Sands to ‘Green Jobs’? Work and Ecological Justice”, Bullet, 12 juli 2016.
  55. Voor een bruikbare recensie, zie Scott Prudham, “Commodification” in Noel Castree, David Demeritt, Diana Liverman en Bruce Rhoads (eds.), A Companion to Environmental Geography, Londen, Wiley, 2009, p. 123-142.
  56. Daniel Aldana Cohen, “A Green New Deal for Housing”, Jacobin, 8 februari 2019.
  57. Kate Aronoff, “Could a Green New Deal Make Us Happier People?”, Intercept, 7 april 2019.
  58. Johanna Bozuwa, “Public Ownership for Energy Democracy,” The Next System Project, 3 september 2018.
  59. David Roberts, “The key to tackling climate change: electrify everything”, Vox, 27 oktober 2017.
  60. US Energy Information Administration, Zie www.eia.gov/tools/faqs/faq.php?id=427&t=3.
  61. Het Providence DSA-hoofdstuk is een campagne begonnen op dit terrein met de naam “#NationalizeGrid.” Zie Riofrancos, Shaw en Speck, “Eco-Socialism or Bust.”
  62. Patricia Cohen en Maggie Astor, “For Democrats Aiming Taxes at the Superrich, ‘the Moment Belongs to the Bold,’” New York Times, 8 februari 2019.
  63. Naomi Klein, This Changes Everything, p. 293-336
  64. Sean Sweeney, “Earth to Labor: Economic Growth is No Salvation”, New Labor Forum, 21, nr. 1, 2012, p. 10-13.
  65. Trish Kahle, “The Seeds of an Alternative”, Jacobin, 19 februari 2015.
  66. Erik Loomis, “Why labor and environmental movements split — and how they can come back together”, Environmental Health News, 18 september 2018.
  67. Jane McAlevey, No Shortcuts: Organizing for Power in the New Gilded Age, New York, Oxford University Press, 2016.
  68. Alyssa Battistoni, “Living, Not Just Surviving”, Jacobin, 15 augustus 2017.
  69. Bureau of Labor Statistics, “Work Stoppages Summary”, 8 februari 2019.
  70. Kate Aronoff, “Striking Teachers in Coal and Gas Country are Forcing States to Rethink Energy Company Giveaways”, Intercept, 12 april 2018.
  71. United Teachers of Los Angeles, “Summary of Tentative Agreement/UTLA and LAUSD 22 januari 2019”. Zie www.utla.net/sites/default/files/Summary%20of%20Tentative%20Agreement%20FINAL3%20012219_0.pdf.
  72. Karl Marx, Het Kapitaal, Deel I, Afdeling III, Hoofdstuk 8 punt 5. “De strijd om de arbeidsdag”, p. 191, De Haan, Haarlem, 1981.